Circulaire inwerkingtreding Wet van 21 juni 2001 tot wijziging Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen)

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-12-2009.
Geldend van 04-04-2002 t/m heden

Circulaire inwerkingtreding Wet van 21 juni 2001 tot wijziging Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen)

Aan de Colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten en Gedeputeerde Staten van de provincies
Geacht college,

Op 24 juli 2001 is de wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) in het Staatsblad gepubliceerd. De wet brengt een aantal wijzigingen in de taken en bevoegdheden op provinciaal en rijksniveau teweeg. Ik heb besloten de wet, met uitzondering van een beperkt aantal bepalingen, met ingang van 1 mei 2002 in werking te laten treden. Aangezien een aantal uitvoeringsbesluiten op deze datum nog niet gereed is, zal een overgangsperiode van toepassing zijn, die uiterlijk tot 1 januari 2004 zal duren. In het onderstaande wordt ingegaan op de consequenties hiervan voor de regelgeving op met name provinciaal niveau.

Het Landelijk afvalbeheersplan vormt één van de belangrijkste nieuwe sturingsinstrumenten van het afvalstoffenbeleid. Een ontwerp van dit plan is op 28 januari 2002 voor inspraak ter inzage gelegd (Stcrt. 2002, nr. 19). Het streven is erop gericht om het Landelijk afvalbeheersplan zo spoedig mogelijk na verwerking van de inspraakreacties en een eventueel overleg met de Tweede Kamer vast te stellen en in werking te laten treden. Ik verzoek u te bewerkstelligen dat op dat moment de gebondenheid van de provincies aan het Tienjarenprogramma Afval 1995-2005 (TJP-A) en het Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen II (MJP-GAII) komt te vervallen.

Tegelijk met de inwerkingtreding van de wet zal een aantal uitvoeringsregelingen in werking treden. Zo zal de regelgeving met betrekking tot de Europese afvalstoffenlijst (Eural) in werking treden. Hierover bent u reeds geïnformeerd (Stcrt. 2001, 250). Tevens zal zo mogelijk tegelijk met de inwerkingtreding van de wet het Besluit beheer autowrakken ter implementatie van de Europese richtlijn autowrakken in werking treden. Ook zal op dezelfde datum de aanpassingsregelgeving in werking treden om de verwijzingen en de terminologie in diverse besluiten en regelingen op het terrein van afvalstoffen in overeenstemming met de wet te brengen. Tenslotte zullen met de inwerkingtreding van de wet de provinciegrenzen voor te storten niet-brandbare afvalstoffen worden opgeheven. Daarmee kunnen de provincies geen regels meer stellen die het naar of uit de provincie brengen van afvalstoffen beperken of uitsluiten, en komt de regeling van provinciegrensoverschrijdend vervoer van afvalstoffen in de provinciale milieuverordening te vervallen.

De wet kent een aantal bepalingen die rechtstreeks werken. Hierbij valt te denken aan de nieuwe zorgplichtbepaling. Op grond van de wet moet echter ook een groot aantal bepalingen nader worden uitgewerkt in uitvoeringsregelingen. Het is te verwachten dat een aantal uitvoeringsregelingen in de loop van 2002 zal worden vastgesteld en met ingang van 1 januari 2003 in werking kan treden. Tevens zal dan de uitvoeringsorganisatie voor de registratie van vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars operationeel zijn.

Dit zal helaas niet het geval zijn met betrekking tot de uitvoeringsorganisatie voor het melden van afvalstoffen. Met het opzetten hiervan is meer tijd gemoeid. Hierover vindt nauw overleg plaats met de provincies en het betrokken bedrijfsleven. Het streven is erop gericht om deze organisatie met ingang van 1 januari 2004 volledig operationeel te laten zijn. Een gedetailleerde werkwijze ten aanzien van het melden in de overgangsperiode tussen de inwerkingtreding van de Regeling Europese afvalstoffenlijst en het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen is als bijlage 2 bij deze circulaire gevoegd. Ik verzoek u te bewerkstelligen dat het melden en registreren van afvalstoffen overeenkomstig de in deze bijlage beschreven werkwijze plaatsvindt.

Dit betekent dat de periode van 1 mei 2002 - 1 januari 2004 beschouwd moet worden als een overgangsperiode. Gedurende deze periode zal, met gebruikmaking van het overgangsartikel XVII van de wet, het instrumentarium van de provinciale milieuverordening (PMV) zo veel mogelijk van toepassing blijven. Zo ben ik voornemens het provinciaal bestuur aan te wijzen als instantie aan wie tot 1 januari 2004 de melding van afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.40 moet plaatsvinden. De bepalingen ten aanzien van deze melding in de PMV zullen gedurende deze periode van toepassing blijven. Deze aanwijzing laat onverlet dat de feitelijke uitvoering hiervan kan worden overgelaten aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, zoals in een groot aantal provincies is geschied.

Hetzelfde geldt voor de vermelding op de lijst van inzamelaars als bedoeld in artikel 10.45 en de handhaving daarvan. Ik ben voornemens het provinciaal bestuur gedurende de overgangsperiode tot 1 januari 2003 aan te wijzen als instantie die namens mij zorg draagt voor vermelding op de lijst van inzamelaars en de handhaving daarvan. De huidige bepalingen hieromtrent in de PMV zullen in stand blijven. Een wijziging zal alleen in die zin optreden dat een vermelding op de lijst in één provincie zal gelden als een bevoegdheid om in geheel Nederland in te zamelen. Ik verzoek de provincies daarom ervoor zorg te dragen dat de betreffende informatie ook bij de andere provincies bekend is.

In bijlage 1 bij deze brief is nader ingegaan op de diverse artikelen van de wet en op welke consequenties de overgangsperiode heeft voor met name de planning en regelgeving op provinciaal niveau. De wet heeft slechts een beperkt aantal gevolgen voor de regelgeving op gemeentelijk niveau. Het is echter niet uitgesloten dat de algemene plaatselijke verordening (APV) op enkele punten zal moeten worden aangepast. Hierbij wordt gedacht aan de zorgplicht, het zwerfafval en het vergunningstelsel voor het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

In bijlage 2 is een gedetailleerde werkwijze opgenomen ten aanzien van het melden en registreren in de overgangsperiode tussen de inwerkingtreding van de Regeling Europese afvalstoffenlijst en het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen.

