Rechtspositiebesluit WRR 2004

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2007 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 06-10-2004 t/m 03-02-2009

Besluit van 15 september 2004 tot vaststelling van de rechtspositie van de voorzitter en de leden van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Rechtspositiebesluit WRR 2004)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 25 juni 2004, nr. 04M466956;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 5 van de Instellingswet W.R.R.;

De Raad van State gehoord (advies van 23 juli 2004, nr. W01.04.0319/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 9 september 2004, nr. 04M468673;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken;

  • b. Raad: de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid;

  • c. lid: degene die bij koninklijk besluit is benoemd tot voorzitter of lid van de Raad.

Artikel 2

  • 4 Bij schorsing als bedoeld in artikel 6 kan Onze Minister beslissen dat tijdens de duur van de schorsing geen salaris of slechts een gedeelte van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het deel dat zal worden genoten. Indien de schorsing anders dan door ontslag wordt beëindigd, kan Onze Minister beslissen dat het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden betaald.

  • 5 Het salaris wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden.

  • 6 Indien een lid overlijdt, ontvangt zijn weduwe of weduwnaar, waaronder mede wordt verstaan de achtergebleven levenspartner of achtergebleven geregistreerd partner, van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, dan wel zijn minderjarige kinderen, een uitkering overeenkomstig de bepalingen die ten aanzien van burgerlijke rijksambtenaren gelden.

Artikel 3

  • 1 Boven en behalve het salaris, bedoeld in artikel 2, genieten de leden een vakantie-uitkering, een eindejaarsuitkering, een tegemoetkoming in de ziektekosten, een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor zowel reizen in het kader van woon-werkverkeer alsmede dienstreizen, een vergoeding van verplaatsingskosten en een gratificatie bij ambtsjubileum overeenkomstig de bepalingen die ten aanzien van ambtenaren van de sector Rijk gelden.

  • 2 Indien aan ambtenaren van de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangen de leden van de Raad deze op gelijke voet.

  • 3 De leden ontvangen een vaste bruto-vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en die door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt. Deze bruto-vergoeding bedraagt voor het lid dat tot voorzitter van de Raad is benoemd 50% en voor de overige leden van de Raad 35% van het in het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel genoemde maximum bedrag.

Artikel 4

  • 1 Een lid meldt afwezigheid in verband met ziekte terstond aan de daartoe aangewezen afdeling van het Ministerie van Algemene Zaken.

  • 2 De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van een lid dat door ziekte verhinderd is de werkzaamheden uit te voeren zal worden verzorgd door een door Onze Minister aan te wijzen bedrijfsarts.

Artikel 5

  • 1 De leden van de Raad leggen op de dag van aanvang van de werkzaamheden, doch uiterlijk twee weken erna, in handen van Onze Minister de eed of belofte af:

    • a. dat zij tot het verkrijgen van hun benoeming rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of onder welk voorwendsel ook, aan iemand iets hebben gegeven of beloofd, alsmede zij om iets in hun ambt te doen of te laten rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte hebben aangenomen of zullen aannemen;

    • b. dat zij trouw zullen zijn aan de Grondwet.

  • 2 Het lid onthoudt zich van gedragingen, die de goede vervulling of het aanzien van het ambt schaden of kunnen schaden.

  • 3 Het lid doet aan Onze Minister opgave van andere betrekkingen die hij vervult of voornemens is te gaan vervullen, en van nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van het ambt kunnen raken.

  • 4 Het is het lid verboden andere betrekkingen te vervullen en nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van het ambt niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

Artikel 6

  • 1 Een lid is van rechtswege in zijn ambt geschorst, wanneer hij krachtens wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd.

  • 2 Door Onze Minister kan een lid van de Raad worden geschorst, indien tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf wordt ingesteld of indien er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag zouden kunnen leiden.

Artikel 7

Aan een lid wordt bij koninklijk besluit ontslag verleend:

  • a. op verzoek van het lid;

  • b. wanneer het lid uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

  • c. wanneer het lid onbekwaam of ongeschikt is voor de uitoefening van het door hem beklede ambt anders dan op grond van lichaams- of zielsgebreken;

  • d. bij aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 5, derde lid;

  • e. wanneer het lid bij onherroepelijk geworden rechtelijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

  • f. wanneer naar het oordeel van Onze Minister het lid door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

Artikel 8

  • 2 Een lid heeft bij ontslag als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken recht op suppletie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk.

Artikel 9

Onze Minister kan van dit besluit afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 september 2004

Beatrix

De Minister-President ,

Minister van Algemene Zaken a.i. ,

G. Zalm

Uitgegeven de vijfde oktober 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner