Regeling vaststelling toetstermen examens financiële dienstverlening Wft

[Regeling vervallen per 01-01-2014.]
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2013

Regeling vaststelling toetstermen examens financiële dienstverlening Wft

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Voor de eindtermen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het besluit, worden de daarbij behorende toetstermen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit vastgesteld overeenkomstig de volgende bijlagen:

  • a. basis: de toetstermen genoemd in bijlage 1;

  • b. hypothecair krediet: de toetstermen genoemd in bijlage 2;

  • c. consumptief krediet: de toetstermen genoemd in bijlage 3;

  • d. schadeverzekeringen: de toetstermen genoemd in bijlage 4;

  • e. levensverzekeringen: de toetstermen genoemd in bijlage 5;

  • f. volmacht: de toetstermen genoemd in bijlage 6;

  • g. pensioenverzekeringen: de toetstermen genoemd in bijlage 7.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

In de bijlagen 1 tot en met 7 wordt het beheersniveau van de toetstermen aangeduid met de taxonomiecodes:

  • a. K (=Kennis);

  • b. B (=Begrip);

  • c. Tp (=Toepassing procedure);

  • d. Ti (=Toepassing inzicht);

  • e. V (=Vaardigheid);

  • f. C (=Competentie).

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Overeenkomstig bijlage 8 worden de toetstermen verdeeld over inhoudsclusters. Bij elk inhoudscluster wordt in bijlage 8 aangegeven hoe groot het aandeel is van dat cluster in het betreffende examen en welk aandeel de beheersniveaus, bedoeld in artikel 3, in dat cluster innemen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststelling toetstermen examens financiële dienstverlening Wft.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Financiën,

G. Zalm

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Toetstermen Basismodule

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Term

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat de begrippen consument, cliënt, producent, sparen, ontsparen en lenen aan de hand van een eenvoudige economische kringloop uit te leggen

2a.1

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de begrippen consument/cliënt en producent.

B

2a.2

De kandidaat kan omschrijven wanneer een consumentenhuishouding spaart en ontspaart, en leent.

K

2a.3

De kandidaat kan in een eenvoudige economische kringloop de geldstromen en goederenstromen beschrijven.

K

Eindterm

2b: De personen zijn in staat eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding op te stellen

2b.1

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven eenvoudige financiële opstelling van inkomsten en uitgaven de huidige bestedingsruimte van een consument berekenen.

Tp

2b.2

De kandidaat kan een overzicht maken van het persoonlijk vermogen van de consument.

Tp

Eindterm

2c:De personen zijn in staat eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding voor een moment in de toekomst, rekening houdend met het levensfasemodel op te stellen

2c.1

De consumentenhuishouding doorloopt in de tijd een aantal levensfasen; de kandidaat kan deze fasen benoemen.

K

2c.2

De kandidaat kan aan de hand van een eenvoudige casus financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding opstellen voor een moment in de toekomst, rekening houdend met het levensfasemodel.

Tp

Eindterm

2d: De personen zijn in staat een eenvoudig vermogensplan voor een consument of cliënt op basis van de huidige en toekomstige financiële positie op te stellen

2d.1

De kandidaat kan een eenvoudig vermogensplan opstellen met aantoonbare kennis van de basisprincipes en consequenties van inkomen, sparen, lenen, verzekeren en beleggen.

Tp

Eindterm

2e: De personen zijn in staat aan te geven welke risico’s de consument of cliënt loopt ten aanzien van bezit, vermogen, inkomen en overlijden en welke maatregelen hiervoor getroffen moeten worden

2e.1

De kandidaat kan de drie risicogroepen noemen die een consument of cliënt loopt.

K

2e.2

De kandidaat kan de risico’s waarvan de gevolgen te verzekeren zijn in (vier of) vijf groepen onderverdelen.

K

2e.3

De kandidaat kan de risico’s noemen verbonden aan materieel bezit en welke verzekering(en) daarbij gesloten kan (kunnen) worden.

K

2e.4

De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s verbonden aan de gezondheid en welke verzekering(en) daarbij gesloten kan (kunnen) worden.

K

2e.5

De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s verbonden aan vermogen van de consument of cliënt, de aansprakelijkheidsrisico’s, en welke verzekering(en) daarbij gesloten kan (kunnen) worden.

K

2e.6

De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s verbonden aan (lang) leven en dood en welke verzekering(en) daarbij gesloten kan (kunnen) worden.

K

2e.7

De kandidaat kan particuliere verzekeringen noemen die een consument moet sluiten.

K

2e.8

De kandidaat kan de werknemersverzekeringen noemen en voor wie die werknemersverzekeringen gelden.

K

2e.9

De kandidaat kan de volksverzekeringen opnoemen en voor wie die volksverzekeringen gelden.

K

2e.10

De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s die niet te verzekeren zijn.

K

Eindterm

2f: De personen zijn in staat informatiebronnen die gericht zijn op de consument of clliënt te noemen.

2f.1

De kandidaat kan de volgende informatiebronnen noemen die gericht zijn op de consument of cliënt:

K

 

– Overheid (Afm)

 
 

– Markt (Nibud, Consumentenbond)

 

2f.2

De kandidaat kan beschrijven wat een financiële bijsluiter, een productwijzer en het dienstverleningsdocument is.

K

2f.3

De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wanneer een financiële bijsluiter beschikbaar moet zijn en welke (financiële) informatie in een financiële bijsluiter gegeven moet worden.

K

2f.4

De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wanneer een productwijzer en een dienstverleningsdocument beschikbaar moeten zijn en welke financiële of andere informatie in productwijzer en een dienstverleningsdocument gegeven moet worden.

K

Eindterm

2g: De personen zijn in staat uit te leggen waarom prudentieel toezicht en gedragstoezicht op de financiële markten nodig is

2g.1

De kandidaat kan het doel van prudentieel en gedragstoezicht uitleggen.

B

Eindterm

2h: De personen zijn in staat aan te geven welke klachtenregelingen en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingregelingen voor de consument of cliënt in de financiële dienstverlening van toepassing zijn

2h.1

De kandidaat kan de klachten- en geschilleninstellingen Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) en Stichting Geschillen en Klachten Zorgverzekeringen (SGKZ) noemen en kort beschrijven op welke gebieden zij werkzaam zijn.

K

Eindterm

2i: De personen zijn in staat de juridische positie van een consument of cliënt te inventariseren en omschrijven

2i.1

De kandidaat kan omschrijven wat privaatrecht is en wat publiekrecht is.

K

2i.2

De kandidaat kan de vier rechtsbronnen (wetgeving, jurisprudentie, gewoonterecht en internationale verdragen)noemen.

K

2i.3

De kandidaat kan omschrijven wat dwingend recht is en wat regelend recht is.

K

2i.4

De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken omschrijven van de diverse samenlevingsvormen (huwelijk, geregistreerd partnerschap en ongehuwd samenwonen)waaronder de rechten en plichten van de partners.

K

2i.5

De kandidaat kan de elementaire regelingen van het erfrecht noemen.

K

2i.6

De kandidaat kan noemen voor welke vier handelingen het BW toestemming van de partner vereist (handelingen met betrekking tot de eigen woning, aangaan huurkoop, persoonlijke borgstelling en het doen van anders dan gebruikelijke giften).

K

Eindterm

2j: De personen zijn in staat de fiscale positie van een consument of cliënt te inventariseren en omschrijven.

2j.1

De kandidaat kan een omschrijving geven van onderstaande begrippen binnen de Inkomstenbelasting:

K

 

Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)

 
 

– winst uit onderneming, loon (begrip loon, bedrijfsspaarregeling, levensloopregeling), resultaat overige werkzaamheden, periodieke uitkeringen en verstrekkingen, inkomsten uit eigen woning

 
 

Box 2 ( belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)

 
 

– Begrip aanmerkelijk belang

 
 

Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)

 
 

– Bezittingen, schulden, heffingvrij vermogen, vrijstellingen

 

2j.2

De kandidaat kan een omschrijving geven van de van onderstaande begrippen binnen de Successiewet:

K

 

– schenking, vrijstelling (jaarlijkse en eenmalige verhoogde)

 
 

– verkrijging krachtens erfrecht

 

2j.3

De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven in welke gevallen banksparen fiscaal gefaciliteerd kan worden

K

2j.4

De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wat de fiscale consequenties zijn van banksparen

K

Eindterm

3a.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van betaal- en spaarrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten de rol en de taken van de aanbieder in het chartale en girale betalingsverkeer te beschrijven

3a.1.1

De kandidaat kan omschrijven welke taken de bank vervult in het kader van het betaalbedrijf.

K

3a.1.2

De kandidaat kan de begrippen chartaal, giraal en digitaal geld omschrijven.

K

3a.1.3

De kandidaat kan het verschil tussen binnenlands en buitenlands betalingsverkeer uitleggen.

B

3a.1.4

De kandidaat kan de functie van Interpay en DNB in het girale betalingsverkeer uitleggen.

B

3a.1.5

De kandidaat kan de drie functies van geld (ruilmiddel, rekeneenheid, oppotmiddel) noemen.

K

3a.1.6

De kandidaat kan de wet noemen en omschrijven die banken verplicht rekening te houden met ongebruikelijke of frauduleuze geldhandelingen of geldhandelingen die verband houden met het financieren van terrorisme (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme).

K

Eindterm

3a.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van betaal- en spaarrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten, de rol en de taken van de aanbieder bij het aantrekken van spaargeld te beschrijven.

3a.2.1

De kandidaat kan uitleggen waarom een bank spaargeld aantrekt en waarom het aantrekken van spaargeld tot het passiefbedrijf van de bank hoort.

B

3a.2.3

De kandidaat kan die drie spaarmotieven (zekerheidsmotief, doelmotief en vermogensmotief) beschrijven.

K

3a.2.4

De kandidaat kan het begrip sparen uitleggen.

B

3a.2.5

De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen sparen en beleggen .

B

3a.2.6

De kandidaat kan de rol van de vermogensmarkt uitleggen.

B

3a.2.7

De kandidaat kan de begrippen geldmarkt en kapitaalmarkt beschrijven.

K

Eindterm

3b.1: De personen zijn instaat met betrekking tot het aanbieden van krediet de rol en de taken van de aanbieder bij het verstrekken van consumptief en hypothecair krediet te beschrijven.

3b.1.1

De kandidaat kan aangeven welke factoren de kredietwaardigheid bepalen (moraliteit, financiële positie, zekerheden) en deze factoren omschrijven.

K

3b.1.2

De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:

K

 

– hypotheek,

 
 

– hypotheekgever en

 
 

– hypotheeknemer.

 

3b.1.3

De kandidaat kan de volgende termen beschrijven:

K

 

– stil pandrecht;

 
 

– vuistpandrecht;

 

3b.1.4

De kandidaat kan noemen wanneer bij een krediet een notaris ingeschakeld moet worden.

