Vuurwerkbesluit

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015.
Geldend van 13-12-2014 t/m 21-09-2015

Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2001, nr. MJZ2001102504, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Gelet op de artikelen 24, 32, tweede en vierde lid, en artikel 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 2c, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen en de artikelen 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters, artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Wet wapens en munitie,

voor zover het betreft artikel 5.1.3, gelet op de artikelen 8.2, tweede lid, 8.5 en 8.7 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.1, 2.2.3, 2.2.4 en 5.1.9 tot en met 5.1.14, gelet op de artikelen 8.19, 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.2, 2.2.3, 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3, gelet op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 4.1 tot en met 4.4, gelet op de artikelen 5.1 en 5.3 van de Wet milieubeheer, en

voor zover het betreft artikel 5.1.6, gelet op artikel 18.4 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2001, nr. W08.01.0495/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 januari 2002, nr. MJZ2002005975, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

§ 1. Begripsomschrijvingen en reikwijdte

Artikel 1.1.1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • ADR: de op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Trb. 1959, 171);

    • bijlage: bij dit besluit behorende bijlage;

    • bedrijfsmatig: in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;

    • beperkt kwetsbaar object:

      • a.

        • 1°. woning, woonschip of woonwagen van een derde, gelegen op een locatie met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, of

        • 2°. dienst- of bedrijfswoning van een derde;

      • b. kantoorgebouw, niet zijnde een kwetsbaar object;

      • c. hotel of restaurant, niet zijnde een kwetsbaar object;

      • d. winkel, niet zijnde een kwetsbaar object;

      • e. sporthal, sportterrein, zwembad of speeltuin;

      • f. kampeerterrein of ander terrein, niet zijnde een kwetsbaar object, bestemd voor recreatieve doeleinden;

      • g. bedrijfsgebouw, niet zijnde een kwetsbaar object;

      • h. object dat met een van de onder a tot en met e en g genoemde categorieën beperkt kwetsbare objecten gelijkgesteld kan worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval;

      • i. object met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, dat wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdient tegen de gevolgen van dat ongeval;

    • bestemmingsgrens: grens van het perceel waarop de bouw, vestiging of plaatsing van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan dan wel de daarvoor geldende beheersverordening geëffectueerd of toelaatbaar is;

    • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, waar consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden opgeslagen of bewerkt;

    • bouwstrook: gedeelte van het perceel dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan dan wel de daarvoor geldende beheersverordening voor de bouw van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object is bestemd;

    • categorie 1, 2, 3 en 4: categorie 1, 2, 3 onderscheidenlijk 4 als bedoeld in artikel 1A.1.3;

    • categorie T1 en T2: categorie T1 onderscheidenlijk T2 als bedoeld in artikel 1A.1.3;

    • CE-markering: CE-markering, bedoeld in artikel 11 en bijlage IV van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    • consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik;

    • distributeur: natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel op de markt beschikbaar maakt;

    • EG-richtlijn pyrotechnische artikelen: richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154);

    • fabrikant: natuurlijke of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel ontwerpt, fabriceert of laat ontwerpen of fabriceren, met de bedoeling het in de handel brengen, onder zijn eigen naam of handelsmerk;

    • fop- en schertsvuurwerk: consumentenvuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1 alsmede ander, als zodanig bij ministeriële regeling aangewezen consumentenvuurwerk;

    • geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object: nog niet aanwezig beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan dan wel de daarvoor geldende beheersverordening toelaatbaar is;

    • grondgebied van de Europese Unie: gebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

    • importeur: op het grondgebied van de Europese Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn bedrijf een uit een derde land afkomstig pyrotechnisch artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt;

    • in de handel brengen: voor de eerste keer op het grondgebied van de Europese Unie in de handel beschikbaar stellen, al dan niet tegen betaling, van een afzonderlijk product, met het oog op distributie of gebruik ervan;

    • inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

    • kwetsbaar object:

      • a. woning, woonschip of woonwagen, niet zijnde een beperkt kwetsbaar object;

      • b. gebouw bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:

        • 1°. een ziekenhuis, bejaardenhuis of verpleeghuis,

        • 2°. een school of

        • 3°. een gebouw of een gedeelte daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

      • c. gebouw waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren, waartoe in ieder geval behoren:

        • 1°. een kantoorgebouw of hotel met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2,

        • 2°. een complex waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd, waaronder in ieder geval een supermarkt, hypermarkt of warenhuis, met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van meer dan 1000 m2, of

        • 3°. een winkel, zijnde een supermarkt, hypermarkt of warenhuis, met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2;

      • d. kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

      • e. rijksweg of hoofdspoorweg als bedoeld in de Spoorwegwet;

    • lidstaat van de Europese Unie: lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • luchthaven: luchthaven als bedoeld in de Wet luchtvaart;

    • NEM: netto explosieve massa, zijnde de totale hoeveelheid pyrotechnische stof of preparaat, met eventuele toevoegingen, in vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

    • ontbrandingstoestemming: toestemming als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, onder a;

    • persoon met gespecialiseerde kennis: persoon, aangewezen bij artikel 1.1.2a;

    • primaire verpakking: verpakking waarin zich meer dan één exemplaar bevindt van eenzelfde type vuurwerk, bedoeld om in zijn geheel aan de particulier ter beschikking te worden gesteld;

    • professioneel vuurwerk: vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 4 alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 2 of 3 en dat niet bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik;

    • pyrotechnisch artikel: artikel dat explosieve stoffen of een explosief mengsel van stoffen bevat die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties;

    • pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: pyrotechnische artikelen die bestemd zijn voor binnenshuis of buitenshuis plaatsvindend podiumgebruik, met inbegrip van film- en TV-producties of soortgelijke vormen van gebruik;

    • theatervuurwerk: met het oog op de opslag ervan door Onze Minister aangewezen pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, ingedeeld in categorie T1 of categorie T2;

    • toepassingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • veiligheidsafstand: afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid ten minste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 3.2.1 en 3A.2.1, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan dan wel de daarvoor geldende beheersverordening verlening van een vergunning voor het bouwen daarvan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat enerzijds en beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten en geprojecteerde beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten anderzijds;

    • vuurwerk: pyrotechnische artikelen ter vermaak;

    • werkdag: dag, niet zijnde een zondag of algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet;

    • woning: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning is bestemd;

    • woonschip: schip dat voor bewoning is bestemd;

    • woonwagen: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. bewerken van professioneel vuurwerk: bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren;

    • b. bewerken van consumentenvuurwerk: handelingen gericht op het positief beïnvloeden van de stabiliteit, waardoor de kans op omvallen of afbreken tijdens het afsteken wordt verkleind, waarbij geen pyrotechnische stof wordt verwijderd of toegevoegd.

  • 3 Onder professioneel vuurwerk wordt mede verstaan: een door Onze Minister aangewezen stof of een preparaat, een voorwerp of een onderdeel van een voorwerp dan wel een stof of een preparaat, een voorwerp of een onderdeel van een voorwerp dat behoort tot een door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen categorie, voor zover die stof of dat preparaat, dat voorwerp of dat onderdeel van een voorwerp kennelijk is bestemd of wordt gebruikt om voor vermakelijkheidsdoeleinden effecten te bewerkstelligen.

  • 5 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. verpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief het omhulsel en eventuele verpakking, detailhandelsverpakking of assortimentverpakking en inclusief de transportverpakking als bedoeld in het ADR;

    • b. onverpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief het omhulsel en eventuele verpakking, detailhandelsverpakking of assortimentverpakking doch exclusief de transportverpakking als bedoeld in het ADR;

    • c. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats: massa verpakt consumenten-vuurwerk, uitgedrukt in kilogrammen;

    • d. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bufferbewaarplaats of verkoopruimte: massa verpakt en onverpakt vuurwerk, uitgedrukt in kilogrammen onverpakt vuurwerk;

    • e. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de inrichting: sommatie van de aanwezige hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte, uitgedrukt in kilogrammen;

    • f. maatwerkvoorschrift: maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 6 Door de fabrikant voor eigen gebruik vervaardigd vuurwerk waarvan het gebruik op zijn grondgebied door een lidstaat van de Europese Unie is goedgekeurd, wordt niet geacht in de handel te zijn gebracht.

Artikel 1.1.2a

  • 1 Als een persoon met gespecialiseerde kennis worden aangewezen:

    • a. een persoon die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1 of 3A.2.1;

    • b. een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • c. medewerkers van de politie in de uitoefening van hun functie;

    • d. medewerkers van de brandweer in de uitoefening van hun functie;

    • e. personen die in de uitoefening van hun functie vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding brengen bij een instelling die de genoemde producten bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengt;

    • f. medewerkers van de krijgsmacht in de uitoefening van hun functie.

  • 2 Als een persoon met gespecialiseerde kennis wordt tevens aangewezen een persoon die als zodanig met betrekking tot vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik is aangewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 1.1.3

Dit besluit is van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, met uitzondering van:

  • a. in beslag genomen vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die in beheer zijn bij de overheid;

  • b. vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarover door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt beschikt ten behoeve van instructiedoeleinden;

  • c. vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die in het kader van internationaal vervoer per zeeschip of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht en niet in Nederland worden gelost of rechtstreeks worden overgeladen naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig;

  • d. vuurwerk waarvoor regels zijn gesteld bij het Warenwetbesluit Speelgoed.

Artikel 1.1.4

  • 1 De artikelen 2.2.1, 2.2.3, 3.2.1, 3.2.2 en 3A.2.1 zijn niet van toepassing op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in inrichtingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, voor zover deze plaatsvindt gedurende ten hoogste 48 uur te rekenen vanaf het moment van opslaan en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van de artikelen en de overbrenging daarvan naar een andere vervoersmodaliteit dan waarlangs de artikelen zijn ontvangen, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en het betrokken artikel in de oorspronkelijke verpakking blijft.

  • 2 Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van 48 uur worden zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen in de zin van de Algemene termijnenwet niet meegerekend.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt indien sprake is van opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in containers voor vervoer in een inrichting die is gelegen op een haventerrein van de zeehaven van Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam of Vlissingen en waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en voor zover aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan, in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 1.1.5

De artikelen 2.3.6, 3.3.1, 3A.3.1 en 3B.1 zijn niet van toepassing op instellingen die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen.

Artikel 1.1.6

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 1.1.7

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

  • a. de invoering van een traceerbaarheidssysteem als bedoeld in artikel 18, tweede lid onder a, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

  • b. het aanleggen van gemeenschappelijke criteria voor het regelmatig verzamelen en bijwerken van gegevens over ongevallen in verband met pyrotechnische artikelen, als bedoeld in artikel 18, tweede lid onder b, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 1.2.2

  • 1 Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2 Het is verboden aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen.

  • 3 Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.

  • 4 Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of tot ontbranding te brengen indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit.

  • 5 Het is eenieder verboden, teneinde handelingen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, voor te bereiden of te bevorderen:

    • a. te trachten een ander te bewegen om die handelingen te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,

    • b. te trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het verrichten van die handelingen te verschaffen, of

    • c. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het verrichten van die handelingen.

  • 6 Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder dat het voornemen daartoe met inachtneming van artikel 1.3.2 is gemeld.

  • 7 Van bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien:

    • a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,

    • b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,

    • c. het aangetroffen wordt bij een particulier,

    • d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of

    • e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

Artikel 1.2.2a

Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, 2.1.2, tweede lid, en 2.1.3, zesde lid, dan wel 3.1.1, zesde lid, en 3A.1.1, zesde lid, vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan of te bewerken indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die zijn gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, dan wel krachtens dit besluit.

Artikel 1.2.3

Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten een daartoe bestemde inrichting te vervaardigen of, behoudens het bepaalde in artikel 3B.1, eerste lid, te bewerken.

Artikel 1.2.4

  • 1 Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden te hebben buiten een inrichting als bedoeld in:

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. tijdens de perioden dat consumentenvuurwerk ingevolge artikel 2.3.2 ter beschikking mag worden gesteld of ingevolge artikel 2.3.6 tot ontbranding mag worden gebracht, indien niet meer dan 25 kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is;

    • b. buiten de perioden, bedoeld onder a, indien niet meer dan 25 kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is;

    • c. tijdens het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik overeenkomstig artikel 3B.1, alsmede gedurende ten hoogste zestien uur daaraan voorafgaand, met dien verstande dat niet meer vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden zijn dan redelijkerwijs tot ontbranding zullen worden gebracht;

    • d. gedurende ten hoogste 12 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik overeenkomstig artikel 3B.1 en het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden zijn op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is en op een zodanige wijze dat geen gevaar voor personen is te duchten, met dien verstande dat niet meer vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden zijn dan redelijkerwijs tot ontbranding zouden worden gebracht.

  • 3 Gedeputeerde staten van de provincie waarin het professioneel vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht kunnen bij de ontbrandingstoestemming in plaats van de tijdsduur, genoemd in het tweede lid, onder c, een andere tijdsduur vaststellen.

  • 4 Het eerste lid is tevens niet van toepassing indien het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden vervoerd overeenkomstig de eisen gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en met inachtneming van artikel 1.2.5.

Artikel 1.2.5

  • 1 Het is verboden handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, d en e, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te verrichten, voor zover het betreft handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, anders dan:

    • a. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bevinden, in verband met:

    • b. het ononderbroken beladen van een vervoermiddel met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het ononderbroken lossen daaruit, of

    • c. het in inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4, eerste lid:

      • 1°. laten staan en laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bevinden,

      • 2°. beladen van een vervoermiddel met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het lossen daaruit, of

      • 3°. nederleggen tijdens het vervoer van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

  • 2 Het is verboden verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk, anders dan voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van meer dan 25 kilogram per vervoermiddel dan wel professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te vervoeren, tenzij degene die vervoert tijdens dat vervoer schriftelijk kan aantonen door middel van een inschrijvingsbewijs of een vrachtbrief als bedoeld in de artikelen 20 onderscheidenlijk 29 van de Wet goederenvervoer over de weg, dan wel door middel van een cognossement als bedoeld in boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dat de artikelen zijn bestemd voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon:

    • a. die ingevolge het bij of krachtens dit besluit bepaalde, dit vuurwerk of deze pyrotechnische artikelen voor theatergebruik mag opslaan,

    • b. die houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, of

    • c. wiens gegevens, als het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht, zijn verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 1.3.2, vierde lid, onder f.

Artikel 1.2.6

  • 1 Het is een ieder verboden ander vuurwerk dan consumentenvuurwerk dat voldoet aan de bij dit besluit gestelde eisen of de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, aan te prijzen of aan te bevelen:

    • a. als consumentenvuurwerk, of

    • b. indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit vuurwerk zal worden aangewend voor een ander gebruik dan waartoe het gelet op de samenstelling of eigenschappen of de bijbehorende gebruiksaanwijzing, kennelijk is geschikt.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Artikel 1.2.7

Het is een ieder die anders dan beroepshalve vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding brengt, verboden handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens of milieu.

§ 3. Binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen

Artikel 1.3.1

  • 1 Degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen het grondgebied van Nederland brengt, draagt ervoor zorg dat:

    • a. op de verpakking waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zich tijdens het vervoer bevinden, is aangeduid de klasse waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik volgens bijlage A van het ADR zijn ingedeeld als vuurwerk, en de aanduiding van de klasse overeenstemt met de eigenschappen van dat verpakte vuurwerk,

    • b. het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik vergezeld gaan van een door of namens hem opgestelde schriftelijke verklaring waarin per transportverpakking is aangeduid volgens welke klasse het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevolge onderdeel a zijn ingedeeld en waarin hij verklaart dat de aanduiding van die klasse overeenstemt met de eigenschappen van de verpakte artikelen.

    • c. aan degene aan wie hij het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik na het binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht ter beschikking stelt, een schriftelijke verklaring als bedoeld onder b wordt afgegeven.

  • 2 Degene die het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik opslaat draagt ervoor zorg dat op artikelen die verpakt worden opgeslagen de aanduiding van de klasse waarin de artikelen volgens bijlage A van het ADR zijn ingedeeld als vuurwerk aanwezig is en blijft en dat hij in het bezit is van de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3 Het eerste lid, onder c , is niet van toepassing op vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarvan op het moment dat deze artikelen binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat zij binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zullen worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 1.3.2

  • 1 Degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, meldt voorafgaand elektronisch het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt ten minste 48 uur voorafgaand aan het binnen of buiten Nederland brengen van de artikelen gedaan.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren elektronisch bij Onze Minister te melden.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is het binnen 24 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik overeenkomstig artikel 3B.1, toegestaan de resterende artikelen buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder voorafgaande melding, met dien verstande dat binnen een werkdag na het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de artikelen, door degene die de artikelen buiten Nederland heeft gebracht een melding aan Onze Minister wordt gedaan.

  • 4 Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt;

    • b. de voorziene plaats waar, de datum en het verwachte tijdstip, waarop het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht;

    • c. of het consumenten- of professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel, de CE-markering, het type vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, de NEM, per artikelnummer de hoeveelheid verpakt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen of het gewicht per verpakkingseenheid in kilogrammen en indien van toepassing het containernummer waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zich bevinden;

    • d. de voorziene datum waarop en de plaats waar het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden gelost of overgeladen en, indien de artikelen aansluitend aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen tot ontbranding worden gebracht, de plaats van die ontbranding;

    • e. bij binnen het grondgebied van Nederland brengen het land van productie, de naam van de onderneming die het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik geproduceerd heeft, de naam en het adres van degene bij wie de artikelen worden opgeslagen, en de naam en het adres van degene voor wie de artikelen zijn bestemd;

    • f. bij buiten het grondgebied van Nederland brengen de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zijn bestemd, en het adres van degene bij wie de artikelen worden afgeleverd in het buitenland.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een melding langs elektronische weg wordt gedaan.

  • 6 Afwijking van de gemelde gegevens wordt voorafgaand aan het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik terstond aan Onze Minister gemeld.

  • 7 Voor de berekening van de periode van 48 uur, bedoeld in het eerste lid, worden uren die vallen op een dag, niet zijnde een werkdag, niet meegerekend.

§ 4. Ter beschikking stellen en registreren

Artikel 1.4.1

  • 1 Degene die:

    • a. consumentenvuurwerk aan een groothandelaar ter beschikking stelt, of

    • b. professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik aan een ander ter beschikking stelt,

    meldt voordat de terbeschikkingstelling plaatsvindt elektronisch het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt gedaan ten minste 48 uur voorafgaand aan de terbeschikkingstelling van de artikelen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari ter beschikking stelt toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren elektronisch bij Onze Minister te melden.

  • 3 Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die ter beschikking stelt,

    • b. de naam en het adres van degene aan wie ter beschikking wordt gesteld,

    • c. de datum waarop de artikelen ter beschikking worden gesteld, en de plaats waar deze worden opgeslagen, en

    • d. of het consumenten- of professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel, de CE-markering, het type vuurwerk of pyrotechnisch artikel voor theatergebruik, de NEM en per artikelnummer de hoeveelheid vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een melding langs elektronische weg wordt gedaan.

  • 5 Voor de berekening van de periode van 48 uur, bedoeld in het eerste lid, worden uren die vallen op een dag, niet zijnde een werkdag, niet meegerekend.

Artikel 1.4.2

  • 1 Degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik vervaardigt, binnen het grondgebied van Nederland brengt, of voor handelsdoeleinden voorhanden heeft, registreert:

    • a. of het consumenten- of professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft, en het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel;

    • b. de hoeveelheid verpakt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen die per afnemer ter beschikking is gesteld.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op degene die bedrijfsmatig consumentenvuurwerk ter beschikking stelt aan particulieren.

Artikel 1.4.3

  • 1 Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 draagt er zorg voor dat burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen, en het bestuur van de regionale brandweer, bij de toegang tot de inrichting direct toegang hebben tot in ieder geval de volgende actuele gegevens:

    • a. de classificatie van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik volgens het ADR en de opgeslagen hoeveelheid verpakt en onverpakt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen;

    • b. informatie over de mate waarin de opgeslagen artikelen gevoelig zijn voor blusmiddelen;

    • c. de plaats waar de artikelen binnen de inrichting zijn opgeslagen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die in een inrichting professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden heeft die zijn aangewezen ingevolge artikel 1.1.1, derde lid.

Artikel 1.4.4

  • 1 Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, draagt er zorg voor dat op 1 februari van elk jaar binnen de inrichting een overzicht aanwezig is van:

    • a. de hoeveelheid ingekocht consumentenvuurwerk in de voorgaande 12 maanden;

    • b. de hoeveelheid verkocht consumentenvuurwerk in de voorgaande 12 maanden;

    • c. de hoeveelheid afgevoerd consumentenvuurwerk in de voorgaande 12 maanden;

    • d. de hoeveelheid opgeslagen consumentenvuurwerk.

    Hij bewaart het overzicht gedurende een periode van ten minste 7 jaar vanaf de hiervoor genoemde datum in het jaar waarin het overzicht is opgesteld.

  • 2 De hoeveelheid, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in kilogrammen onverpakt vuurwerk.

Hoofdstuk 1a. In de handel brengen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1A.1.1

  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aangemelde instantie: aangemelde instantie als bedoeld in artikel 10 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    • bijlage I van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen: bijlage I bij de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;

    • bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen: bijlage II bij de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld, voor zover het betreft de in het tweede lid genoemde onderdelen van de bijlage, en bijlage II bij de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen voor de overige onderdelen van de bijlage;

    • conformiteitsbeoordelingsprocedure: procedure als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    • fundamentele veiligheidseisen: fundamentele veiligheidseisen, bedoeld in bijlage I van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    • geharmoniseerde norm: Europese norm die op basis van een mandaat van de Europese Commissie door een Europees normalisatie-instituut is goedgekeurd overeenkomstig de in richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204) vastgestelde procedures;

    • module B, C, D, E, G en H: module B, C, D, E, G en H als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 2 De in het eerste lid, in de begripsomschrijving van bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, bedoelde onderdelen van die bijlage zijn:

    • a. Module B, de onderdelen 6 tot en met 9;

    • b. Module C, de onderdelen 2 tot en met 4;

    • c. Module D, de onderdelen 3.4, 4.2 tot en met 4.4, 5 en 6;

    • d. Module E, de onderdelen 3.4, 4.2 tot en met 4.4, 5 en 6;

    • e. Module H, de onderdelen 3.4, 4.2 tot en met 4.4, 5 en 6.

Artikel 1A.1.2

  • 1 Een wijziging van artikel 10 of 11 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, van bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, met uitzondering van de onderdelen, genoemd in artikel 1A.1.1, tweede lid, en van bijlage III of IV van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn of het betrokken wijzigingsbesluit uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Onze Minister doet meteen na het van kracht worden van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 1A.1.3

  • 1 De fabrikant brengt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in een bepaalde categorie onder op grond van toepassing, doel en gevaar, met inbegrip van hun geluidniveau.

  • 2 Een aangemelde instantie bevestigt de categorisering als onderdeel van de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

  • 3 De categorieën luiden als volgt:

    • a) vuurwerk

      Categorie 1: vuurwerk dat zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik in een besloten ruimte, inclusief vuurwerk dat bestemd is voor gebruik binnenshuis;

      Categorie 2: vuurwerk dat weinig gevaar en een laag geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een afgebakende plaats;

      Categorie 3: vuurwerk dat middelmatig gevaar oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een grote open ruimte, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid;

      Categorie 4: vuurwerk dat veel gevaar oplevert en uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid.

    • b) pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

      Categorie T1: pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik met gering gevaar;

      Categorie T2: pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gebruikt.

Artikel 1A.1.4

De fabrikant zorgt ervoor dat vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen.

Artikel 1A.1.5

  • 1 De importeur van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zorgt ervoor dat de fabrikant aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit besluit heeft voldaan of neemt deze verplichtingen op zich.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing wanneer de fabrikant niet is gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie.

Artikel 1A.1.6

Distributeurs nemen de nodige zorgvuldigheid in acht. Met name vergewissen zij zich ervan dat het pyrotechnische artikel is voorzien van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten.

Artikel 1A.1.7

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden de geharmoniseerde normen aangewezen die in Nederland worden erkend en overgenomen.

  • 2 Bij de regeling stelt Onze Minister voor elke erkende en overgenomen geharmoniseerde norm een referentienummer vast.

  • 3 Vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die voldoen aan de in Nederland erkende en overgenomen geharmoniseerde normen, worden geacht in overeenstemming te zijn met de fundamentele veiligheidseisen.

§ 2. Verbodsbepalingen

Artikel 1A.2.1

  • 1 Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen die niet voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen.

  • 2 Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen indien die niet zijn onderworpen aan de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

  • 3 Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 1A.4.1, 2.1.3, 3.1.1 en 3A.1.1 met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

Artikel 1A.2.2

  • 1 Artikel 1A.2.1 is niet van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van EG-richtlijn pyrotechnische artikelen en die worden getoond en gebruikt op handelsbeurzen, tentoonstellingen en demonstraties voor de marketing van pyrotechnische artikelen, mits is voldaan aan het bepaalde in het derde lid.

  • 2 Pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid mogen pas verkocht worden nadat ze door de fabrikant, wanneer die is gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie, of door de importeur in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van de in het eerste lid genoemde richtlijn.

  • 3 Op pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt een zichtbaar teken aangebracht waaruit duidelijk de naam en de datum van de handelsbeurs, tentoonstelling of demonstratie blijken;

    • b. is aangegeven dat de artikelen niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, en niet verkocht mogen worden.

Artikel 1A.2.3

  • 1 Artikel 1A.2.1 is niet van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die voor onderzoeks-, ontwikkelings- en testdoeleinden zijn geproduceerd en niet met de bepalingen van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen in overeenstemming zijn. Deze artikelen mogen vrij circuleren en worden gebruikt, mits is voldaan aan het bepaalde in het derde lid.

  • 2 Pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid mogen niet beschikbaar worden gesteld of worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor ontwikkeling, tests en onderzoek.

  • 3 Op pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid wordt een zichtbaar teken aangebracht waaruit duidelijk blijkt dat ze niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen en niet beschikbaar zijn voor andere doeleinden dan voor ontwikkeling, tests en onderzoek.

§ 3. Conformiteitsbeoordelingsprocedure

Artikel 1A.3.1

Vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden onderworpen aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure overeenkomstig deze paragraaf.

Artikel 1A.3.2

De fabrikant kiest een van de navolgende conformiteitsbeoordelingsprocedures, volgens welke de door hem gekozen aangemelde instantie de conformiteitsbeoordelingsprocedure uitvoert:

  • a) het EG-typeonderzoek (module B), en naar keuze van de fabrikant hetzij:

    • 1°. de overeenstemming met het type (module C),

    • 2°. de productiekwaliteitsborging (module D), of,

    • 3°. de productkwaliteitsborging (module E);

  • b) de eenheidskeuring (module G), of,

  • c) de algehele productkwaliteitsborging (module H), voor zover het gaat om vuurwerk van categorie 4.

Artikel 1A.3.3

  • 1 Indien module B is toegepast, brengt de fabrikant de aangemelde instantie die de technische documentatie betreffende de verklaring van EG-typeonderzoek in haar bezit heeft, op de hoogte van alle wijzigingen van het goedgekeurde artikel die aanvullend moeten worden goedgekeurd als die wijzigingen invloed hebben op de overeenstemming met de fundamentele voorschriften of de voorgeschreven gebruiksvoorwaarden van het artikel. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een bijvoegsel bij de oorspronkelijke verklaring van EG-typeonderzoek.

  • 2 Samen met de technische documentatie houdt de fabrikant kopieën van de verklaringen van EG-typeonderzoek en de bijvoegsels bij gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het desbetreffende artikel. Indien de fabrikant niet op het grondgebied van de Europese Unie is gevestigd, rust de verplichting om de technische documentatie ter beschikking te houden bij de importeur of een andere persoon die het product in de handel brengt.

Artikel 1A.3.4

  • 1 Indien module B is toegepast, brengt de aangemelde instantie de andere aangemelde instanties op de hoogte van de relevante informatie betreffende de verklaringen van EG-typeonderzoek en de bijvoegsels die zijn afgegeven of ingetrokken.

  • 2 De andere aangemelde instanties kunnen een kopie van de verklaringen van EG-typeonderzoek of de bijvoegsels krijgen. De bijlagen bij de verklaringen worden ter beschikking van de andere aangemelde instanties gehouden.

Artikel 1A.3.5

  • 1 Indien module C is toegepast, neemt de fabrikant de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces garandeert dat het gefabriceerde artikel overeenstemt met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en met de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn.

  • 2 De fabrikant houdt een kopie van de verklaring van overeenstemming bij gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het desbetreffende artikel. Indien de fabrikant niet op het grondgebied van de Europese Unie is gevestigd, rust de verplichting om de technische documentatie ter beschikking te houden bij de persoon die het artikel in de handel brengt.

Artikel 1A.3.6

  • 1 Indien module C is toegepast, onderzoekt de door de fabrikant gekozen aangemelde instantie het artikel met willekeurige intervallen, of laat deze instantie het artikel onderzoeken.

