Beleidsregel Derde landen beleid

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2011 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 08-02-2007 t/m heden

Beleidsregel Wet op het financieel toezicht 06-17 van de Stichting Autoriteit Financiële Markten inzake vergunningvereisten voor het aanbieden of verrichten van beleggingsdiensten in Nederland vanuit landen die geen lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte met uitzondering van Australië, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland (Beleidsregel derde landen beleid)

Wettelijk kader

In tegenstelling tot beleggingsondernemingen die gevestigd zijn in een Europese Economische Ruimte (‘EER’) lidstaat, bestaat geen wettelijk regime inzake wederzijdse erkenning van toezicht op en home country control over beleggingsondernemingen die zijn gevestigd in een niet-EER-lidstaat (een zogenaamd derde land), en die in Nederland beleggingsdiensten willen verlenen.

Ingevolge artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht (‘Wft’) is het verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten (‘AFM’) verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen.

Ingevolge artikel 10 van de Vrijstellingsregeling Wft, zijn van artikel 2:96 van de wet vrijgesteld beleggingsondernemingen met een zetel in Australië, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland indien zij onder toezicht staan voor de beleggingsdienst die zij in Nederland verlenen.

In deze beleidsregel wordt aangegeven welke criteria de AFM hanteert bij het beoordelen van vergunningaanvragen van instellingen die zijn gevestigd in een derde land – met uitzondering van Australië, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland – en die in Nederland beleggingsdiensten willen verlenen.

Ten aanzien van het derde landen beleid is het beleid van de AFM reeds in een eerder stadium bekend gemaakt1. Deze beleidsregel kan worden aangemerkt als een technische en beleidsneutrale omzetting in het kader van de Wft en is vastgesteld door middel van het Besluit tot vaststelling van beleidsregels in het kader van de Wet op het financieel toezicht van 12 december 2006.

Dit is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bevoegdheid van de AFM tot het vaststellen van deze beleidsregel is gebaseerd op artikel 4:81, eerste lid, Awb.

Beleidsregel

Een beleggingsonderneming die is gevestigd in een derde land en die in Nederland beleggingsdiensten wil verlenen, dient krachtens artikel 2:96, Wft te beschikken over een door de AFM verleende vergunning. Aangezien een dergelijke onderneming doorgaans niet kan voldoen aan alle bij of krachtens de Wft gestelde vergunningseisen kan zij de AFM ingevolge artikel 2:99, vierde lid, Wft verzoeken een geheel of gedeeltelijke ontheffing te verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:14, h met betrekking tot het derde lid van artikel 4:88, of i.

Om in aanmerking te komen voor een geheel of gedeeltelijke ontheffing ex artikel 2:99, vierde lid, Wft dient de aanvrager aan te tonen dat hij redelijkerwijs niet volledig kan voldoen aan de eisen in voornoemde artikelen en dat de doeleinden die deze bepalingen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

De wetgever heeft niet voorzien in objectieve criteria waaraan getoetst kan worden of bij toewijzing van een verzoek als hierboven genoemd de doeleinden van de Wft voldoende worden bereikt. Naar het oordeel van de AFM worden in een dergelijk geval de doeleinden van de Wft voldoende bereikt indien aan de volgende twee criteria2 wordt voldaan:

  • 1. de beleggingsonderneming dient aan de AFM aan te tonen dat zij in haar land van vestiging onder adequaat toezicht staat. Hiermee wordt bedoeld dat zowel de toezichtwet- en regelgeving als de uitvoering van het toezicht met betrekking tot de beleggingsdienst die de onderneming verricht en waarop de aanvraag voor ontheffing betrekking heeft, naar het oordeel van de AFM adequaat zijn. Hieraan kan bijvoorbeeld worden voldaan door middel van een legal opinion; en

  • 2. tussen de toezichthouder van het land van vestiging van de beleggingsonderneming en de AFM dient adequate informatie-uitwisseling mogelijk te zijn. Aan deze voorwaarde wordt voldaan indien de beleggingsonderneming, bij aanvraag van de ontheffing, een bereidverklaring daartoe overlegt van de desbetreffende toezichthouder, waaruit kan worden opgemaakt dat aan de vereisten als gesteld door artikel 1:93 Wft wordt voldaan, dan wel tussen de desbetreffende toezichthouder en de AFM reeds afspraken (in de vorm van verdragen, Memoranda of Understanding of anderszins) ter zake bestaan. In de bij deze beleidsregel gevoegde bijlage wordt vermeld welke informatie-uitwisselingafspraken momenteel bestaan.

Indien de AFM van oordeel is dat ten aanzien van het verzoek niet voldaan is aan bovengenoemde criteria, zal zij het verzoek afwijzen en zal het de desbetreffende beleggingsonderneming niet zijn toegestaan om in Nederland beleggingsdiensten aan te verlenen.

Tot slot geldt, onverminderd het bovenstaande, met betrekking tot een beleggingsonderneming gevestigd in een derde land die in Nederland beleggingsdiensten wil verlenen door middel van een bijkantoor in Nederland, het volgende. Een verzoek3 van deze beleggingsonderneming om in haar bijkantoor gebruik te maken van de inrichting van de bedrijfsvoering die door de gehele beleggingsonderneming gebruikt wordt en die niet geheel in overeenstemming is met de bij of krachtens de Wft bepaalde vereisten, wordt toegewezen indien wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • 1. de inrichting van de bedrijfsvoering dient door de toezichthouder van het land van vestiging van de beleggingsonderneming te zijn goedgekeurd; en

  • 2. een schriftelijke verklaring, van de toezichthouder van het land van vestiging van de beleggingsonderneming, van deze goedkeuring en een schriftelijke beschrijving van de systemen dient door de beleggingsonderneming aan de AFM bij het ontheffingsverzoek te worden overgelegd.

Indien aan de bovengenoemde voorwaarden niet wordt voldaan, worden naar het oordeel van de AFM de doeleinden van de Wft niet voldoende gewaarborgd en wordt het verzoek afgewezen.

Naast genoemde criteria wordt aan de vergunning ex artikel 1:102 tweede lid, Wft het voorschrift verbonden dat bij eventuele latere voorgenomen significante wijzigingen4 in de inrichting van de bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming een schriftelijke goedkeuring betreffende deze wijzigingen van de toezichthouder van het land van vestiging van de instelling, voorafgaand aan inwerkingtreding van de wijzigingen, aan de AFM dient te overleggen. De voorgenomen wijzigingen zelf dienen ex artikel 94 van het Besluit gedragsregels financiële ondernemingen (Bgfo) aan de AFM te worden gemeld.

Bijlage bij de Beleidsregel derde landen beleid van de AFM

Met betrekking tot de volgende landen c.q. toezichthouders bestaan afspraken met betrekking tot de uitwisseling van informatie als bedoeld in de beleidsregel.

  • Memorandum of Understanding tussen AFM en de Turkse toezichthouder

  • Memorandum of Understanding tussen AFM en de Israëlische toezichthouder

  • Memorandum of Understanding over informatie-uitwisseling tussen de AFM en de Chinese SRC

Wijziging van deze bijlage geschiedt door publicatie in de Staatscourant.

Slotbepalingen

De bekendmaking van deze beleidsregel geschiedt door publicatie in de Staatscourant.

De beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel Derde landen beleid.

Amsterdam, 12 december 2006

Bestuurslid

,

A.W. Kist

Bestuurslid

,

P.M. Koster RA

  1. Beleidsregel 02-01 van de Autoriteit Financiële Markten inzake vergunningvereisten voor het aanbieden of verrichten van effectendiensten in Nederland vanuit landen die geen lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER). ^ [1]
  2. Hiermee wordt aangesloten bij criteria die bestaan ten van een verzoek ex artikel 5:27, tweede lid Wft tot ontheffing van het erkenningsvereiste voor markten in financiële instrumenten. ^ [2]
  3. Artikel 2:99, vierde lid, Wft. ^ [3]
  4. Artikel 4:14 Wft jo artikel 6:2 Nrgfo. ^ [4]