K

Eindterm

3b.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van krediet: de advies- en bemiddelingstaken van de aanbieder van krediet te beschrijven.

3b.2.1

De kandidaat kan op hoofdlijnen omschrijven hoe de informatieverstrekking over krediet aan de consument moet plaatsvinden.

K

3b.2.2

De kandidaat kan de rol van de aanbieder van krediet binnen de verschillende distributiekanalen omschrijven.

K

Eindterm

3b.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van krediet: aan te geven waar de aanbieder van krediet voor eigen rekening en risico opereert en welke risico’s de aanbieder van krediet daarbij loopt.

3b.3.1

De kandidaat kan de begrippen renterisico, liquiditeitsrisico, kredietrisico, marktrisico en valutarisico bij het aantrekken en uitzetten van gelden beschrijven.

K

3b.3.2

De kandidaat kan het begrip ‘matching’ omschrijven.

K

3b.3.3

De kandidaat kan uitleggen waar de bank voor eigen rekening en risico opereert en welke risico’s de bank daarbij loopt.

B

Eindterm

3c.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de risico’s vast te stellen die de cliënt kan lopen.

3c.1.1

De kandidaat kan de verzekerbare risico’s die de cliënt bedreigen omschrijven en onderverdelen in de drie risicogroepen.

K

3c.1.2

De kandidaat kan een omschrijving geven van de verzekerbare risico’s die de cliënt bedreigen die verplicht verzekerd moeten worden.

K

3c.1.3

De kandidaat kan een omschrijving geven van de risico’s die de cliënt bedreigen die niet verzekerd kunnen worden.

K

3c.1.4

De kandidaat kan een omschrijving geven van de risico’s die de cliënt bedreigen die al verzekerd zijn door sociale verzekeringen.

K

Eindterm

3c.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de rol en taken van de aanbieder te beschrijven met betrekking tot het afdekken van de financiële gevolgen van risico’s die de cliënt kan lopen

3c.2.1

De kandidaat kan de rol en taken van de verzekeraars en pensioenfondsen noemen bij het afdekken van de financiële gevolgen van risico’s die de cliënt bedreigen.

K

Eindterm

3c.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen het principe van verzekeren uit te leggen

3c.3.1

De kandidaat kan de systematiek van de wet van de grote aantallen uitleggen.

B

3c.3.2

De kandidaat kan uitleggen waarom verzekeraars reserveren.

B

3c.3.3

De kandidaat kan uitleggen waarom verzekeraars rekening houden met de gemiddelde schadekans.

B

3c.3.4

De kandidaat kan uitleggen waarom en op welke wijze verzekeraars risico’s spreiden.

B

3c.3.5

De kandidaat kan de componenten opnoemen waaruit de prijs van een verzekering bestaat.

K

3c.3.6

De kandidaat kan de kenmerken noemen van zowel particuliere als sociale verzekeringen.

K

3c.3.7

De kandidaat kan voorbeelden noemen van particuliere en sociale verzekeringen.

K

Eindterm

3c.4: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen uit te leggen hoe de verzekeringsovereenkomst tot stand komt

3c.4.1

De kandidaat kan omschrijven op welke manier een geldige verzekeringsovereenkomst tot stand komt.

K

3c.4.2

De kandidaat kan omschrijven hoe via de diverse distributiekanalen een verzekeringsovereenkomst tot stand komt.

K

3c.4.3

De kandidaat kan op hoofdlijnen de acceptatieprocedure bij een verzekeraar omschrijven.

K

3c.4.4

De kandidaat kan de drie functies van het aanvraagformulier noemen.

K

3c.4.5

De kandidaat kan omschrijven wat een verzekeringnemer, een verzekerde en een begunstigde is.

K

3c.4.6

De kandidaat kan omschrijven wat een voorlopige dekking is.

K

3c.4.7

De kandidaat kan omschrijven wat een dekkingsbevestiging is.

K

Eindterm

3c.5: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de hoofdlijnen van het verzekeringsrecht te beschrijven

3c.5.1

De kandidaat kan de juridische omschrijving van het begrip verzekeren geven.

K

3c.5.2

De kandidaat kan de kenmerken van een schadeverzekering noemen.

K

3c.5.3

De kandidaat kan de kenmerken van een sommenverzekering noemen.

K

3c.5.4

De kandidaat kan de kenmerken van een persoonsverzekering noemen.

K

3c.5.5

De kandidaat kan de werking van het mededelingsartikel beschrijven.

K

3c.5.6

De kandidaat kan de wettelijke bepalingen ten aanzien van eigen gebrek beschrijven.

K

3c.5.7

De kandidaat kan de wettelijke bepalingen ten aanzien van eigen schuld beschrijven.

K

3c.5.8

De kandidaat kan het indemniteitsbeginsel beschrijven.

K

3c.5.9

De kandidaat kan de begrippen onderverzekering, oververzekering en dubbele verzekering beschrijven.

K

3c.5.11

De kandidaat kan het begrip samenloop beschrijven.

K

3c.5.12

De kandidaat kan het begrip co-assurantie beschrijven.

K

3c.5.13

De kandidaat kan het begrip subrogatie beschrijven.

K

3c.5.14

De kandidaat kan het begrip open polis beschrijven.

K

3c.5.15

De kandidaat kan de begrippen schadebeperkingsplicht en bereddingskosten beschrijven.

K

3c.5.16

De kandidaat kan bij een gegeven schadesituatie uitleggen bij wie de bewijslast ligt.

B

Eindterm

3c.6: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de structuur van de verzekeringssector uit te leggen.

3c.6.1

De kandidaat kan de belangrijkste wetten met betrekking tot het toezicht binnen de verzekeringssector noemen.

K

3c.6.3

De kandidaat kan het voornaamste verschil tussen de Tuchtraad Financiële Dienstverlening en de Ombudsman Financiële Dienstverlening noemen.

K

3c.6.4

De kandidaat kan de verschillende samenwerkingsvormen en samenwerkingsorganisaties binnen de verzekeringsbranche noemen.

K

3c.6.5

De kandidaat kan een omschrijving van FISH geven.

K

3c.6.6

De kandidaat kan de verschillende distributievormen in de verzekeringsbranche noemen met daarbij de voor de cliënt belangrijkste voor- en nadelen van elke vorm.

K

Eindterm

3c.7: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen, uit te leggen wanneer de verzekeringsovereenkomst wordt beëindigd.

3c.7.1

Kandidaat kan definiëren wat een onopzegbare polis is.

K

3c.7.2

Kandidaat kan de drie situaties noemen, waarin een onopzegbare polis toch door verzekeraar opgezegd kan worden.

K

3c.7.3

Kandidaat kan omschrijven wat een aflopende verzekering is.

K

3c.7.4

Kandidaat kan omschrijven in welke situaties een verzekering opzegbaar is door de verzekeraar.

K

3c.7.5

Kandidaat kan omschrijven in welke situaties een verzekering opzegbaar is door de verzekeringnemer.

K

3c.7.6

Kandidaat kan omschrijven wat de en-blocbepaling is.

K

3c.7.7

Kandidaat omschrijven in welke situaties een verzekeringnemer recht heeft op terugbetaling van de premie.

K

3c.7.8

Kandidaat kan omschrijven wat er gebeurt als de premie niet betaald wordt.

K

3c.7.9

Kandidaat kan het doel van de respijttermijn omschrijven

K

Eindterm

3d.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten de rol van beleggingsinstellingen te beschrijven

3d.1.1

De kandidaat kan omschrijven wat collectief beleggen is.

K

Eindterm

3d.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten de kenmerken van beleggingsmaatschappijen en beleggingsfondsen te noemen;

3d.2.1

De kandidaat kan kenmerken noemen van een beleggingsmaatschappij met rechtspersoonlijkheid.

K

3d.2.2

De kandidaat kan kenmerken noemen van een beleggingsfonds voor gemene rekening.

K

3d.2.3

De kandidaat kan uitleggen wat een besloten en een open beleggingsfonds is.

B

Eindterm

3d.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten vijf beleggingscategorieën te noemen en toe te lichten;

3d.3.1

De kandidaat kan de vijf beleggingscategorieën noemen (aandelen,obligaties, vastgoed, liquide middelen en derivaten) en op hoofdlijnen omschrijven.

K

3d.3.2

De kandidaat kan de verschillende soorten beleggingsfondsen noemen en op hoofdlijnen omschrijven (aandelenfonds, obligatiefonds, vastgoedfonds, liquiditeitsfonds, mixfonds, themafonds, sectorfonds).

K

Eindterm

3d.4: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten te motiveren waarom beleggen in een beleggingsinstelling voor de consument geschikter kan zijndan beleggen in afzonderlijke fondsen;

3d.4.1

De kandidaat kan enkele voordelen van collectief beleggen benoemen (professioneel beheer, risicospreiding, lagere kosten).

K

Eindterm

3d.5: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten de kenmerken van giraal beleggen (beleggingsrekening) te benoemen en aan te geven welk verschil er is met beleggen via / in een beleggingsmaatschappij en een beleggingsfonds.

3d.5.1

De kandidaat kan de kenmerken van giraal beleggen (beleggingsrekening) noemen.

K

3d.5.2

De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen giraal beleggen en beleggen in een op de beurs aangekocht beleggingsfonds.

B

Eindterm

4a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten het verschil tussen rechtstreekse verkoop door de aanbieder en verkoop via een onafhankelijk distributiekanaal uit te leggen;

4a.1

De kandidaat kan het begrip rechtstreekse verkoop omschrijven.

K

4a.2

De kandidaat kan de werkwijze van verkoop via bemiddeling uitleggen en daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.

B

4a.3

De kandidaat kan voorbeelden noemen van onafhankelijke distributiekanalen (bemiddeling).

K

4a.4

De kandidaat kan uitleggen wanneer gekozen wordt voor rechtstreekse verkoop of verkoop via bemiddeling.

B

4a.5

De kandidaat kan de kenmerken van een abonnementensysteem en andere beloningsvormen (fee, vast tarief) noemen.

K

4a.6

De kandidaat kan voorbeelden opsommen van wanneer en waarvoor passende provisieregels (inducementnorm) van toepassing zijn.

K

Eindterm

4b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten de werkzaamheden die de bemiddelaar kan verrichten voor de consument of cliënt, te beschrijven;

4b.1

De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de consument of cliënt bij het tot stand brengen van de overeenkomst van een financieel product. Hij kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.

K

4b.2

De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de consument of cliënt bij het beheer en de uitvoering tijdens de looptijd van een financieel product. Hij kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.

K

4b.3

De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de consument of cliënt bij het beëindigen van een financieel product.

K

Eindterm

4c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële productende gebieden waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een bank, verzekeraar, pensioenfonds en institutionele beleggers te noemen;

4c.1

De kandidaat kan de gebieden noemen waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een bank.