  • 2 De aangemelde instantie neemt ter plekke een geschikt monster van de gefabriceerde artikelen, en onderzoekt dit of laat dit onderzoeken. Aan de hand van passende tests zoals gedefinieerd in de toepasselijke geharmoniseerde norm of een gelijkwaardige norm, wordt gecontroleerd of het artikel met de voorschriften van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen overeenstemt. Wanneer een of meer stalen van de onderzochte artikelen niet in overeenstemming blijken te zijn, neemt de aangemelde instantie passende maatregelen.

  • 3 Onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie brengt de fabrikant tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aan.

Artikel 1A.3.7

  • 1 Indien module D, E of H is toegepast, verbindt de fabrikant zich ertoe de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, na te komen en ervoor te zorgen dat het goed en efficiënt blijft werken.

  • 2 Indien module D of E is toegepast, informeert de fabrikant de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd over voorgenomen wijzigingen van het kwaliteitssysteem.

  • 3 Indien module H is toegepast, houdt de fabrikant de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd voortdurend op de hoogte van elke beoogde bijwerking van het kwaliteitssysteem.

  • 4 De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem aan de in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, punt 3.2 van module D, E onderscheidenlijk H, bedoelde voorschriften zal blijven voldoen dan wel of het systeem opnieuw moet worden beoordeeld.

  • 5 De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

Artikel 1A.3.8

  • 1 Indien module D of E is toegepast, verleent de fabrikant de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de voor die doeleinden nodige informatie, met name:

    • a. de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem;

    • b. de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

  • 2 Indien module D of E is toegepast, houdt de fabrikant de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking van de nationale autoriteiten:

Artikel 1A.3.9

  • 1 Indien module H is toegepast, verleent de fabrikant de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de voor die doeleinden nodige informatie, met name:

    • a. de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem;

    • b. de door het kwaliteitssysteem voor de ontwikkeling verlangde kwaliteitsrapporten, zoals de resultaten van analyses, berekeningen, testgegevens;

    • c. de door het kwaliteitssysteem voor de fabricage verlangde kwaliteitsrapporten, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

  • 2 Indien module H is toegepast, houdt de fabrikant de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking van de nationale autoriteiten:

Artikel 1A.3.10

  • 1 Indien module D, E of H is toegepast, voert de aangemelde instantie periodiek controles uit om ervoor te zorgen dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag.

  • 2 De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Tijdens dergelijke bezoeken kan de aangemelde instantie, indien noodzakelijk, tests (laten) uitvoeren om na te gaan of het kwaliteitssysteem naar behoren functioneert; de aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn uitgevoerd, een testverslag.

  • 3 De aangemelde instantie verstrekt de andere aangemelde instanties de relevante informatie betreffende de goedkeuringen van het kwaliteitssysteem die zijn afgegeven of ingetrokken.

§ 4. CE-markering

Artikel 1A.4.1

  • 1 Nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is uitgevoerd, worden de pyrotechnische artikelen zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar voorzien van de CE-markering.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van geringe afmeting, mits

    • a. aan deze artikelen een identificatieplaatje is bevestigd waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht, of

    • b. deze artikelen zich in een primaire verpakking bevinden waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 3 Het identificatieplaatje, bedoeld in het tweede lid, onder a, moet zodanig zijn ontworpen dat hergebruik onmogelijk is.

  • 4 Het is verboden andere markeringen op pyrotechnische artikelen aan te brengen indien:

    • a. zij tot onduidelijkheid kunnen leiden ten aanzien van de betekenis en de vorm van de CE-markering, en

    • b. de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering daardoor in het gedrang komen.

  • 5 Indien de pyrotechnische artikelen tevens vallen onder de reikwijdte van andere bindende besluiten van instellingen van de Europese Unie die een CE-markering voorschrijven dan de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, geeft deze markering aan dat deze artikelen ook geacht worden aan de bepalingen van de andere toepasselijke wetgeving te voldoen.

§ 5. Aangewezen instantie

Artikel 1A.5.1

  • 1 Onze Minister kan een instantie aanwijzen die bevoegd is tot het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures. Onze Minister meldt de aangewezen instantie aan overeenkomstig artikel 10 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 2 De aan te wijzen instantie moet ten minste voldoen aan de minimumcriteria, opgenomen in bijlage III van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden ter uitvoering van de minimumcriteria als bedoeld in bijlage III van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 3 Indien de aan te wijzen instantie voldoet aan de beoordelingscriteria die in de geharmoniseerde normen voor aangewezen instanties zijn vastgesteld, wordt zij geacht aan de desbetreffende minimumcriteria te voldoen.

Artikel 1A.5.2

  • 1 In het kader van de beoordeling van de conformiteit is de aangewezen instantie in elk geval bevoegd tot het nemen van de volgende besluiten:

    • a. het beslissen omtrent de afgifte van een verklaring van EG-typeonderzoek in het kader van de toepassing van module B, als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, onderdeel 1, onder 5;

    • b. het beslissen omtrent de afgifte van een aanvullende goedkeuring in het kader van de toepassing van module B, als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, onderdeel 1, onder 6;

    • c. het beslissen omtrent het beoordelen of opnieuw beoordelen van het kwaliteitssysteem in het kader van de toepassing van module D, als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, onderdeel 3, onder 3.3 en 3.4.

  • 2 Een goedkeurende beoordeling kan door de aangewezen instantie worden ingetrokken indien de fabrikant niet langer voldoet aan de vereisten voor een goedkeurende beoordeling.

Artikel 1A.5.3

Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit besluit door de aangewezen instantie.

Artikel 1A.5.4

De aangewezen instantie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 1A.5.5

De aangewezen instantie beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de beoordeelde pyrotechnische artikelen afdoende te identificeren.

Artikel 1A.5.6

  • 1 Indien een wijziging optreedt in de gegevens op grond waarvan de instantie is aangewezen, doet de instantie hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2 Indien de aangewezen instantie voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instantie hiervan terstond mededeling aan Onze Minister. In dat geval worden door de instantie de gegevens, bedoeld in artikel 1A.5.5 overgedragen aan Onze Minister.

Artikel 1A.5.7

  • 1 Onze Minister kan de aanwijzing wijzigen of intrekken.

  • 2 Onze Minister trekt de aanwijzing in elk geval in indien is gebleken dat de instantie niet of niet langer voldoet aan de minimumcriteria, opgenomen in bijlage III van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 3 Onze Minister stelt de andere lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie onverwijld op de hoogte van het intrekken van de aanwijzing.

Artikel 1A.5.8

  • 1 Indien de aanwijzing van de instantie wordt ingetrokken, behouden de door deze instantie afgegeven certificaten van overeenstemming en bijbehorende documenten hun geldigheid.

  • 2 Indien er een dreigend of rechtstreeks gevaar is voor de gezondheid of de veiligheid, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, verklaren dat een of meer certificaten van overeenstemming en bijbehorende documenten hun geldigheid hebben verloren.

Hoofdstuk 2. Consumentenvuurwerk

§ 1. Eisen aan consumentenvuurwerk

Artikel 2.1.1

Bij regeling van Onze Minister wordt vuurwerk aangewezen dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik. De aanwijzing geschiedt aan de hand van de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen van het vuurwerk.

Artikel 2.1.2

  • 1 Verpakt consumentenvuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben anders dan door particulieren, op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 2.1.3

  • 1 Consumentenvuurwerk is voorzien van:

    • a. de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant;

    • d. indien de fabrikant niet is gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie: de naam van de fabrikant, de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur;

    • e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam van de fabrikant, de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur;

    • f. de naam en het type van het artikel, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en, voor zover het vuurwerk betreft dat is ingedeeld in categorie 3, het productiejaar van het vuurwerk;

    • g. de minimumleeftijd voor het verkopen of anderszins ter beschikking stellen van het consumentenvuurwerk, bedoeld in artikel 2.3.5;

    • h. de categorie, bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het consumentenvuurwerk behoort;

    • i. de NEM;

    • j. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2 Consumentenvuurwerk is voorts voorzien van de volgende informatie:

    voor zover het betreft categorie 1: in voorkomend geval: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand;

    voor zover het betreft categorie 2: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

    voor zover het betreft categorie 3: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en).

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden niet voor consumentenvuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een primaire verpakking bevindt waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 4 De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

  • 5 In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op consumentenvuurwerk dat zal worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

  • 7 Consumentenvuurwerk is voorts voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot vuurwerk is besloten met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.1.4

Het is verboden vuurwerk dat niet voldoet aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, te voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

§ 2. Opslaan en bewerken van consumentenvuurwerk

Artikel 2.2.1

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en C, en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

  • 2 Indien een inrichting tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort, niet uitsluitend omdat daarin vuurwerk wordt opgeslagen, geldt een voor de inrichting verleende omgevingsvergunning ook voor het oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan, voor zover dit oprichten, in werking hebben of veranderen dan wel veranderen van de werking betrekking heeft op het opslaan van vuurwerk.

Artikel 2.2.3

  • 1 Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot een in bijlage 1, onder B, opgenomen voorschrift, voor zover dat bij het voorschrift is aangegeven.

  • 2 De maatwerkvoorschriften gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de maatwerkvoorschriften worden nageleefd.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking waarbij een maatwerkvoorschrift wordt gesteld.

  • 4 Van de beschikking wordt mededeling gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

Artikel 2.2.4

  • 1 Degene die een inrichting opricht waar ten hoogste 10.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting schriftelijk aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de melding aan Onze Minister en aan het bestuur van de regionale brandweer. De verzending van het afschrift aan Onze Minister geschiedt langs elektronische weg. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het afschrift wordt verzonden.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, en het veranderen van de werking daarvan.

  • 3 Bij de meldingen worden vermeld:

    • a. het adres en het nummer waaronder de inrichting bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven,

    • b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven,

    • c. de aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting, waaronder de hoeveelheid consumentenvuurwerk in opslag, uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk per (buffer)bewaarplaats,

    • d. de indeling en de uitvoering van de inrichting, waarbij de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, en de functie van de te onderscheiden ruimten worden aangegeven,

    • e. een situatieschets met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl, en

    • f. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn.

  • 4 De in het derde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt indien degene die de inrichting drijft, deze gegevens reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft en het bevoegd gezag geacht kan worden over die gegevens te beschikken.

  • 5 Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke van de ingevolge dit artikel te verstrekken gegevens hij reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft.

Artikel 2.2.5

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een melding als bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onderscheidenlijk een afschrift van een verleende omgevingsvergunning aan Onze Minister.

§ 3. Verkoop en tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk

Artikel 2.3.1

Het is verboden consumentenvuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking te stellen aan een ander dan:

  • a. degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 2.2.1;

  • b. een in het buitenland gevestigde ondernemer wiens bedrijfsmatige activiteit bestaat uit het verhandelen van vuurwerk en die gerechtigd is het vuurwerk op te slaan of te bewerken, dan wel, indien de betrokken persoon het vuurwerk tot ontbranding zal brengen, gerechtigd is het vuurwerk tot ontbranding te brengen.

Artikel 2.3.2

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier.

  • 2 Het verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december met dien verstande dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die zondag geldt, in welk geval het verbod om vuurwerk ter beschikking te stellen dan niet geldt op 28 december.

Artikel 2.3.3

Het is verboden per levering meer dan 25 kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen. Voor de bepaling van de hoeveelheid consumentenvuurwerk wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt.

Artikel 2.3.4

Het is verboden consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde maatwerkvoorschriften.

Artikel 2.3.5

Het is verboden consumentenvuurwerk te verkopen of anderszins ter beschikking te stellen aan particulieren jonger dan:

Voor zover het betreft categorie 1: 12 jaar;

Voor zover het betreft categorie 2: 16 jaar;

Voor zover het betreft categorie 3: 18 jaar.

Artikel 2.3.6

Het is verboden vuurwerk, anders dan bedrijfsmatig, tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar.

Hoofdstuk 3. Professioneel vuurwerk

§ 1. Eisen aan professioneel vuurwerk

Artikel 3.1.1

  • 1 Professioneel vuurwerk is voorzien van:

    • a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant;

    • d. indien de fabrikant niet is gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie: de naam van de fabrikant, de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur;

    • e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam van de fabrikant, de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur;

    • f. de naam en het type van het artikel, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en, voor zover het vuurwerk betreft dat is ingedeeld in categorie 3 of 4, het productiejaar van het vuurwerk;

    • g. de categorie, bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het professionele vuurwerk behoort;

    • h. de NEM;

    • i. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2 De verpakking van professioneel vuurwerk is voorts voorzien van de volgende informatie:

    voor zover het betreft categorie 2: „uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

    voor zover het betreft categorie 3: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en);

    voor zover het betreft categorie 4: «uitsluitend door personen met gespecialiseerde kennis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en).

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden niet voor professioneel vuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een verpakking bevindt waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 4 De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn in de Nederlandse, Duitse, Engelse of Franse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

  • 5 In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op professioneel vuurwerk dat zal worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie, gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

  • 7 Professioneel vuurwerk is voorts voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot professioneel vuurwerk is besloten met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk

Artikel 3.2.1

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik wordt opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2 Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

Artikel 3.2.2

  • 1 Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot een in bijlage 2, onder B, opgenomen voorschrift, voor zover dat bij het voorschrift is aangegeven.

  • 2 De maatwerkvoorschriften gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de maatwerkvoorschriften worden nageleefd.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid advies uit te brengen over het voorgenomen maatwerkvoorschrift.

  • 4 Van de beschikking wordt mededeling gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

Artikel 3.2.3

  • 1 Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid:

    • a. stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe het drijven van de inrichting aanleiding kan geven;

    • b. overlegt aan het bevoegd gezag binnen een daartoe door het bevoegd gezag gestelde termijn schriftelijk bewijs van de gestelde financiële zekerheid.

  • 2 De zekerheid bedraagt tenminste  € 5 000 000,00 per gebeurtenis en per inrichting en wordt in stand gehouden tot het moment waarop de omgevingsvergunning vervalt.

  • 3 De verzekering is gesloten bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing ter zake van opslag van vuurwerk door of onder verantwoordelijkheid van bestuursorganen die door Onze Minister zijn aangewezen. De benadeelde heeft jegens een bestuursorgaan dat geen financiële zekerheid als bedoeld in het eerste lid heeft gesteld de rechten welke hij overeenkomstig dit artikel anders tegenover de verzekeraar zou hebben, indien de financiële zekerheid door verzekering zou zijn gesteld.

Artikel 3.2.4

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een verleende omgevingsvergunning aan Onze Minister.

