Aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie

[Regeling vervallen per 30-09-2010.]
Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2008.
Geldend van 15-04-2006 t/m 29-09-2010

Aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie

Achtergrond

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

De basis voor deze aanwijzing is gelegen in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO), die op 26 maart 1995 voor Nederland in werking is getreden. De SUO geeft in artikel 40 een regeling voor grensoverschrijdende observatie. Deze geldt voor die gevallen dat een in een bij de SUO aangesloten land geobserveerde persoon de grens met een ander SchengenlandArtikel 40 SUO is van toepassing op de volgende landen: Beneluxlanden, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Griekenland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en IJsland. De SUO behoort tot het Schengenacquis en dat brengt met zich mee dat het voor alle EU-landen moet gaan gelden. passeert en de buitenlandse observatie-eenheid de observatie in dat andere land wil (blijven) voortzetten.

Dit is in bepaalde in de SUO genoemde gevallen toegestaan, mits daarvoor door de bevoegde centrale autoriteit van het aangezochte land vooraf toestemming is verleend. Het voormalig LCGO (Landelijk Coördinatiepunt voor Grensoverschrijdende Observaties), thans opgegaan in het NIC (Nationaal Informatie Coördinatiecentrum) binnen het KLPD, in Zoetermeer (079 3458705), coördineert de uitvoering van grensoverschrijdende observaties en fungeert als centraal aanspreekpunt voor verzoeken tot grensoverschrijdende observatie. De officier van justitie van het Landelijk Parket (LP) voor grensoverschrijdende observatie (dat wil zeggen de Rechtshulpofficier van justitie van het Landelijk IRC of buiten kantooruren de piket officier van justitie van het LP) is in artikel 40 lid 5 SUO aangewezen als de autoriteit die de toestemming van inkomende verzoeken tot observatie dient te verlenen.

Ons land stelt als voorwaarde dat de in het buitenland aangevangen grensoverschrijdende observatie zo spoedig mogelijk bij of na de grensoverschrijding dient te worden overgedragen aan een Nederlands observatieteam. In verband hiermee beschikt ons land over vijf speciale observatieteams (gewoonlijk aangeduid als Schengen OT’s). Deze teams zijn weliswaar verbonden aan een politieregio, maar staan voor wat betreft de uitvoering van Schengenobservaties onder direct gezag van bovengenoemde Officier van Justitie van het Landelijk Parket voor grensoverschrijdende observaties. Zij hebben als eerste prioriteit de uitvoering van inkomende verzoeken om grensoverschrijdende observatie in het kader van artikel 40 SUO. Dit laat onverlet dat ook andere observatieteams zullen worden ingezet voor de uitvoering van dergelijke rechtshulpverzoeken, met name wanneer de plaats van bestemming van tevoren bekend is.

2. Aanleiding herziening richtlijnen uit 1997

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Op 1 februari 2000 is de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (BOB) in werking getreden en is een stelsel van bevelen ingericht. Inkomende verzoeken om grensoverschrijdende observatie worden uitgevoerd op basis van een bevel stelselmatige grensoverschrijdende observatie. Gekozen is om hierbij altijd uit te gaan van stelselmatigheid vanwege de inzet van een observatieteam (OT), de vaak gecombineerde inzet van technische hulpmiddelen (denk aan: aftappen), de onvoorspelbaarheid van het verloop van deze inzet en de controleerbaarheid ervan door de daartoe aangewezen OvJ van het LP en de buitenlandse justitiële autoriteit (bewijsbestemming). Ook gaat een verzoek om grensoverschrijdende observatie steeds vaker gepaard met verzoeken om gecontroleerde aflevering of andere verzoeken, zoals een verzoek tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de auto.

Naast ‘fysieke’ observatie wordt in toenemende mate gevraagd om ‘technische’ observatie, d.w.z. slechts het plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur (peilbaken) onder een voertuig in plaats van de inzet van een observatieteam. Dit valt eveneens onder de reikwijdte van deze aanwijzing. Tevens verdient vermelding dat de artikelen 126g en 126o Sv observatie op niet-verdachten toestaan. Dit maakt ruimere toepassing dan het SUO voorstaat mogelijk, bijvoorbeeld observatie op de vriendin van de verdachte indien de verdachte zelf spoorloos is1. Een dergelijk verzoek dient dan (mede) gebaseerd te zijn op het Europees Rechtshulpverdrag van 1959.

In dit kader is van belang te noemen het Verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden van 8 juni 20042. In artikel 19 van dit verdrag is in aanvulling op artikel 40 SUO een aantal uitbreidingen opgenomen, waaronder de mogelijkheid observatie voort te zetten door het luchtruim en over water. Tevens is, met inachtneming van nationaal recht, de mogelijkheid gecreëerd ontsnapte gedetineerden te observeren of niet verdachte personen te observeren die kunnen leiden naar de ontdekking van verdachten.