In bijlage 3 is een overzicht gegeven van de in voorbereiding zijnde uitvoeringsbesluiten en -regelingen op rijksniveau.

In bijlage 4 is een vergelijking gemaakt tussen de nieuwe wet en de model-PMV en de gevolgen voor de overgangsperiode. Hieruit wordt duidelijk welke bepalingen van de PMV blijven bestaan en welke komen te vervallen.

Als bijlage 5 treft u aan een tekst van de bepalingen omtrent afvalstoffen in de Wet milieubeheer, zoals deze komen te luiden na inwerkingtreding van de onderhavige wetswijziging. Gelijk met de inwerkingtreding van de wetswijziging zal een integrale tekst van de Wet milieubeheer in het Staatsblad verschijnen. 1

Samengevat verzoek ik de provincies en de gemeenten te bezien of de terminologie en verwijzingen in de regelgeving op provinciaal en gemeentelijk niveau moet worden aangepast. De gemeenten wordt verzocht te bezien of de APV op genoemde punten moet worden aangepast. Voorts verzoek ik de provincies:

  • - akkoord te gaan met de aanwijzing tot 1 januari 2004 als instantie aan wie de melding van afvalstoffen moet plaatsvinden, en de handhaving daarvan;

  • - akkoord te gaan met de aanwijzing tot 1 januari 2003 als instantie die zorgt voor vermelding op de lijst van inzamelaars en de handhaving daarvan;

  • - de gebondenheid van de provincies aan het TJP-A en het MJP-GAII te doen ophouden op het moment dat het Landelijk afvalbeheersplan gaat gelden;

  • - zorg te dragen voor één landelijke lijst voor de registratie van inzamelaars;

  • - vóór 1 mei 2002 dossiers ten aanzien van de inzamelvergunningen toe te zenden aan de in bijlage 1 genoemde instantie.

In verband met artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht verneem ik graag binnen een maand van de provincies of zij met de genoemde tijdelijke aanwijzingen kunnen instemmen. Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de voor de uitvoering van deze taken in het provinciefonds opgenomen middelen gedurende deze overgangsperiode gecontinueerd zullen worden.

Vanzelfsprekend zal ik u tijdig informeren over op handen zijnde wijzigingen in de regelgeving. In de komende periode zal hierover uitgebreid voorlichting aan gemeenten, provincies en het betrokken bedrijfsleven worden gegeven. Ik verzoek u uw medewerking te verlenen, zodat de overgang van de bestaande naar de nieuwe structuur van het beheer van afvalstoffen zo soepel mogelijk zal verlopen.

Hoogachtend,
De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk

Bijlage 1. Behorende bij de circulaire over de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346)

Hoofdlijnen van de wetswijziging en de gevolgen van de inwerkingtreding voor de regelgeving op het terrein van afvalstoffen op provinciaal en gemeentelijk niveau

1. Algemeen

De wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 2001, 346) (verder te noemen: de wet) zal met uitzondering van een beperkt aantal artikelen2 met ingang van 1 mei 2002 in werking treden. Hoewel de wet in artikel XIX de mogelijkheid kent van een gefaseerde inwerkingtreding, is het vanwege de samenhang van de huidige en nieuwe bepalingen en de onderlinge verwijzingen niet mogelijk gebleken de verschillende artikelen op een verschillend tijdstip in werking te laten treden.

De wet zal een aantal wijzigingen teweeg brengen in de taken en bevoegdheden op provinciaal en rijksniveau. Zo komt de sturing van het beheer van afvalstoffen en een aantal bevoegdheden omtrent het melden van afvalstoffen en omtrent de registratie en de vergunningverlening aan inzamelaars van afvalstoffen op rijksniveau te liggen. De wet bevat tevens een basis voor de implementatie van een aantal EG-besluiten, zoals de Europese lijst van afvalstoffen (Eural) en de Europese richtlijn autowrakken.

De wet kent een aantal soorten van bepalingen. Het gaat in de eerste plaats om een aantal bepalingen die direct materiële betekenis hebben en geen verdere uitwerking behoeven. Hierbij valt te denken aan de zorgplichtbepaling in artikel 10.1. In de tweede plaats gaat het om een groot aantal bepalingen die soms vrijwel alleen qua formulering zijn aangepast. Dit geldt voor de bepalingen over het beheer van huishoudelijke afvalstoffen in de artikelen 10.21 - 10.29 en de bepalingen over preventie en hergebruik in de artikelen 10.15 - 10.20.

Ten aanzien van de bepalingen over het beheer van huishoudelijke afvalstoffen hebben de gemeenten krachtens artikel XVII, derde lid, gedurende twee jaar de gelegenheid de gemeentelijke afvalstoffenverordening aan te passen. Hierbij kan gedacht worden aan een aantal onderdelen van de APV, zoals de regeling van zwerfafval. Over een aanpassing van de model-APV vindt overleg plaats met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Ten aanzien van de bepalingen over preventie en hergebruik, waaromtrent met name op rijksniveau regelgeving is opgesteld (denk aan: batterijen, verpakkingen en wit- en bruingoed), speelt het overgangsartikel XIV een belangrijke rol. In dit artikel is bepaald dat de algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen die gebaseerd zijn op diverse artikelen van de huidige Wet milieubeheer na inwerkingtreding van de wet zijn gebaseerd op de betreffende nieuwe artikelen. Dit betekent dat de diverse uitvoeringsregelingen niet opnieuw behoeven te worden vastgesteld, maar automatisch worden gebaseerd op de nieuwe bepalingen van de wet.

