Eisen aan retrofit deeltjesverminderingssystemen voor Euro 2 en Euro 3 motorvoertuigen
die zijn toegelaten op basis van een goedkeuring volgens richtlijn 88/77/EEG respectievelijk
richtlijn 2005/55/EG
1. Begripsomschrijvingen en afkortingen
Begripsomschrijvingen:
-
– Deeltjesverminderingssysteem: voorziening ter nabehandeling van het uitlaatgas ter
vermindering van de uitstoot van deeltjes door mechanische of aërodynamische afvang,
alsmede door diffusie- en/of traagheidseffecten;
-
– Deeltjesverminderingssysteem van klasse A: deeltjesverminderingssysteem dat een overeenkomstig
de onderdelen 10 of 11 vastgesteld gravimetrische deeltjesafvangrendement van ten
minste 90% bezit;
-
– Deeltjesverminderingssysteem van klasse B: deeltjesverminderingssysteem dat een overeenkomstig
de onderdelen 10 of 11 vastgesteld gravimetrische deeltjesafvangrendement van ten
minste 50% doch minder dan 90% bezit;
-
– Continu regenererend deeltjesverminderingssysteem: deeltjesverminderingssysteem waarbij
een regeneratie niet wordt geïnitieerd door gewijzigde motorbesturingsparameters,
aanvullende systemen of volledige belasting van de motor. De voortdurende regeneratie
van deeltjesverminderingssysteem vindt onder bepaalde uitlaatgastemperatuurcondities
continu vanzelf plaats, of ten minste eenmaal per testcyclus;
-
– Periodiek regenererend deeltjesverminderingssysteem: deeltjesverminderingssysteem
waarbij een periodieke regeneratie zich maximaal iedere 100 uur motorbedrijf voltrekt;
-
– Beladingstoestand: constante deeltjesbeladingstoestand van het deeltjesverminderingssysteem
in bepaalde rijsituaties zonder externe regeneratiemaatregelen;
-
– Afvangrendement: verhouding tussen de door het deeltjesverminderingssysteem afgevangen
deeltjesmassa en de deeltjesmassa in de uitgangstoestand van het voertuig, gemeten
in de ETC-testcyclus;
-
–
Richtlijn 72/306/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 augustus 1972 inzake
de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen
die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor
het aandrijven van voertuigen (PbEG 1972, L 190);
-
–
Richtlijn 88/77/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake
de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen
tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met
compressieontsteking en de emisie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar
petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB EG 1988, L36);
-
–
Richtlijn 91/542/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 1991 tot wijziging
van richtlijn 88/77/EEG (PbEG 1991, L 295);
-
–
Richtlijn 98/70/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober
1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging
van richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG 1998, L 350), als gewijzigd bij richtlijn 2003/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 2003 tot wijziging van richtlijn 98/70/EEG (PbEG 2003, L76);
-
– ESC-testcyclus: testcyclus, bestaande uit 13 statische testfases, volgens aanhangsel
1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG;
-
– ELR-testcyclus: testcyclus, bestaande uit een serie belastingstappen bij constant
toerental, volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG;
-
– ETC-testcyclus: testcyclus, bestaande uit transiënte stappen, volgens aanhangsel 2
van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG;
-
– Euroklasse: de aanduidingen Euro 2 en Euro 3 waaruit blijkt aan welke fase van aanscherping
van de eisen aan de luchtverontreiniging een voertuig of een in een voertuig gemonteerde
motor voldoet;
-
– Euro 2: de aanduiding dat de motor van een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor
de emissie als vermeld in rij B van de tabel van punt 6.2.1. van bijlage I van richtlijn 88/77/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/542/EEG, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van richtlijn 2005/55/EG;
-
– Euro 3: de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie
als vermeld in rij A van tabel 1 van punt 6.2.1. van bijlage I van richtlijn 2005/55/EG.
Afkortingen:
η: afvangrendement
Mpi: gewogen totaalemissie (g/kWh) bij deeltjesverminderingssystemen van klasse A
Msi: tijdens meerdere cycli gemeten gemiddelde emissie zonder regeneratie
Mri: emissie tijdens de regeneratie
Ng: toestand na inbouw
VF: volume van het deeltjesverminderingssysteem
VH: slagvolume van de motor
PT: deeltjesemissie
Mgas: emissie van de gasvormige bestanddelen
DVS: deeltjesverminderingssysteem
UGR: uitlaatgasrecirculatie
2. Duurproef
1. Ter beoordeling van een DVS dient het, als bewijs voor de functionaliteit tijdens
het latere bedrijf in de praktijk, aan een duurproef van ten minste 25 ETC-testcycli
te worden onderworpen. De duurproef dient als bewijs voor zowel de functionaliteit
als voor de stabiliteit daarvan. Daarnaast wordt door middel van de duurproef vastgesteld
of het een continu of een periodiek regenererend DVS betreft.