Gebleken is voorts dat ook landen die niet zijn aangesloten bij de SUO – in toenemende mate – verzoeken om grensoverschrijdende observatie. Het kan immers voorkomen dat een bepaald subject in bijvoorbeeld een Roemeens onderzoek via Duitsland met de auto naar Nederland reist. Er is geen reden dergelijke verzoeken procedureel anders te behandelen. Alleen geldt niet de mogelijkheid tot ‘spoedobservatie’, zoals die wel geregeld is in artikel 40, tweede lid SUO (d.w.z. zonder voorafgaande melding/rechtshulpverzoek bij de in het zevende lid genoemde misdrijven). Dit is uitsluitend mogelijk tussen de SUO landen. Overigens kunnen niet-SUO landen bij spoed eventueel wel een mondeling rechtshulpverzoek doen, mits het voorafgaand aan de grensoverschrijding geschiedt en wordt toegezegd dat het schriftelijk rechtshulpverzoek zo spoedig mogelijk alsnog zal worden aangeleverd.

Door toenemende internationale samenwerking bij de criminaliteitsbestrijding neemt het aantal rechtshulpverzoeken om grensoverschrijdende observatie, gezien de jaaroverzichten van het LIRC, nog steeds toe.

Bovenstaande ontwikkelingen alsmede de ervaringen die de laatste jaren zijn opgedaan met de praktijk van de grensoverschrijdende observatie maken herziening van de OM-Regelingen van 25 maart 1997 en 2 juli 1997 noodzakelijk.

3. Werkingsgebied van deze regeling

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Onder grensoverschrijdende observatie wordt in dit kader verstaan:

  • a. een in een ander land aangevangen observatie van personen die ononderbroken wordt voortgezet tot over onze landsgrens, als bedoeld in artikel 40 SUO;

  • b. een in een ander land aangevangen observatie van personen die met een vliegtuig, trein of boot in ons land aankomen, waarbij de observatie in dat vervoermiddel is voortgezet, dan wel de betrokkenen geobserveerd zijn tot zij (gegarandeerd) aan boord zijn van het vervoermiddel dat vervolgens rechtstreeks zonder stops Nederland aandoet.

Deze aanwijzing geldt evenwel uitsluitend voor die gevallen waarin daartoe door het buitenland een rechtshulpverzoek tot ons land wordt gericht. Artikel 40 SUO is overigens niet geschreven voor observatie over water of door de lucht. Dergelijke verzoeken dienen (mede) gebaseerd te worden op het Europees Rechtshulpverdrag van 1959 en dienen eveneens gemeld te worden aan het NIC.

Tegelijk met een bevel grensoverschrijdende observatie kan de daartoe aangewezen OvJ van het LP desgevraagd toestemming geven voor de inzet van technische hulpmiddelen als het maken van video- of foto-opnamen of het gebruik van plaatsbepalingsapparatuur (peilbaken). Voorts kan de daartoe aangewezen OvJ van het LP toestaan dat het bevel wordt uitgevoerd door buitenlandse opsporingsambtenaren op basis van artikel 126g lid 9/126o lid 6 Sv en het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdhedenStb. 15 december 1999, 549.. Hierbij valt te denken aan een grensoverschrijdende observatie in de grensstreek wanneer de tijd te kort is om de observatie door een Nederlands OT te laten overnemen of de situatie dat enkele buitenlandse opsporingsambtenaren bij de uitvoering aanwezig kunnen zijn (zogenaamde opstappers). Voor toestemming tot aanwezigheid van de opstappers dient evenwel een bijzondere reden aanwezig te zijn. Tevens dient het aantal opstappers bij toestemming in beginsel beperkt te blijven tot één persoon. Door de inzet van technische middelen en/of een opstapper kan soms worden voorkomen dat een volledig Nederlands observatieteam of een aantal leden daarvan ter zitting in het buitenland moeten getuigen.

Ten behoeve van de inzet van de Schengen OT’s kan de daartoe aangewezen OvJ van het LP beschikken over het NIC. Het NIC fungeert als meldpunt, als coördinatiepunt en geeft advies bij het opstellen van rechtshulpverzoeken om grensoverschrijdende observatie zowel vanuit als naar het buitenland. Het LIRC zal in samenspraak met het NIC contact leggen met andere IRC’s en met de daartoe aangewezen OvJ van het LP.