In de derde plaats gaat het om een aantal bepalingen, die in een plan of in uitvoeringsbesluiten moeten worden uitgewerkt. Het streven is erop gericht om het Landelijk afvalbeheersplan zo spoedig mogelijk vast te stellen en in werking te laten treden. In bijlage 3 is een overzicht van de in voorbereiding zijnde uitvoeringsregelgeving gegeven. Aangezien de uitvoering van deze regelgeving in een aantal gevallen op landelijk niveau is gelegd, moet tevens worden voorzien in een uitvoeringsorganisatie op rijksniveau. Het streven is erop gericht om het grootste deel van de regelgeving en de daarbij noodzakelijke uitvoeringsorganisatie met ingang van 1 januari 2003 gereed te hebben. Hierbij kan gedacht worden aan de registratie van vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars op een door de minister vast te stellen lijst. De uitvoeringsorganisatie voor het melden van afvalstoffen zal echter pas op 1 januari 2004 operationeel kunnen zijn, zodat tot die tijd moet worden voorzien in een overgangsperiode. In de wet is voorzien in de mogelijkheid van een overgangsregime.

In artikel XVII, eerste lid, is bepaald dat, in afwijking van artikel 119 van de Provinciewet, de bepalingen van verordeningen van provincies omtrent gedragingen waarvoor na het in werking treden van de wet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling regels worden of kunnen worden gesteld, van kracht blijven totdat zodanige regels met betrekking tot het betrokken onderwerp in werking treden. Dit betekent bijvoorbeeld dat, zolang de algemene maatregel van bestuur en de diverse ministeriële regelingen met betrekking tot het nieuwe meldingenstelsel (artikelen 10.41-10.44) niet in werking treden, de huidige provinciale regelgeving met betrekking tot het melden van afvalstoffen van kracht blijft en gehandhaafd kan worden. In het onderstaande is e.e.a. nader uitgewerkt.

In de wet is de terminologie in de bepalingen omtrent afvalstoffen volledig in overeenstemming gebracht met de Europese terminologie. Zo is bij de omschrijving van verschillende begrippen, zoals beheer van afvalstoffen, nuttige toepassing en verwijdering, aangesloten bij de Europese omschrijvingen. Op dit moment is een besluit en een ministeriële regeling aanpassing verwijzingen en terminologie afvalstoffen in voorbereiding, waarmee de diverse uitvoeringsbesluiten en -regelingen op rijksniveau aan de wet zullen worden aangepast. Deze aanpassingsregelgeving zal tegelijk met de wet in werking treden.

2. Zorgplicht (artikel 10.1)

De werkingssfeer van de zorgplichtbepaling is uitgebreid tot particuliere huishoudens. Dit betekent dat zowel degenen die beroeps- of bedrijfsmatig als particuliere huishoudens die handelingen met afvalstoffen verrichten, op basis van dit artikel verplicht zijn op een zorgvuldige wijze om te gaan met hun afvalstoffen. Met behulp van dit artikel kan worden opgetreden bij onzorgvuldig omgaan met afvalstoffen, voor zover niet op basis van een specifieke bepaling kan worden opgetreden.

Artikel 10.1, eerste lid, omvat een algemene, tot een ieder gerichte gebodsbepaling om op een zorgvuldige wijze om te gaan met afvalstoffen. Hierbij kan gedacht worden aan het zich op de juiste wijze ontdoen van (huishoudelijke) afvalstoffen. Artikel 10.1, tweede lid, verbiedt een ieder handelingen met afvalstoffen te verrichten of na te laten waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan. Hierbij kan gedacht worden aan het onbeheerd achterlaten van afvalstoffen of het storten of verbranden van afvalstoffen. Artikel 10.1, derde en vierde lid, richt zich tot een ieder die bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen verricht, zoals iemand die afvalstoffen inzamelt, verwerkt of bemiddelt bij het beheer van afvalstoffen. Zij zijn verplicht zodanige handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten dat daardoor zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. Hierbij kan gedacht worden aan het nuttig toepassen van afvalstoffen in plaats van deze te storten of te verbranden. De verboden in het tweede en derde lid gelden niet, voor zover het handelingen betreft die aan degene die deze verricht uitdrukkelijk zijn toegestaan.

Ten gevolge van de uitbreiding van de zorgplicht tot een ieder komt de in een aantal algemene plaatselijke verordeningen voorkomende zorgplichtbepaling over huishoudelijke afvalstoffen te vervallen.

3. Storten en verbranden buiten inrichtingen (artikel 10.2)

In het huidige artikel 10.2 is een verbod opgenomen om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. In de nieuwe wet zijn de woorden 'op of in de bodem te brengen' vervangen door 'te storten'. Daardoor is onbedoeld de rechtsbasis komen te ontvallen voor het vrijstellen van de toepassing van bepaalde categorieën van (gevaarlijke) afvalstoffen in werken. Deze omissie zal zo spoedig mogelijk worden hersteld. Het streven is erop gericht deze wetswijziging op 1 januari 2003 in werking te laten treden.

In het nieuwe artikel 10.2 is naast bovengenoemd verbod een landelijk verbod opgenomen om afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden. Dit landelijke verbrandingsverbod zal pas in werking treden, wanneer de zojuist genoemde wetswijziging in werking treedt. Tot die tijd blijft het in veel algemene plaatselijke verordeningen (APV) voorkomende verbod hieromtrent van kracht. In deze APV's is veelal de mogelijkheid opgenomen dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het verbod. Te zijner tijd zal deze bevoegdheid op grond van artikel 10.63, tweede lid, gecontinueerd kunnen worden. Een ontheffing is dan alleen mogelijk, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

Er wordt vanuit gegaan dat de gemeenten evenals nu het geval is een terughoudend ontheffingenbeleid zullen voeren. Uitgangspunt blijft dat eerst wordt onderzocht of de afvalstoffen, zoals snoeihout of aardappelloof, niet op een hoogwaardiger wijze verwerkt kunnen worden, bijvoorbeeld via versnipperen of composteren. Het meeverbranden van allerlei andere (gevaarlijke) afvalstoffen dient voorkomen te worden.

In dit verband kan erop worden gewezen dat in het kader van de uitvoering van het kabinetsstandpunt 'Handhaven op Niveau' op korte termijn een aantal proefprojecten zal worden uitgevoerd op het terrein van het storten of verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Deze proefprojecten zullen uitmonden in praktijkrichtlijnen ('best practices') ter verbetering van de handhaving van de betreffende regels.

