Bijlage
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
Beleidsregels Indonesiëfaciliteit
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
Artikel 1
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
-
a. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon
die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;
-
b. Nederlandse kennisinstellingen: onderwijsinstellingen als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs alsmede instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de overige mede met publieke middelen gefinancierde onderzoeksinstituten alsmede
andere instellingen, niet zijnde ondernemingen, die voor de toepassing van deze beleidsregels
als kennisinstelling kunnen worden aangemerkt;
-
c. samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel
samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste twee, niet in een groep verbonden natuurlijke
personen of rechtspersonen, waartoe bij voorkeur één Nederlandse en één Indonesische
kennisinstelling behoort;
-
d. project: een geheel van activiteiten gericht op de overdracht en uitwisseling van
kennis en vaardigheden in het kader van capaciteitsversterking ter bevordering van
stabiliteit en veiligheid in maatschappelijke, economische en ecologische zin, en
het bevorderen van het investeringsklimaat voor duurzaam ondernemen. De projectduur
bedraagt minimaal één en maximaal 3 jaar. Haalbaarheidstudies, fundamenteel onderzoek,
investeringen in onroerend goed en infrastructurele werken, garanties, leningen en
kredieten zijn geen project in de zin van deze beleidsregels.
Artikel 2
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
1. De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van projecten verricht in een samenwerkingsverband,
indien:
-
a. het project strekt tot of dienstig is aan de bevordering van de sociale en politieke
banden en de economische samenwerking tussen Nederland en Indonesië en aansluit bij
het door de minister gevoerde beleid inzake de internationale betrekkingen, en
-
b. het project wordt uitgevoerd in samenhang met activiteiten die worden uitgevoerd door
een of meerdere in Indonesië gevestigde en niet tot de groep van de ondernemer of
een deelnemer in het samenwerkingsverband behorende personen of rechtspersonen.
2. Subsidie kan slechts worden verleend aan één van de partijen in het samenwerkingsverband
die over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht beschikt en in Nederland is gevestigd,
onverminderd artikel 4 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen,
onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast
met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.
3. Geen subsidie wordt verstrekt:
-
a. indien voor het project reeds ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken rechtstreeks of middellijk subsidie is verstrekt;
-
b. indien de aanvrager vóór het indienen van de aanvraag ter zake van het project reeds
verplichtingen is aangegaan;
-
c. voor zover op grond van deze regeling subsidie zou worden verstrekt aan een aanvrager
die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 1, onder a, van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG
L 10);
-
d. indien, door een of meer bestuursorganen, aan een aanvrager die een onderneming in
stand houdt in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds € 100.000 of meer
aan steun is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 3
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
1. De subsidie bedraagt ten hoogstel 80 procent van de projectkosten, maar niet meer
dan € 600.000 per aanvraag. De eigen bijdrage van de deelnemers in het samenwerkingsverband
bedraagt ten minste 20 procent.
2. Indien de aanvrager een ondernemer is, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd
voor zover dit samen met in de drie voorafgaande jaren door een bestuursorgaan aan
de aanvrager verstrekte steun waarvoor geen goedkeuring van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen was verkregen, meer bedraagt dan € 100.000.
3. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander Nederlands
bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt,
komt het projectvoorstel niet voor subsidie in aanmerking
Artikel 4
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks
aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag
door een of meer van de partijen in het samenwerkingsverband gemaakte en betaalde
kosten:
-
a. Voor de inzet van personen vindt een genormeerde vergoeding plaats op basis van werkelijke
salariskosten (conform de lijst die onderdeel uitmaakt van de inhoudelijke en financiële
richtlijnen voor het opstellen van een projectvoorstel);
-
b. internationale reiskosten;
-
c. daily subsistence allowance (DSA);
-
d. binnenlandse reiskosten;
-
e. diverse projectgerelateerde kosten;
-
f. hardware en direct gerelateerde diensten;
-
g. diensten;
-
h. maximaal 7,5% van de posten a tot en met g voor 'overhead';
-
i. onvoorzien met een maximum van 5% van de posten a tot en met d.
2. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien
de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt omzetbelasting niet in aftrek kan
brengen.
3. BTW komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 5
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door
de minister beschikbaar gesteld formulier.
2. Voorzover de subsidieaanvraag strekt tot bekostiging van activiteiten verricht
door andere deelnemers aan het samenwerkingsverband dan de subsidieaanvrager zelf,
blijkt daarvan uit de subsidieaanvraag, onder aanduiding van de desbetreffende partijen
en de daarmee gemoeide bedragen.
3. De aanvraag omvat mede een omschrijving van de wijze waarop elk van de partijen
bijdraagt aan de werkzaamheden en van de wijze waarop de besluitvorming is georganiseerd.
De aanvraag omvat voorts een overeenkomst tussen partijen waarin de samenwerking tussen
de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld en op grond waarvan de naleving
van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd.
Artikel 6
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
De minister kan afwijzend op een aanvraag beschikken indien:
-
a. de geraamde projectkosten minder bedragen dan € 125.000;
-
b. het onaannemelijk is, dat het project binnen 3 jaar kan worden voltooid;
-
c. gegronde vrees bestaat dat de deelnemers het project niet kunnen financieren;
-
d. naar het oordeel van de minister niet zonder voorafgaande notificatie als bedoeld
in artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag voldoende zekerheid kan worden verkregen
omtrent de verenigbaarheid van de voorgenomen subsidieverlening met artikel 87 EG-Verdrag.
Artikel 7
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
De minister rangschikt de aanvragen zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt
naar mate het meer bijdraagt aan de doelstellingen, genoemd in artikel 8.3 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, zoals uitgewerkt in deze beleidsregels. Daarbij spelen de volgende criteria een
rol:
-
a. de duurzaamheid van het project;
-
b. de vraaggestuurdheid van het project;
-
c. de mate waarin de projectactiviteiten zijn gericht op kennisontwikkeling- en overdracht;
-
d. de disseminatie van projectresultaten, spin-off;
-
e. de kwaliteit van het projectplan en het operationeel plan;
-
f. de kwaliteit van de projectorganisatie.
Artikel 8
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
1. Met het oog op de vaststelling van de rangschikking, bedoeld in artikel 7, legt
de minister de aanvragen voor advies voor aan een adviescommissie.
2. De commissie bestaat uit tenminste vier leden die deskundig zijn op het werkterrein
van de commissie. De minister benoemt de voorzitter, tevens lid, en de overige leden
voor een door de minister te bepalen duur, met dien verstande dat tenminste de helft
van de leden, waaronder de voorzitter, niet werkzaam is bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. De minister voorziet in het secretariaat van de commissie.
3. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van
een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij het ingediende projectvoorstel.
4. De commissie voegt aan haar adviezen een deugdelijke motivering toe.