4. Procedure verzoeken tot grensoverschrijdende observatie

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

4.1. Procedure inkomende verzoeken tot (fysieke) grensoverschrijdende observatie

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

De buitenlandse rechtshulpverzoeken tot grensoverschrijdende observatie worden door het NIC of door het LIRC in ontvangst genomen. De daartoe aangewezen OvJ van het LP zal ieder verzoek om grensoverschrijdende observatie beoordelen en wanneer het verzoek kan worden ingewilligd een bevel stelselmatige grensoverschrijdende observatie afgeven. Voor zover een lokaal IRC het rechtshulpverzoek als eerste ontvangt zal het IRC dit doorleiden naar het LIRC ten einde een beslissing van de daartoe aangewezen OvJ van het LP te verkrijgen.

In beginsel kunnen deze verzoeken in de volgende twee categorieën worden onderverdeeld:

  • a. Bij de verzoekende autoriteit zijn gegevens bekend op grond waarvan op voorhand een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen;

  • b. Bij de verzoekende autoriteit zijn geen gegevens bekend op grond waarvan op voorhand een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen.

Ad a) Een bevoegd lokaal openbaar ministerie is op voorhand aan te wijzen (en geen verzoek tot gecontroleerde aflevering).

Indien op grond van de gegevens van de verzoekende staat een regio is aan te wijzen waar het te observeren subject vermoedelijk tot actie zal overgaan (bijvoorbeeld: de plaats waar het te observeren subject een ontmoeting zal hebben), is een bevoegd lokaal openbaar ministerie aan te wijzen. Het LIRC zal onmiddellijk, nadat de daartoe aangewezen OvJ van het LP toestemming heeft verleend, via het desbetreffende IRC de uitvoering van de observatie overdragen aan het lokale OM. Het lokale OM is nu verantwoordelijk en dient, op grond van de verplichting uitvoering te geven aan rechtshulpverzoeken, het verzoek tot grensoverschrijdende observatie met voortvarendheid ter hand te nemen. De uitvoering van het verzoek wordt door het lokale OM bij een lokaal observatieteam uitgezet.

Wanneer in de desbetreffende regio onvoldoende observatiecapaciteit beschikbaar is, dienen de naastgelegen regio’s om assistentie te worden verzocht door het lokale OM. Wanneer desondanks een tekort aan observatiecapaciteit blijft bestaan, kan – op verzoek van de bevoegde lokale officier van Justitie na overleg met de daartoe aangewezen OvJ van het LP – laatstgenoemde OvJ besluiten een Schengen OT in aanvulling op het lokale observatieteam ter beschikking te stellen. Dit Schengen OT kan al naar gelang assistentie verlenen voor een gedeelte (van de grens tot aan de regio) of voor de gehele observatieactie. Deze inzet van een Schengen OT geldt evenwel als tijdelijk en ondersteunend en dient zo spoedig mogelijk te worden overgenomen door een lokaal observatieteam. De regio dient zelf voor de opvolging zorg te dragen. Gelet op het feit dat een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen, geschiedt de uitvoering van het rechtshulpverzoek onder volledige verantwoordelijkheid van het lokale OM en treedt het Schengen OT – nadat de daartoe aangewezen OvJ van het LP door middel van een bevel grensoverschrijdende observatie toestemming heeft gegeven voor de inzet ervan – op onder gezag van dat betreffende lokale OM. De terugkoppeling van het resultaat van de observatieactie vindt door het NIC plaats aan het LIRC. De terugkoppeling aan het buitenland vindt plaats door het desbetreffende IRC.

Voor zover tijdens de observatieactie (al dan niet met behulp van een Schengen OT) blijkt dat overdracht aan een andere regio/parket meer op zijn plaats is – bijvoorbeeld omdat in een andere regio dan verwacht de ontmoeting zal plaatsvinden – is de lokale officier van justitie zèlf verantwoordelijk voor overdracht via een IRC aan zijn ambtsgenoot bij een ander parket.

Ad b) Geen bevoegd lokaal openbaar ministerie is op voorhand aan te wijzen (en geen verzoek tot gecontroleerde aflevering).

Wanneer nog niet is vast te stellen naar welke regio het te observeren voertuig of de te observeren persoon zal gaan is nog geen bevoegd lokaal openbaar ministerie aan te wijzen. In dat geval zal – na afgifte van het bevel grensoverschrijdende observatie – ook de uitvoering van het rechtshulpverzoek plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de daartoe aangewezen OvJ van het LP en treedt het Schengen OT op onder het gezag van deze OvJ.