4. Landelijk afvalbeheersplan (artikelen 10.3 - 10.14)

Een Landelijk afvalbeheersplan (LAP) wordt eens in de vier jaar door de minister vastgesteld. Het opstellen van het LAP geschiedt in nauwe samenwerking met o.a. gemeenten en provincies. Het LAP bestaat uit drie onderdelen: beleidskader, sectorplannen en capaciteitsplannen. Het ontwerp-LAP is onlangs ter inzage gelegd. Hiervan is mededeling gedaan in de Staatscourant (Stcrt. 2002, 19). De verwachting is dat het LAP vóór 1 mei 2002 zal worden vastgesteld. Dit zal eveneens in de Staatscourant worden bekendgemaakt. Tevens zal het definitieve LAP in ieder geval aan alle gemeenten en provincies worden toegezonden. Het LAP treedt in werking vier weken na publicatie van de vaststelling in de Staatscourant. Vanaf dat moment moet ieder bestuursorgaan op grond van artikel 10.14 rekening houden met het LAP bij het uitoefenen van bevoegdheden met betrekking tot afvalstoffen.

Zolang het LAP echter nog niet geldt, kan het bevoegd gezag hiermee geen rekening houden. In artikel 8.8 is opgenomen dat het bevoegd gezag bij zijn beslissing op de aanvraag om vergunning in ieder geval rekening moet houden met het bepaalde in artikel 10.14. In de artikelen 8.8, 8.10 (weigeringgrond) en 8.12 (voorschriften) wordt een relatie gelegd met 'het belang van de bescherming van het milieu'. In artikel 1.1, tweede lid, (nieuw) wordt hierbij o.a. een relatie gelegd met 'doelmatig beheer van afvalstoffen'. In artikel 1.1 (nieuw) wordt dit begrip omschreven als: zodanig beheer van afvalstoffen dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5, eerste lid. De eerste twee elementen van deze begripsomschrijving zijn in deze situatie niet van toepassing. Zodoende is alleen het derde element van toepassing, namelijk de voorkeursvolgorde in artikel 10.4 en de criteria in artikel 10.5, eerste lid. De voorkeursvolgorde en de elementen van doelmatig beheer van afvalstoffen zijn nader uitgewerkt in het huidige Tienjarenprogramma Afval 1995-2005 (TJP-A) en het Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen II (MJP-GAII). Zolang het LAP niet geldt, kan het bevoegd gezag bij de vergunningverlening terugvallen op deze beleidsstukken.

5. Verklaring van geen bedenkingen (vvgb) (artikel 8.35 e.v.)

Via een wijziging van bijlage III van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) (Stb. 2001, 347) is het aantal vvgb-plichtige inrichtingen onlangs aanzienlijk teruggebracht. Op dit moment is een nieuwe wijziging van het Ivb in voorbereiding, waarmee de aanwijzing van vvgb-plichtige inrichtingen verder zal worden beperkt tot inrichtingen voor het storten of verbranden van afvalstoffen. Zolang deze wijziging niet in werking is, blijft de huidige aanwijzing van vvgb-plichtige inrichtingen op grond van artikel XIV in stand. Dit betekent dat het bevoegd gezag tot die tijd de procedure van de vvgb voor de op dit moment aangewezen inrichtingen moet volgen.

Thans treedt wel al een wijziging op ten aanzien van de weigeringsgronden van de vvgb (artikel 8.36a, tweede lid) en van de mogelijkheden om beperkingen of voorschriften aan de vvgb te verbinden (artikel 8.36c, eerste lid). Deze zullen met de inwerkingtreding van de wet worden verengd. Door een verwijzing in deze artikelen naar artikel 10.5, tweede lid, kunnen ze alleen nog betrekking hebben op de continuïteit en de capaciteit van het beheer van afvalstoffen. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat deze verenging alleen betrekking heeft op nieuwe aanvragen om een vergunning. Indien de aanvraag tot verlenen van een vergunning is ingediend of het geven van een beschikking krachtens wettelijk voorschrift vóór de inwerkingtreding van de wet is bekendgemaakt, blijft op grond van artikel XIV, derde lid, het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing tot het tijdstip van het onherroepelijk worden van de beschikking.

6. Tijdelijke vergunningen (artikel 8.17, tweede lid)

Artikel 8.17, tweede lid, bevat de basis voor de aanwijzing van de categorieën van inrichtingen waarvoor de duur van de vergunning met betrekking tot het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen wordt beperkt tot maximaal tien jaar. Voorheen was deze aanwijzing gebaseerd op de artikelen 8.17, tweede lid, in combinatie met artikel 1.1, vijfde lid. De aanwijzing van deze categorieën van inrichtingen heeft plaatsgevonden in artikel 2.2 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Door het vervallen van artikel 1.1, vijfde lid, komt de rechtsbasis van deze aanwijzing te vervallen. Via een wijziging van het Ivb wordt bewerkstelligd dat de huidige aanwijzing zal worden gecontinueerd. Deze wijziging maakt deel uit van het besluit dat voorziet in de aanpassing van verwijzingen naar de nieuwe artikelen en in de aanpassing van de nieuwe terminologie (voorgepubliceerd in Stcrt. 2002, 23), dat tegelijk met de wet in werking treedt. In het Ivb zullen worden aangewezen de categorieën van inrichtingen die zijn genoemd in Bijlage I, onder 27 en 28.4 tot en met 28.6.

7. Het scheiden en gescheiden houden van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen (artikelen 10.28, 10.29, 10.47 en 10.51)

In de huidige provinciale milieuverordeningen is een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot het scheiden, gescheiden houden en gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en van bedrijfsafvalstoffen. In de wet is de bevoegdheid tot het stellen van deze regels overgegaan van de provincies naar het Rijk. Op dit moment wordt in overleg met de provincies een algemene maatregel van bestuur opgesteld en in procedure gebracht. Zolang dit besluit niet in werking treedt, blijven de bepalingen hieromtrent in de provinciale milieuverordening van kracht.