K

4c.2

De kandidaat kan de gebieden noemen waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een verzekeraar.

K

4c.3

De kandidaat kan de gebieden noemen waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een pensioenfonds of institutioneel belegger.

K

Eindterm

4d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten de verschillende soorten bemiddelaars te omschrijven

4d.1

De kandidaat kan de verschillenden soorten bemiddelaars noemen.

K

4d.2

De kandidaat kan beschrijven wat een verbonden bemiddelaar is.

K

4d.3

De kandidaat kan beschrijven wat een gebonden bemiddelaar is.

K

4d.4

De kandidaat kan beschrijven wat een ongebonden bemiddelaar is die werkt op basis van een objectieve analyse.

K

4d.5

De kandidaat kan beschrijven wat een ongebonden bemiddelaar is die werkt op basis van een selectieve analyse.

K

Eindterm

4e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten:

de activiteiten van andere bemiddelaars te beschrijven.

4e.1

De kandidaat kan de activiteiten van bemiddelaars beschrijven die financiële producten als bijproduct verkopen.

 

Eindterm

5: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten:

de schakels tussen uitgevende instellingen en eindbelegger in het kader van de effectendienstverlening te beschrijven;

5.1

De kandidaat kan in het kader van de effectendienstverlening de schakels tussen uitgevende instellingen en eindbelegger noemen en beschrijven.

K

5.2

De kandidaat kan de 3 verschillende vormen van effectendienstverlening benoemen (execution only, beleggingsadvisering en vermogensbeheer).

K

Eindterm

6a.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten te beschrijven hoe een betaalrekening geopend wordt en waarop in het bijzonder gelet moet worden;

6a.1.1

De kandidaat kan de procedure omschrijven voor het openen van een betaalrekening.

K

6a.1.2

De kandidaat kan de kenmerken van een betaalrekening omschrijven.

K

6a.1.3

De kandidaat kan BKR-, EVA- en VIS-toetsing omschrijven en de doelstelling aangeven.

K

6a.1.4

De kandidaat kan noemen welke legitimatiemiddelen geaccepteerd worden bij het openen van een betaalrekening.

K

6a.1.5

De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken noemen van een: betaalrekening op één naam en een rekening op meerdere namen.

K

Eindterm

6a.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten aan te geven hoe geld omgezet wordt in een andere vorm en waarop in het bijzonder gelet moet worden;

6a.2.1

De kandidaat kan aangeven op welke wijze een consument chartaal geld en giraal geld kan omzetten in spaargeld en omgekeerd.

K

Eindterm

6a.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten producten voor toonbankbetaling en girale betalingen te beschrijven.

6a.3.1

De kandidaat kan de producten voor toonbankbetaling noemen en beschrijven (chartaal geld, pinbetaling, chipknip en creditcard).

K

6a.3.2

De kandidaat kan de producten voor girale betaling beschrijven (gewone overboeking, internetbetaling, incasso, acceptgiro en periodieke overboeking).

K

Eindterm

6a.4: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten toe te lichten op welke punten de koop op afstand afwijkt van koop in de directe aanwezigheid van de financiële onderneming

6a.4.1

De kandidaat kan op hoofdlijnen omschrijven wat koop op afstand is.

K

6a.4.2

De kandidaat kan de belangrijkste betalingsmogelijkheden noemen van koop op afstand.

K

6a.4.3

De kandidaat kan de verschillen benoemen tussen betaling van koop op afstand en betaling van koop op locatie.

B

Eindterm

6a.5: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten uit te leggen wat een money transfer is en waarom het ministerie van Justitie dit product nauwlettend observeert.

6a.5.1

De kandidaat kan omschrijven wat money transfer is.

K

6a.5.2

De kandidaat kan uitleggen welke risico’s aan money transfer verbonden zijn.

B

Eindterm

6b.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake krediet uit te leggen wat een consumptief krediet is, in welke situaties het product geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet.

6b.1.1

De kandidaat kan omschrijven wat een consumptief krediet is.

K

6b.1.2

De kandidaat kan de begrippen kredietsom en kredietvergoeding omschrijven.

K

6b.1.3

De kandidaat kan de kenmerken van een geldkrediet en een goederenkrediet omschrijven.

K

6b.1.4

De kandidaat kan de verschillende vormen van consumptief krediet benoemen (aflopend krediet, doorlopend krediet, rekening-courant krediet, huurkoop) en op hoofdlijnen beschrijven.

K

6b.1.5

De kandidaat kan het doel van de BKR-toetsing aangeven.

K

6b.1.6

De kandidaat kan omschrijven welke inkomsten en lasten de kredietwaardigheid bepalen.

K

6b.1.7

De kandidaat kan uitleggen dat de handelingsbekwaamheid, samenleefomstandigheden en leeftijd van de kredietaanvrager een rol spelen bij het verlenen van consumptief krediet.

B

6b.1.8

De kandidaat kan uitleggen waarom een bepaalde kredietvorm bij een bepaalde kredietbehoefte hoort.

B

6b.1.9

De kandidaat kan de juridische gevolgen uitleggen van niet nakoming van een kredietovereenkomst.

B

Eindterm

6b.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake krediet uit te leggen wat een hypothecair krediet is, in welke situaties het geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet.

6b.2.1

De kandidaat kan het begrip hypotheekrecht beschrijven.

K

6b.2.2

De kandidaat kan uitleggen wat registergoederen zijn.

K

6b.2.3

De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van de taxatiewaarde is op de hoogte van het hypotheekbedrag.

B

6b.2.4

De kandidaat kan de verschillende taxatiewaarden uit een taxatierapport van een woning beschrijven.

K

6b.2.5

De kandidaat kan aangeven welke inkomsten en lasten de kredietwaardigheid bepalen.

K

6b.2.6

De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van het inkomen is op de hoogte van het hypotheekbedrag.

B

6b.2.7

De kandidaat kan het begrip woonquote omschrijven.

K

6b.2.8

De kandidaat kan uitleggen voor welke situaties een hypothecair krediet geschikt is.

B

6b.2.9

De kandidaat kan doel en strekking van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) aangeven;

K

6b.2.10

De kandidaat kan uitleggen wat de rol van de notaris is bij de verkrijging van de onroerende zaak en het hypothecaire krediet.

B

6b.2.11

De kandidaat kan uitleggen dat de handelingsbekwaamheid, samenlevensomstandigheden en leeftijd van de kredietaanvrager een rol spelen bij het verlenen van een hypothecairkrediet.

B

Eindterm

6b.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake krediet de belangrijkste hypotheekvormen en rentecondities te omschrijven.

6b.3.1

De kandidaat kan de standaardhypotheekvormen (lineair, annuïteiten, leven, spaar, beleggings en aflossingsvrije hypotheek) beschrijven.

K

6b.3.2

De kandidaat kan de drie vormen (vaste hypotheek, krediethypotheek, bankhypotheek) van hypotheken beschrijven.

K

6b.3.3

De kandidaat kan de begrippen variabele rente en vaste rente definiëren.

K

6b.3.4

De kandidaat kan omschrijven wat de invloed is van de rentevaste periode op de hoogte van de hypotheekrente.

K

Eindterm

6c.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake spaarrekeningen met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten, spaarproducten waarbij het tegoed direct opneembaar is te beschrijven;

6c.1.1

De kandidaat kan spaarproducten noemen waarbij het tegoed direct opneembaar is.

K

6c.1.2

De kandidaat kan de kenmerken van een gewone (girale) spaarrekening noemen.

K

6c.1.3

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de spaarvorm en de hoogte van de rentevergoeding (incl. internetspaarrekening).

B

6c.1.4

De kandidaat kan de kenmerken van een internetspaarrekening noemen.

K

Eindterm

6c.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake spaarrekeningen met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten spaarproducten waarbij een looptijd wordt afgesproken te beschrijven.

6c.2.1

De kandidaat kan vormen van niet-direct opneembaar spaargeld omschrijven (spaarrekeningen met vaste looptijd, (klim)spaarbewijzen/biljetten, depositorekeningen, klimspaarrekeningen en werknemersspaarregelingen)

K

Eindterm

6c.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake spaarrekeningen met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten, de meest gangbare beleggingsobjecten te beschrijven.

6c.3.1

De kandidaat kan de drie aspecten noemen (liquiditeit, rendement en risico), die de voorkeur van een consument voor een bepaald beleggings- of spaarproduct bepalen.

K

6c.3.2

De kandidaat kan een globale rangorde aanbrengen in het risico van beleggingsproducten.

B

6c.3.3

De kandidaat kan uitleggen waarom een financiële dienstverlener vóór hij aan de consument een beleggingsproduct verkoopt van de consument een risicoprofiel moet opstellen/weten.

B

6c.3.4

De kandidaat kan het beleggersdilemma risico versus rendement uitleggen.

B

6c.3.5

De kandidaat kan uitleggen wat beleggen in een index inhoudt.

B

6c.3.6

De kandidaat kan uitleggen welke invloed een rentebeweging heeft op aandelenkoersen en obligatiekoersen.

B

Eindterm

6d.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake verzekeringen de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het bezit te beschrijven.

6d.1.1

De kandidaat kan de meest gangbare bezitsverzekeringen voor de particuliere consument benoemen en kort beschrijven.

K

6d.1.2

De kandidaat kan de meest gangbare bezitsverzekeringen voor het MKB benoemen en kort beschrijven.

K

6d.1.3

De kandidaat kan de meest gangbare begrippen bij bezitsverzekering van de particuliere consument benoemen

K

6d.1.4

De kandidaat kan de meest gangbare begrippen bij bezitsverzekering van het MKB benoemen.

K

Eindterm

6d.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake verzekeringen de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op verkeer, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid te beschrijven.

6d.2.1

De kandidaat kan de meest gangbare aansprakelijkheidsverzekeringen voor particulieren en bedrijven en benoemen en kort beschrijven

K

6d.2.2

Kandidaat kan de verschillende aansprakelijkheidsbegrippen omschrijven (contractuele aansprakelijkheid, wettelijke aansprakelijkheid, schuldaansprakelijkheid, risicoaansprakelijkheid).

K

6d.2.3

Kandidaat kan het doel van de WAM noemen.

K

6d.2.4

De kandidaat kan de meest gebruikelijke WA-dekking voor motorrijtuigen omschrijven.

K

6d.2.5

Kandidaat kan het verschil tussen de beperkte en de volledig cascodekking omschrijven.

K

6d.2.6

Kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:

K

 

– bonus-malusregeling en

 
 

– royementsverklaring.

 

6d.2.7

Kandidaat kan het doel en dekking omschrijving van:

K

 

– gezinsrechtsbijstandverzekering;

 
 

– motorrijtuigenrechtsbijstandsverzekering;

 
 

– bedrijfsrechtsbijstand

 

6d.2.8

De kandidaat kan de meest gangbare inkomensverzekeringen ingeval van arbeidsongeschiktheid benoemen en kort omschrijven.