In veruit de meeste gevallen zal echter tijdens de observatieactie een regio bekend worden alwaar het subject tot actie overgaat. In dat geval rust er een inspanningsverplichting op de daartoe aangewezen OvJ van het LP om de zaak alsnog over te dragen aan het op dat moment bekend geworden bevoegde lokaal openbaar ministerie. Deze overdracht vindt plaats via de (L)IRC’s. De lokale OvJ dient op grond van de verplichting tot het verlenen van rechtshulp de verdere uitvoering van het verzoek tot grensoverschrijdende observatie ter hand te nemen. Wanneer die overdracht heeft plaatsgevonden is het bevoegde lokaal openbaar ministerie verantwoordelijk voor de verdere uitvoering van het rechtshulpverzoek. Bij twijfel over of ergens tot actie is of wordt overgegaan c.q. of het een regiozaak moet worden geldt als uitgangspunt dat de lokale OvJ op verzoek van de daartoe aangewezen OvJ van het LP de uitvoering overneemt wanneer de subjecten langer dan drie uur op één plaats blijven. Hierbij zal uiteraard nog enige extra overdrachtstijd in acht worden genomen om het lokale OT in staat te stellen het Schengen OT af te lossen.

4.2. Procedure inkomende verzoeken tot (technische) grensoverschrijdende observatie

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Verzoeken om de inzet van plaatsbepalingsapparatuur (technische observatie) in plaats van het fysieke observeren met behulp van een observatieteam vallen ook onder de verantwoordelijkheid van de daartoe aangewezen OvJ van het LP. In de brief van de Minister van Justitie van 18 november 1998 (25 403, nr. 25) wordt dit bevestigd en staat dat het observeren (enkel) met behulp van een peilbaken slechts is toegestaan op basis van een rechtshulpverzoek en dat ook in dit geval de procedure van artikel 40 SUO dient te worden gevolgdZie ook artikel 19 sub b van eerdergenoemd Beneluxverdrag van 8 juni 2004..

Technische observatie laat zich onder meer onderverdelen in twee mogelijkheden:

  • 1) gebruik van een peilbaken dat ‘live’ wordt uitgelezen en niet (noodzakelijkerwijs) de registratie van lokatiegegevens inhoudt (bijvoorbeeld GPS);

  • 2) gebruik van een registrerend peilbaken dat slechts achteraf kan worden uitgelezen (bijvoorbeeld Q-logger).

    Voor beide peilbakens geldt dat een rechtshulpverzoek moet worden gedaan voordat het baken op Nederlands grondgebied wordt ingezet, indien vooraf aanwijzingen bestaan dat het voertuig naar Nederland zal gaan. Slechts indien pas tijdens de observatie of bij het uitlezen van het baken achteraf onverwacht blijkt dat het baken in Nederland is (geweest), is het eerst achteraf indienen van een schriftelijk rechtshulpverzoek gerechtvaardigd. Wel zal bij een livebaken zo spoedig mogelijk telefonisch mondeling toestemming voor voortzetting kunnen worden verkregen. De daartoe aangewezen OvJ van het LP zal in deze gevallen achteraf schriftelijk een bevel grensoverschrijdende (technische) observatie opmaken. Bij een dergelijk verzoek om technische grensoverschrijdende observatie is het hierna volgend te bespreken onderwerp ‘gecontroleerde aflevering’ niet mogelijk.

4.3. Gecontroleerde aflevering

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Indien sprake is van voorwerpen waarvan aanwezig/voorhanden hebben ingevolge de wet is verboden vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid, geldt de inbeslagnemingsverplichting van artikel 126ff Sv voor de opsporingsambtenaar die door de uitvoering van een bevel bijzondere opsporingsbevoegdheden de vindplaats weet van die voorwerpen. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld om op een later tijdstip daartoe over te gaan. Met het uitstel tot inbeslagneming is feitelijk de bevoegdheid tot gecontroleerde aflevering gecreëerd.

Ad a) Een bevoegd lokaal openbaar ministerie is op voorhand aan te wijzen.

Steeds vaker houdt een verzoek tot grensoverschrijdende observatie tevens een verzoek tot gecontroleerde aflevering in. Op deze twee verzoekonderdelen moet afzonderlijk en gewoonlijk door verschillende autoriteiten worden beslist. Op basis van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de inbeslagneming in het belang van het onderzoek worden uitgesteld, mits de garantie bestaat dat de voorwerpen waarvan het aanwezig hebben ingevolge de wet is verboden vanwege de schadelijkheid voor de volksgezondheid of gevaar voor de veiligheid, op een later moment in het buitenland in beslag zullen worden genomen. Zeer incidenteel zal al op basis van de inhoud van het rechtshulpverzoek reeds sprake zijn van ‘weten’ in de zin van artikel 126ff (zie de volledige beschrijving van dit onderwerp op de site OM Beleidsregels, Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, onder 1.3: verbod op doorlaten).