8. De afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (artikelen 10.36 - 10.44)

Bij de afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen is in de wet een aantal belangrijke wijzigingen opgetreden. In de eerste plaats is de registratieverplichting van de primaire ontdoener op wetsniveau neergelegd. In de tweede plaats is de regeling van bedrijfsafvalstoffen en van gevaarlijke afvalstoffen in elkaar geschoven. In de derde plaats is de regeling van het melden en registreren van deze afvalstoffen verschoven van de provincies naar het Rijk. In nauw overleg met onder andere de provincies worden thans een uitvoeringsbesluit en enkele uitvoeringsregelingen ter uitwerking van de regeling van het melden en registreren opgesteld en in procedure gebracht.

Zolang deze regelingen nog niet in werking zijn getreden, blijven de regelingen ter zake in de provinciale milieuverordening van kracht. In dat kader is het voornemen om gedeputeerde staten op grond van artikel 10.40, eerste lid, aan te wijzen als instantie aan wie de melding van de afgifte moet plaatsvinden en die belast zijn met de handhaving daarvan. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de huidige praktijk van het melden en registreren op provinciaal niveau wordt gecontinueerd totdat daarin door de landelijke regelgeving is voorzien. In bijlage 2 is uitgebreid ingegaan op de relatie tussen de Eural en het melden/registreren in de overgangsperiode.

9. Het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (artikelen 10.45 - 10.49)

In artikel 10.45 is een verbod opgenomen tot het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit verbod geldt niet, indien de inzamelaar ófwel staat vermeld op een lijst van inzamelaars ófwel een vergunning heeft van de Minister van VROM.

Ten aanzien van de registratie op de lijst van inzamelaars is op dit moment een uitvoeringsbesluit in voorbereiding, waarin o.a. algemene regels voor de registratie van inzamelaars gesteld zullen worden. Tevens is een ministeriële regeling op grond van de artikelen 10.45, vierde lid, en 10.55, derde lid, in voorbereiding, waarin criteria zullen worden gesteld voor vermelding op de lijst en voor beëindiging daarvan. Tot de inwerkingtreding van deze regelingen - naar verwachting op 1 januari 2003 - blijven de huidige provinciale regelingen van kracht. Tevens moet de minister op grond van artikel 10.45, tweede lid, een instantie aanwijzen die namens hem zorg draagt voor de vermelding op de lijst. Zolang de uitvoeringsorganisatie van de landelijke lijst van inzamelaars nog niet operationeel is (denk ook aan de relatie met de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars op grond van artikel 10.55), is het voornemen om - evenals bij de meldingen - de provincie aan te wijzen als instantie bij wie de inzamelaars zich moeten laten registreren en om de provincies te belasten met de handhaving van deze lijst. Wel zal de situatie na inwerkingtreding van de wet al zo zijn dat de registratie in één provincie het recht geeft om in geheel Nederland in te zamelen. De provincies wordt verzocht hierover met elkaar afspraken te maken.

Bij het vergunningstelsel voor het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen doet zich een aantal wijzigingen voor. In de eerste plaats wordt de gemeenten erop gewezen dat de afvalstoffenverordening op grond van artikel 10.23, derde lid, geen vergunningstelsel voor het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen meer mag bevatten. In de tweede plaats kan het huidige vergunningstelsel voor het inzamelen van afgewerkte olie, waarvan de vergunningverlening reeds op rijksniveau plaatsvindt, op grond van artikel XIV gecontinueerd worden totdat daarin door een nieuw besluit op grond van artikel 10.48 is voorzien.

In de derde plaats doet zich bij de huidige provinciale vergunningstelsels voor het inzamelen van een aantal afvalstromen een complicatie voor. Na de inwerkingtreding van de wet gaat de bevoegdheid tot vergunningverlening over naar de Minister van VROM. De aanwijzing van categorieën van afvalstoffen die slechts met een vergunning mogen worden ingezameld, geschiedt via een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB zal op het moment van inwerkingtreding van de wet nog niet gereed zijn. Omdat het voornemen bestaat enkele thans aangewezen categorieën opnieuw aan te wijzen, is het ongewenst dat de vigerende vergunningen vervallen. Via een wijziging van het Besluit inzameling afgewerkte olie worden daarom voorlopig in dat besluit de huidige door de provincies aangewezen categorieën van afvalstoffen aangewezen. Op deze wijze wordt de situatie vermeden dat een vergunning eerst komt te vervallen en op een later tijdstip toch weer vereist is met alle administratieve lasten van dien.

Vanaf de inwerkingtreding van de wet zal de minister bevoegd gezag worden voor de vergunningverlening en de handhaving van de inzamelvergunningen. Op grond van artikel XIV, derde lid, blijft, indien de aanvraag tot verlenen van een vergunning is ingediend of het geven van een beschikking krachtens wettelijk voorschrift vóór de inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt, het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing tot het tijdstip van het onherroepelijk worden van de beschikking. In deze gevallen blijft de provincie tot dat tijdstip bevoegd gezag.

In verband met een goede overgang van de vergunningverlening en de handhaving van de inzamelvergunningen worden de provincies verzocht de volgende gegevens in 2-voud te zenden naar De Roever Milieuadvisering (Postbus 64, 5480 AB Schijndel).

  • A. Van iedere inzamelaar die beschikt over een onherroepelijke vergunning:

    • - aanvraag, ontwerpbeschikking, bedenkingen, adviezen, beschikking;

    • - alle formele correspondentie tussen provincie en aanvrager, inclusief verzoek om aanvullende gegevens;

    • - alle procedurestukken die door de wettelijke adviseurs en betrokken overheidsorganen zijn ingebracht;

    • - alle procedurestukken die in het kader van een beroepsprocedure zijn ingebracht en de eventuele uitspraken over het geschil door de Raad van State;

    • - alle overige relevante informatie met betrekking tot de inzamelvergunning.

  • B. Ten aanzien van de handhaving van iedere inzamelvergunninghouder:

    • - verslagen van controles en alle formele correspondentie tussen de provincie en vergunninghouder;

    • - overzicht van alle eventuele strafrechtelijke procedures die tegen de vergunninghouder in gang zijn gezet (aard van de overtreding, tijdstip, pv-nummer en eventuele uitspraak).

  • C. Ten aanzien van de nog niet overgedragen dossiers:

    • - de reden waarom het dossier nog niet wordt overgedragen;

    • - op welke termijn dit zal gebeuren,

    • - naam en telefoonnummer van de contactpersoon.