§ 3. Verkoop en tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk

Artikel 3.3.1

  • 1 Het is verboden professioneel vuurwerk aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk aan een persoon met gespecialiseerde kennis die gerechtigd is het vuurwerk op te slaan of te bewerken, dan wel, indien de betrokken persoon het vuurwerk tot ontbranding zal brengen, gerechtigd is het vuurwerk tot ontbranding te brengen.

Hoofdstuk 3a. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

§ 1. Eisen aan pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Artikel 3A.1.1

  • 1 Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zijn voorzien van:

    • a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het artikel waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant;

    • d. indien de fabrikant niet is gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie: de naam van de fabrikant, de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur;

    • e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam van de fabrikant, de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur;

    • f. De naam en het type van het artikel en het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel;

    • g. de categorie, bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het artikel behoort;

    • h. de NEM;

    • i. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2 Op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik moet voorts de volgende informatie staan: voor zover het betreft categorie T1: in voorkomend geval: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en een minimale veiligheidsafstand; voor zover het betreft categorie T2: «uitsluitend door personen met gespecialiseerde kennis te gebruiken» en een minimale veiligheidsafstand(en).

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden niet voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van geringe afmeting, mits die artikelen zich in een verpakking bevinden waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 4 De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn in de Nederlandse, Duitse, Engelse of Franse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

  • 5 In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die zullen worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat zij binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zullen worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

  • 7 Pyrotechnische artikelen voor theatergebruikmoeten voorts zijn voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot deze artikelen is besloten met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3A.1.2

  • 1 Verpakt theatervuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben op zodanige wijze verpakt dat zij volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kunnen worden aangemerkt als artikelen behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op theatervuurwerk waarvan op het moment dat zij binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat zij binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zullen worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van 48 uur gelezen: twee weken.

§ 2. Opslaan en bewerken van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Artikel 3A.2.1

  • 1 Degene die een inrichting drijft waar pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk worden opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2 In afwijking van het eerste lid voldoet degene die een inrichting drijft waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk worden opgeslagen, aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 4 Voor de bepaling van de hoeveelheid artikelen, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van het gewicht van de artikelen als zijnde onverpakt.

  • 5 Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

§ 3. Verkoop van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Artikel 3A.3.1

  • 1 Het is verboden pyrotechnische artikelen voor theatergebruik aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik aan een persoon met gespecialiseerde kennis die gerechtigd is het vuurwerk op te slaan of te bewerken, dan wel, indien de betrokken persoon het vuurwerk tot ontbranding zal brengen, gerechtigd is het vuurwerk tot ontbranding te brengen.

Hoofdstuk 3b. Het tot ontbranding brengen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Artikel 3B.1

  • 1 Met uitzondering van de situatie, bedoeld in artikel 2.3.6, is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen.

  • 2 Onze Minister beslist op een aanvraag om een toepassingsvergunning.

  • 3 Aan de toepassingsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat:

    • a. voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik door de aanvrager toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht en de aan de toestemming verbonden voorschriften worden nageleefd;

    • b. het tot ontbranding te brengen vuurwerk en de tot ontbranding te brengen pyrotechnische artikelen voor theatergebruik afkomstig zijn uit een inrichting als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, 3.2.1, eerste lid, of 3A.2.1, eerste lid, of een inrichting ten aanzien waarvan de in artikel 4.11, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer opgenomen verplichting geldt, dan wel rechtstreeks afkomstig zijn uit het buitenland.

  • 4 Aan de toepassingsvergunning worden voorts voorschriften verbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. Zij kan onder beperkingen worden verleend.

  • 5 Degene aan wie een toepassingsvergunning is verleend, is gehouden de in het derde en vierde lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 6 De toepassingsvergunning vervalt op het moment dat de geldigheidsduur van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 3B.2, tweede lid, onder c, afloopt. Is de toepassingsvergunning verleend aan een onderneming dan vervalt de toepassingsvergunning eveneens op het moment dat er geen persoon aan wie een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is afgegeven, meer werkzaam is voor de onderneming.

Artikel 3B.2

  • 2 Bij de aanvraag worden door de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden langs elektronische weg verstrekt:

    • a. zijn naam, adres, geboortedatum en geboorteplaats en, in voorkomend geval, de naam en het adres van de betrokken onderneming;

    • b. gegevens waaruit blijkt dat de handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft bedrijfsmatig worden verricht;

    • c. een afschrift van een geldig certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat is afgegeven aan de persoon door wie of onder wiens voortdurend toezicht de handelingen, waarop de aanvraag betrekking heeft, worden verricht en dat betrekking heeft op die handelingen;

    • d. de handelingen en de soorten vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens over hemzelf, die niet ouder is dan zes maanden.

  • 3 De aanvrager stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag bij de aanvraag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de in het eerste lid, onder b, bedoelde handelingen.

  • 4 De zekerheid bedraagt ten minste € 2 500 000,00 per gebeurtenis en wordt in ieder geval in stand gehouden tot het moment waarop de vergunning vervalt. Artikel 3.2.3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Met een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in het tweede lid, onder e, wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden, mits die verklaring niet ouder is dan zes maanden.

  • 6 De aanvrager kan de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, op schriftelijke wijze verstrekken, voor zover het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft gegeven.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag langs elektronische weg wordt ingediend.

Artikel 3B.3

  • 1 De ontbrandingstoestemming kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu.

  • 2 Aan de ontbrandingstoestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. De voorschriften kunnen afwijken van regels gesteld in de regeling, bedoeld in artikel 3B.7.

  • 3 Degene aan wie de toestemming is verleend, is gehouden de in het tweede lid bedoelde voorschriften na te leven.

Artikel 3B.3a

  • 1 De aanvraag om een ontbrandingstoestemming wordt langs elektronische weg ingediend. In afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neemt het bevoegd gezag een aanvraag die langs elektronische weg wordt ingediend, in ontvangst. De aanvraag mag betrekking hebben op meerdere evenementen of voorstellingen waarbij vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding worden gebracht, mits die evenementen of voorstellingen plaatsvinden binnen dezelfde gemeente en binnen een tijdvak van ten hoogste een jaar.

  • 2 Bij de aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden langs elektronische weg verstrekt:

    • a. gegevens omtrent de datum, het tijdstip en de plaats van het tot ontbranding brengen;

    • b. een afschrift van de toepassingsvergunning die aan de aanvrager is verleend;

    • c. een afschrift van het in artikel 3B.2, tweede lid, onder c, bedoelde certificaat;

    • d. een schietlijst met daarin een overzicht van de toe te passen artikelen en per categorie artikelen de volgende gegevens:

      • het aantal,

      • de omschrijving van het artikel,

      • de fabrikant van het artikel,

      • het artikelnummer,

      • gegevens waaruit blijkt of het artikel consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of een pyrotechnisch artikel voor theatergebruik betreft,

      • het brutogewicht van het artikel in kilogrammen,

      • het kaliber,

      • het maximale effect van het artikel in verticale richting,

      • gegevens waaruit blijkt of er sprake is van een schuin opgesteld of schuin gemonteerd artikel, en

      • de veiligheidsafstand tot het publiek die bij het ontbranden in acht zal worden genomen;

    • e. indien sprake is van het ontbranden in de buitenlucht, een actuele situatietekening, waarop is aangegeven:

      • de opbouwlocatie,

      • de afsteeklocatie met opstelling van de af te steken artikelen,

      • de omliggende bebouwing,

      • de veiligheidsafstanden,

      • de afzettingen van de gevarenzone tijdens opbouw en ontbranding,

      • de opstelplaats van het publiek, en

      • de vluchtwegen.

    • f. indien wegen in de gevarenzone zijn gelegen, een toestemming van de burgemeester binnen wiens gemeente de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht, voor het afzetten van die wegen of, indien het een eigen weg betreft, een toestemming van de eigenaar van de weg voor het afzetten van de weg;

    • g. een omschrijving van bijzondere omstandigheden.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, derde volzin, worden bij de aanvraag per evenement of voorstelling de gegevens en bescheiden, bedoeld in de onderdelen b tot en met g, verstrekt en hoeven bij de aanvraag de gegevens omtrent de datum en het tijdstip van het tot ontbranding brengen niet te worden verstrekt.

  • 4 De aanvrager kan de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, op schriftelijke wijze verstrekken, voor zover het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft gegeven.

  • 5 Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de aanvraag aan de burgemeester binnen wiens gemeente het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht.

  • 6 Gedeputeerde staten stellen alvorens een ontbrandingstoestemming te verlenen de volgende bestuursorganen en instanties in de gelegenheid advies uit te brengen:

    • a. Onze Minister,

    • b. de betrokken verlener van een luchtverkeersdienst als bedoeld in de Wet luchtvaart, voor zover het zichzelf voortdrijvend opstijgend vuurwerk of zichzelf opstijgende pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft die in de openlucht tot ontbranding zullen worden gebracht binnen 15 kilometer afstand van een luchthaven,

    • c. het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht, en

    • d. de burgemeester van de gemeente aangrenzend aan de gemeente waar het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht, voor zover de artikelen effect kunnen hebben binnen zijn gemeente.

  • 7 Gedeputeerde staten verlenen geen ontbrandingstoestemming indien de burgemeester binnen wiens gemeente het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht binnen twee weken na ontvangst van het afschrift van de aanvraag heeft verklaard tegen het verlenen van de toestemming in verband met de veiligheid bedenkingen te hebben, dan wel indien de burgemeester binnen die termijn gedeputeerde staten er van in kennis heeft gesteld dat hij de aanvraag binnen die termijn niet kan beoordelen, die verklaring heeft gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de burgemeester niet binnen de van toepassing zijnde termijn heeft verklaard bedenkingen te hebben, wordt hij geacht geen bedenkingen te hebben.

  • 8 Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de ontbrandingstoestemming aan Onze Minister, aan de burgemeester, bedoeld in het zesde lid, onder d, en aan het bestuur van de regionale brandweer, bedoeld in het zesde lid, onder c. Deze verzending geschiedt zo veel als mogelijk en in ieder geval aan Onze Minister langs elektronische weg.

  • 10 Degene aan wie een ontbrandingstoestemming is verleend voor meerdere evenementen of voorstellingen, meldt uiterlijk 5 werkdagen voorafgaand aan ieder evenement of iedere voorstelling aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het evenement of de voorstelling zal plaatsvinden, de datum en het tijdstip van het opbouwen van het vuurwerk en de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en de datum, het tijdstip en de plaats van het tot ontbranding brengen van die artikelen, onder verwijzing naar de datum en het kenmerk van die toestemming. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan de bestuursorganen en instanties, bedoeld in het achtste lid. Deze verzending geschiedt zo veel als mogelijk en in ieder geval aan Onze Minister langs elektronische weg.

  • 11 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag als bedoeld in het eerste lid langs elektronische weg wordt ingediend en een afschrift van een ontbrandingstoestemming als bedoeld in het achtste lid en van een melding als bedoeld in het tiende lid langs elektronische weg wordt gezonden.

Artikel 3B.4

  • 1 In afwijking van artikel 3B.1, derde lid, onder a, kan degene aan wie een toepassingsvergunning is verleend en die:

    • a. ten hoogste 20 kilogram theatervuurwerk tot ontbranding wil brengen, of

    • b. ten hoogste 200 kilogram consumentenvuurwerk tot ontbranding wil brengen,

    voorafgaand aan het tot ontbranding brengen volstaan met een melding aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht.

  • 2 Voor de bepaling van de hoeveelheid consumentenvuurwerk of theatervuurwerk, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het gewicht van de artikelen als zijnde onverpakt consumentenvuurwerk onderscheidenlijk onverpakt theatervuurwerk.

  • 3 Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht, aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht en aan Onze Minister. Deze verzending geschiedt zo veel als mogelijk en in ieder geval aan Onze Minister langs elektronische weg.

  • 4 Degene die het consumentenvuurwerk of theatervuurwerk tot ontbranding wil brengen draagt er zorg voor dat de melding ten minste twee weken voordat de artikelen tot ontbranding worden gebracht door gedeputeerde staten is ontvangen.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met de burgemeester en het bestuur, bedoeld in het derde lid, in bijzondere omstandigheden een kortere termijn voor de melding toestaan.

Artikel 3B.6

  • 1 Degene aan wie een toepassingsvergunning is verleend, houdt een register bij waarin zijn vermeld:

    • a. de persoon of personen aan wie een certificaat van vakbekwaamheid is afgegeven als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en door wie of onder wier toezicht bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • b. de personen die onder toezicht van de onder a bedoelde persoon of personen bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik verrichten als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • c. de evenementen en voorstellingen, waarbij vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zijn gebracht en de daarbij tot ontbranding gebrachte typen en hoeveelheden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen alsmede de weigeraars, met vermelding van de door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummers die dienen ter identificatie van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

    • d. ongewone voorvallen die zich tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik hebben voorgedaan.

  • 2 Het register wordt binnen twee werkdagen na een wijziging dan wel na een evenement of voorstelling bijgewerkt.

  • 3 De gegevens worden op een zodanige wijze geregistreerd dat gedurende de periode waarover de registratieplicht ingevolge het vierde lid geldt, indien Onze Minister of gedeputeerde staten van de provincie die de vergunning hebben verleend daarom verzoeken, binnen acht uur de gegevens schriftelijk kunnen worden overgelegd.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven ten minste voor de duur van zeven jaar na de vastlegging in de registratie opgenomen.

  • 5 Degene aan wie een toepassingsvergunning is verleend, meldt een ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid, onder d, onverwijld aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding worden gebracht.

Artikel 3B.7

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Hoofdstuk 4. Veiligheidsafstanden

Artikel 4.1

  • 2 Indien de kwaliteit van een gebied waarvoor de veiligheidsafstand in acht moet worden genomen, beter is dan de grenswaarde aangeeft, treedt de kwaliteit van dat gebied niet in de plaats van de grenswaarde.

Artikel 4.2

  • 2 Gedeputeerde staten nemen de in bijlage 3 gestelde afstanden in acht bij de verlening of wijziging van een omgevingsvergunning.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid kan het bevoegd gezag een kleinere afstand dan genoemd in bijlage 3, onder 1.3, vaststellen, indien het desbetreffende besluit betrekking heeft op:

    • a. een inrichting waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt,

    • b. een inrichting waar meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, of

    • c. de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld onder a of b,

      indien aan de omgevingsvergunning voor de desbetreffende inrichting zodanige voorschriften zijn verbonden dat:

      • 1°. de warmtestraling ten gevolge van brand in die inrichting waarbij vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betrokken zijn voor personen die zich ophouden buiten een gebouw dat onderdeel is van een beperkt kwetsbaar object, kwetsbaar object of geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object beperkt blijft tot ten hoogste 10 kW/m2, en

      • 2°. de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een beperkt kwetsbaar object, kwetsbaar object of geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.