Voor zover een plaats bekend is draagt de daartoe aangewezen OvJ van het LP (na afgifte van het bevel grensoverschrijdende observatie en soms tijdens de uitvoering van dit bevel) de uitvoering van het bevel, alsmede de beslissing uitgestelde inbeslagneming over aan het lokale OM (via het desbetreffende IRC). Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat deze overdracht ook inhoudt dat het Schengen OT optreedt onder het gezag van de lokale Ovj. De daartoe aangewezen OvJ van het LP treedt derhalve geheel terug.

De daartoe aangewezen OvJ van het LP heeft reeds bij de eerste beoordeling van het rechtshulpverzoek – in het kader van diens exclusieve bevoegdheid tot afgifte van een bevel grensoverschrijdende stelselmatige observatie – zonodig bij de verzoekende autoriteit (en zonodig bij transitlanden) aangedrongen op een schriftelijke garantie en ook anderszins zorggedragen voor zoveel mogelijk voor beide beslissingen relevante informatie. De garantie dient te bestaan uit de schriftelijke toezegging van de bevoegde verzoekende autoriteiten dat de schadelijke of gevaarlijke verboden stoffen (drugs, wapens, munitie etc.) in beslag zullen worden genomen. De daartoe aangewezen OvJ van het LP meldt het vorenstaande bij de overdracht aan het lokale OM. Indien de daartoe aangewezen OvJ van het LP overweegt het verzoek tot grensoverschrijdende observatie te weigeren (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een garantie) dient het lokale OM door tussenkomst van het betrokken IRC hiervan op de hoogte te worden gesteld aangezien aldaar een levering van schadelijke voorwerpen zal plaatsvinden.

N.B. Ingevolge een door de Tweede Kamer aanvaarde motie geldt een verbod op doorlaten van personen (Kamerstukken II 1998/99, 25 403, nr. 30 en nr. 35). De Kamer is evenwel akkoord gegaan met een beperkte uitzonderingsmogelijkheid op dit verbod op doorlaten in geval van mensensmokkel (zie de volledige beschrijving van dit onderwerp op de site OM Beleidsregels, Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, onder 1.3: verbod op doorlaten.) Sigarettensmokkel (ontduiking accijnswetgeving) valt overigens niet onder de voorwerpen genoemd in artikel 126ff Sv.

Ad b) Geen bevoegd lokaal openbaar ministerie is op voorhand aan te wijzen.

Ten aanzien van de situatie dat het buitenland verzoekt om een grensoverschrijdende observatie met gecontroleerde aflevering en op voorhand niet duidelijk is waar de overdracht van de voorwerpen in de zin van artikel 126ff zal plaatsvinden, zal de daartoe aangewezen OvJ van het LP bij de eerste beoordeling van het rechtshulpverzoek, voor zover niet aanwezig, aandringen op een schriftelijke garantie (zie hierboven onder a) en overige relevante informatie.

Zodra de plaats bekend is waar de verboden goederen voor handen zijn en worden overgedragen, maar overdracht aan een lokaal IRC/OM niet (tijdig) mogelijk is, en een beslissing moet worden genomen over (het uitstel tot) inbeslagneming, zal de daartoe aangewezen OvJ van het LP de beslissing over het uitstel van de inbeslagneming kunnen nemen en dit onverwijld mededelen aan het desbetreffende lokale IRC/OM. Deze beslissing tot uitstel kan nadien evenwel worden herroepen door de lokale OvJ, indien de desbetreffende OvJ omstandigheden aanvoert die toch direct ingrijpen rechtvaardigen. Het NIC dient dan ook bij een dergelijke beslissing tot uitstel van inbeslagneming de verzoekende staat te informeren dat het uitstel van inbeslagneming in bijzondere gevallen kan worden herroepen door het lokale OM.

Ook kan de situatie zich voordoen dat het succes van internationale samenwerking in een gezamenlijke observatieactie (mede) afhangt van een tijdige beslissing over het uitstellen van de inbeslagneming (m.n. als er meer landen bij betrokken zijn wenst men vaak op voorhand instemming met een eventuele gecontroleerde levering). In die gevallen kan de daartoe aangewezen OvJ van het LP reeds op voorhand een beslissing tot uitstel van de inbeslagneming nemen, met als voorbehoud dat een lokale OvJ deze beslissing in bijzondere gevallen kan herroepen.

Het (lokale) OM dient in het belang van de internationale samenwerking terughoudend om te gaan met het herroepen van dergelijke beslissingen en zoveel mogelijk als ‘één en ondeelbaar’ naar buiten te treden.