K

6d.2.9

De kandidaat kan het doel van en de dekking op een ongevallenverzekering omschrijven.

K

Eindterm

6d.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake verzekeringen de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het leven, de dood en de gezondheid en zorg te beschrijven.

6d.3.1

De kandidaat kan een definitie en de functie van een levensverzekering geven.

K

6d.3.2

De kandidaat kan de verschillende levensverzekeringsvormen omschrijven (levenslange overlijdensverzekering, tijdelijke overlijdensverzekering, erfrenteverzekering, kapitaalverzekering bij leven, de gemengde verzekering en de lijfrenteverzekering).

K

6d.3.3

De kandidaat kan de diverse wettelijke regelingen inzake de vergoeding van medische kosten omschrijven.

K

6d.3.4

De kandidaat kan de diverse mogelijkheden noemen, die er zijn om het ouderdoms- en nabestaandenpensioen aanvullend te verzekeren.

K

6d.3.5

De kandidaat kan op hoofdlijnen een omschrijving geven van de verschillende pensioenregelingen (eindloonregeling, middelloonregeling, beschikbare premieregeling).

K

6d.3.6

De kandidaat kan de meest voorkomende mogelijkheden die er zijn om de medische kosten te verzekeren omschrijven.

K

Eindterm

7a.1: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector in algemene zin de voorwaarden voor een rechtsgeldige financiële overeenkomst te noemen.

7a.1.1

De kandidaat kan de voorwaarden voor een rechtsgeldige (financiële) overeenkomst noemen. (Wilsovereenstemming, handelingsbekwaamheid, de bepaaldheid van verplichtingen, de geoorloofde afspraak).

K

Eindterm

7a.2: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector in algemene zin toe te lichten waarom de overheid zorgplichten wettelijk regelt, welk type regels hierbij gebruikt worden en op wie deze van toepassing zijn.

7a.2.1

De kandidaat kan omschrijven wat met zorgplicht bedoeld wordt.

K

7a.2.2

De kandidaat kan uitleggen waarom de overheid de zorgplicht wettelijk regelt.

B

7a.2.3

De kandidaat kan de rol van de AFM in het kader van de zorgplicht toelichten.

K

7a.2.4

De kandidaat kan beschrijven op welke financiële dienstverleners de zorgplicht van toepassing is.

K

7a.2.5

De kandidaat kan het begrip adviesregel omschrijven.

K

Eindterm

7a.3: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector in algemene zin de inhoud van de verschillende type regels te schetsen.

7a.3.1

De kandidaat kan de wettelijke vormen van toezicht op de financiële markten noemen en op hoofdlijnen omschrijven (prudentieel, systeem, gedrag en strafrechtelijk)

K

Eindterm

7a.4: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector in algemene zin het werkgebied en de taken van de financiële toezichthouders te omschrijven.

7a.4.1

De kandidaat kan het macro-economisch (sociaal) toezicht, bedrijfseconomisch (micro) toezicht en structuurtoezicht van DNB omschrijven

K

7a.4.2

De kandidaat kan de taken van DNB en de ECB noemen.

K

7a.4.3

De kandidaat kan aangeven door welke instantie het prudentieel toezicht wordt uitgevoerd.

K

7a.4.4

De kandidaat kan aangeven door welke instantie toezicht op het systeemrisico wordt uitgevoerd.

K

7a.4.5

De kandidaat kan aangeven door welke instantie het integriteitstoezicht wordt uitgevoerd.

K

7a.4.6

De kandidaat kan aangeven voor welke financiële instellingen het toezicht van DNB geldt.

K

7a.4.7

De kandidaat kan de rol van de AFM als toezichthouder omschrijven.

K

7a.4.8

De kandidaat kan omschrijven welke financiële instellingen onder het toezicht van de AFM vallen.

K

Eindterm

7a.5: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector in algemene zin de collectieve garantieregeling te omschrijven.

7a.5.1

De kandidaat kan aangeven voor wie het depositogarantiestelsel bedoeld is.

K

7a.5.2

De kandidaat kan de dekking van het depositogarantiestelsel beschrijven.

K

7a.5.3

De kandidaat kan omschrijven wanneer een rekeninghouder aanspraak kan maken op het depositogarantiestelsel.

K

7a.5.4

De kandidaat kan aangeven door wie het depositogarantiestelsel wordt uitgevoerd.

K

7a.5.5

De kandidaat kan de financiële instellingen waarvoor het depositogarantiestelsel geldt, noemen.

K

Eindterm

7b.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de doelstelling en werkwijze weer te geven.

7b.1.1

De kandidaat kan de doelstelling van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet noemen.

K

7b.1.2

De kandidaat kan noemen welke financiële dienstverleners ‘van rechtswege een vergunning krijgen’, en welke financiële dienstverleners een vergunning moeten aanvragen.

K

7b.1.3

De kandidaat kan noemen wie het toezicht in het kader van de Wft uitoefent.

K

7b.1.4

De kandidaat kan de rol van de Stichting Financiële Dienstverlening (StFD) beschrijven.

K

7b.1.5

De kandidaat kan de rol van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening beschrijven.

K

7b.1.6

De kandidaat kan omschrijven wat de eigen verantwoordelijkheid van de consument volgens de Wft houdt.

K

7b.1.7

De kandidaat kan de werking van het Self Assesment beschrijven

K

Eindterm

7b.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de terminologie toe te lichten.

7b.2.1

De kandidaat kan de termen/begrippen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet beschrijven:

K

 

aanbieden, adviseren, adviseur, beleggingsobject, bemiddelen, bijkantoor, consument, duurzame drager, effect, effectief kredietvergoedingspercentage, elektronisch geld, financiële dienst, financieel product, gemeentelijke kredietbank, gevolmachtigde agent: degene die als gevolmachtigd vertegenwoordiger van een aanbieder voor diens rekening overeenkomsten aangaat met consumenten inzake verzekeringen, groep, krediet, levensverzekering, lidstaat, moederonderneming, onderbemiddelaar, ondergevolmachtigde agent, Onze Minister, overeenkomst op afstand, reclame-uitingen, Richtlijn verzekeringsbemiddeling, techniek voor communicatie op afstand, toezichthouder, verbonden bemiddelaar, verzekering:

 

Eindterm

7b.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de reikwijdte aan te geven.

7b.3.1

De kandidaat kan aangeven op welke financiële dienstverleners het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet van toepassing is.

K

7b.3.2

De kandidaat kan de product-dienstcombinaties noemen die vallen onder de reikwijdte van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet.

K

7b.3.3

De kandidaat kan aangeven in welke gevallen en voor welke verzekeringen een vrijstelling voor de eisen van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet geldt.

K

7b.3.4

De kandidaat kan de vier voorwaarden in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet noemen die gelden voor een ‘verlicht regime voor (sommige) kredietbemiddelaars’.

K

Eindterm

7b.4: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet uit te leggen waarom het Deel Gedrachtstoezicht kiest voor consistente regels voor alle distributiekanalen en branches.

7b.4.1

De kandidaat kan beschrijven wat distributieconsistentie is.

K

7b.4.2

De kandidaat kan beschrijven wat cross-sector-consistentie is

K

Eindterm

7b.5: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de kwaliteitskenmerken van het distributiekanaal te noemen.

7b.5.1

De kandidaat kan de drie plichten van de aanbieder ten opzichte van een bemiddelaar opnoemen ( het controleren van de Wft-vergunning van de bemiddelaar, de bemiddelaar van adequate informatie voorzien en de meldplicht aan de AFM inzake belangrijke of stelselmatige misstanden bij een bemiddelaar).

K

7b.5.2

De kandidaat kan noemen welke plicht de bemiddelaar heeft naar de aanbieder van de financiële dienst (het controleren van de Wft-vergunning van de aanbieder).

K

Eindterm

7b.6: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet aan te geven waar en waarom het Deel Gedragstoezicht ruimte laat voor zelfregulering.

7b.6.1

De kandidaat kan omschrijven wat met zelfregulering wordt bedoeld.

K

7b.6.2

De kandidaat kan omschrijven waarom het Deel Gedragstoezicht ruimte laat voor zelfregulering.

K

Eindterm

7b.7: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet uit te leggen waarom een vergunningstelsel nodig is en hoe dit functioneert.

7b.7.1

De kandidaat kan het belang van een vergunning voor de financiële dienstverlener beschrijven.

K

7b.7.2

De kandidaat kan beschrijven welke regeling van toepassing is als de deskundigheid van een financiële dienstverlener door vertrek c.q. ziekte van een persoon wegvalt.

K

Eindterm

7b.8: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet uit te leggen waar de Wft past in de internationale ontwikkelingen.

7b.8.1

De kandidaat kan beschrijven op welke wijze de Wft aansluit op de Europese ontwikkelingen in het kader van financiële dienstverlening.

K

Eindterm

7c.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het toezicht op gedragsaspecten de eisen waaraan een financiële ondernemingen moeten voldoen te noemen.

7c.1.1

De kandidaat kan een korte omschrijving geven van de zes kwaliteitseisen die gesteld worden aan de financiële dienstverlener (betrouwbaarheid, deskundigheid, financiële zekerheid, adequate en integere bedrijfsvoering, zorgplicht en transparantie).

K

7c.1.2

De kandidaat kan het adviestraject van de financiële dienstverlener beschrijven.

K

7c.1.3

De kandidaat kan omschrijven op grond van welke eisen de Wft toestaat dat een financiële dienstverlener zijn bedrijf uitvoert (o.g.v. vrijstelling onder de Wft, vergunning van rechtswege, Europees Paspoort, verbonden bemiddelaar, aangesloten instelling en een Wft-vergunning).

K

7c.1.4

De kandidaat kan omschrijven voor welke financiële dienstverlener de beroepsaansprakelijkheidsverzekering verplicht is.

K

Eindterm

7c.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het toezicht op gedragsaspecten te beschrijven hoe en op welke punten de Autoriteit Financiële Markten toezicht uitoefent op financiële ondernemingen.

7c.2.1

De kandidaat kan de drie operationele doelstellingen van de AFM beschrijven.

K

7c.2.2

De kandidaat kan omschrijven hoe het gedragstoezicht door de AFM wordt uitgevoerd.

K

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Toetstermen Hypothecair krediet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie.

2a.1

De kandidaat kan de elementen benoemen die een rol kunnen spelen bij het bepalen van het klantprofiel, ook in het kader van zijn toekomstige situatie.

K

2a.2

De kandidaat kan de risico’s voor de klant in kaart brengen en de consequenties uitleggen.

B

2a.3

De kandidaat kan de wensen van de klant, zowel wat betreft de woning als de financiering, inventariseren en de financiële consequenties daarvan berekenen.