Artikel 4.3

  • 1 Indien voor het desbetreffende gebied een bestemmingsplan geldt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, van het gebouw waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1, tot aan de bestemmingsgrens.

  • 2 Indien een bestemmingsplan voor het desbetreffende gebied ontbreekt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, van het gebouw, bedoeld in het eerste lid, tot aan de eigendomsgrens van het gebied dat behoort bij het beperkt kwetsbare of kwetsbare object.

  • 3 In afwijking van het eerste lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het beperkt kwetsbare of kwetsbare object of het geprojecteerde beperkt kwetsbare of kwetsbare object, indien:

    • a. het object een gebouw is, niet zijnde een gebouw bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten of een kantoorgebouw is, niet zijnde een kwetsbaar object, en de grens van de bouwstrook meer dan tien meter vanaf de bestemmingsgrens is gelegen;

    • b. het object een woonwagen is die meer dan tien meter vanaf de grens van het gebied dat voor woonwagens is bestemd, is of mag worden geplaatst.

  • 4 Indien in het bestemmingsplan geen bouwstrook is aangegeven, gelden de veiligheidsafstanden tot aan de bestemmingsgrens.

  • 5 In afwijking van het tweede lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het beperkt kwetsbare of kwetsbare object, indien:

    • a. het object een gebouw is, niet zijnde een gebouw bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten of een kantoorgebouw is, niet zijnde een kwetsbaar object, en het object meer dan tien meter vanaf de eigendomsgrens van het desbetreffende gebied is gelegen;

    • b. het object een woonwagen is die meer dan tien meter van de eigendomsgrens van het desbetreffende perceel of van het gebied dat voor woonwagens is aangewezen, is geplaatst.

  • 6 In afwijking van het eerste tot en met vijfde lid gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, van het gebouw, bedoeld in het eerste lid, tot aan de ligplaats van een woonschip.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

§ 1. Wijzigingsbepalingen

Artikel 5.1.3

[Red: Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.]

Artikel 5.1.6

[Red: Wijzigt het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving.]

Artikel 5.1.9

[Red: Wijzigt het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer.]

Artikel 5.1.10

[Red: Wijzigt het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer.]

Artikel 5.1.11

[Red: Wijzigt het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.]

Artikel 5.1.12

[Red: Wijzigt het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer.]

Artikel 5.1.14

[Red: Wijzigt het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.]

§ 2. Intrekking van regelgeving

Artikel 5.2.1

Ingetrokken worden:

  • a. het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;

  • b. het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer;

  • c. het Reglement Gevaarlijke Stoffen;

  • d. de beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 6 november 1979, houdende voorschriften voor de aflevering van ontploffingsgevaarlijke stoffen;

  • e. de regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1980, houdende verbod tot het gebruik van explosieven voor opruimingswerkzaamheden;

  • f. de ontheffing van het Reglement Gevaarlijke Stoffen van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 19 december 1985;

  • g. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 december 1990, houdende vergunningplicht voor het afleveren, ter aflevering aanwezig houden en bezigen van vuurwerk;

  • h. het Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms;

  • i. de Interimregeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms.

§ 3. Overgangsbepalingen

Artikel 5.3.1

De nadere eisen, gesteld krachtens artikel 2.2.3 of 3.2.2, alsmede de toestemmingen, verleend krachtens voorschrift 1.8 van bijlage 1, die voor een inrichting onmiddellijk voor 1 juli 2012 in werking en onherroepelijk waren, worden gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften.

Artikel 5.3.2

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, die onmiddellijk voor 1 juli 2012 van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een toepassingsvergunning.

  • 2 Een toestemming als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, onder a, die onmiddellijk voor 1 juli 2012 van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een ontbrandingstoestemming.

Artikel 5.3.3

  • 2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt:

    • a. een vergunning of toestemming gelijkgesteld met een toepassingsvergunning onderscheidenlijk ontbrandingstoestemming;

    • b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of toestemming gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een toepassingsvergunning onderscheidenlijk ontbrandingstoestemming,

    op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.

Artikel 5.3.4

Een melding die is gedaan op grond van artikel 3B.4, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voor 1 juli 2012, behoudt haar geldigheid tot vier weken na die datum.

Artikel 5.3.5

  • 2 Tot en met 3 juli 2017 wordt onder professioneel vuurwerk mede verstaan vuurwerk dat niet behoort tot categorie 1, 2 of 3 en wel behoort tot :

    • a. professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit, zoals dit artikel luidde op 3 juli 2010,

    • b. vuurwerk bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in artikel 1.2.2, zevende lid, of

    • c. vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld.

  • 3 Artikel 3.1.1 van het Vuurwerkbesluit, zoals dat artikel luidde op 3 juli 2010, blijft tot en met 3 juli 2017 van toepassing op professioneel vuurwerk als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Tot en met 3 juli 2013 is het in de handel brengen van vuurwerk behorende tot categorie 4 en van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik behorende tot categorie T1 of T2 slechts toegestaan overeenkomstig de artikelen van dit besluit genoemd in het eerste lid, dan wel artikel 3.1.1, zoals dat artikel luidde op 3 juli 2010.

  • 5 Vuurwerk dat voor 4 juli 2010 in Nederland in de handel is gebracht en voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk die zijn gesteld bij of krachtens het Vuurwerkbesluit dat gold op 3 juli 2010, mag tot en met 3 juli 2014 in Nederland worden verhandeld of gebruikt overeenkomstig dat besluit.

  • 6 Vuurwerk dat voor 4 juli 2013 in Nederland in de handel is gebracht en voldoet aan de eisen voor professioneel vuurwerk die zijn gesteld bij of krachtens het Vuurwerkbesluit zoals dat gold op 3 juli 2010, mag tot en met 3 juli 2017 in Nederland worden verhandeld of gebruikt overeenkomstig dat besluit.

Artikel 5.3.6

  • 1 Een vergunning, verleend op grond van artikel 3.3.2 van het Vuurwerkbesluit, zoals dit gold tot en met 3 juli 2010, wordt na die datum aangemerkt als een vergunning krachtens artikel 3B.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

  • 3 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, en een toestemming als bedoeld in het tweede lid, gelden tevens voor consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Artikel 5.3.7

  • 1 De artikelen 3.3.2, 3.3.3 en 3.3.4 van het Vuurwerkbesluit zoals dat gold tot en met 3 juli 2010 blijven van toepassing op voor 4 juli 2010 ingediende aanvragen van onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn geworden:

    • a. een besluit inzake het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning voor het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan opbouwen, installeren, bewerken, dan wel na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk;

    • b. een besluit inzake het verlenen, wijzigen of intrekken van een toestemming voor het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan opbouwen, installeren, bewerken, dan wel na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk.

Artikel 5.3.8

Een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat voor 4 juli 2010 is afgegeven aan de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, geldt, indien het betrekking heeft of mede betrekking heeft op professioneel vuurwerk, mede voor consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 5.4.1

Onze Minister wijst een vertaling aan van bijlage A van het ADR of draagt zorg voor een vertaling en doet van de aanwijzing of wijze van bekendmaking van de vertaling mededeling in de Staatscourant.

Artikel 5.4.2

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 januari 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de negenentwintigste januari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. Voorschriften voor het opslaan, herverpakken en bewerken van consumentenvuurwerk, als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, en voor het opslaan en bewerken van theatervuurwerk, als bedoeld in artikel 3A.2.1, tweede lid

A. Begripsbepalingen

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge) dat wordt aangestuurd met een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;

  • b. bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk;

  • c. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie blijft vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 2005;

  • d. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd, uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005;

  • e. bufferbewaarplaats: besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk;

  • f. domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan, buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;

  • g. gevaarlijke stof: stof of voorwerp waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code;

  • h. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • i. NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 61241-1-:2004, uitgave 2008;

  • j. verkoopruimte: besloten ruimte of deel van een besloten ruimte waar aflevering van consumentenvuurwerk aan particulieren plaatsvindt;

  • k. memorandum nr. 60: memorandum betreffende voorschriften voor sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties in vuurwerkbewaarplaatsen en verkoopruimten voor consumentenvuurwerk, behorende bij de Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties, inclusief verduidelijking, vastgesteld op 2 september 2005 en uitgegeven op 26 september 2005 door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid;

  • l. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie;

  • m. brandcompartiment: brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2012;

  • n. brandmeldinstallatie: samenstel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie, dat nodig is voor het ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties;

  • o. uitgangspuntendocument: document waarin alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen voor de met sprinklers te beveiligen ruimtes en locaties worden beschreven.

2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór 1 juli 2012 uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.

3. Met de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, onder c, d en i, bedoelde normen en de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, onder k, bedoelde voorschriften, worden gelijkgesteld normen en voorschriften die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.

4. Met de in deze bijlage, onder B, voorschrift 5.2 bedoelde inspectie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een inspectie-instelling die is geaccrediteerd door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.

5. In deze bijlage wordt theatervuurwerk, tenzij in het voorschrift anders is bepaald, gelijkgesteld aan consumentenvuurwerk.

6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke versie van het memorandum nr. 60 moet worden toegepast of wordt een document aangewezen dat in de plaats van het memorandum moet worden toegepast.

7. In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en van deur-, luik- en raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069, uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen of deur-, luik- en raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.

B. Voorschriften

Paragraaf 1. Algemene voorschriften voor de opslag en voor de verkoop

1.1 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.

1.2 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

1.3 Consumentenvuurwerk is, behalve tijdens intern transport, alleen aanwezig in de daarvoor bestemde bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte en alleen in de hoeveelheden, op die tijdstippen en op de wijze die genoemd is in de voorschriften ten aanzien van de betreffende ruimte. Consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk na levering in de (buffer)bewaarplaats opgeborgen, waarbij het vervoermiddel waarmee het consumentenvuurwerk wordt aangeleverd niet onbewaakt blijft staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt op een voor onbevoegden afgesloten terrein.

1.4 Degene die de inrichting drijft heeft de in zijn inrichting werkzame personen die belast zijn met de verkoop van consumentenvuurwerk, het gereedmaken van vuurwerkpakketten en het de bewaarplaats inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk, een schriftelijke instructie verstrekt, die erop gericht is gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift of maatwerkvoorschrift wordt overtreden, uit te sluiten en die erop gericht is dat voornoemde personen zijn geïnstrueerd over het gevaar van consumentenvuurwerk en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten.

1.5 Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd consumentenvuurwerk wordt bewaard in een verpakking die antistatisch is en zo stevig en sterk is dat de verpakking afdoende tegen elke normale behandeling bestand is. Beschadigd vuurwerk wordt bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats aanwezig is, in de bewaarplaats. De verpakking is voorzien van het opschrift «BERGING». Een vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, tenzij dit leidt tot ongewenste reacties, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard.

1.6 Op de toegangsdeur van alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig is, wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.

1.7 Binnen de inrichting mag niet worden gerookt en mag geen vuur of open vlam aanwezig zijn. Bij iedere ingang van de inrichting is een verbodsbord aanwezig dat voldoet aan de intrinsieke kenmerken van het in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen verbodsbord waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken verboden zijn.

1.8 Alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, zijn op de begane grond gesitueerd. In afwijking hiervan kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen dat onder daarbij aangegeven voorwaarden consumentenvuurwerk ook aanwezig mag zijn in een kelder of op de eerste verdieping indien deze ruimten naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn met het oog op brandbestrijding. Alvorens een zodanige beschikking te geven, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

1.9 De afstand van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn tot licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, is ten minste 5 m. In de ruimte waar het afleveren van consumentenvuurwerk plaatsvindt, mogen geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, aanwezig zijn.

1.10 In de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats voldoet de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur is 100°C.

1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een inrichting één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van de inrichting niet groter is dan de lengte van de slang, vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;

  • b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied, als bedoeld in het Bouwbesluit 2012, met 1,5 vermenigvuldigd;

  • c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet in een vluchttrappenhuis;

  • d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde voorziening voor leidingwater.

Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift aanvullende eisen stellen aan het aantal brandslanghaspels en de situering van de brandslanghaspels.

1.12 Een brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. Een brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.

1.13 Het lossen van een voertuig met consumentenvuurwerk mag niet geschieden gelijktijdig met het lossen van een tankwagen met motorbrandstoffen, tenzij het voertuig zich op meer dan 25 meter afstand bevindt van de tankwagen.

Paragraaf 2. Constructie van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats

2.1 De (buffer)bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats naar een andere (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 120 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een (buffer)bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton. Doorvoeringen van leidingen zijn met dezelfde brandwerendheid afgewerkt. Ander materiaal dan metselwerk, beton of cellenbeton kan worden toegepast indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.

2.2 Indien de toegangsdeuren van bewaarplaatsen, bufferbewaarplaatsen dan wel verkoopruimten zich naast elkaar bevinden, steekt de constructieve scheiding ten minste 300 mm uit tussen de toegangsdeuren van de betreffende bewaarplaats, bufferbewaarplaats dan wel verkoopruimte.

2.3 In de (buffer)bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig, tenzij het ventilatieopeningen betreft die zodanig zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van de (buffer) bewaarplaats voldoet aan voorschrift 2.1.

2.4 De toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats:

  • draait naar buiten,

  • is zelfsluitend,

  • is zodanig geconstrueerd dat een doelmatige drukontlasting niet wordt belemmerd,

  • is steeds onbelemmerd bereikbaar, en

  • heeft een oppervlak van maximaal 4 m2, met dien verstande dat de toegangsdeur van een bewaarplaats voor het opslaan van meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk een oppervlak van maximaal 8 m2 mag hebben.

2.5 De deur van de (buffer-)bewaarplaats bevindt zich niet:

  • in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute, tenzij deze vluchtroute langs meerdere onafhankelijke vluchtroutes is gewaarborgd en uitkomt op een veilige plaats,

  • in een ruimte die is ingericht als een beschermde vluchtroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2012,

  • in of nabij een koker voor een personenlift, of

  • in een verkoopruimte.

2.6 De scheidingsconstructie tussen de ruimte waarin de deur van de (buffer-)bewaarplaats zich bevindt en de verkoopruimte heeft een brandwerendheid die niet lager is dan 30 minuten en bevat naast de zelfsluitende toegangsdeur naar de verkoopruimte geen openingen of ramen die opengezet kunnen worden.

