4. Beoordeling per criterium
[Regeling vervallen per 14-06-2016]
4.2. Criterium a: de verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten
[Regeling vervallen per 14-06-2016]
De verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten wordt aangenomen indien de opdrachtnemer
zich bij de uitvoering van de overeengekomen arbeid niet of alleen met toestemming
van de opdrachtgever door een ander mag laten vervangen.
De verplichting wordt ook aangenomen indien de opdrachtnemer zich alleen mag laten
vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever ook zelf
inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent. In dat geval weet de opdrachtgever
om wie het gaat en aan welke kwalificaties de vervanger voldoet. De opdrachtgever
geeft zo in feite op voorhand toestemming voor vervanging.
Als de werkzaamheden minder eenvoudig zijn, dan zal de opdrachtnemer gekozen zijn
op grond van bepaalde specifieke kwaliteiten. Het is dan meer aannemelijk dat de opdrachtnemer
verplicht is de arbeid zelf te verrichten.
Als de opdrachtnemer feitelijk steeds zelf de arbeid verricht, dan wordt in principe
aangenomen dat hij daartoe verplicht is.
4.3. Criterium b: de verplichting om loon te betalen
[Regeling vervallen per 14-06-2016]
De verplichting tot betaling van loon is aanwezig indien de opdrachtgever verplicht
is om aan de opdrachtnemer een reële contraprestatie te geven voor de verrichte arbeid.
De eis dat het loon zodanig moet zijn vastgesteld dat het een reële contraprestatie
is voor de verrichte arbeid, kan voor de toepassing van de Wet LB niet altijd worden gesteld. De vergoeding moet betrekking hebben op de verrichte
arbeid en moet dus meer zijn dan een kostenvergoeding.
De vorm waarin het loon wordt voldaan is niet van belang. Ook als er sprake is van
verstrekkingen in natura, kan er toch sprake zijn van loon.
Ook de manier van betalen is niet van belang: contant, giraal of bancair, rechtstreeks
van de opdrachtgever of door middel van betaling door derden. Een voorbeeld van dit
laatste is de portier die zijn loon feitelijk ontvangt van de bezoekers van het etablissement
van de opdrachtgever.
Op grond van de zogenaamde vrijwilligersregelingwordt vanaf 2006 voor de loonheffingen geen dienstbetrekking aangenomen als de vergoedingen
en verstrekkingen aan een vrijwilliger samen niet meer bedragen dan € 150 per maand
en € 1.500 per jaar (bedragen 2006; artikel 2, lid 6 Wet LB). Betaalt of verstrekt een opdrachtgever aan de vrijwilliger meer dan € 150 per maand
of € 1.500 per jaar, dan gelden de normale regels voor de (fictieve-)dienstbetrekking
om te beoordelen of de opdrachtgever loonheffingen moet inhouden en afdragen. Eén
en ander laat overigens onverlet dat een vergoeding die niet hoger is dan de naar
redelijkheid te bepalen kosten niet kan worden aangemerkt als een reële contraprestatie
voor de verrichte arbeid. In zo'n (bijzondere) situatie is geen sprake van een (privaatrechtelijke)
dienstbetrekking en zijn de grenzen van de vrijwilligersregeling niet van belang.
4.4. Criterium c: de gezagsverhouding
[Regeling vervallen per 14-06-2016]
Opdrachten en aanwijzingen inzake de feitelijke werkzaamheden, de kern van gezag(suitoefening)
Een gezagsverhouding kan worden aangenomen als de opdrachtgever met betrekking tot
de werkzaamheden in principe opdrachten en aanwijzingen kan geven die de opdrachtnemer
dient op te volgen. In hoeverre daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven
is niet doorslaggevend. Ook als in verband met de eenvoud van het werk (het inpakken
van koek of het plukken van aardbeien) of gelet op de bekwaamheden van de opdrachtnemer
(de ervaren jurist) nauwelijks opdrachten en aanwijzingen worden gegeven, kan er toch
sprake zijn van een gezagsverhouding.
Andere voorbeelden van gezagsuitoefening
Gezag zal zich in de praktijk veelal uiten in aanwijzingen over de uitvoering van
het werk en hetgeen daaraan gekoppeld is, maar kan ook op een andere manier tot uitdrukking
komen. Voorschriften die niet de uitvoering van het werk direct raken zijn met name
van belang als de opdrachtgever niet over de noodzakelijke deskundigheid beschikt
om over het werk zelf aanwijzingen te geven; dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij
de arbeidsverhouding van een arts in dienst van een uitvoerder van de sociale verzekering.
De opdrachtgever zal dan vaak zelf niet deskundig zijn op het gebied van medische
zaken, maar oefent niettemin gezag uit.
Gezag kan ook tot uitdrukking komen in (de opsomming is niet uitputtend):
-
– het geven van opdrachten en aanwijzingen anders dan ten aanzien van de feitelijke
werkzaamheden, bijvoorbeeld: over werktijden, productie-eisen, representativiteit,
omgang met de klanten, kenbaarheid middels bedrijfskleding, logo’s op vervoermiddelen
en visitekaartjes;
-
– het houden van toezicht en controle;
-
– het door de opdrachtgever in behandeling nemen van klachten over (het werk van) de
opdrachtnemer;
-
– het door de opdrachtgever vragen van verantwoording anders dan over de inhoud van
het werk middels bijvoorbeeld urenstaatjes, voortgangsrapportages et cetera.