2. Voorafgaand aan de duurproef wordt het DVS gepreconditioneerd door ten minste 2
uur belasting volgens fase 8 van de ESC-testcyclus, en vervolgens zodanig geconditioneerd
door middel van het draaien van ETC-cycli dat een qua deeltjesemissie stabiele situatie
ontstaat.
3. Vaststellen van de continu regeneratie
Het bewijs van een continu verlopend regeneratieproces geldt als geleverd wanneer
gedurende een periode van ten minste 25 testcycli een daartoe geschikte parameter
aan het DVS als constant beoordeeld kan worden. Als geschikte parameters kunnen de
deeltjesemissie en de uitlaatgastegendruk beschouwd worden. Deze parameters gelden
bij een variantie van maximaal 15% gedurende ten minste 25 testcycli als constant
in de zin van dit voorschrift. De meting van de uitlaatgastegendruk vindt daarbij
continu plaats, de meting van de deeltjesemissies ten minste iedere vijfde testcyclus.
De variantie wordt als volgt berekend:
Waarbij:
en
4. Testcyclus
Als testcyclus op de motorproefstand voor de duurproef, de beoordeling van de deeltjesuitstoot
en de vaststelling van het type regeneratie wordt de ETC-testcyclus toegepast. De
meting van de invloed van het DVS op de gasvormige emissies vindt plaats in een ESC-testcyclus.
5. Beladingsproef voor klasse B systemen
Klasse B systemen worden aan een controle ter vaststelling aan het regeneratiegedrag
onderworpen.
Deze controle vindt plaats door een systeembelading tot aan het bereiken van een constante
uitlaatgastegendruk of gedurende een periode van maximaal 100 uur, de grensbelading.
De uitlaatgasdruk geldt als constant indien na ten minste 50 uur binnen een periode
van 30 minuten de uitlaatgastegendruk binnen een bereik van 5 mbar ligt.
De lastpunten tijdens de belading worden zo gekozen dat een maximale uitlaatgastemperatuur
van 180°C aan de ingangszijde van het DVS niet wordt overschreden. De belading vindt
bij voorkeur plaats bij een constant toerental van 50 tot 75% van het nominale toerental
van de testmotor.
6. Thermische regeneratie test klasse B systemen
Na het bereiken van de maximale systeembelading onderscheidenlijk na maximaal 100
uur wordt een regeneratie ingeleid, bijvoorbeeld door het draaien van testfase 8 van
de ESC-cyclus. Na afloop van de regeneratie volgen uitlaatgasmetingen in ten minste
drie testcycli overeenkomstig onderdeel 4. Het rekenkundig gemiddelde van de daarbij
gemeten uitlaatgaswaarden mag de voorafgaand aan de beladingsduurproef gemeten uitlaatgaswaarden
voor de gasvormige emissies met niet meer dan 15% en voor de deeltjesemissie met niet
meer dan 20% overschrijden.
7. Meting van de opaciteit van de uitlaatgassen
Het meten van de opaciteit van de uitlaatgassen vindt bij Euro 3 motoren plaats in
een ELR- testcyclus volgens de voorschriften van de punten 3 en 6 van aanhangsel 1
van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG. Voor Euro 2 motoren vindt de meting van de opaciteit plaats tijdens een vrije acceleratietest
overeenkomstig richtlijn 72/306/EEG. In bijlage I is aangegeven wanneer de opaciteitsmeting wordt uitgevoerd.
8. Testbrandstof
De metingen ten behoeve van het testen van DVS worden uitgevoerd met brandstof van
handelskwaliteit die aan de eisen van richtlijn 98/70/EEG voldoet, met een zwavelgehalte van ten hoogste 10 ppm.
9. Lengte uitlaatsysteem testopstelling
Voor de beproeving van een DVS op een motorproefstand dient het systeem op een afstand
van ten minste 2 meter vanaf de uitgang van de turbolader aangebracht te worden. Indien
wordt aangetoond dat bij de latere toepassing een kortere afstand geldt, kan de lengte
van de leiding dienovereenkomstig worden beperkt. Isolatie e.d. van de leiding is
slechts toelaatbaar indien die ook bij de latere montage op het voertuig wordt toegepast.
10. Beoordelingscriteria voor continu regenererende DVS
De uitvoering van de tests geschiedt overeenkomstig deze bijlage. De beoordeling van
het systeem geldt als geslaagd indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:
-
1. Het afvangrendement η dient:
-
– Bij systemen van klasse A ten minste 90% te bedragen
-
– Bij systemen van klasse B voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min-1 ten minste 30%, in alle andere gevallen ten minste 50% te bedragen.
-
2. De gereglementeerde gasvormige verontreinigende stoffen dienen zowel voor als na de
retrofit aan de grenswaarden te voldoen die golden voor de oorspronkelijke goedgekeurde
Euroklasse.