2.7 Voor de verwarming van de (buffer)bewaarplaats worden slechts toestellen gebruikt, waarbij water voor de warmteoverdracht wordt toegepast. De maximale oppervlaktetemperatuur van de verwarmingsapparatuur mag niet boven 100°C kunnen komen.

2.8 Als de toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats kan worden bereikt via een terrein dat voor derden toegankelijk is, is op een afstand van ten minste 4 m van de toegangsdeur een deugdelijke (erf)afscheiding aanwezig waardoor onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein.

2.9 Binnen de (buffer)bewaarplaats bevindt zich geen gasleiding of brandstofleiding.

Paragraaf 3. Gebruik van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats

3.1 In de (buffer)bewaarplaats mogen geen consumentenvuurwerk en andere goederen gelijktijdig aanwezig zijn.

3.2 In de bufferbewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan:

  • a. het inbrengen of uitnemen van verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk,

  • b. het uitpakken en herverpakken van consumentenvuurwerk voor het samenstellen van vuurwerkpakketten, of

  • c. het bewerken van consumentenvuurwerk.

Dit voorschrift is niet van toepassing indien geen opslag van vuurwerk plaatsvindt.

3.3 In de bewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan het inbrengen of uitnemen van verpakt consumentenvuurwerk. Dit voorschrift is niet van toepassing indien geen opslag van vuurwerk plaatsvindt.

3.4 Met uitzondering van de tijd die nodig is voor het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk moet de deur van de (buffer)bewaarplaats gesloten worden gehouden.

3.4a In afwijking van voorschrift 3.4 kan het bevoegd gezag op verzoek van degene die de inrichting drijft bij maatwerkvoorschrift bepalen dat deuren onder daarbij te stellen voorwaarden geopend mogen zijn.

3.5 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat consumentenvuurwerk of verpakkingsmateriaal niet tegen toestellen en leidingen van een installatie die warmte ontwikkelt, is geplaatst. De afstand tussen apparatuur van dergelijke installaties bedraagt ten minste 30 cm.

3.6 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van consumentenvuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare (buffer)bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.

3.7 Bij stapeling van verpakt consumentenvuurwerk wordt de maximale hoogte van een stapel mede bepaald door de sterkte van het verpakkingsmateriaal. De onderste lagen worden niet zodanig vervormd of beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen, dat het verpakkingsmateriaal zijn functie en beschermende werking verliest.

Paragraaf 4. Verkoopruimte

4.1 Gedurende de openingstijden van de winkel is tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk per verkoopruimte niet meer dan 500 kg consumentenvuurwerk aanwezig. Indien meerdere verkoopruimten aanwezig zijn, mag per brandcompartiment maximaal één verkoopruimte aanwezig zijn. Buiten deze tijden is in de verkoopruimten geen ander consumentenvuurwerk dan fop- en schertsvuurwerk aanwezig en in totaal daarvan niet meer dan 200 kg.

4.2 Het in een verkoopruimte aanwezige consumentenvuurwerk wordt zodanig opgeslagen dat het zich niet onder handbereik van het publiek bevindt en dat het bereikbaar is voor het water van de automatische sprinklerinstallatie.

4.3 Het afleveren van consumentenvuurwerk vindt plaats onder bereik van het water van de automatische sprinklerinstallatie.

Paragraaf 5. Automatische sprinklerinstallatie

5.1 De bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. In de directe nabijheid van de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte is een brandmeldinstallatie aanwezig.

5.2. De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een uitgangspuntendocument, opgesteld overeenkomstig memorandum nr. 60. Het uitgangspuntendocument is beoordeeld door een door de Stichting Raad voor Accreditatie geaccrediteerde NEN-EN-ISO/IEC 17020 type A inspectie-instelling wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties op basis van memorandum nr. 60. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de tweede volzin. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn binnen de inrichting aanwezig.

5.3 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 een inspectierapport heeft afgegeven waaruit blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument. Het inspectierapport, bedoeld in de eerste volzin, is binnen de inrichting aanwezig.

5.4. Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde uitgangspuntendocument. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een bewaarplaats, een bufferbewaarplaats of een verkoopruimte is niet in gebruik zolang uit het laatst opgestelde inspectierapport blijkt dat een brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument.

5.5 [Red: Vervallen.]

5.6 De wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het uitgangspuntendocument. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.

5.7 Iedere vijf jaar vanaf de goedkeuring van het uitgangspuntendocument door het bevoegd gezag wordt dat document beoordeeld door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2. De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot de uitgangspunten en normen die gezien de actuele stand der techniek gehanteerd worden op het moment van de beoordeling en in relatie tot de doorgevoerde wijzigingen.

5.8 Op grond van de beoordeling, bedoeld in voorschrift 5.7, kan het bevoegd gezag besluiten de beschikking omtrent de goedkeuring van het uitgangspuntendocument in te trekken.

Paragraaf 6. Afstanden tot objecten binnen de inrichting

6.1 Indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte of van een andere bewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:

grootte deuropening van de bewaarplaats

afstand tussen deuropeningen

vanaf 0 m2 tot en met 4 m2

20 meter

vanaf 4 m2 tot en met 6 m2

25 meter

vanaf 6 m2 tot en met 8 m2

30 meter

Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

6.2 Indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte, van een bewaarplaats of van een andere bufferbewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:

toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats

afstand tussen deuropeningen

vanaf 0 kg tot en met 1 000 kg

20 meter

vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg

25 meter

vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg

30 meter

vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg

35 meter

Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

6.3 Indien de toegangsdeur, bedoeld in de voorschriften 6.1 en 6.2, niet visueel kan worden waargenomen en niet aan de daar genoemde afstanden wordt voldaan, zijn tussen de deuropening van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bufferbewaarplaats en die toegangsdeur voldoende bouwkundige voorzieningen aangebracht om brandoverslag te voorkomen. De bouwkundige voorzieningen, bedoeld in de eerste volzin, zijn vervaardigd door metselwerk of met beton of cellenbeton en hebben een brandwerendheid die niet lager is dan 60 minuten. Ander materiaal dan metselwerk, beton of cellenbeton kan worden toegepast indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.

6.4 Teneinde domino-effecten tussen ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig kan zijn en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn te voorkomen, worden vanaf de (buffer)bewaarplaats ten opzichte van die onderdelen ten minste de in bijlage 3, onderdeel B, onder 1.2 en 1.3 gestelde veiligheidsafstanden in acht genomen. Teneinde domino-effecten als bedoeld in de eerste volzin te voorkomen, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een grotere interne veiligheidsafstand eisen dan uit de toepassing van die volzin voortvloeit.

C. Opslag van ten hoogste 10 000 kilogram consumentenvuurwerk

1. In een inrichting waar niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:

  • a. mogen ten hoogste twee bewaarplaatsen aanwezig zijn;

  • b. mogen ten hoogste twee bufferbewaarplaatsen aanwezig zijn en mag in elke bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 2 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

2. In een inrichting waar meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:

  • a. mag per bewaarplaats ten hoogste 50 000 kg verpakt consumentenvuurwerk worden opgeslagen;

  • b. mogen ten hoogste twee bufferbewaarplaatsen aanwezig zijn en mag in elke bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 5 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

Bijlage 2. Voorschriften voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, als bedoeld in artikel 3.2.1 of 3A.2.1

A. Begripsbepalingen

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge) dat wordt aangestuurd door een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;

  • b. bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt vuurwerk;

  • c. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie blijft vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 2005;

  • d. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd, uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005;

  • e. bewerkingsruimte: besloten ruimte, bestemd voor het bewerken van vuurwerk;

  • f. domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan, buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;

  • g. gevaarlijke stof: stof of voorwerp waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code;

  • h. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • i. NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 61241-1-:2004, uitgave 2008;

  • j. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie;

  • k. brandcompartiment: brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2012;

  • l. brandmeldinstallatie: samenstel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie, dat nodig is voor het ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties;

  • m. uitgangspuntendocument: document waarin alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen voor de met sprinklers te beveiligen ruimtes en locaties worden beschreven.

2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór 1 juli 2012 uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.

3. Met de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, sub c, d en i, en onder B, onderdelen 2.15 en 2.22, bedoelde normen en de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub j, bedoelde voorschriften, worden gelijkgesteld normen en voorschriften die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.

4. Met de in deze bijlage, onder B, voorschrift 1.5 bedoelde inspectie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een inspectie-instelling die is geaccrediteerd door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.

5. In deze bijlage wordt onder vuurwerk begrepen professioneel vuurwerk, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik alsmede consumentenvuurwerk.

6. In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069, uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen of deur-, luik- en raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.

B. Voorschriften

Paragraaf 1. Algemene voorschriften

1.1 Binnen de inrichting mag de totale netto explosieve massa niet meer bedragen dan 6 000 kg. Dit voorschrift geldt niet voor het ononderbroken lossen van vuurwerk uit een vervoermiddel in de inrichting.

1.2 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.

1.3 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

1.4 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is een automatische sprinklerinstallatie met automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de brandweer aanwezig.

1.5 De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een uitgangspuntendocument. Het uitgangspuntendocument is beoordeeld door een door de Stichting Raad voor Accreditatie geaccrediteerde NEN-EN-ISO/IEC 17020 type A inspectie-instelling wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de tweede volzin. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn binnen de inrichting aanwezig.

1.6 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 een inspectierapport heeft afgegeven waaruit blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument. Het inspectierapport, bedoeld in de eerste volzin, is binnen de inrichting aanwezig.

1.7 Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 1.5 bedoelde goedgekeurde uitgangspuntendocument. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een bewaarplaats of een bewerkingsruimte is niet in gebruik zolang uit het laatst opgestelde inspectierapport blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument.

1.8 [Red: Vervallen.]

1.9 De wijze waarop vuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het uitgangspuntendocument. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen.

1.10 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig, met een inhoud van ten minste 12 kg ABC-bluspoeder, waarvan het ABC-bluspoeder minstens 40% ammoniumfosfaat bevat. De loopafstand vanaf elk willekeurig punt in de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte tot aan een blustoestel bedraagt maximaal 20 m.

1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een bewaarplaats en een bewerkingsruimte één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte niet groter is dan de lengte van de slang, vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;

  • b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied, als bedoeld in het Bouwbesluit 2012, met 1,5 vermenigvuldigd;

  • c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet in een vluchttrappenhuis;

  • d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde voorziening voor leidingwater.

1.12 De brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. De brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.

1.13 Teneinde domino-effecten te voorkomen, is voldoende afstand in acht genomen tussen de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn. Daartoe mag een brand ter plaatse van andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn op de gevel van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW per m2 veroorzaken. Om domino-effecten te voorkomen kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een grotere interne veiligheidsafstand eisen dan uit de toepassing van de tweede volzin voortvloeit.

1.14 Teneinde instantane sympathische reacties door grondschok, drukgolf, thermische effecten en uitgeworpen brokstukken en artikelfragmenten te voorkomen, dient voldoende afstand te worden aangehouden tussen bewaarplaatsen en bewerkingsruimten en tussen deze plaatsen en ruimten onderling.

1.15 Iedere vijf jaar vanaf de goedkeuring van het uitgangspuntendocument door het bevoegd gezag wordt dat document beoordeeld door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5. De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot de uitgangspunten en normen die gezien de actuele stand der techniek gehanteerd worden op het moment van de beoordeling en in relatie tot eventuele doorgevoerde wijzigingen.

1.16 Op grond van de beoordeling, bedoeld in voorschrift 1.15, kan het bevoegd gezag besluiten de beschikking omtrent de goedkeuring van het uitgangspuntendocument in te trekken.

Paragraaf 2. Constructie van een bewaarplaats en van een bewerkingsruimte bestemd voor het opslaan of bewerken van vuurwerk

2.1 Een bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment. De brandwerendheid van een bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of gasbeton.

2.2 Van een bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur en de ventilatieopeningen, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.

2.3 De toegangsdeur van de bewaarplaats:

  • draait naar buiten,

  • is zelfsluitend,

  • is om drukontlasting mogelijk te maken niet voorzien van dievenklauwen of daarmee vergelijkbare voorzieningen,

  • is steeds onbelemmerd bereikbaar, en

  • heeft een voldoende groot oppervlak, minimaal 4 m2, om vlotte aan- en afvoer van vuurwerk mogelijk te maken.

2.4 Met het oog op een goede ventilatie zijn in de muren vlak boven de vloer en vlak onder of in het dak voldoende afsluitbare en met roosters afgeschermde ventilatieopeningen aangebracht, waarvan het totale oppervlak ten minste 0,5% van het vloeroppervlak bedraagt. Ventilatieopeningen zijn voorzien van vlamkerende roosters.

2.5 Ventilatie- en afzuiginstallaties zijn zo geconstrueerd, dat zich hierin geen stoffen kunnen ophopen dan wel zodanig samenkomen, dat gevaar van brand of explosie ontstaat. Voorts is de installatie zodanig geconstrueerd en geaard, dat de weerstand, gemeten tussen elk deel van de installatie en de aardleiding, ten hoogste 1 ohm bedraagt. Zij moeten jaarlijks worden gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige.

2.6 De vloeren vertonen geen scheuren of kieren en zijn afgewerkt met een deklaag, die ter voorkoming van stofvorming slechts weinig aan slijtage onderhevig is, en die bovendien niet elektriciteit-isolerend (weerstand kleiner dan 10 000 000 ohm) is. Vloeren in bewaarplaatsen zijn volledig vonkvrij. De grootte van de weerstand wordt ten minste eenmaal per 6 maanden gemeten door een onafhankelijke deskundige.

2.7 Ter voorkoming van opeenhoping van stof en ter vergemakkelijking van de reiniging, zijn de muren glad afgewerkt zonder horizontale lijsten of randen.

2.8 Transformator- en schakelgebouwen zijn zo geconstrueerd, dat zij geen gevaar opleveren voor bewaarplaatsen die in de nabijheid van die gebouwen liggen. Zij zijn ten minste 15 m daarvan verwijderd.

2.9 In een bewaarplaats voldoen de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur van de gebruikte apparatuur en de installaties is 100°C.

2.10 De elektrische installatie draagt een permanent karakter en bestaat uitsluitend uit vaste leidingen.

2.11 Horizontaal lopende gedeelten van de elektriciteitsleiding zijn buiten handbereik geplaatst dan wel in de vloer gelegd. Indien daartoe aanleiding bestaat, zijn zij tegen stoten afgeschermd.

2.12 Een bovengrondse elektriciteitsleiding nadert de bewaarplaats niet dichter dan 15 m. Leidt de leiding naar de bewaarplaats, dan is zij vanaf die afstand tot het bereiken van een schakel- en verdeelinrichting ondergronds aangebracht.

