Besluit spoorweginfrastructuur

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2006.
Geldend van 01-01-2005 t/m 15-05-2007

Besluit van 3 december 2004, houdende bepalingen met betrekking tot de spoorweginfrastructuur (Besluit spoorweginfrastructuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 december 2003, nr. HDJZ/S&W/2003-1876, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 6, 8 tot en met 12, 23, en 87 van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 2 maart 2004, nr. W09.03.0543/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2894, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

§ 2. Eigenschappen en keuring van de hoofdspoorweginfrastructuur

Artikel 2

  • 1 Bij ministeriële regeling worden eisen gesteld waaraan hoofdspoorweginfrastructuur moet voldoen.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in artikel 2.

  • 2 De beheerder legt bij zijn aanvraag voor een ontheffing de bescheiden over en verstrekt de inlichtingen die Onze Minister noodzakelijk acht.

  • 3 Onze Minister vermeldt in de beschikking tot ontheffingverlening in ieder geval:

    • a. de eisen waarvan ontheffing is verleend;

    • b. de beperkingen waaronder de ontheffing is verleend en de voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden;

    • c. de datum van afgifte;

    • d. de geldigheidsduur.

Artikel 4

  • 1 De keuringsinstantie keurt op aanvraag:

    • a. hoofdspoorweginfrastructuur voor de afgifte van een goedkeuringscertificaat als bedoeld in bijlage G van het Verdrag;

    • b. ingevolge het Verdrag als zodanig aangemerkte onderdelen van de hoofdspoorweginfrastructuur voor de afgifte van een goedkeuringscertificaat als bedoeld in bijlage G van dat Verdrag.

  • 2 De keuring betreft het ontwerp, de beproeving en de aanleg of de productie van de hoofdspoorweginfrastructuur of de onderdelen.

  • 3 De keuring van een onderdeel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan geschieden van een type onderdeel of van een afzonderlijk onderdeel.

Artikel 5

  • 1 De aanvraag voor een keuring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wordt ingediend door degene, die zorg draagt voor de aanleg van hoofdspoorweginfrastructuur.

  • 3 Bij de aanvraag wordt een informatiedossier overgelegd.

  • 4 Onze Minister kan besluiten dat voor een aanpassing van bestaande hoofdspoorweginfrastructuur een keuring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wordt aangevraagd.

  • 5 Onder aanpassing van bestaande hoofdspoorweginfrastructuur wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan het uitvoeren van ingrijpende werkzaamheden tot wijziging van deze infrastructuur die van invloed zijn op de prestaties daarvan.

Artikel 6

Betreft de keuring hoofdspoorweginfrastructuur dan geeft de keuringsinstantie daarvoor een goedkeuringscertificaat af indien deze infrastructuur in overeenstemming is met het informatiedossier en deze voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 7

  • 1 Betreft de keuring een type van een ingevolge het Verdrag als zodanig aangemerkt onderdeel dan geeft de keuringsinstantie daarvoor een certificaat van overeenstemming af indien het onderdeel in overeenstemming is met het informatiedossier en het voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

  • 2 Voor elk overeenkomstig dit type geconstrueerd onderdeel dat vergezeld gaat van een verklaring van de fabrikant waarin deze overeenstemming wordt bevestigd, geeft de keuringsinstantie op aanvraag zonder nadere keuring een goedkeuringscertificaat af.

  • 3 Betreft de keuring een afzonderlijk onderdeel dan geeft de keuringsinstantie daarvoor een goedkeuringscertificaat af indien dit onderdeel in overeenstemming is met het informatiedossier en het voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 8

  • 1 In afwijking van de artikelen 6 en 7, eerste en derde lid, mag de keuringsinstantie in geval van hoofdspoorweginfrastructuur of onderdelen waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de in die artikelen bedoelde eisen kunnen voldoen, van die eisen afwijken, indien deze technologieën of concepten tenminste dezelfde waarborgen bieden voor de veiligheid of de interoperabiliteit van het verkeer over de hoofdspoorwegen als die eisen.

  • 2 De afwijking wordt afzonderlijk vermeld in het betrokken certificaat van overeenstemming of in het betrokken goedkeuringscertificaat.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het eerste lid.

Artikel 9

  • 1 Aan een certificaat van overeenstemming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, en aan een goedkeuringscertificaat als bedoeld in artikel 6 of artikel 7, derde lid, kunnen voorschriften worden verbonden of deze documenten kunnen onder beperkingen worden afgegeven.

  • 2 Het is verboden in strijd met deze voorschriften of beperkingen de betrokken onderdelen in de handel te brengen of te gebruiken.

Artikel 10

  • 1 De keuringsinstantie stelt van keuringen als bedoeld in de paragrafen twee en drie telkens een technisch dossier samen.

  • 2 Nadat het besluit van de keuringsinstantie met betrekking tot deze keuring onherroepelijk is geworden, stelt de keuringsinstantie het betrokken technische dossier aan de aanvrager van de keuring ter beschikking.

  • 3 De keuringsinstantie zendt een afschrift van elk technisch dossier toe aan Onze Minister.

Artikel 11

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vorm en inhoud van:

§ 3. Keuring na herstel

Artikel 12

Indien hoofdspoorweginfrastructuur die overeenkomstig de wet voor het verkeer daarover is goedgekeurd een ernstige beschadiging heeft ondergaan, kan Onze Minister bepalen dat deze hoofdspoorweginfrastructuur na herstel door de keuringsinstantie gekeurd wordt.

Artikel 13

  • 1 De aanvraag voor een keuring als bedoeld in artikel 12 wordt door de beheerder ingediend.

  • 2 Bij de aanvraag wordt een informatiedossier overgelegd.

Artikel 14

  • 1 De keuringsinstantie keurt de herstelde hoofdspoorweginfrastructuur goed indien deze voldoet aan de eisen gesteld bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 6.

  • 2 Na goedkeuring verstrekt de keuringsinstantie voor de herstelde hoofdspoorweginfrastructuur een keuringscertificaat.

Artikel 15

Indien de keuringsinstantie de herstelde hoofdspoorweginfrastructuur afkeurt, vervalt de geldigheid van de met betrekking tot die infrastructuur verleende goedkeuring als bedoeld in artikel 12 op het tijdstip waarop het besluit van de keuringsinstantie onherroepelijk wordt.

§ 4. Intrekking en verval geldigheid goedkeuringscertificaat

Artikel 16

  • 1 Indien de keuringsinstantie vaststelt, dat een onderdeel waarvoor deze instantie een goedkeuringscertificaat als bedoeld in artikel 7 heeft afgegeven, niet langer voldoet aan de bij ministeriële regeling als bedoeld in dat artikel gestelde eisen, stelt deze instantie de beheerder, die het onderdeel gebruikt, of de eigenaar of houder daarvan in de gelegenheid het gebrek te herstellen binnen een door deze instantie te stellen termijn.

  • 2 Indien de beheerder, eigenaar of houder niet voldoet aan het eerste lid, doet de keuringsinstantie daarvan melding aan Onze Minister, die het betrokken goedkeuringscertificaat kan intrekken.

Artikel 17

De geldigheid van een goedkeuringscertificaat als bedoeld in artikel 6 vervalt van rechtswege bij de definitieve buitengebruikstelling van de betrokken hoofdspoorweginfrastructuur.

§ 5. Registratie en bewaring van gegevens of documenten

Artikel 18

  • 1 De keuringsinstantie voert een deugdelijke registratie terzake van de krachtens dit besluit verrichte keuringen en afgegeven, ingetrokken of geweigerde certificaten.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen over het eerste of het tweede lid, nadere regels worden gesteld.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, worden gedurende de gehele levensduur van de betrokken hoofdspoorweginfrastructuur bewaard.

§ 6. EG-verklaringen

Artikel 19

  • 1 Een EG-keuringsverklaring als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a of b, van de wet wordt afgegeven door degene, die de aanleg van nieuwe of de aanpassing van bestaande hoofdspoorweginfrastructuur aanbesteedt of door diens in Nederland gevestigde gemachtigde.

  • 3 Onder aanpassing van bestaande hoofdspoorweginfrastructuur wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan het uitvoeren van ingrijpende werkzaamheden tot wijziging van deze infrastructuur die van invloed zijn op de prestaties daarvan.