N.B. Het moge duidelijk zijn dat de daartoe aangewezen OvJ van het LP / lokale OvJ bij een uitgestelde inbeslagneming op de hoogte moet worden gehouden van de meest recente ontwikkelingen. De sectie-commandant van het Schengen OT is dan ook verantwoordelijk voor het tijdig en juist informeren van het NIC. Het NIC dient op zijn beurt de OvJ op de hoogte te stellen van alle relevante ontwikkelingen. Indien onverwijlde spoed is geboden neemt de sectie-commandant van het Schengen OT direct contact op met de OvJ. Met name dient de OvJ omtrent de beheersbaarheid van de observatie en gecontroleerde aflevering op de hoogte te worden gehouden. Voorkomen moet uiteraard worden dat de verboden stoffen toch op de markt belanden.

Tevens moet voorkomen worden dat de beslissing van de daartoe aangewezen OvJ van het LP een (regionaal of nationaal) onderzoek doorkruist. Om die reden moeten altijd relevante politieregisters als VROS / MRO door het NIC worden geraadpleegd.

Rol van het NIC

Met het bovenstaande is aangegeven dat bij verzoeken tot een grensoverschrijdende observatie met gecontroleerde aflevering, waarbij sprake is van overdracht van voorwerpen in de zin van artikel 126ff Sv, de al eerder genoemde coördinatietaak van het NIC van groot belang is. Vooral indien de zaak buiten kantooruren speelt zal het NIC het aanspreek- en informatiepunt zijn voor de sectie-commandant van het Schengen OT en de piketofficier van justitie.

4.4. Samenvatting procedure

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Inkomende rechtshulpverzoeken om fysieke grensoverschrijdende observatie zonder gecontroleerde aflevering:

Q

LIRC/NIC ontvangt het verzoek. De daartoe aangewezen OvJ van het LP verleent toestemming tot GOO of weigert. De toestemming wordt bevestigd in een bevel ex art. 126g/126o Sv.

Q

2 situaties:

  • a). bevoegd lokaal OM is aan te wijzen R overdracht via (L)IRC’s aan lokale OM en lokale OT(eventueel Schengen OT, indien geen capaciteit)

  • b). geen bevoegd lokaal OM is aan te wijzen R uitvoering door daartoe aangewezen OvJ van het LP en S-OT, totdat situatie a). zich voordoet. Dan vindt overdracht plaats aan lokale OM en OT.

Inkomende rechtshulpverzoeken om fysieke grensoverschrijdende observatie met gecontroleerde aflevering:

Q

LIRC/NIC ontvangt het verzoek. De daartoe aangewezen OvJ van het LP verleent toestemming tot GOO of weigert. De toestemming wordt bevestigd in een bevel ex art. 126g/126o Sv.

Q

2 situaties:

  • a). bevoegd lokaal OM is aan te wijzen R overdracht via (L)IRC’s aan lokale OM en lokale OT (eventueel S-OT, indien geen capaciteit). Bij toestemming tot GOO heeft LIRC de nodige garantie en info vergaard t.b.v. het lokale OM. Bij weigering tot GOO dient betrokken IRC te worden geïnformeerd, i.v.m. een aanstaande levering.

  • b). geen bevoegd lokaal OM is aan te wijzen R uitvoering door daartoe aangewezen OvJ van het LP en S-OT, totdat situatie a). zich voordoet. Dan vindt overdracht plaats aan lokale OM en OT.

5. Prioritering bij inzet Schengen OT’s

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

De Schengen OT’s worden, al dan niet op verzoek van het lokaal openbaar ministerie, door de daartoe aangewezen OvJ van het LP ingezet waarbij de volgende prioriteitstelling wordt gehanteerd:

1e. Ter uitvoering van een verzoek uit een Schengenland:

  • a. waarbij geen bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen, of

  • b. waarbij wel een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen, maar binnen de betreffende regio en de naastgelegen regio’s nog geen observatiecapaciteit beschikbaar is.

2e. Ter uitvoering van een verzoek uit een niet-Schengenland:

  • a. waarbij geen bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen, of

  • b. waarbij wel een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen, maar binnen de betreffende regio en de naastgelegen regio’s nog geen observatiecapaciteit beschikbaar is.

3e. Ter uitvoering van een binnenlands verzoek tot observatie-assistentie op basis van een rechtshulpverzoek met een spoedeisend karakter:

In dit geval dient de betreffende regio of de eenheid van de Nationale Recherche (NR) eerst assistentie van de naastgelegen regio’s te vragen alvorens een beroep te doen op de Schengen OT’s.

De aanvraag bij de daartoe aangewezen OvJ van het LP gebeurt in dat geval schriftelijk (in spoedgevallen eventueel mondeling met zo spoedig mogelijke schriftelijke bevestiging) en houdt in de reden waarom er geen regionale capaciteit beschikbaar is, alsmede aan welke andere regio’s er (tevergeefs) om assistentie is verzocht.

