Stcrt. 2016, 67807, datum inwerkingtreding 14-12-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
1.
h. een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:
– dat hij bekend is met de inhoud van de Levensloopregeling rijkspersoneel;
– of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed
heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan is op 1 januari van het kalenderjaar van
de ondertekening van de verklaring;
– of hij een verlofspaarrekening als bedoeld in artikel 1.1, letter j, van de Verlofspaarregeling
rijkspersoneel heeft en wat het laatst bekende saldo van die rekening is;
– of hij compensatie in vrije dagen heeft gespaard op grond van artikel 1, tweede
lid, derde volzin, van het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november
1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233) en wat de omvang daarvan is;
– dat hij ermee instemt dat zijn gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het
bevoegd gezag wordt uitgekeerd in situaties als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste en
derde lid, of artikel 5.2.1.
Stcrt. 2016, 67807, datum inwerkingtreding 14-12-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.
1.
e. De aanvraag geschiedt op een door de minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven
wijze.
2.
Indien het een eerste aanvraag bij het bevoegd gezag betreft en in een of meer inmiddels
beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd, gaat de aanvraag
vergezeld van een verklaring van de levensloopinstellingen waar het tegoed is opgebouwd,
waarin wordt aangegeven hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren
en tot welke bedragen in die jaren aan levenslooptegoed is uitgekeerd en wat de omvang
van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.