10. Handhaving

Met de inwerkingtreding van de wet alsmede van de wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten met betrekking tot de verbetering van de handhavingsbevoegdheden (Stb. 2001, 517) zal de verdeling van taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de afvalstoffenbepalingen worden verduidelijkt. Separaat bent u onlangs in een brief geïnformeerd over de consequenties van die wet.

Door de verschuiving van bevoegdheden van de provincie naar het Rijk zal eveneens een verschuiving van handhavingstaken optreden. In de nieuwe artikelen 18.2, 18.2a - 18.2d heeft een duidelijke toedeling van de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden naar de diverse overheden plaatsgevonden. Deze toedeling leidt er o.a. toe dat het bevoegd gezag voor een inrichting tot taak heeft zorg te dragen voor de handhaving van de voor die inrichting geldende voorschriften op het terrein van afvalstoffen.

Bijlage 2. Behorende bij de circulaire over de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346)

Het melden van afvalstoffen in de overgangsperiode waarin de Eural-regelgeving wel en het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen nog niet in werking is

1. Inleiding

In deze notitie wordt ingegaan op de wijze waarop afvalstoffen gemeld moeten worden bij het landelijk meldpunt afvalstoffen en de DIA provincies in de overgangsperiode nadat de Eural-regelgeving in werking is getreden en het besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen nog niet van kracht is.

De Eural-regelgeving maakt een ander onderscheid tussen gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen dan het huidige Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA). Het huidige meldingensysteem van gevaarlijke en bedrijfsafvalstoffen is gebaseerd op de Provinciale Milieuverordening (PMV). Voor gevaarlijke afvalstoffen en voor bedrijfsafvalstoffen gelden momenteel twee van elkaar verschillende meldingsprocedures.

Bij de inwerkingtreding van de wet komt er één regime voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen, waarin tevens gemeld wordt op basis van de Euralcodes en omschrijvingen.

Het bedrijfsleven vreest nu dat er in korte tijd tweemaal wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de formulieren die worden gebruikt bij het melden van afvalstoffen, namelijk de eerste maal bij de inwerkingtreding van de Eural-regelgeving en de tweede maal bij de inwerkingtreding van het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen. Concreet vreest men tweemaal de afvalstroomnummers of de omschrijvingsformulieren te moeten wijzigen.

In deze notitie wordt allereerst het probleem nader gedefinieerd. Vervolgens wordt een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan de oplossing dient te voldoen. Dan wordt een oplossing geformuleerd. Specifiek wordt er aandacht besteed aan wat de oplossing betekent voor de meldingen en voor de handhaving.

2. Probleemstelling en uitgangspunten voor oplossingsrichtingen

De Regeling Europese afvalstoffenlijst en het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen met bijbehorende regelingen zullen niet gelijktijdig in werking treden. Op welke wijze kan worden voorkomen dat dit leidt tot omvangrijke dubbele administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de overheid voortvloeiend uit de verplichtingen die conform de PMV nu gelden ten aanzien van het melden van afvalstoffen?

2.1. Nadere uitwerking van de probleemstelling

De Eural-regelgeving maakt een ander onderscheid tussen gevaarlijke afvalstoffen en niet-gevaarlijke afvalstoffen dan het vigerende BAGA. De PMV regelt welke ontvangst en afgifte van welke afvalstoffen door wie en waar gemeld moet worden. De meldingensystemen en de daarbijbehorende formulieren voor gevaarlijk afval en bedrijfsafval (niet-gevaarlijk afval) verschillen van elkaar.

2.2. Uitgangspunten oplossingsrichtingen voor overgangsperiode

  • - Indien mogelijk worden de afvalstroomnummers niet gewijzigd;

  • - De keuze voor de meldingsprocedure en de keuze voor de bijbehorende documenten vinden tijdelijk (d.w.z. in de overgangsperiode) nog plaats op basis van het BAGA/de Nederlandse afvalstofcodelijst;

  • - Het onderscheid tussen gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval wordt vanaf de inwerkingtreding van de Eural-regelgeving conform deze regeling in materiële zin toegepast op alle overige regelgeving met betrekking tot afvalstoffen (bijvoorbeeld transport, inzamelen, bewaren, be- en verwerken van afvalstoffen en belastingheffing).

3. Oplossing

De oplossing bestaat uit de volgende elementen:

  • - Het bestaande omschrijvingsformulier en afvalstroomnummer blijven gehandhaafd in ieder geval tot de inwerkingtreding van het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen;

  • - De Euralcode, inclusief de asterisk, wordt gekoppeld aan elke afvalstroom, waarvoor men van plan is een transport te laten plaatsvinden. Het initiatief om de koppeling te leggen wordt genomen door de ontvanger van de afvalstof. Het resultaat wordt voorgelegd aan de ontdoener. De koppeling geschiedt op basis van:

  • - De omschrijving van de afvalstof;

  • - Indien nodig de samenstelling (bij complementaire categorieën is dit nodig);

  • - Nederlandse afvalstofcode (als hulpmiddel is hiertoe de transponeringstabel Nederlandse afvalstofcodelijst-Eural opgesteld).

  • - De koppeling tussen Euralcode en afvalstroom wordt door de bedrijven opgenomen in de eigen (geautomatiseerde) administratie (dit doen zowel ontdoener als ontvanger).

  • - De Euralcode en, indien het een gevaarlijke afvalstof betreft, ook de asterisk worden weergegeven op de begeleidingsbrief in de vrije ruimte of op een aparte bijlage. (Let op: de Euralcode wordt dus niet ingevuld op de plaats van de (Nederlandse) afvalstofcode, maar toegevoegd aan de begeleidingsbrief). Het toevoegen van de Euralcode aan de begeleidingsbrief heeft als doel de handhavers van transporten te informeren over de status van het afval conform de Eural, zodat niet de conclusie gevaarlijk afval of niet- gevaarlijk afval verbonden wordt aan het type (en de kleur) van de begeleidingsbrief.