Het gaat hier om voorbeelden van gezagsuitoefening, die kunnen duiden op een gezagsverhouding.
Als tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer afspraken zijn gemaakt, is er niet
per definitie een gezagsverhouding. Ook buiten dienstbetrekking, bijvoorbeeld bij
een overeenkomst van opdracht, worden afspraken gemaakt over de aard en omvang van
de werkzaamheden ter bepaling van het verlangde resultaat en wordt daarover gerapporteerd.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een theaterproductie, waar de belichtingstechnicus
en de geluidsman tegelijkertijd op het afgesproken tijdstip hun werk moeten aanvangen.
Die afspraak kan een onderdeel zijn van een overeenkomst van opdracht en is dan niet
te beschouwen als een uiting van gezag in het kader van een dienstbetrekking.
Familieverhouding
Bij de beoordeling van de invloed van een familieverhouding op de gezagsverhouding
is een onderscheid tussen de jurisprudentie van de CRvB en die van de HR merkbaar.
Volgens de HR hoeven persoonlijke verhoudingen een gezagsverhouding niet in de weg
te staan. Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is voldoende dat de opdrachtgever
bevoegd is de opdrachtnemer bindende aanwijzingen over het werk te geven; niet noodzakelijk
is dat hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband kan worden gewezen op
de fictieve dienstbetrekking voor meewerkende kinderen.
Voor de CRvB is van belang de vraag, in hoeverre de familieverhouding de arbeidsverhouding
beïnvloedt. Als de arbeidsverhouding wordt overheerst door de familieverhouding (dit
kan zich bijvoorbeeld voordoen in de relatie vader-zoon of man-vrouw) dan is er geen
sprake van een gezagsverhouding. Bij de beoordeling hiervan is mede van belang, in
hoeverre het familielid op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden werkzaam is
als degenen die onbetwist in dienstbetrekking werkzaam zijn.
Financieel belang
Een financieel belang van de opdrachtnemer in de onderneming van de opdrachtgever
kan een gezagsverhouding in de weg staan. Als de opdrachtgever voor het voortbestaan
van de onderneming (in belangrijke mate) afhankelijk is van een door de opdrachtnemer
verstrekte lening of als het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein in handen van de
opdrachtnemer is, dan is de opdrachtgever in zekere mate afhankelijk van de opdrachtnemer.
Het is dan niet altijd aannemelijk dat de opdrachtgever daadwerkelijk in staat is
gezag over de opdrachtnemer uit te oefenen.
Wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering
Uit jurisprudentie van de CRvB komt naar voren dat het niet goed voorstelbaar is dat
er geen sprake is van gezag als het gaat om werkzaamheden die een wezenlijk onderdeel
van de bedrijfsvoering vormen. Vaak zijn de werkzaamheden dan ook structureel ingebed
in de bedrijfsvoering van de opdrachtgever. Voorbeelden zijn de werkzaamheden van
de chauffeur voor een transportonderneming, van pizzakoeriers voor een pizzaverkoper
met bezorgdienst, van enquêteurs voor een enquêtebureau of van fruitplukkers in dienst
van een fruitkwekerij. Het werk is een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering
en veelal zijn de opdrachtnemers ingedeeld in een rij-, bezorg- of bezoekschema waarvan
niet kan worden afgeweken zonder dat de bedrijfsvoering verstoord wordt. De werkzaamheden
zijn dan structureel ingebed in de bedrijfsvoering en dat vormt een extra aanwijzing
dat er sprake is van een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering.
Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering vormen, wordt
er vanuit gegaan dat er sprake is van een gezagsverhouding. Degene die stelt dat daarvan
geen sprake is, zal dit moeten aantonen aan de hand van de feiten en omstandigheden
van de concrete situatie.
In de jurisprudentie van de HR en de Gerechtshoven komt de omstandigheid ‘wezenlijk
onderdeel van de bedrijfsvoering’ minder uitdrukkelijk naar voren. Niettemin lijkt
dit daar niet anders te liggen.
Frontverandering
Als de opdrachtnemer met betrekking tot hetzelfde soort van werkzaamheden die onder
overeenkomstige condities worden verricht eerder in een privaatrechtelijke dienstbetrekking
heeft gestaan tot de opdrachtgever, dan is dit een sterke aanwijzing dat er opnieuw
c.q. nog steeds sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Als de regel
wordt toegepast in een situatie van op elkaar aansluitende perioden, dan is er sprake
van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, tenzij ondubbelzinnig het tegendeel blijkt.
Het voorgaande geldt ook bij kleine afwijkingen ten opzichte van de eerdere arbeid(svoorwaarden).
Het is daarbij niet van wezenlijk belang of de nieuwe arbeidsverhouding formeel via
een tussengeschoven rechtspersoon bestaat of rechtstreeks tussen partijen.