Tp

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet de benodigde informatie te verzamelen en te beschrijven zodat alle relevante aspecten mee kunnen worden genomen in het advies.

2b.1

De kandidaat kan de elementen van een kredietaanvraag omschrijven.

K

2b.2

De kandidaat kan uitleggen waarom de identiteit, de leeftijd en de burgerlijke staat van de aanvrager(s) van belang zijn.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet (globaal) de structuur en werking van de woning- en hypotheekmarkt te verduidelijken, inclusief de afweging kopen versus huren.

2c.1

De kandidaat kan de overwegingen benoemen bij het beantwoorden van de vraag ‘kopen of huren?’

K

2c.2

De kandidaat kan de theoretische samenhang tussen vraag en aanbod en prijsvorming uitleggen.

B

2c.3

De kandidaat kan onderscheid maken tussen de diverse categorieën vragers op de hypotheekmarkt.

B

2c.4

De kandidaat kan onderscheid maken tussen de verschillende categorieën aanbieders op de hypotheekmarkt wat betreft de rol, werkwijze en marktbenadering, en de gangbare distributiekanalen indelen.

B

2c.5

De kandidaat kan de wet- en regelgeving op het gebied van publiekrechtelijke gebruiksbeperkingen omschrijven en uitleggen.

B

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet rekening te houden met de rol en functie van overige partijen die bij het koopproces van de woning betrokken kunnen zijn (makelaar, notaris) teneinde de consument hieromtrent duidelijkheid te kunnen verschaffen.

2d.1

De kandidaat kan de eisen die gesteld worden aan de makelaar, taxateur en notaris benoemen.

K

2d.2

De kandidaat kan de positie en rol van de makelaar, de taxateur en de notaris in het koopproces uitleggen.

B

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

2e.1

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot afsluit- en continuatieprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.2.

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot het dienstverleningsdocument en deze toepassen.

Tp

2e.3

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot bonusprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.4

De kandidaat kan de regels benoemen en verstrekte informatie toelichten met betrekking tot kostentransparantie.

B

2e.5

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot de cliëntovereenkomst en deze toepassen.

Tp

Eindterm

3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de consument te informeren over het juridisch kader van koop en eigendomsverkrijging m.b.t. onroerende zaken en de regelgeving terzake correct toe te passen.

3a.1

De kandidaat kan de procedure rond de koop van een woning omschrijven.

K

3a.2

De kandidaat kan de strekking van het begrip eigendom verklaren.

B

3a.3

De kandidaat kan de verschillende wijzen van eigendomsverkrijging onderscheiden.

B

3a.4

De kandidaat kan de wettelijke bepalingen m.b.t. eigendomsoverdracht toepassen.

Tp

3a.5

De kandidaat kan de belangrijkste elementen in de (akte van) levering uitleggen.

B

Eindterm

3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de wettelijke regels rondom de meest relevante zakelijke zekerheids- en genotsrechten toe te passen en de consument dienovereenkomstig te informeren en adviseren.

3b.1

De kandidaat kan uitleggen wat het recht van hypotheek inhoudt.

B

3b.2

De kandidaat kan de zakelijke gebruiksrechten t.a.v. onroerende zaken onderscheiden en de implicaties voor de betrokken partijen illustreren.

Tp

Eindterm

3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de wettelijke regels met betrekking tot financiële dienstverlening alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen zodat voldaan wordt aan deze eisen.

3c.1

De kandidaat kan de uitgangspunten van het deel Gedragstoezicht van de Wft en de uitwerking daarvan in het Bgfo en in gedragscodes, onderscheiden.

B

3c.2

De kandidaat kan de pre- en postcontractuele informatieverplichtingen benoemen en verklaren.

B

3c.3

De kandidaat kan op grond van de wettelijke regels en zelfregulering de do’s en don’ts in een bepaald geval vaststellen.

Tp

Eindterm

3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de normen en voorwaarden van de Nationale Hypotheek Garantie in een concrete situatie correct toe te passen zodat de consument van deze mogelijkheid gebruik kan maken.

3d.1

De kandidaat kan de wijze waarop de borgtocht wordt uitgevoerd en de voorwaarden die NHG stelt benoemen en uitleggen.

B

3d.2

De kandidaat kan de procedures van de aanvraag, de inkomenstoets en de uitwinning bij NHG verklaren.

B

3d.3

De kandidaat kan aan de hand van gegevens van aanvrager(s) en onderpand berekeningen in het kader van NHG uitvoeren.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke aflossingsconstructie aansluit op de gegeven situatie zodat de consument tot een gerichte keuze kan komen.

3e.1

De kandidaat kan de verschillende aflossingsvormen omschrijven en uitleggen.

B

3e.2

De kandidaat kan de verschillende renteconstructies onderscheiden en uitleggen.

B

3e.3

De kandidaat kan de diverse aflossingsvormen en hun voor- en nadelen vergelijken.

Ti

3e.4

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent de aflossingsvorm of renteconstructie berekeningen maken (van bijvoorbeeld het rentepercentage, de verzekeringspremies, beleggingsbedrag of de spaartermijn).

Tp

3e.5

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens de klant uitleggen wat de voor- en nadelen zijn van een spaarrekening eigen woning of beleggingsrekening eigen woning in vergelijking tot elkaar en tot een kapitaalverzekering eigen woning.

Ti

Eindterm

3f: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet het beleggingsrisico bij de voor aflossing bestemde vermogensopbouw in kaart te brengen zodat een juiste afstemming op het cliëntprofiel wordt bereikt.

3f.1

De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen een vermogensdoel met objectieve en met subjectieve prioriteit.

K

3f.2

De kandidaat kan in het kader van beleggen risico en risicotolerantie definiëren en kent in dit verband de begrippen risicoprofiel en cliëntprofiel.

K

3f.3

De kandidaat kan de samenhang tussen risico en rendement en tussen risico en tijd uitleggen.

B

3f.4

De kandidaat kan de kenmerken van een strategische en tactische assetallocatie beschrijven en in dit verband scheefgroei en rebalancing definiëren.

K

3f.5

De kandidaat kan de voor- en nadelen van beleggen in beleggingsfondsen en de verschillende soorten beleggingsfondsen benoemen.

K

3f.6

De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen en uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën en het profiel van de klant.

B

3f.7

De kandidaat kan in het kader van een hypotheekadvies de diverse beleggingsbegrippen en -instrumenten toepassen.

Tp

Eindterm

3g: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet het overlijdensrisico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde overlijdensrisicoverzekering(en).

3g.1

De kandidaat kan kort omschrijven welke overlijdensrisicoverzekeringen naast een hypothecaire lening worden afgesloten en kan deze met elkaar vergelijken: tijdelijke verzekering van een gelijkmatig dalend kapitaal bij overlijden, de tijdelijke verzekering van een kapitaal bij overlijden ter dekking van een annuïteitenlenig, de levenslange kapitaalverzekering bij overlijden.

K

3g.2

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de aflossingsvorm en het overlijdensrisico.

B

3g.3

De kandidaat kan in een gegeven situatie de wenselijkheid en grootte van een kapitaalverzekering inschatten.

Ti

Eindterm

3h: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet het aspect van kapitaalverzekering in de voor de aflossing bestemde vermogensopbouw en cliëntenprofiel in kaart te brengen en in een correct advies over het krediet te betrekken.

3h.1

De kandidaat kan de verschillende soorten kapitaalverzekering definiëren (zie ook onder 3.g.1).

K

3h.2

De kandidaat kan de inhoud van een overeenkomst van levensverzekering beschrijven.

K

3h.3

De kandidaat kan de grondslagen voor premieberekeningen (o.a. sterfte, kosten) beschrijven.

K

3h.4

De kandidaat kan in het kort de renteberekeningssystematiek bij levensverzekeringen beschrijven. (N.B: géén berekeningen maken).

K

3h.5

De kandidaat kan de overwegingen beargumenteren om in het kader van een hypothecaire lening vermogensinkomsten te genereren c.q. vermogen op te bouwen.

Ti

3h.6

De kandidaat kan de volgende begrippen benoemen, omschrijven en onderscheiden: de verzekeraar, de verzekeringnemer, de verzekerde, de begunstigde of bevoordeelde, de premiebetaler.

B

3h.7

De kandidaat kan de rechten van de verzekeringnemer beschrijven ten aanzien van: afkoop, belening, premievrijmaking, conversie, wijziging begunstiging, verpanding.

K

3h.8

De kandidaat kan uitleggen wat een weduweverklaring (ook wel partnerverklaring) behelst.

B

3h.9

De kandidaat kan de begunstiging bij levensverzekeringen beschrijven.

K

3h.10

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze een verzekeringsovereenkomst tot stand komt gebruik makend van de volgende termen: aanvraagformulier voor een polis van levensverzekering, de medische acceptatie en de te leveren medische waarborgen, de gezondheidsverklaring, de keuring, de acceptatieprocedure.

K

3h.11

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de levensverzekering als afdekking voor het kort- en /of langleven risico kan dienen en welke vormen van levensverzekering daarbij in aanmerking komen gegeven een bepaalde situatie.

B

3h.12

De kandidaat kan de volgende vormen van kapitaalverzekering omschrijven, rekeninghoudend met moment en voorwaarden waaronder wordt uitgekeerd, en kan gegeven wensen van een cliënt hierover adviseren: levenslange kapitaalverzekering bij overlijden, kapitaalverzekering bij leven (al dan niet met restitutie), gemengde verzekering.

Ti

3h.13

De kandidaat kan het principe en de kenmerken van de gemengde verzekering bij hypothecaire leningen uitleggen en beschrijven welke mogelijkheden het premiedepot bij deze verzekering biedt.

B

3h.14

De kandidaat kan de fiscale regelgeving beschrijven t.a.v. de levensverzekering voor de navolgende samenlevingsvormen: huwelijk in gemeenschap van goederen, huwelijk buiten gemeenschap van goederen, geregistreerd partnerschap, samenlevingsovereenkomst.

K

3h.15

De kandidaat kan uitleggen welke gevolgen echtscheiding, beëindiging van een geregistreerd partnerschap of ontbinding van een samenlevingsovereenkomst hebben t.a.v. de levensverzekering en de uitkering.

B

Eindterm

3i: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de betekenis van de relevante schadeverzekeringen (opstal, inboedel) aan de consument duidelijk te maken en deze eventueel in het hypotheekadvies meenemen.

3i.1

De kandidaat kan de verschillende soorten schadeverzekeringen omschrijven.

K

3i.2

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de schade-uitkering en de verzekerde som en dit aan de hand van concrete getallen berekenen.

Tp

Eindterm

3j: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de hypothecaire financiering uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

3j.1

De kandidaat kan de volgende additionele dekkingen bij arbeidsongeschiktheid noemen en beschrijven: arbeidsongeschiktheidsrenten en de staking van de premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid.