Speciale aandacht behoeven de BOD’en (Bijzondere OpsporingsDiensten: FIOD-ECD, AID, SIOD, VROM-IOD). Binnen de BOD’en is één sectie verantwoordelijk voor de uitvoering van de observaties van voornoemde diensten: het Team Opsporings Ondersteuning (TOO). Indien het buitenland verzoekt om een grensoverschrijdende observatie wordt het TOO ingezet, voor zover het verzoek een taakgebied bestrijkt waar het Functioneel Parket en de BOD’en zich mee bezig houden. Wanneer het TOO geen capaciteit heeft wordt door het TOO de naastgelegen regio’s bevraagd of de KMAR.

Voorts behoeft aandacht de relatie tussen de eenheden van de NR en de regio’s. Indien sprake is van een buitenlands verzoek, dat betrekking heeft op een aandachtsgebied van de NR, wordt het verzoek via het LIRC voorgelegd aan de daartoe aangewezen officier van justitie van de NR. Deze beslist aan de hand van criteria voor toedeling of het verzoek door de desbetreffende eenheid van de NR wordt uitgevoerd. Indien de eenheid van de NR het verzoek uitvoert en tevens een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen wordt uiteraard het IRC van het tevens bevoegde lokale parket geïnformeerd. Indien de eenheid van de NR het verzoek niet uitvoert en een bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen volgt een gemotiveerde afwijzing door de NR, waarna het verzoek wordt gezonden naar het IRC van het desbetreffende bevoegde lokale parket. Dit parket is dan verantwoordelijk voor de uitvoering van het buitenlands verzoek.

6. Uitgaande verzoeken tot grensoverschrijdende observatie

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Uitgaande rechtshulpverzoeken inzake grensoverschrijdende observatie welke zijn gebaseerd op artikel 40 SUO dienden ingevolge de brief van het College van PG’s van 25 maart 1997 via de OvJ van het LP te lopen. In de praktijk heeft de daartoe aangewezen OvJ van het LP hooguit nog een adviserende rol, maar geen inhoudelijke bemoeienis meer met dergelijke verzoeken. Met name, nu de IRC’s (en het gebruik van LURIS) thans kunnen zorgen voor uniformiteit, coördinatie en kwaliteitsbewaking bij de uitgaande rechtshulpverzoeken tot grensoverschrijdende observatie. De daartoe aangewezen OvJ van het LP speelt derhalve geen rol bij dergelijke verzoeken.

Van belang blijft evenwel dat voorkomen moet worden dat meer observaties op dezelfde subjecten lopen door een melding aan het LIPO/MRO-systeem te doen. Dit kan vanuit de regio’s zelf worden gedaan.

Het komt te vaak voor dat door Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland wordt geobserveerd zonder dat vooraf aan de bevoegde autoriteiten toestemming is gevraagd. Dat is niet toegestaan, behoudens in uitzonderlijke gevallen. Observaties in het buitenland mogen slechts plaatsvinden nadat door de aldaar bevoegde autoriteiten daartoe toestemming is verleend op basis van een voorafgaand justitieel rechtshulpverzoek, tenzij ten gevolge van het bijzonder spoedeisend karakter (art. 40 tweede lid SUO) van het optreden niet vooraf een schriftelijk rechtshulpverzoek kan worden ingediend aan de centrale autoriteit in het buitenland. In dat geval dient zo spoedig mogelijk telefonische melding plaats te vinden bij die autoriteit en daarna alsnog het schriftelijke rechtshulpverzoek tot grensoverschrijdende observatie bij de opgrond van artikel 40 SUO aangewezen centrale buitenlandse autoriteit te worden ingediend. Bij niet naleven van de in artikel 40 SUO aangegeven voorwaarden kan toestemming tot gebruik van de door de observatie verkregen onderzoeksgegevens worden geweigerd. Een vergelijkbare procedure zal kunnen worden gekozen bij spoedeisende verzoeken aan niet-SUO-landen. Er bestaat dan echter geen verdragsverplichting tot inwilliging van verzoeken (achteraf) tot het gebruik maken van de door een dergelijke observatie verkregen onderzoeksgegevens. Contact met de bevoegde autoriteiten voorafgaand aan de grensoverschrijding (telefoon/fax) is ook in dergelijke gevallen van groot belang.

7. Bijzondere aandachtspunten

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Luchthaven Schiphol

Een bijzondere situatie is een observatie op dan wel vanaf Schiphol. Hierover heeft de daartoe aangewezen OvJ van het LP met het Parket Haarlem (IRC Haarlem) afspraken gemaakt. In het kort komen de afspraken er op neer dat, indien gevraagd wordt door het buitenland om toestemming voor grensoverschrijdende observatie, de daartoe aangewezen OvJ van het LP toestemming geeft voor de grensoverschrijdende observatie. De bovengenoemde procedure onder punt 4 is dan grosso modo van toepassing. Indien evenwel gevraagd wordt om een ‘gewone’ observatie (geen voortgezette observatie van een in het buitenland aangevangen observatie) en duidelijk is waar de te observeren subjecten heengaan in Nederland, dan betreft het een observatie van een lokaal OT en is parket Haarlem c.q. het lokale OM verantwoordelijk. Is het niet op voorhand duidelijk waar de te observeren subjecten in Nederland naar toe gaan, dan verleent de daartoe aangewezen OvJ van het LP toestemming en wordt een Schengen OT ingezetZie: Samenvatting gesprek GOO van 30 januari 2003 tussen parket Haarlem en LP. Beschikbaar bij het LIRC..

Levensbedreigende situaties en tactische ondersteuning

Wanneer redelijkerwijs mag worden aangenomen dat vuurwapengeweld tegen de politie of derden dreigt of anderszins de beheersbaarheid van de zaak daartoe noopt – bijvoorbeeld bij een gecontroleerde aflevering van een niet onaanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen of als een internationaal gesignaleerde verdachte moet worden aangehouden – kan het genoodzaakt zijn dat gelijktijdig met de inzet van een Schengen OT een arrestatieteam (AT) wordt ingezet. In de gevallen dat nog geen bevoegd lokaal openbaar ministerie is aan te wijzen of overdracht aan een lokaal OM niet (tijdig) mogelijk is, zal de HOvJ van het LP of diens plaatsvervanger daartoe kunnen besluiten.

Grensoverschrijdend afluisteren (OVC)

Steeds vaker gaan verzoeken om grensoverschrijdende observatie gepaard met een verzoek opnemen vertrouwelijke communicatie (OVC) conform de artikelen 126l/s Sv. De OvJ kan, na van de RC een machtiging te hebben gekregen, aan een Nederlandse opsporingsambtenaar het bevel geven vertrouwelijke communicatie op te nemen met een technisch hulpmiddel. Dit bevel kan niet gegeven worden aan buitenlandse opsporingsambtenaren, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij observatie en infiltratie (zie o.a. de artikelen 126g lid 9, 126h lid 4 Sv en het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden). Wel kan op grond van artikel 7 lid 2 Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden door de OvJ bepaald worden dat de niet gecertificeerde buitenlandse apparatuur door de Nederlandse opsporingsambtenaar mag worden gebruikt. Voor het ‘ophalen’ van de informatie dienen derhalve Nederlandse opsporingsambtenaren te worden ingezet (met inachtneming van art. 552 oa lid 4 Sv).

Het laat zich raden dat het vorenstaande inhoudt dat het buitenland in een zo vroeg mogelijk stadium Nederland dient te informeren over het verzoek tot OVC, aangezien in een te laat stadium niet meer de gewenste voorbereidingen kunnen worden getroffen.

8. Afloopbericht

[Regeling vervallen per 30-09-2010]

Van elke in behandeling genomen rechtshulpverzoek tot grensoverschrijdende observatie wordt door de betrokken OT’s een afloopbericht opgesteld en binnen 3 werkdagen naar het NIC verzonden. Het format voor voornoemd afloopbericht wordt door het NIC aan de betrokken (L)IRC’s ter beschikking gesteld.

  1. Zie voor voortvluchtigen artikel 565 lid 2 Sv. ^ [1]
  2. Dit verdrag wordt sinds februari 2005 voorlopig toegepast. Daarnaast is in voorbereiding het Verdrag tussen Duitsland en Nederland inzake grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden, waarin artikel 11 de grensoverschrijdende observatie behandelt.Ook het Napels II-verdrag (Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties, Trb. 1998, 174) biedt in art. 21 de mogelijkheid om verzoeken (om toestemming) tot grensoverschrijdende observatie te doen. In verband met het bijzondere karakter dienen dergelijke inkomende verzoeken op grond van dit verdrag in alle gevallen eerst te worden behandeld door het Douane Informatie Centrum (DIC) in Rotterdam. Voornoemd verdrag maakt het overigens mogelijk dat een verzoek om grensoverschrijdende observatie wordt gedaan door de douane (politiële autoriteit) in de verzoekende staat, indien deze autoriteit daartoe bevoegd is conform de nationale wetgeving van de verzoekende staat. Diagonale rechtshulp is derhalve mogelijk (politie richting justitie). ^ [2]