4. Melden in de overgangsperiode

4.1. Afvalstoffen met bestaande afvalstroomnummers melden in de overgangsperiode

In de overgangsperiode bepaalt de Nederlandse afvalstofcode/BAGA voor bestaande afvalstroomnummers de keuze voor de meldingsprocedure. Er wordt dus in de overgangsperiode voor bestaande afvalstroomnummers ten behoeve van de procedure van het melden en de bijbehorende formulieren niet overgeschakeld van het regime van gevaarlijke afvalstoffen naar bedrijfsafvalstoffen of andersom, indien ten gevolge van de Eural de status van de afvalstof wijzigt. De Euralcode wordt in de vrije ruimte van de begeleidingsbrief of op een aparte bijlage bij de begeleidingsbrief weergegeven.

4.2. Nieuwe afvalstromen melden

Onder een nieuwe afvalstroom wordt verstaan een nieuwe ontdoener-ontvangstcombinatie van een bestaande afvalstof of een bestaande ontdoener-ontvangstcombinatie van een nieuwe afvalstof.

Voor een nieuwe afvalstroom wordt conform de bestaande regels in de PMV een nieuw omschrijvingformulier opgemaakt en een nieuw afvalstroomnummer geopend.

Er is voor gekozen om in de overgangsperiode vanaf de inwerkingtreding van de Eural regelgeving totdat de het Besluit afgifte, ontvangst en vervoer van afvalstoffen in werking treedt, ook voor nieuwe afvalstromen de keuze voor de meldingsprocedure en de bijbehorende formuleren te baseren op de Nederlandse afvalstofcode/BAGA. Deze keuze is gemaakt, omdat er vaker sprake zal zijn van een nieuwe ondoener-ontvangstcombinatie dan van een nieuwe afvalstof. De ontdoener en/of ontvanger zijn bij een bestaande afvalstof bekend met de huidige meldingsprocedure en formulieren.

De Euralcode wordt ook in dit geval in de (geautomatiseerde) administratie van de bedrijven opgenomen en tevens in de vrije ruimte van de begeleidingsbrief of op een aparte bijlage opgenomen. De Nederlandse afvalstofcode/BAGA bepaalt de keuze voor de formulierenset voor het melden

5. Handhaving

De handhaver kan de koppeling van afvalstof en Euralcode ten behoeve van de inrichtingscontrole terugvinden in de (geautomatiseerde) administratie. Ten behoeve van de transportcontrole wordt de Euralcode zichtbaar gemaakt op de begeleidingsbrief. Voor de handhaving is van belang dat niet de formuliersoort WMB-formulier of PMV-formulier bepalend is voor het onderscheid gevaarlijk afval en niet-gevaarlijk afval, maar de Euralcode met of zonder de asterisk.

Bijlage 3. Behorende bij de circulaire over de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346)

Overzicht van de thans in voorbereiding zijnde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen

1. Inleiding

In deze bijlage wordt een kort overzicht gegeven van de thans in voorbereiding zijnde regelgeving ter uitvoering van de wet. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. De ontwerpen van de algemene maatregelen van bestuur worden ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer voorgepubliceerd en toegezonden aan de Staten-Generaal. Het streven is erop gericht dat de onderstaande regelgeving, tenzij anders is aangegeven, vóór 1 januari 2003 zal zijn vastgesteld.

2. Algemene maatregelen van bestuur (AMvB)

2.1. Amvb op grond van artikel 8.35, eerste lid, van de wet milieubeheer: regels houdende wijziging van het inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (ivb)

Op grond van artikel 8.35 zal de huidige aanwijzing van inrichtingen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) zal zijn vereist, in het Ivb worden aangepast. In dit besluit zullen alleen nog de inrichtingen voor de verwijdering van afvalstoffen (storten of verbranden) als vvgb-plichtig worden aangewezen. Tevens zal het Ivb in die zin worden aangepast dat de overgang van bevoegd gezag (van gemeente naar provincie) wordt voorkomen voor inrichtingen die wel afvalstoffen opslaan of verwerken, maar die daarvoor niet in hoofdzaak bestemd zijn, of voor inrichtingen die afval opslaan ter uitvoering van een innameverplichting.

2.2. Amvb op grond van artikel 10.22, tweede lid, van de wet milieubeheer: regels inzake het buiten toepassing blijven van de gemeentelijke inzamelplicht voor grove huishoudelijke afvalstoffen (wordt gecombineerd met 2.1)

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van grof huishoudelijk afval wordt in dit besluit alleen beperkt voor wat betreft autowrakken.

2.3. Amvb op grond van de artikelen 10.28, 10.47, 10.51 en 10.61 van de wet milieubeheer: regels met betrekking tot het gescheiden afgeven, overdragen of ter inzameling aanbieden en het afzonderlijk inzamelen van afvalstoffen

Op grond van de artikelen 10.61 en 10.28 worden regels gesteld met betrekking tot het opnemen in de gemeentelijke verordening van bepalingen over het gescheiden houden en gescheiden afgeven van bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, zoals gft-afval, kca, glas, oud papier en karton, textiel en wit- en bruingoed. Dit besluit dient ter vervanging van de tot nu toe in de provinciale milieuverordeningen opgenomen bepalingen.

Daarnaast zullen in het besluit bedrijven die geen inrichtingen zijn in de zin van het Ivb, worden verplicht tot het scheiden en gescheiden afgeven van genoemde bestanddelen. Tenslotte zullen degenen die deze afvalstoffen inzamelen, de verplichting krijgen om deze bestanddelen gescheiden in te zamelen.

2.4. Amvb op grond van de artikelen 10.41 t/m 10.44: regels met betrekking tot de afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Op grond van de artikelen 10.41 t/m 10.44 worden regels gesteld met betrekking tot het melden en registreren van afvalstoffen. Het besluit zal de thans hierover in de provinciale milieuverordening voorkomende bepalingen vervangen. Het besluit zal naar verwachting op 1 januari 2004 in werking treden.

2.5. Amvb op grond van de artikelen 10.46 en 10.48: regels omtrent de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

Op grond van artikel 10.46 zullen regels worden gesteld met betrekking tot de registratie van inzamelaars als bedoeld in artikel 10.45. In dit besluit zullen de in artikel 10.46, tweede lid, genoemde onderwerpen verder worden uitgewerkt.

Op grond van artikel 10.48 zal het inzamelvergunningstelsel voor afgewerkte olie, kga en scheepsafvalstoffen worden gehandhaafd. Het inzamelvergunningstelsel voor specifiek ziekenhuisafval en olie-, water- slibmengsels zal tezijnertijd komen te vervallen. In de tussentijd zullen in het Besluit afgewerkte olie dezelfde categorieën van afvalstoffen worden aangewezen als waarvoor momenteel een provinciale inzamelvergunning nodig is. De huidige provinciale inzamelvergunningen worden van rechtswege aangemerkt als vergunningen van de minister en blijven derhalve ook na 1 mei 2002 gelden.

2.6. Amvb op grond van artikel 10.52: regels inzake mobiele puinbrekers

Op grond van artikel 10.52 wordt thans een besluit voorbereid voor mobiele puinbrekers. Een ontwerpbesluit zal binnenkort worden voorgepubliceerd. De in dit besluit te stellen regels zullen niet alleen betrekking hebben op het doelmatig beheer van afvalstoffen, maar ook op de overige milieu-aspecten.

2.7. Amvb tot aanpassing van verwijzingen en terminologie op het terrein van afvalstoffen in diverse besluiten

In verband met wijzigingen in de verwijzingen en in de terminologie van de wet zullen diverse uitvoeringsbesluiten, bijvoorbeeld de diverse besluiten op basis van het huidige Hoofdstuk 10, worden aangepast. Tevens zal in dit besluit een wijziging van het Ivb worden opgenomen, waardoor de huidige aanwijzing van categorieën van inrichtingen, waarvoor op grond van artikel 8.17, tweede lid, een tijdelijke vergunning geldt, zal worden gecontinueerd. Dit besluit zal tegelijk met de wet in werking treden.

3. Ministeriële regelingen

3.1. Ministeriële regeling houdende toepassing van artikel 8.14, tweede lid

De ministeriële regeling zal nadere regels bevatten omtrent de wijze waarop de verplichte registratie van de in artikel 8.14 bedoelde gegevens moet geschieden. Deze registratieverplichting heeft alleen betrekking op inrichtingen waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast dan wel worden verwijderd.

3.2. Ministeriële regeling op grond van de artikelen 10.45, vierde lid, en 10.55, derde lid: criteria voor vermelding op de lijst van inzamelaars, handelaars, bemiddelaars en vervoerders van afvalstoffen en de beëindiging daarvan

De regeling zal de criteria bevatten waaraan een inzamelaar, handelaar, bemiddelaar of vervoerder van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen moet voldoen om te worden geregistreerd op de door de minister vast te stellen lijst. De criteria zullen vermoedelijk betrekking hebben op vakbekwaamheid, kredietwaardigheid en goed gedrag.

3.3. Ministeriële regeling op grond van de artikelen 10.41 t/m 10.44 met betrekking tot de afgifte, ontvangst en vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

De regeling zal een aantal onderdelen van de AMvB nader uitwerken. Hierbij kan gedacht worden aan de wijze van melden, het vaststellen van de begeleidingsbrief, e.d.

3.4. Ministeriële regeling houdende toepassing van artikel 10.50: retourlogistiek

In deze regeling zal worden aangegeven voor welke categorieën van gevallen vrijstelling van de wettelijke meldings- en registratieverplichtingen zal gaan gelden. De mogelijkheid van een dergelijke vrijstelling wordt in ieder geval onderzocht voor die bedrijven die werkzaamheden verrichten in het kader van een afvalbeheersstructuur ter uitvoering van de wettelijke innameverplichting (artikel 10.17).

3.5. Ministeriële regeling tot aanpassing van verwijzingen en terminologie op het terrein van afvalstoffen in diverse regelingen

Evenals de onder 2.7 vermelde algemene maatregel van bestuur zullen alle relevante regelingen worden aangepast aan de nieuwe bepalingen en terminologie inzake afvalstoffen in de Wet milieubeheer. De regeling zal tegelijk met de wet in werking treden.

Bijlage 4. Behorende bij de circulaire over de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346)

Vergelijking afvalstoffenbepalingen Wet milieubeheer - model-PMV

Onderstaande (indicatieve) tabel geeft voor de provinciale model milieuverordening aan welke bepalingen inzake afvalstoffen gedurende de overgangsperiode van toepassing blijven.

Bijlage 143960.png
Bijlage 143961.png
Bijlage 143962.png

Opmerkingen bij de tabel:

  • 1. De pmv-bepalingen die in de tabel tussen haakjes zijn weergegeven hebben een voornamelijk ondersteunende functie (bijv. bepalingen inzake de reikwijdte of de begripsbepalingen). Zij blijven van toepassing voorzover de bepalingen waarop zij betrekking hebben van toepassing blijven.

  • 2. Gedurende de overgangstermijn worden de verwijzingen naar Wm-artikelen en het gebruik van de terminologie in de pmv-bepalingen die van toepassing blijven, gelezen als verwijzingen naar de nieuwe daarmee corresponderende artikelen en terminologie in de Wet milieubeheer.

  • 3. In de tabel zijn pmv-bepalingen opgenomen waarvoor de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) wezenlijke veranderingen met zich meebrengt. Ook voor niet opgenomen pmv-bepalingen (bijv. par. 4.3.2 Afvalwater) kan de voornoemde wet wijzigingen met zich meebrengen. Veelal betreft dat aanpassingen aan de nieuwe nummering en terminologie van de artikelen van de Wm. Ingevolge artikel XVII, tweede lid, van voornoemde wet zullen deze bepalingen binnen 2 jaar moeten worden aangepast.

  1. Bijlage 5 omvat een tekst van de Wet milieubeheer, waarin de nieuwe bepalingen zijn geïntegreerd in de bestaande bepalingen. Deze tekst is via de website van het ministerie van VROM te downloaden. Een integrale tekst van de Wet milieubeheer, waarbij ook deze bepalingen zijn meegenomen, zal deze maand in het Staatsblad gepubliceerd worden. ^ [1]
  2. Artikelen 10.2, 10.38, derde lid, 10.55 en 10.63, tweede lid. ^ [2]