-
3. De volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG vastgestelde opaciteit mag bij Euro 3 motoren zowel in de uitgangstoestand als in
de geretrofitte toestand de waarde van 0,8 m-1 niet overschrijden. Bij Euro 2 motoren moet de opaciteit voldoen aan de waarde op
het symbool bedoeld in punt 4 van bijlage I van richtlijn 72/306/EEG.
11. Beoordelingscriteria voor periodiek regenererende DVS
De uitvoering van de tests geschiedt overeenkomstig de bijlage. De beoordeling van
het systeem geldt als geslaagd indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:
Bij periodiek regenererende DVS wordt de deeltjesemissie als volgt bepaald:
PT = (n1 × PT,n1 + n2 × PT,n2) / (n1 + n2)
waarbij:
n1 = aantal ETC-testcycli tussen twee regeneraties
n2 = aantal ETC-testcycli gedurende de regeneratie (minimum 1 testcyclus)
PT,n2 = emissie tijdens de regeneratie
PT,n1 = emissie tijdens de belading (rekenkundig gemiddelde van de meting bij het
begin van de belading en de meting bij het einde van de belading [minimum, meer metingen
toelaatbaar])
Voor een periodiek regenererende uitlaatgasnabehandeling dienen de emissies in minimaal
drie ETC-testcycli (eenmaal bij het begin van de belading, eenmaal bij het einde van
de belading en eenmaal gedurende de regeneratie) bepaald te worden.
Het regeneratieproces dient ten minste eenmaal gedurende een ETC-testcyclus op te
treden.
Worden meer dan twee metingen tussen de regeneratiefasen voor de bepaling van de emissies
gebruikt dan dienen deze extra metingen op gelijke intervallen plaats te vinden, en
wordt het rekenkundig gemiddelde van de uitkomsten gebruikt.
De fabrikant van het filter dient aan te geven onder welke omstandigheden (belading,
temperatuur, tegendruk, tijdsverloop etc.) de regeneratie als regel optreedt. Voor
de metingen van de emissies tijdens de regeneratie kan de aanvrager een grensbeladen
systeem ter beschikking stellen.
Tijdens de regeneratiefasen mogen de van toepassing zijnde grenswaarden worden overschreden.
De overeenkomstig het voorgaande vastgestelde uitstoot moet aan de volgende eisen
voldoen:
-
1. Het afvangrendement η dient:
-
– Bij systemen van klasse A ten minste 90% te bedragen
-
– Bij systemen van klasse B voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min-1 ten minste 30%, in alle andere gevallen ten minste 50% te bedragen.
-
2. De gereglementeerde gasvormige verontreinigende stoffen dienen zowel voor als na de
retrofit aan de grenswaarden te voldoen die golden voor de oorspronkelijke goedgekeurde
Euroklasse.
-
3. De volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG vastgestelde opaciteit mag bij Euro 3 motoren de waarde van 0,8 m-1 niet overschrijden. Bij Euro 2 motoren moet de opaciteit voldoen aan de waarde op
het symbool bedoeld in punt 4 van bijlage I van richtlijn 72/306/EEG.
12. Aanvullende bepalingen
1. Voertuigen met boorddiagnosesystemen mogen door de montage van het retrofitsysteem
niet in hun bewakingsfunctie beperkt worden.
2. Het elektronische motormanagement (bijvoorbeeld voor inspuiting, luchtmassameting,
uitlaatgasreiniging) mag door de inbouw geen wijziging ondergaan, tenzij deze wijziging
is vrijgegeven door de desbetreffende motorfabrikant.
3. De inbouw van het DVS mag geen invloed hebben op de gebruiksmogelijkheden van het
voertuig en mag geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid.
4. In combinatie met een DVS van klasse B zijn brandstofadditieven ter ondersteuning
van de regeneratie niet toegestaan.
5. In geval van een DVS met een door een brandstofadditief ondersteunde regeneratie
dient de aanvrager een door het RIVM afgegeven verklaring van geen bezwaar tegen de
combinatie van het systeem en het additief over te leggen, dan wel een overeenkomstige
‘Unbedenklichkeitserklärung’ van het Umweltbundesamt van de Bondsrepubliek Duitsland.
6. Het voertuig waarop het DVS wordt gemonteerd moet aan de voor dat voertuig geldende
eisen inzake de geluidsproductie blijven voldoen. In geval van een DVS dat aanvullend
op de oorspronkelijke geluiddemper wordt aangebracht kan van een geluidsmeting worden
afgezien.
7. Indien elektronische onderdelen of stuurapparaten worden gebruikt moeten die aan
de eisen inzake radiostoring en EMC (Richtlijn 72/45/EEG) voldoen.
8. Het gewogen brandstofverbruik in de ETC-test mag in geretrofitte toestand maximaal
4% hoger liggen dan in de uitgangstoestand. De metingen ter bepaling van het brandstofverbruik
vinden gelijktijdig plaats met de metingen volgens onderdeel 10 voor continu regenererende
systemen of onderdeel 11 voor periodiek regenererende systemen.
13. Schematische testprocedure