2.13 In een bewaarplaats zijn geen schakel- en verdeelinrichtingen of contactdozen aangebracht. Dergelijke apparatuur is aangebracht op een schakelbord aan de buitenzijde van de bewaarplaats.

2.14 De elektrische installatie is verdeeld in groepen, die kunnen worden in- en uitgeschakeld met behulp van groepschakelaars op het schakelbord, bedoeld in het vorige voorschrift. Daarop is tevens een direct bedienbare hoofdschakelaar aangebracht waarmee de gehele installatie kan worden uitgeschakeld.

2.15 De bewaarplaats is afdoende beveiligd tegen blikseminslag. Daartoe is de bewaarplaats voorzien van een bliksemafleidinstallatie die voldoet aan de eisen van NEN 1014. In afwijking van NEN 1014 wordt de installatie jaarlijks gecontroleerd. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.

2.16 Rondom de bewaarplaats is op een afstand van ten minste 15 m een deugdelijke afrastering van metaalvlechtwerk met een hoogte van ten minste 2 m aanwezig. De toegangspoort in de afrastering wordt alleen geopend voor werkzaamheden of controle in de bewaarplaats en is verder afgesloten. Binnen de afrastering bevindt zich geen naaldhoutbeplanting en binnen een afstand van 5 m van de bewaarplaats bevindt zich bovendien geen loofhout. Daarnaast bevinden zich binnen de afrastering geen goederen, snoeimateriaal en overige materialen die door vuur tot ontbranding kunnen worden gebracht.

2.17 In een bewaarplaats wordt voor verwarming uitsluitend gebruik gemaakt van:

  • a. centrale verwarming;

  • b. elektrische verwarming.

2.18 Bij centrale verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder a, wordt alleen gebruik worden gemaakt van water onder lage druk. De warmtebron is tenminste 15 m van de bewerkingsruimte verwijderd, doch bij voorkeur op een grotere afstand. Indien de afstand minder dan 25 m bedraagt, is op de rookgasafvoer van de centrale verwarming een vonkenvanger geplaatst.

2.19 Bij elektrische verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder b, worden alleen afgesloten radiatoren gebruikt. De oppervlaktetemperatuur van die radiatoren mag ten hoogste 100°C bedragen.

2.20 Alle radiatoren en leidingen zijn zodanig aangelegd en afgeschermd, dat zij niet onopzettelijk kunnen worden aangeraakt en dat er geen voorwerpen op kunnen worden geplaatst.

2.21 De voorschriften 2.1 tot en met 2.20 zijn van overeenkomstige toepassing op de constructie van een bewerkingsruimte, met dien verstande dat:

  • in afwijking van voorschrift 2.6, de vloer een weerstand bezit tussen 25 000 en 1 000 000 ohm;

  • in afwijking van voorschrift 2.9, de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 21 gelden.

2.22 In de bewerkingsruimte is een zodanige leiding aangebracht, dat het mogelijk is gereedschappen en werktuigen door middel van deze leiding te aarden. De leiding is verbonden aan een aardelektrode overeenkomstig NEN 1014. Dezelfde aardelektrode wordt niet toegepast voor de bliksembeveiligingsinstallatie.

2.23 In de bewerkingsruimte is een aparte ruimte aanwezig, waar overkleding en schoeisel kunnen worden geborgen.

2.24 Bij de ingang van de bewerkingsruimte is een aardingsmogelijkheid aanwezig.

Paragraaf 3. Gebruik van een bewaarplaats en van een bewerkingsruimte

3.1 In de bewaarplaats worden geen andere goederen dan vuurwerk en daarvoor benodigde materialen en hulpmiddelen opgeslagen. Indien in de bewaarplaats vuurwerk is opgeslagen, dan mogen in die bewaarplaats geen bewerkingen plaatsvinden.

3.2 Onbruikbaar vuurwerk dat vanwege de gevaarlijke toestand waarin het verkeert in aanmerking komt voor vernietiging of voor speciale behandeling, mag niet met ander vuurwerk in dezelfde bewaarplaats worden opgeslagen. Hetzelfde geldt voor professioneel vuurwerk waarvan de toestand of herkomst onbekend is.

3.3 In een bewaarplaats worden geen werkzaamheden verricht, met uitzondering van werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de opslag van vuurwerk. Het vuurwerk wordt uitsluitend binnengebracht, eventueel (om)gestapeld en naar buiten gebracht. De bewaarplaats wordt schoongehouden.

3.4 Voordat met herstelwerkzaamheden aan een bewaarplaats of een bewerkingsruimte wordt begonnen, is de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geheel leeg en schoongemaakt. Indien deze werkzaamheden door derden worden uitgevoerd, vindt de aanvang daarvan niet eerder plaats dan nadat degene die de inrichting drijft daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.

3.5 Aan een in gebruik zijnde bewaarplaats of bewerkingsruimte mogen:

  • a. geen werkzaamheden worden verricht in een ruimte, waarin vuurwerk is opgeslagen;

  • b. kleine werkzaamheden worden verricht aan de buitenzijde van de bewaarplaats alsmede in ruimten in de bewaarplaats, die niet in open verbinding staan met een ruimte waarin vuurwerk is opgeslagen, mits bij die werkzaamheden geen open vuur wordt gebruikt, geen explosief gasmengsel kan ontstaan en geen vonkvorming kan optreden.

3.6 Indien werkzaamheden in de inrichting worden uitgevoerd waarbij vonkvorming kan optreden dan wel open vuur nodig is, zijn de bewaarplaats en de bewerkingsruimte binnen 15 m van de plaats der werkzaamheden ontruimd. Deze afstand wordt vergroot tot 25 m, indien bij bedoelde werkzaamheden een explosief gasmengsel kan ontstaan.

3.7 Bij het verplaatsen en (om)stapelen van vuurwerk wordt met de nodige voorzichtigheid gehandeld, waarbij niet wordt gegooid of gesleept met het vuurwerk. Vooral ten aanzien van beschadigd professioneel vuurwerk en ten aanzien van professioneel vuurwerk waarvan de verpakking is geschonden, is uiterste behoedzaamheid geboden.

3.8 Indien professioneel vuurwerk van een hoogte van meer dan 1,5 m is gevallen of zodanig is terechtgekomen dat de verpakking of het professioneel vuurwerk zelf is beschadigd, draagt degene die de inrichting drijft er voor zorg dat het vuurwerk niet wordt verplaatst en dat het vuurwerk onmiddellijk wordt geïnspecteerd.

3.9 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van vuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.

3.10 Binnen de inrichting worden uitsluitend veilige elektrische ontstekingsmiddelen opgeslagen. Elektrische ontstekingsmiddelen kunnen als veilig worden beschouwd, indien zij:

  • zijn verpakt in een (metalen) omhulsel dat zodanig is samengesteld dat elektromagnetische straling niet tot de inhoud daarvan kan doordringen, of

  • aanwezig zijn in een ruimte die afdoende beschermd is tegen elektromagnetische straling.

Elektrische ontstekingsmiddelen die niet aan deze eisen voldoen, worden als onveilig beschouwd.

3.11 Veilige ontstekingsmiddelen worden niet blootgesteld aan hogere veldsterkten of aan grotere vermogensdichtheden dan die waarin zij zijn beproefd.

3.12 Elektrische ontstekingsmiddelen zijn steeds kortgesloten en verpakt in metaal.

3.13 Een bewaarplaats, waarin geen vuurwerk wordt ingebracht, uitgenomen of omgestapeld, alsmede de toegangspoort in de afrastering van deze bewaarplaats is afgesloten. De sleutels, alle voorzien van een sleutelplaat met het nummer van de betrokken deur, worden opgeborgen in een afgesloten kast in het kantoorgebouw. De reservesleutels worden elders in of bij de inrichting opgeborgen in een afgesloten kast.

3.14 De bewaarplaats en de bewerkingsruimte worden goed schoon gehouden. Papierafval, pallets, gebruikte poetslappen en andere ontbrandbare zaken mogen daarin nimmer worden achtergelaten.

3.15 Stoffen en voorwerpen uit ADR-klasse 1 die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen, zoals die zijn aangegeven in het ADR met de letters A tot en met J, K tot en met N en S, worden gecompartimenteerd opgeslagen, tenzij deze stoffen en voorwerpen gezamenlijk kunnen worden opgeslagen zonder dat:

  • a. de kans op een ongewilde ontsteking wordt verhoogd;

  • b. voor een gegeven hoeveelheid de ernst van de effecten bij een dergelijk voorval wordt vergroot.

Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift vaststellen met betrekking tot de compartimentering van de opslag van stoffen en voorwerpen uit verschillende compatibiliteitsgroepen in één ruimte.

3.16 In een bewerkingsruimte mag, onverminderd voorschrift 3.15, uitsluitend professioneel vuurwerk, dat behoort tot dezelfde compatibiliteitsgroep gelijktijdig aanwezig zijn. Dit voorschrift is niet van toepassing op de kortstondige gelijktijdige aanwezigheid van bij elkaar behorende componenten die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen tijdens het uitpakken, uit elkaar nemen, in elkaar zetten (samenstellen) en inpakken van dat vuurwerk.

Paragraaf 4. Voorschriften voor de uitrusting in de bewerkingsruimte

4.1 Werktafels zijn voorzien van een dekplaat van geleidend vonkvrij materiaal, die op deugdelijke wijze is geaard.

4.2 Alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten, die tijdens het gebruik statische elektriciteit kunnen opwekken, zijn op deugdelijke wijze geaard. De weerstand tussen elk deel van het werktuig, gereedschap en instrument en de aardleiding mag ten hoogste 1 ohm bedragen.

4.3 Werktuigen zijn waar nodig voorzien van afschermplaten of kappen. De plaatdikte daarvan is afgestemd op de mogelijk optredende hitte-, druk- of scherfwerking.

4.4 Automatische en halfautomatische werktuigen, waarop gevulde vuurwerkartikelen worden bewerkt, zijn voorzien van een drukschakelaar, zodat de machine stopt, wanneer de schakelaar wordt losgelaten. Deze schakelaar mag ook als voet- of knieschakelaar zijn uitgevoerd.

4.5 De werktuigen, gereedschappen en instrumenten verkeren in goede staat. Indien zij niet zijn voorgeschreven door de inrichtinghouder voor de uitvoering van de werkzaamheden, worden zij niet gebruikt.

4.6 Ten minste eenmaal per maand worden alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten op goede werking en beveiliging gecontroleerd. Deze controle wordt ook bij de aanvang van elke nieuwe werkzaamheid uitgevoerd. Wanneer gebreken worden geconstateerd of vermoed, wordt het betrokken materieel onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd of voor gebruik geblokkeerd.

4.7 Indien aan werktuigen, gereedschappen of instrumenten herstellingen moeten worden verricht, wordt dit materieel ter plaatse eerst zorgvuldig schoongemaakt en van alle explosieve stof ontdaan. De herstellingen worden slechts uitgevoerd door deskundig personeel en niet eerder dan nadat alle vuurwerk uit de betrokken ruimte is verwijderd.

4.8 Voor de (hulp)transportmiddelen wordt elektriciteit voor de aandrijving gebruikt. Zij worden periodiek nagekeken op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voor incidentele werkzaamheden binnen de bewaarplaats, alsmede binnen een afstand van 15 m tot de bewaarplaats, worden geen transportmiddelen en andere machines of apparatuur gebruikt die zijn voorzien van een verbrandingsmotor. Deze eisen gelden ook voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door derden, zoals onderhoudsbedrijven en hoveniersbedrijven, tenzij het materiaal is uitgerust met een dieselmotor.

4.9 Mechanische transportmiddelen voldoen aan de volgende eisen:

  • voor de bestuurder zijn vanaf zijn zitplaats duidelijk zichtbaar de volgende gegevens, voor zover van toepassing, vermeld: het eigen gewicht van het transportmiddel, het maximum laadvermogen, het maximum hefvermogen, de maximum rijsnelheid, de kleinste draaicirkel, de vrije hefhoogte, de telescoop-hefhoogte en de voorwaartse en achterwaartse helling van de vork;

  • vanaf de zitplaats is duidelijk leesbaar het bedieningsvoorschrift van het betrokken transportmiddel aangebracht;

  • het transportmiddel is uitgerust met ten minste een draagbaar blustoestel, met een inhoud van ten minste 6 kg ABC-bluspoeder. Dat toestel is onder onmiddellijk bereik van de bestuurder geplaatst.

4.10 Mechanische transportmiddelen die in een bewerkingsruimte worden toegepast voldoen onverminderd het gestelde in voorschrift 4.9 aan de volgende eisen:

  • de wielen van de transportmiddelen zijn uitgerust met rubberbanden;

  • de hoofdschakelaars zijn voorzien van een afneembare bedieningssleutel, die alleen kan worden uitgenomen, wanneer de betrokken hoofdschakelaar op uit staat;

  • de bekabeling is zo aangebracht en beschermd, dat de kans op beschadiging minimaal is. Bij alle door- en invoeringen zijn wartels gebruikt;

  • lampen zijn met behulp van een metalen rooster tegen mechanische beschadigingen beschermd;

  • de hoofdschakelaars, contactsloten, bedieningsschakelaars, smeltveiligheden en dergelijke zijn verhoogd beveiligd en drukvast uitgevoerd. De smeltveiligheden zijn daarbij steeds apart omkast en de patronen in de smeltveiligheden kunnen alleen in spanningsloze toestand worden vervangen;

  • de motoren zijn beveiligd tegen overbelasting, zijn stofdicht geconstrueerd en zijn voorzien van een drukvast huis of omhulsel. De ventilatie geschiedt door kokers met een labyrinth-afdichting;

  • statische elektriciteit wordt met behulp van een vast contact met de vloer, bijvoorbeeld door middel van metalen strippen in de banden, zonder vonkvorming afgevoerd. Kettinkjes zijn derhalve verboden;

  • voor de aandrijving van (hulp)transportmiddelen, die in bewerkingsruimten worden gebruikt, wordt uitsluitend van elektriciteit, verkregen uit accumulatoren, gebruik gemaakt;

  • de batterijen zijn in een stevige, drukvaste, gesloten maar niet lucht-dichte omkasting opgesteld op een plaats, die de kans op een mechanische beschadiging miniem maakt. Het deksel van de omkasting bestaat aan de kant van de aansluitklemmen uit een niet-geleidend materiaal. Voorts is in het huis of omhulsel met behulp van een buisaansluiting koolzuurgas of samengeperste lucht aangebracht om het in de batterijruimte aanwezige waterstofgas te verdrijven of althans te verdunnen.

In plaats van of naast mechanische transportmiddelen mogen ook transportmiddelen worden gebruikt, die met handkracht worden voortbewogen, waarbij de wielen zijn voorzien van rubberbanden.

4.11 Rolbanen, transportkettingen en dergelijke zijn dusdanig beveiligd, dat er geen vuurwerkartikelen af kunnen vallen. Bedoelde hulpmiddelen moeten eveneens deugdelijk zijn geaard overeenkomstig voorschrift 4.2. Mechanische transportkettingen en -banden zijn op elke handelingsplaats voorzien van een schakelaar, die de ketting of band buiten gebruik kan stellen.

4.12 De transportmiddelen worden regelmatig nagezien op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voorschrift 4.7 is van overeenkomstige toepassing.

4.13 De hijsapparatuur is op deugdelijke wijze geaard. Voorschrift 4.2 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. Veiligheidsinstructies voor personen die werkzaamheden verrichten binnen de inrichting

5.1 Degene die de inrichting drijft zorgt er voor dat het personeel steeds op de hoogte is van zijn taak en bekend is met het gereedschap, dat het daarbij moet gebruiken. Derden mogen slechts werkzaamheden in of aan een bewaarplaats of bewerkingsruimte verrichten, indien zij in het bezit zijn van een schriftelijke werkopdracht. Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat daarbij de veiligheidsvoorschriften, die voor de betrokken bewaarplaats of bewerkingsruimte gelden, worden nageleefd.

5.2 Degene die de inrichting drijft stelt richtlijnen vast voor de wijze, waarop bij een eventuele brand alarm moet worden geslagen, de personen of instanties in dat geval moeten worden gewaarschuwd en de handelingen die ieder personeelslid in geval van alarm moet verrichten of nalaten. Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift vaststellen met betrekking tot de wijze waarop bij een brandalarm moet worden geslagen.

5.3 Een beginnende brand moet onmiddellijk met alle beschikbare blusmiddelen worden bestreden, ongeacht de gevarenklasse waartoe het betrokken vuurwerk behoort. De wijze waarop een brandverkenning kan worden uitgevoerd of een zich uitbreidende brand kan worden bestreden, wordt bepaald door de gevarenklasse en het type vuurwerk dat in de bewaarplaats is opgeslagen.

5.4 Door de inrichtinghouder wordt het personeel regelmatig gewezen op de gevaren, die zijn verbonden aan het uitvoeren van werkzaamheden aan vuurwerk. Het personeel mag alleen die activiteiten uitvoeren die zijn opgedragen door de inrichtinghouder.

5.5 Binnen de afrastering rondom de bewaarplaats en de bewerkingsruimte wordt niet gerookt en is geen open vuur aanwezig. Het is tevens verboden lucifers, aanstekers of andere vlamverwekkers voorhanden te hebben. Dit verbod geldt ook voor het dragen van elektronische (communicatie)middelen, zoals portofoons, mobiele telefoons, buzzers, zend- of ontvangsthorloges en dergelijke. Het laatstgenoemde verbod geldt niet in noodsituaties voor zover het bevoegd gezag en hulpverleners ter plaatse toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de genoemde (communicatie)middelen. Deze verboden zijn aangegeven door op elke zijde van de afrastering en op de toegangsdeur van de bewaarplaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit de betreffende verboden blijken.

5.6 Op de toegangsdeur van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.

5.7 Het personeel wordt uitgebreid voorgelicht omtrent de voorzieningen, die in verband met de veiligheid zijn getroffen. Voorts oefent het personeel de toepassing van die voorzieningen.

5.8 Het personeel bevindt zich uitsluitend op de plaats waar het de opgedragen werkzaamheden moet verrichten en mag zich aldaar uitsluitend met de eigen taak bezig houden. Het is hun verboden zich elders op te houden, tenzij door degene die de inrichting drijft daarvoor toestemming is verleend.

5.9 Het is het personeel verboden tijdens de rustpauzes in de bewerkingsruimte te verblijven, met uitzondering van een wacht, die toezicht houdt op de in bewerking zijnde vuurwerkartikelen.

5.10 Indien het in de nabijheid van de bewerkingsruimte onweert (wanneer tussen bliksem en donderslag minder dan 10 seconden zijn verlopen), worden de werkzaamheden in de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats gestaakt. Iedereen verlaat de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats die vervolgens wordt afgesloten. Het werk mag pas worden hervat, wanneer het onweer volledig is overgedreven. Indien blikseminslag wordt geconstateerd, wordt de werking van de bliksembeveiligingsinstallaties, naast de reguliere controle volgens voorschrift 2.15, direct gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.

5.11 Het personeel moet goed bekend zijn met de brandalarmregelingen.

5.12 Een voldoende aantal leden van het personeel is geïnstrueerd over het hanteren van de brandblusapparatuur. Dit personeel moet bekend zijn met de plaats van deze apparatuur.

5.13 Bij brand in de onmiddellijke nabijheid van de bewerkingsruimte, die gevaar oplevert voor de bewerkingsruimte, moet de deur van de bewerkingsruimte worden gesloten. Bovendien dienen bij voorkeur de volgende veiligheidsmaatregelen te worden getroffen:

  • a. de open aanwezige explosieve stof wordt zoveel mogelijk in een gesloten verpakking geborgen;

  • b. professioneel vuurwerk, dat ter verwerking in machines of werktuigen is geplaatst, wordt daaruit verwijderd en verpakt;

  • c. het elektriciteitsnet binnen de bewerkingsruimte wordt spanningsloos gemaakt.

5.14 Wanneer het personeel iets ongewoons bemerkt aan een gebouw, materieel, materiaal of bewerking of aan het gedrag van een persoon, wordt dit gemeld aan degene die de inrichting drijft. Het betrokken materieel of materiaal wordt direct terzijde gesteld. De betrokken bewerking wordt direct gestaakt.

5.15 Personeel dat een ruimte betreedt waarin professioneel vuurwerk wordt bewerkt, moet zich van tevoren elektrisch ontladen.

5.16 Gedurende de werkzaamheden is het personeel gekleed in een overall of in een werkbroek en werkkiel van stevige stof. Werkkleding van personeel, werkzaam in ruimten waar explosieve stof wordt bewerkt, wordt ten minste eenmaal per week gewassen. In de werkkleding mogen geen andere voorwerpen dan een zakdoek worden meegenomen. De overige persoonlijke bezittingen moeten worden achtergelaten in het kleedlokaal.

5.17 Bij het werken met zwart buskruit draagt het personeel een hoofddeksel dat daartoe ter beschikking wordt gesteld door degene die de inrichting drijft.

5.18 In ruimten waar vuurwerk wordt bewerkt, worden vonkvrije schoenen gedragen. Deze schoenen mogen, nadat bedoelde ruimten zijn verlaten, niet worden aangehouden.

5.19 Het personeel maakt uitsluitend gebruik van de gereedschappen en hulpmiddelen die voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn voorgeschreven.

5.20 Bij het verrichten van werkzaamheden aan metalen onderdelen waarbij aantasting van het materiaal moet worden voorkomen, moeten handschoenen worden gedragen.

5.21 Bij werkzaamheden waarbij het gevaar bestaat dat door elektrostatische ladingen brand of explosie ontstaat, mag geen kunststoffen of zijden kleding worden gedragen. Bij deze werkzaamheden wordt zodanig schoeisel gedragen, dat de weerstand tussen de persoon en de vloer ligt tussen 25 000 en 1 000 000 ohm.

Paragraaf 6. Werkzaamheden aan professioneel vuurwerk

6.1 Er zijn geen brandbare of brandgevaarlijke goederen of vloeistoffen in de werkruimte aanwezig, tenzij deze direct benodigd zijn voor of bij de werkzaamheden. Na afloop van de werkzaamheden worden deze hulpmiddelen onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd.

6.2 In elke bewerkingsruimte is een vat, bestemd voor afval, geplaatst, dat na de beëindiging van de werkzaamheden wordt geledigd. Tevens is in de bewerkingsruimte een vat, vervaardigd van vonkvrij en geleidend materiaal, geplaatst, bestemd voor het afval van explosieve stoffen, dat voor het einde van de werkzaamheden wordt geledigd, waarna de explosieve stoffen zo spoedig mogelijk worden afgevoerd.

6.3 Tijdens werkzaamheden aan of met professioneel vuurwerk is de werkruimte overzichtelijk en zijn alleen die materialen en/of hulpmiddelen die zijn voorgeschreven ter uitvoering van de opgedragen werkzaamheden in de bewerkingsruimte aanwezig.

6.4 Degene die de inrichting drijft zorgt ervoor dat voor de aanvang van werkzaamheden aan vuurwerk een werkschema is vastgesteld.

6.5 Het werkschema geeft uitsluitsel omtrent de volgende bijzonderheden, voor zover die van belang zijn voor de betrokken opdracht:

  • a. personeel voor de gehele opdracht;

  • b. personeel per bewerkingsfase;

  • c. maximale hoeveelheid explosieve stof in kilogrammen per bewerkingsfase;

  • d. maximaal aantal vuurwerkartikelen per bewerkingsfase;

  • e. maximaal aantal vuurwerkartikelen in de bewerkingsruimte;

  • f. een volledige omschrijving van elke bewerking;

  • g. veiligheidsvoorzieningen voor elke bewerking;

  • h. inspectiegegevens voor elke bewerking;

  • i. scheiding der werkzaamheden;

  • j. barricaden en bescherming;

  • k. gereedschappen en werktuigen;

  • l. aan- en afvoer, alsmede de opstelling van onderdelen en materialen voor elke bewerking;

  • m. beschermende kleding en veiligheidsinstructies;

  • n. veiligheidsafstanden;

  • o. een vloeiend verloop van de werkzaamheden;

  • p. aan- en afvoer;

  • q. het interne transport;

  • r. deuren en nooduitgangen;

  • s. alarmeringssysteem;

  • t. blusmiddelen;

  • u. ventilatie;

  • v. verlichting;

  • w. elektrische installatie;

  • x. statische elektriciteit en aarding;

  • y. schoonhouden van gebouwen en werktuigen.

6.6 In het werkschema wordt ieders taak nauwkeurig omschreven.

6.7 Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat een ieder op de hoogte is van de voor hem geldende bijzonderheden die in het betrokken werkschema zijn vastgelegd.

6.8 Tijdens de werkzaamheden worden geen andere gereedschappen gebruikt dan die, welke in het werkschema zijn genoemd en aan het personeel zijn verstrekt.

6.9 Bij het einde van de werktijd laat het personeel de werktuigen en gereedschappen, alsmede de banken, tafels enz. schoon en ordelijk achter. De vloer wordt zo nodig gereinigd. Brandbare vloeistoffen en andere artikelen, zoals oliedotten en afval van explosieve stof, worden uit de werkplaats verwijderd.

6.10 Vuurwerk, ontstekers en ontstekingsmiddelen blijven niet in een bewerkingsruimte achter, tenzij deze voorwerpen op veilige wijze worden opgeborgen in speciaal daarvoor ingerichte kasten of worden voorzien van een deugdelijke verpakking.

Bijlage 3. Veiligheidsafstanden als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 3.2.1, 3A.2.1 en 4.2

A. Begripsbepalingen

1.1 In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. hoeveelheid verpakt vuurwerk: het totale gewicht vuurwerk binnen een bewaarplaats of een bewerkingsruimte, bestaande uit de lading, het omhulsel, de primaire verpakking en de transportverpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

  • b. hoeveelheid onverpakt vuurwerk: het totale gewicht vuurwerk binnen een bufferbewaarplaats of een bewerkingsruimte, bestaande uit de lading, het omhulsel en de primaire verpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

  • c. veiligheidsafstand in voorwaartse richting: afstand in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in bolvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder a;

  • d. veiligheidsafstanden in zijwaartse en achterwaartse richting: afstanden in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in blokvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder b, onderscheidenlijk onder c, waarbij de veiligheidsafstand in verticale richting gelijk is aan de veiligheidsafstand in (horizontale) zijwaartse richting;

  • e. vrijwaringsgebied: gebied zoals aangegeven in figuur 1, in horizontale richtingen begrensd door de veiligheidsafstand in voorwaartse richting en de breedte van de besloten ruimte waarin consumentenvuurwerk aanwezig is waarbij parallel wordt gemeten aan de zijde waar de toegangsdeur zich bevindt – met dien verstande dat niet van meer dan 5 meter behoeft te worden uitgegaan – en in verticale richtingen begrensd door de vloer en het plafond van deze besloten ruimte;

  • f. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie blijft vervullen bij verhitting, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005;

  • g. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005.

1.2 In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en van deur-, luik- of raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069, uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen of deur-, luik- of raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.

B. Veiligheidsafstanden

1.1 Bij een inrichting waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, of 3A.2.1, eerste lid, aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en, indien aanwezig, de bewerkingsruimte, tot een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en een geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:

toegestane netto explosieve massa per bewaarplaats of bewerkingsruimte

veiligheidsafstand

vanaf 0 kg tot en met 750 kg

400 meter

vanaf 750 kg tot en met 6 000 kg

800 meter

1.2 a. Bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en een geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

b. Binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, het vrijwaringsgebied daaronder niet begrepen, mag in afwijking van onderdeel a een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is:

  • 1°. waarvan de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten;

  • 2°. waarin zich geen opening, raam of deur bevindt;

  • 3°. die, voor zover het een verticale scheidingsconstructie betreft, vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton, dan wel ander materiaal ten aanzien waarvan het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.

1.3 Bij een inrichting waarin in totaal meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk al dan niet tezamen met theatervuurwerk aanwezig mag zijn:

  • a. mag boven de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats geen beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn,

  • b. dient, gemeten vanaf de bewaarplaats in voorwaartse richting, tot een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en een geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:

    grootte deuropening van de bewaarplaats

    veiligheidsafstand

    vanaf 0 m2 tot en met 4 m2

    20 meter

    vanaf 4 m2 tot en met 6 m2

    25 meter

    vanaf 6 m2 tot en met 8 m2

    30 meter

  • c. dienen, gemeten vanaf de bufferbewaarplaats in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting, tot een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en een geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstanden in acht te worden genomen:

    toegestane hoeveelheid per bufferbewaarplaats

    veiligheidsafstand

     

    voorwaarts

    zijwaarts

    achterwaarts

    vanaf 0 kg tot en met 500 kg

    20 meter

    20 meter

    4 meter

    vanaf 500 kg tot en met 1 000 kg

    25 meter

    20 meter

    5 meter

    vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg

    33 meter

    25 meter

    6 meter

    vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg

    42 meter

    31 meter

    8 meter

    vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg

    48 meter

    36 meter

    9 meter

    Figuur 1: Afstanden in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting vanuit de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en bijbehorend vrijwaringsgebied.

Bijlage 14724.png