K

Eindterm

3l: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet bijzondere hypotheekconstructies (overbrugging, depot en bankgarantie) aan de consument toe te lichten en in voorkomende gevallen toe te passen.

3l.1

De kandidaat kan de verschillende soorten tijdelijke financieringsconstructies onderscheiden en verklaren.

B

3l.2

De kandidaat kan bijzondere financieringsconstructies in een gegeven situatie toepassen en berekenen.

Tp

Eindterm

3m: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet te bepalen welke (extra) zekerheden vereist zijn teneinde de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk te maken.

3m.1

De kandidaat kan de verschillende soorten bijzondere zekerheden omschrijven en uitleggen.

B

3m.2

De kandidaat kan de gevolgen van de toe te passen zekerheden in kaart brengen en onderling vergelijken.

B

Eindterm

3n: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de fiscale gevolgen van de aankoop van de (eigen) woning of ander bestedingsobject alsmede van de hypothecaire financiering daarvan, te berekenen zodat de bruto- en netto (woon)lasten kunnen worden vastgesteld.

3n.1

De kandidaat kan de structuur en werking van de inkomstenbelasting omschrijven.

K

3n.2

De kandidaat kan in een concreet geval de grondslag voor de heffing van de inkomstenbelasting en de overige belastingen in het kader van de (eigen) woning vaststellen.

Tp

3n.3

De kandidaat kan de verschillende kosten voor verkrijging en financiering van de (eigen) woning in fiscale zin onderscheiden.

B

3n.4

De kandidaat kan in een concreet geval de gevolgen voor de inkomstenbelasting van het bezit en de financiering van een (eigen) woning berekenen.

Tp

3n.5

De kandidaat kan bij verandering van de relevante parameters (persoonlijke en financiële omstandigheden, regelgeving e.d.) beargumenteren wat hiervan het fiscale gevolg is voor de cliënt.

Ti

Eindterm

3o: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet het verloop van de bruto- en nettolasten in de tijd weer te geven zodat deze voor de consument inzichtelijk worden.

3o.1

De kandidaat kan in verschillende situaties en scenario’s van de klant de nettolasten afleiden uit de brutolasten.

Tp

3o.2

De kandidaat moet cijfermatig inzichtelijk maken waarom oversluiten gunstig is voor de cliënt. Daar moeten de lasten over de gehele looptijd bij in aanmerking worden genomen.

Ti

Eindterm

3p: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet op hoofdlijnen de consument te informeren over de schenkings- en successierechtelijke gevolgen van de voorgenomen financiering.

3p.1

De kandidaat kan de belangrijkste regelgeving op het gebied van het erfrecht omschrijven.

K

3p.2

De kandidaat kan de belangrijkste regelgeving op het gebied van het schenkings- en successierecht omschrijven.

K

3p.3

De kandidaat kan in het kader van erven, schenken en successie eenvoudige berekeningen maken van erfenissen en te betalen rechten.

Tp

Eindterm

3q: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en het adviseren over hypothecair krediet de verschillende rentetypen toe te lichten en het rentetarief te verklaren.

3q.1

De kandidaat kan globaal uitleggen hoe een hypothecair geldverstrekker gelden aantrekt en uitzet.

B

3q.2

De kandidaat kan de bestanddelen van de nominale en effectieve rente onderscheiden en verklaren.

B

3q.3

De kandidaat kan rentetypen toelichten en daarvan de voor- en nadelen benoemen.

B

3q.4

De kandidaat kan scenario’s toelichten en kwantificeren van rentewijzigingen in relatie tot de hypotheeklasten met inbegrip van de wisselwerking met rendement van opgebouwd spaarkapitaal in de spaarrekening eigen woning (SEW) en kapitaalverzekering eigen woning (KEW).

Ti

3q.5

De kandidaat kan het rentetarief verklaren opdat de consument dit kan plaatsen ten opzichte van het rentetarief bij andere hypotheekvormen.

B

Eindterm

3r: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting terzake acceptatie kan worden gemaakt.

3r.1

De kandidaat kan de gangbare methodes voor de inkomenstoets omschrijven en toepassen.

Tp

Eindterm

3s: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet met de consument een aanvraagformulier voor een hypotheekofferte in te vullen, dan wel een reeds ingevuld formulier te controleren.

3s.1

De kandidaat kan de relevante gegevens ten behoeve van de aanvraag opnoemen en uitleggen waarom deze van belang zijn.

B

3s.2

De kandidaat kan de in het taxatierapport gebruikte waardebegrippen verklaren.

B

3s.3

De kandidaat kan de door de aanvrager verstrekte gegevens en documenten interpreteren.

Ti

Eindterm

3t: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt.

3t.1

De kandidaat kan het tijdpad, de geldstroom en het documentenverkeer van het totale verstrekkingsproces beschrijven.

K

3t.2

De kandidaat kan de positie en rol van de notaris in het financieringsproces benoemen.

K

Eindterm

3u: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de door de aanbieder uitgebrachte hypotheekofferte te interpreteren en de consument dienovereenkomstig te informeren zodat deze de juiste afweging kan maken bij het accepteren van de offerte.

3u.1

De kandidaat kan de eisen die de Gedragscode Hypothecaire Financieringen aan de offerte stelt benoemen.

K

3u.2

De kandidaat kan de belangrijkste elementen uit de offerte omschrijven en verklaren.

B

Eindterm

3v: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet de hypotheekakte en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden.

3v.1

De kandidaat kan de belangrijkste elementen in de (hypotheek)akte(n) benoemen en de consequenties daarvan uitleggen.

B

3v.2

De kandidaat kan de verschillende soorten hypotheekstelling omschrijven en deze in een gegeven situatie illustreren.

Ti

Eindterm

4a: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutaties van de overeenkomst inzake hypothecair krediet in een situatie van extra aflossing op basis van beschikbare gegevens de te betalen kredietvergoeding te berekenen.

4a.1

De kandidaat kan de gangbare methodes voor het berekenen van de eventuele kosten (boeterente) bij vervroegde algehele aflossing verklaren.

B

4a.2

De kandidaat kan in een gegeven situatie de kosten bij vervroegde algehele aflossing berekenen.

Tp

Eindterm

4b: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutaties van de overeenkomst inzake hypothecair krediet op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is.

4b.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie aan de hand van nieuwe informatie inschatten wat de consequenties zijn voor de lopende hypothecaire financiering.

Ti

Eindterm

4c: De personen zijn in staat met betrekking tot het het beheer en mutaties van de overeenkomst inzake hypothecair krediet de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer te benoemen zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd.

4c.1

De kandidaat kan de procedures en gevolgen in kaart brengen van mutaties in het kader van kredietbeheer.

B

Eindterm

4d: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutaties van de overeenkomst inzake hypothecair krediet de mogelijke consequenties van non-betaling te benoemen en de consument daarover te informeren.

4d.1

De kandidaat kan het wettelijke traject voor schuldsanering beschrijven.

K

4d.2

De kandidaat kan de mogelijkheden van de hypotheekhouder/geldgever van beslaglegging en uitwinning benoemen en uitleggen.

B

Eindterm

5a: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken.

5a.1

De kandidaat kan zorgplicht definiëren.

K

5a.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van het houden van een inventarisatiegesprek.

B

Eindterm

5b: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.

5b.1

De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een risicoprofiel benoemen.

K

5b.2

De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.

Ti

5b.3

De kandidaat kan de inventarisatievragen in de rubrieken uit de Wft (financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidheid) beargumenteren en toepassen.

Ti

5b.4

De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.

B

5b.5

De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve danwel subjectieve prioriteit.

B

Eindterm

5c: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.

5c.1

De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.

K

5c.2

De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie van de klant.

B

5c.3

De kandidaat kan demonstreren wanneer er sprake is van tegenstrijdige antwoorden van de klant op vragen .

Ti

5c.4

De financieel adviseur kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst, een additionele vraag stellen die daarmee verband houdt.

Tp

Eindterm

5d: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is.

5d.1

De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.

K

5d.2

De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.

B

5d.3

De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant motiveren welk risicoprofiel erbij past.

Ti

5d.4

De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beargumenteren welke klant erbij past.

Ti

5d.5

De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.

B

5d.6

De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten leiden in gelijke situaties.

B

5d.7

De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.

Ti

Eindterm

5e: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.

5e.1

De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.

K

5e.2

De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt voor beleggen of niet.

K

5e.3

De kandidaat kan beargumenteren wanneer een klant moet worden doorverwezen naar een andere vorm van dienstverlening.

Ti

Eindterm

6a: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel.

6a.1

De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden in het gekozen risicoprofiel.

K

6a.2

De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager cq hoger risicoprofiel wil.

K

Eindterm

6b: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met de risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent.

6b.1

De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie.’

K

6b.2

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval van een strategische asset allocatie en in dit verband aangeven wat een normale verdeling is.

B

6b.3

De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie, waarschijnlijkheidsinterval en risico van een strategische asset allocatie.

Tp

6b.4

De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario als uitkomst bij een eenmalige belegging.

Tp

6b.5

De kandidaat kan uitleggen wat de kans op een mogelijke uitkomst van een belegging in enig jaar is.

B

6b.6

De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.

B

6b.7

De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen strategische asset allocatie past bij het risicoprofiel van de klant.

Tp

6b.8

De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is van een andere strategische asset allocatie en de consequentie daarvan voor verwachte risico en rendement.

Tp

6b.9

De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.

K

6b.10

De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van zijn vermogen als wordt belegd volgens de strategische asset allocatie.

Tp

6b.11

De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen inschatten of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.

Ti

6b.12

De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd illustreren.

Ti

6b.13

De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.

K

6b.14

De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.

B

Eindterm

6c: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie.

6c.1

De kandidaat kan een strategische asset allocatie opstellen.

Ti

6c.2

De kandidaat kan uitleggen waarom er in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische asset allocatie.

B

6c.3

De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.

K

6c.4

De kandidaat kan de kantekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.

K

6c.5

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kantekeningen bij de normale verdeling bij de geadviseerde Strategische asset allocatie.

B

6c.6

De kandidaat kan de weging van de categorieën in een strategische asset allocatie uitleggen.

B

Eindterm

6d: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel.

6d.1

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische assetallocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.

B

6d.2

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische assetallocatie en de risico-rendementsverhouding.

B

6d.3

De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.

K

Eindterm

6e: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen.

6e.1

De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.

B

6e.2

De kandidaat kan inschatten wanneer er sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.

Ti

Eindterm

6f: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd.

6f.1

De kandidaat kan diversificatie definiëren.

K

6f.2

De kandidaat kan correlatie definiëren.

K

6f.3

De kandidaat kan uitleggen wanneer er tussen twee financiële instrumenten sprake kan zijn van voordelen door diversificatie.

B

6f.4

De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de verschillende strategische asset allocaties.