Artikel 20

  • 1 Een EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a of b, van de wet wordt afgegeven door:

    • a. de fabrikant van de betrokken onderdelen of diens in Nederland gevestigde gemachtigde, of

    • b. degene die deze onderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert dan wel voor eigen gebruik vervaardigt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de daar bedoelde verklaring afgegeven door degene die deze onderdelen in Nederland in de handel brengt indien de personen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, artikel 10, eerste lid, van de wet niet naleven.

§ 7. Bescherming van de hoofdspoorweg en zijn omgeving

Artikel 21

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 19 van de wet, wordt in ieder geval geweigerd indien de in het eerste lid van dat artikel bedoelde verrichtingen:

    • a. ernstige hinder of gevaar opleveren of kunnen opleveren voor een veilig en doelmatig gebruik of beheer van de hoofdspoorwegen;

    • b. ernstige hinder of gevaar opleveren of kunnen opleveren voor reeds aanwezige objecten.

Artikel 22

  • 2 In de tekening van het dwarsprofiel bij een vergunningaanvraag met betrekking tot kabels of leidingen, worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de diepte van de kabel of leiding, dan wel de diepte van de beschermbuis ten opzichte van de bovenkant van de spoorstaven;

    • b. het soort materiaal en de in- en uitwendige diameter van de kabel of leiding en van de beschermbuis;

    • c. de maximum werkdruk in bar voor mediumvoerende leidingen;

    • d. de wijze van geleiding van de beschermbuis, de verbindingen van de mediumvoerende leiding en de wijze van eventuele kathodische bescherming;

    • e. de situering van een verklikkerinstallatie bij vloeistofvoerende leidingen;

    • f. de ontstoppingsputten of het ontvang- en stortbed van een vrijverval rioolleiding indien de spoorstaven door de leiding worden gekruist.

  • 3 In door Onze Minister te bepalen gevallen kan worden afgeweken van de verplichting tot het verstrekken van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens.

Artikel 23

Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in artikel 19 van de wet wijzigen of intrekken:

  • a. indien de door de aanvrager verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag anders zou zijn beslist indien de juiste gegevens bij de beoordeling van de aanvraag bekend zouden zijn geweest;

  • b. indien binnen de in de vergunning bepaalde termijn geen begin met de in de vergunning vermelde werkzaamheden is gemaakt;

  • c. indien de werkzaamheden gedurende een langere dan de in de vergunning bepaalde termijn zijn gestaakt;

  • d. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet in acht worden genomen;

  • e. in het belang van een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorwegen;

  • f. in verband met de wijziging van bestaande of de aanleg van nieuwe hoofdspoorweginfrastructuur.

§ 8. Spoorwegbruggen

Artikel 25

  • 1 Onze Minister bepaalt:

    • a. voor welke beweegbare bruggen door hem vaste openingstijden worden vastgesteld;

    • b. welke beweegbare bruggen op verzoek van de schipper worden geopend volgens een door hem goed te keuren regeling van de beheerder;

    • c. welke beweegbare bruggen als regel geopend zijn, en alleen gesloten zijn als er een trein moet passeren;

    • d. bij welke beweegbare bruggen door hem voor te schrijven communicatiemiddelen ten behoeve van de scheepvaart aanwezig moeten zijn;

    • e. ten aanzien van welke bruggen de beheerder door hem goed te keuren voorwaarden voor de doorvaart vaststelt, voor zover dit in verband met de uit de afmetingen van schepen voortvloeiende gevaren en beperkingen en met het oog daarop te nemen maatregelen nodig is.

  • 2 Onze Minister hoort, alvorens hij zijn bevoegdheden ingevolge het eerste lid uitoefent, de beheerder, de vaarwegbeheerder en vertegenwoordigers uit de scheepvaart.

  • 3 Onze Minister kan bepalen hoe lang voordat een trein een brug, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, moet passeren, met het sluiten van de brug kan of moet worden aangevangen.

  • 4 Indien in een vaarweg ter plaatse van een beweegbare brug de scheepvaart is gestremd, kan in afwijking van hetgeen in of krachtens de vorige leden is bepaald, de brug gesloten blijven.

Artikel 26

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27

Artikel 31

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat ,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner