Een beleggingsonderneming die is gevestigd in een derde land en die in Nederland beleggingsdiensten
wil verlenen, dient krachtens artikel 2:96, Wft te beschikken over een door de AFM verleende vergunning. Aangezien een dergelijke
onderneming doorgaans niet kan voldoen aan alle bij of krachtens de Wft gestelde vergunningseisen kan zij de AFM ingevolge artikel 2:99, vierde lid, Wft verzoeken een geheel of gedeeltelijke ontheffing te verlenen van de eisen, bedoeld
in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, f, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:14, h met betrekking tot het derde lid van artikel 4:88, of i.
Om in aanmerking te komen voor een geheel of gedeeltelijke ontheffing ex artikel 2:99, vierde lid, Wft dient de aanvrager aan te tonen dat hij redelijkerwijs niet volledig kan voldoen
aan de eisen in voornoemde artikelen en dat de doeleinden die deze bepalingen beogen
te bereiken anderszins worden bereikt.
De wetgever heeft niet voorzien in objectieve criteria waaraan getoetst kan worden
of bij toewijzing van een verzoek als hierboven genoemd de doeleinden van de Wft voldoende worden bereikt. Naar het oordeel van de AFM worden in een dergelijk geval
de doeleinden van de Wft voldoende bereikt indien aan de volgende twee criteria wordt voldaan:
-
1. de beleggingsonderneming dient aan de AFM aan te tonen dat zij in haar land van vestiging
onder adequaat toezicht staat. Hiermee wordt bedoeld dat zowel de toezichtwet- en
regelgeving als de uitvoering van het toezicht met betrekking tot de beleggingsdienst
die de onderneming verricht en waarop de aanvraag voor ontheffing betrekking heeft,
naar het oordeel van de AFM adequaat zijn. Hieraan kan bijvoorbeeld worden voldaan
door middel van een legal opinion; en
-
2. tussen de toezichthouder van het land van vestiging van de beleggingsonderneming en
de AFM dient adequate informatie-uitwisseling mogelijk te zijn. Aan deze voorwaarde
wordt voldaan indien de beleggingsonderneming, bij aanvraag van de ontheffing, een
bereidverklaring daartoe overlegt van de desbetreffende toezichthouder, waaruit kan
worden opgemaakt dat aan de vereisten als gesteld door artikel 1:93 Wft wordt voldaan, dan wel tussen de desbetreffende toezichthouder en de AFM reeds afspraken
(in de vorm van verdragen, Memoranda of Understanding of anderszins) ter zake bestaan.
In de bij deze beleidsregel gevoegde bijlage wordt vermeld welke informatie-uitwisselingafspraken
momenteel bestaan.
Indien de AFM van oordeel is dat ten aanzien van het verzoek niet voldaan is aan bovengenoemde
criteria, zal zij het verzoek afwijzen en zal het de desbetreffende beleggingsonderneming
niet zijn toegestaan om in Nederland beleggingsdiensten aan te verlenen.
Tot slot geldt, onverminderd het bovenstaande, met betrekking tot een beleggingsonderneming
gevestigd in een derde land die in Nederland beleggingsdiensten wil verlenen door
middel van een bijkantoor in Nederland, het volgende. Een verzoek van deze beleggingsonderneming om in haar bijkantoor gebruik te maken van de inrichting
van de bedrijfsvoering die door de gehele beleggingsonderneming gebruikt wordt en
die niet geheel in overeenstemming is met de bij of krachtens de Wft bepaalde vereisten, wordt toegewezen indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
-
1. de inrichting van de bedrijfsvoering dient door de toezichthouder van het land van
vestiging van de beleggingsonderneming te zijn goedgekeurd; en
-
2. een schriftelijke verklaring, van de toezichthouder van het land van vestiging van
de beleggingsonderneming, van deze goedkeuring en een schriftelijke beschrijving van
de systemen dient door de beleggingsonderneming aan de AFM bij het ontheffingsverzoek
te worden overgelegd.
Indien aan de bovengenoemde voorwaarden niet wordt voldaan, worden naar het oordeel
van de AFM de doeleinden van de Wft niet voldoende gewaarborgd en wordt het verzoek
afgewezen.
Naast genoemde criteria wordt aan de vergunning ex artikel 1:102 tweede lid, Wft het voorschrift verbonden dat bij eventuele latere voorgenomen significante wijzigingen in de inrichting van de bedrijfsvoering van de beleggingsonderneming een schriftelijke
goedkeuring betreffende deze wijzigingen van de toezichthouder van het land van vestiging
van de instelling, voorafgaand aan inwerkingtreding van de wijzigingen, aan de AFM
dient te overleggen. De voorgenomen wijzigingen zelf dienen ex artikel 94 van het
Besluit gedragsregels financiële ondernemingen (Bgfo) aan de AFM te worden gemeld.