Ti

6f.5

De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen het marktrisico en specifiek risico.

B

6f.6

De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.

B

6f.7

De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en slecht gediversifieerde portefeuilles.

B

6f.8

De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze slecht gespreid is.

Ti

Eindterm

6g: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van modelportefeuilles.

6g.1

De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.

K

6g.2

De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.

K

6g.3

De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.

K

6g.4

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement van een beleggingsinstelling.

B

Eindterm

6h: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en risico’s van deze vormen zijn.

6h.1

De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.

K

6h.2

De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende stijlen.

B

6h.3

De kandidaat kan een aantal special products uitleggen.

Ti

6h.4

De kandidaat kan het verschil tussen een open end en een closed end fonds benoemen en het gevolg van het verschil beschrijven.

K

6h.5

De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een beleggingsinstelling heeft.

Tp

Eindterm

6i: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten.

6i.1

De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.

K

6i.2

De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.

K

6i.3

De kandidaat kan schetsen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van de beleggingscategorieën.

Ti

6i.4

De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.

K

6i.5

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin wordt belegd en het profiel van de klant.

B

6i.6

De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.

B

6i.7

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties, vastgoed en liquiditeiten.

B

Eindterm

6j: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en de asset allocatie.

6j.1

De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die met ‘economische groei’ samenhangen.

K

6j.2

De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6j.3

De kandidaat kan een het begrip ’rente’ (korte- en lange termijn) omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6j.4

De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met ‘de valutakoers’ samenhangen.

K

6j.5

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘economische groei.’

B

6j.6

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘inflatie.’

B

6j.7

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘rente’ (korte- en lange termijn).

B

6j.8

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.

B

6j.9

De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke cijfers over de macro-economie.

B

Eindterm

6k: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten een concreet advies te geven over welke modelportefeuille (al dan niet in combinatie met andere financiële producten) het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument.

6k.1

De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.

B

6k.2

De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.

B

Eindterm

6l: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt.

6l.1

De kandidaat kan de klant schetsen wat de consequenties zijn van het niet behalen van het doelvermogen van de belegging.

Ti

6l.2

De kandidaat kan de cliënt schetsen dat beleggen het risico met zich meebrengt dat het einddoel niet gehaald wordt.

Ti

Eindterm

6m: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten financiële producten met elkaar te vergelijken en bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

6m.1

De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past bij de klant.

B

Eindterm

6n: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.

6n.1

De kandidaat kan onderscheid maken in de vormen van integriteit: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.

B

6n.2

De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.

B

6n.3

De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen.

B

6n.4

De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen.

B

6n.5

De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.

Ti

Eindterm

7a: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan.

7a.1

De kandidaat kan de eisen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid informatie die wordt vastgelegd benoemen.

K

7a.2

De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.

B

7a.3

De kandidaat kan inschatten of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast te leggen in het cliëntdossier.

Ti

7a.4

De kandidaat kan in verschillende situaties inschatten wanneer er een actieve waarschuwing aan de orde is.

Ti

Eindterm

7b: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten vast te stellen of bijsturing van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel.

7b.1

De kandidaat kan motiveren wanneer er sprake is van afwijking van de samenstelling van de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet ondernemen.

Ti

7b.2

De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.

K

7b.3

De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei gerebalanced moet worden.

B

Eindterm

7c: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.

7c.1

De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.

Tp

7c.2

De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.

K

7c.3

De kandidaat kan beargumenteren wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.

Ti

7c.4

De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen zijn in het cliëntprofiel.

Ti

7c.5

De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen die van invloed zijn op het profiel.

K

Eindterm

7d: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten de onder c bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

7d.1

De kandidaat kan schetsen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de klant op het risicoprofiel van de klant.

Ti

7d.2

De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer er sprake is van een wijziging in zijn financiële situatie.

B

7d.3

De kandidaat is in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument. De kandidaat is in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

Ti

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Toetstermen Consumptief krediet 2006

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot consumptief krediet ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie.

2a.1

De kandidaat kan benoemen welke elementen een rol kunnen spelen bij het bepalen van het klantprofiel.

K

2a.2

De kandidaat is in staat aan de hand van het huidige en eventueel toekomstige inkomen en het (toekomstige) vermogen de financiële positie van de klant in kaart te brengen.

Ti

2a.3

De kandidaat kent het verband tussen de economische looptijd van het te financieren object en de looptijd en restantschuld van het krediet en kan dit in een gegeven situatie toepassen.

Tp

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot consumptief krediet te bepalen of voor het realiseren van het financieringsdoel alternatieve oplossingen mogelijk zijn.

2b.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie de eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van alternatieve financieringsvormen, rekening houdend met bestaande vermogensbestanddelen, onderscheiden en toepassen.

Ti

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot consumptief krediet de benodigde informatie te verzamelen om alle relevante aspecten te kunnen meenemen in het advies.

2c.1

De kandidaat kan de elementen van een kredietaanvraag omschrijven.

K

2c.2

De kandidaat kan de inkomsten en uitgaven ordenen en herberekenen tot gegevens die uitgangspunt voor de beoordeling zijn.

Tp

Eindterm

3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de wettelijke regels met betrekking tot financiële dienstverlening alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen.

3a.1

De kandidaat kan de reikwijdte en regelgeving van de Wft en de uitwerking daarvan in het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen alsmede de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Banken en de gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland uitleggen.

B

3a.2

De kandidaat kan de pre- en postcontractuele informatieverplichtingen benoemen en verklaren.

B

3a.3

De kandidaat kan op grond van de wettelijke regels en zelfregulering de do’s en don’ts in een bepaald geval vaststellen.

Tp

3a.4

De kandidaat kan de Richtlijn 2008/48/EG (richtlijn consumentenkrediet) op hoofdlijnen en de eisen die zij stelt op het gebied van adverteren, pre-contractuele en contractuele informatie uitleggen.

B

Eindterm

3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke kredietvorm aansluit op de gegeven situatie.

3b.1

De kandidaat kan de verschillende categorieën geld- en goederenkrediet benoemen.

K

3b.2

De kandidaat kan de verschillende kredietproducten omschrijven en uitleggen.

B

3b.3

De kandidaat kan het aanbod en de marktpositie van de verschillende categorieën kredietverleners en de rol en functie van het intermediair beschrijven.

K

3b.4

De kandidaat kan in een gegeven situatie de relatie leggen tussen het kredietproduct en de wensen van de consument.

Ti

Eindterm

3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet te bepalen welke (extra) zekerheden vereist zijn teneinde de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk te maken.

3c.1

De kandidaat kan de bij consumptief krediet toe te passen zekerheden omschrijven.

K

3c.2

De kandidaat kan de gevolgen van de toe te passen zekerheden in kaart brengen en onderling vergelijken.

B

Eindterm

3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de regels ten aanzien van beschikkingsbevoegdheid toe te passen.

3d.1

De kandidaat kan de relevante wettelijke regels inzake handelingsbekwaamheid en toestemmingsvereiste omschrijven.

K

3d.2

De kandidaat kan een gegeven situatie beoordelen ten aanzien van de aspecten handelingsbekwaamheid en toestemming.

Ti

Eindterm

3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet invulling te geven aan de variabelen looptijd en termijnbedrag zodat de (maand) lasten bij de gevraagde kredietsom voor de consument inzichtelijk worden.

3e.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie aan de hand van een aantal bekende gegevens de kredietsom, de limiet, de maandtermijn, het contractbedrag of de looptijd berekenen.

Tp

Eindterm

3f: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de fiscale gevolgen van het kredietvoorstel in te schatten zodat de bruto- en nettolasten op de juiste wijze kunnen worden berekend, ook ingeval van een krediet bestemd voor de eigen woning.

3f.1

De kandidaat kan in essentie de fiscale behandeling van kredieten in box 1 en box 3 van de inkomstenbelasting uitleggen.

B

3f.2

De kandidaat kan in een gegeven situatie het belastingvoordeel berekenen.

Tp

Eindterm

3g: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de consument te informeren over de relevante krediettechnische aspecten.

3g.1

De kandidaat kan de in de praktijk ter bepaling van de aflossingsvorm gebruikte begrippen beschrijven.

K

3g.2

De kandidaat kan in een gegeven situatie de krediettechnische kenmerken van de verschillende aflossingsvormen ordenen en adviseren.

Ti

Eindterm

3h: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet het rentetarief en eventuele andere kosten te verklaren zodat de consument dit kan plaatsen ten opzichte van andere kredietproducten.

3h.1

De kandidaat kan de verschillende componenten van de kredietvergoeding omschrijven.

K

3h.2

De kandidaat kan de kredietvergoeding van de verschillende kredietvormen onderling vergelijken.

B

Eindterm

3i: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting terzake de acceptatie kan worden gemaakt.

3i.1

De kandidaat kan benoemen welke factoren een rol kunnen spelen bij de beoordeling van een kredietaanvraag.

K

3i.2

De kandidaat kan uitleggen hoe de leencapaciteit van een aanvrager wordt beoordeeld.

B

3i.3

De kandidaat kan in een gegeven situatie de regelgeving toepassen ter voorkoming van overcreditering.

Tp

3i.4

De kandidaat kan in een gegeven situatie de leencapaciteit berekenen, c.q. bepalen of deze toereikend is.

Tp

Eindterm

3j: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet met de consument een aanvraagformulier voor een consumptief krediet in te vullen, dan wel een reeds ingevuld formulier te controleren.

3j.1

De kandidaat kan de relevante gegevens en stukken ten behoeve van de aanvraag benoemen.

K

3j.2

De kandidaat kan de verschillende soorten identiteitsbewijzen opsommen.

K

3j.3

De kandidaat kan de aanvraaggegevens interpreteren en uitleggen waarom deze voor het krediet relevant zijn.

Ti

Eindterm

3k: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt.

3k.1

De kandidaat kan de achtereenvolgende stappen in het aanvraag-, beoordelings- en verstrekkingsproces benoemen.

K

3k.2

De kandidaat kan de procedure en werkwijze van het Bureau Krediet Registratie (BKR) alsmede van het Verificatie Informatie Systeem (VIS) en de Externe Verwijzings Applicatie ( EVA) uitleggen.

B

3k.3

De kandidaat kan een toetsantwoord van BKR interpreteren.

Ti

Eindterm

3l: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet het resultaat van de kredietaanvraag naar de consument terug te koppelen waarbij inzicht wordt verschaft in de afwegingen die bij de beoordeling een rol hebben gespeeld.

3l.1

De kandidaat kan de factoren die bepalend zijn bij afwijzing van een aanvraag uitleggen.

B

Eindterm

3m: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de kredietovereenkomst en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden.

3m.1

De kandidaat kan de reikwijdte en werking van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) beschrijven.

K

3m.2

De kandidaat kan de wijze waarop de wettelijke bepalingen van de WCK in de kredietovereenkomst zijn opgenomen, illustreren.

Ti

Eindterm

3n: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de kredietovereenkomst uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

3n.1

De kandidaat kan de mogelijkheid van het koppelen van een arbeidsongeschiktheidsverzekering aan het krediet uitleggen en berekenen.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is zodat de verstrekking ook op langere termijn passend is.

4a.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie aan de hand van nieuwe informatie bepalen wat de eventuele consequenties zijn voor de lopende financiering.

Ti

Eindterm

4b: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer toe te lichten zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd.

4b.1

De kandidaat kan de procedures en gevolgen toelichten van de administratieve afhandeling en mutaties in het kader van kredietbeheer.

B

Eindterm

4c: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet in een situatie van extra aflossing op basis van de beschikbare gegevens de renterestitutie en administratiekosten voor de consument te berekenen.

4c.1

De kandidaat kan ingeval van algehele en gedeeltelijke aflossing aan de hand van de gegevens uit de administratie het bedrag aan te restitueren rente en kosten voor vervroegde aflossing berekenen.

Tp

Eindterm

4d: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet de consument duidelijk te maken hoe en wanneer vertragingsrente in rekening wordt gebracht.

4d.1

De kandidaat kan de wettelijke regels in het kader van achterstalligheid en het ontstaan van non-betaling omschrijven.

K

Eindterm

4e: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet de consument te informeren over de mogelijke consequenties van non-betaling.

4e.1

De kandidaat kan het (wettelijke) traject voor schuldsanering beschrijven.

K

4e.2

De kandidaat kan de mogelijkheden van de kredietgever van beslaglegging en uitwinning benoemen.

K

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Toetstermen Schadeverzekeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

a. Bezitsverzekeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de behoefte en risico's inzake te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2a.1.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de bezitsrisico’s onderscheiden.

B

2a.1.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant de bezitsrisico’s onderscheiden.

B

2a.1.3

De kandidaat kan op grond van de benoemde bezitsrisico’s van de particuliere klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.1.4

De kandidaat kan op grond van de benoemde bezitsrisico’s van de bedrijfsmatige klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.1.5

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke woonhuis- en inboedelverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.6

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke kostbaarheden- of computer-/elektronicaverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.7

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke reis- en annuleringsverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.8

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke bedrijfsschadeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.9

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke bedrijfsgebouwenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.10

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke inventaris-/goederenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.11

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke computer-/elektronicaverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.12

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke reconstructie- en extrakostenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.13

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke CAR- en montageverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.14

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke glasverzekering/-dekking schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.15

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke glasverzekering/-dekking schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.16

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke recreatiegoederenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.17

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke caravan- en kampeerwagenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.18

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke vakantieautocasco- en de automobilistenhulpverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.1.19

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke milieuschadeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.20

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke geld-, en geld- en fraudeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.21

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke kredietverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.22

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke lichtreclameverzekering/-dekking schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.23

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke machinebreukverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.24

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke machinebreukbedrijfsschadeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.25

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke computerbedrijfsschadeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.26

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke broeiglas- en hagelschadeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.27

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke paarden- en veeverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.1.28

De kandidaat kan beoordelen welke zaken of belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.1.5 tot en met 1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.1.29

De kandidaat kan beoordelen welke zaken of belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.1.30

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering omschrijven.

K

2a.1.31

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering omschrijven.

K

2a.1.32

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.10 genoemde particuliere bezitsverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.1.33

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.10 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.1.34

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.10 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Ti

2a.1.35

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.10 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Ti

2a.1.36

De kandidaat kan op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekeringen die een gemeenschappelijk(e) zaak of belang dekken.

K

2a.1.37

De kandidaat kan op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen die een gemeenschappelijk(e) zaak of belang dekken.

K

2a.1.38

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

2a.1.39

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

2a.1.40

De kandidaat kan met behulp van alle relevante gegevens over de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant, inschatten of de brand- en/of inbraakgevoeligheid van de bedrijfsbezittingen positief of negatief worden beïnvloed door de constructie van gebouwen; de aard en omvang van de inventaris en goederen; de aard van het bedrijf en de werkzaamheden; de wijze van verwarming; de aanwezige inbraak- en brandpreventieve maatregelen; en de aard en bestemming van de belendingen (de materiële risicofactoren).

Ti

2a.1.41

De kandidaat kan de verzekeringvormen noemen die schade als gevolg van bedrijfsstagnatie dekken.

K

2a.1.42

De kandidaat kan illustreren wat onder het verzekerbaar belang bij een bedrijfsschadeverzekering wordt verstaan.

Ti

2a.1.43

De kandidaat kan uitleggen met behulp van welke twee methodes het verzekerbaar belang voor een bedrijfsschadeverzekering kan worden berekend.

B

2a.1.44

De kandidaat kan het verschil tussen de verzekeringstermijn en de uitkeringstermijn op een bedrijfsschadeverzekering aangeven.

B

2a.1.45

De kandidaat kan door middel van een voorbeeld(berekening) aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat onder bedrijfsschade wordt verstaan.

B

2a.1.46

De kandidaat kan de factoren benoemen die van invloed zijn op de duur van de uitkeringstermijn van een bedrijfsschadeverzekering.

K

2a.1.47

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant voorbeelden schetsen van kosten die onder de noemer reconstructiekosten vallen.

Ti

2a.1.48

De kandidaat kan de mogelijke dekkingsvormen van een woonhuis- en inboedelverzekering kernachtig omschrijven.

K

2a.1.49

De kandidaat kan de mogelijke dekkingsvormen van een bedrijfsgebouwen- en inventaris-/goederenverzekering kernachtig omschrijven.

K

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2b.1.1

De kandidaat kan het doel van brand- en inbraakpreventie omschrijven voor de particuliere klant.

K

2b.1.2

De kandidaat kan het doel van brand- en inbraakpreventie omschrijven voor de bedrijfsmatige klant.

K

2b.1.3

De kandidaat kan de algemene voordelen van brand- en inbraakpreventie aan de particuliere klant uitleggen.

B

2b.1.4

De kandidaat kan de algemene voordelen van brand- en inbraakpreventie aan de bedrijfsmatige klant uitleggen.

B

2b.1.5

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke preventiemaatregelen, voor een particulier bezitsrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming of beperking van schade bij de particuliere klant.

B

2b.1.6

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke preventiemaatregelen, voor een bedrijfsmatig bezitsrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming of beperking van schade bij de bedrijfsmatige klant.

B

2b.1.7

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen hoe een kredietverzekering kan bijdragen aan het voorkomen van schade.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2c.1.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant het belang motiveren van de meest zinvolle organisatorische, bouwkundige en technische preventiemaatregelen op het gebied van brand en inbraak.

Ti

2c.1.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant het belang motiveren van de meest zinvolle organisatorische, bouwkundige en technische preventiemaatregelen op het gebied van brand en inbraak.

Ti

2c.1.3

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant voorbeelden beschrijven van de meest zinvolle preventiemaatregelen ter voorkoming, signalering en bestrijding van brand en/of inbraak.

K

2c.1.4

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant voorbeelden beschrijven van de meest zinvolle preventiemaatregelen ter voorkoming, signalering en bestrijding van brand en/of inbraak.

K

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2d.1.1

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bezitsverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

2d.1.2

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bezitsverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de bedrijfsmatige klant.

Ti

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2e.1.1

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.10 genoemde particuliere bezitsverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

2e.1.2

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.10 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

Eindterm

3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken.

3a.1.1

De kandidaat kan motiveren dat de bezitsrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.1.2

De kandidaat kan motiveren dat de bezitsrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.1.3

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekeringen en de onder toetstermen 2a.2, 2a,3, 2a.4, 2a.5 en 2a.6 genoemde particuliere verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.1.4

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen en de onder toetstermen 2a.2, 2a.3, 2a.4, 2a.5 en 2a.6 genoemde bedrijfsmatige verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.1.5

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.1.6

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.1.7

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant de voor de geld- en fraudeverzekering gangbare begrippen waarden, fraude, oplichting, verblijfs- en vervoersrisico, en omzetpolis uitleggen.

B

3a.1.8

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekering omschrijven.

K

3a.1.9

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering omschrijven.

K

3a.1.10

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekering, en kan de mogelijke gevolgen voor de schadeafwikkeling aangeven.

B

3a.1.11

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering en kan de mogelijke gevolgen voor de schadeafwikkeling aangeven.

B

3a.1.12

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.1.14 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

K

3a.1.13

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.1.14 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

K

3a.1.14

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.1.15

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules, eigen risico’s en/of garanties omschrijven.

K

3a.1.16

De kandidaat kan de begrippen onder- en oververzekering en de concrete gevolgen daarvan voor de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering(en) uitleggen aan de klant.

B

3a.1.17

De kandidaat kan de begrippen onder- en oververzekering en de concrete gevolgen daarvan voor de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering(en) uitleggen aan de klant.

B

3a.1.18

De kandidaat kan voor de particuliere klant het principe van de premier-risquedekking door middel van voorbeelden illustreren.

Ti

3a.1.19

De kandidaat kan voor de bedrijfsmatige klant het principe van de premier-risquedekking door middel van voorbeelden illustreren.

Ti

3a.1.20

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder een deskundigentaxatie wordt verstaan en wanneer deze zinvol is.

B

3a.1.21

De kandidaat kan aan de klant de mogelijke gevolgen van waardebepaling op grond van een open polis, een deskundigentaxatie of een taxatie door partijen uitleggen.

B

3a.1.22

De kandidaat kan benoemen welke van de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekeringen kunnen worden geïndexeerd en omschrijven wat de voordelen daarvan zijn.

K

3a.1.23

De kandidaat kan benoemen welke van de 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen kunnen worden geïndexeerd en omschrijven wat de voordelen daarvan zijn.

K

3a.1.24

De kandidaat kan omschrijven hoe het verzekerde bedrag wordt vastgesteld voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekering.

K

3a.1.25

De kandidaat kan omschrijven hoe het verzekerde bedrag wordt vastgesteld voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

K

3a.1.26

De kandidaat kan de waardemaatstaven omschrijven voor de verzekering en schadevergoeding van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde particuliere bezitsverzekering.

K

3a.1.27

De kandidaat kan de waardemaatstaven omschrijven voor de verzekering en schadevergoeding van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.13 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

K

3a.1.28

De kandidaat kan aan de particuliere klant de nieuwwaarderegeling op de inboedelverzekering beschrijven.

K

3a.1.29

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant de nieuwwaarderegeling op de inventarisverzekering beschrijven.

K

3a.1.30

De kandidaat kan uitleggen welke rol het indemniteitsbeginsel speelt bij bezitsverzekeringen.

B

3a.1.31

De kandidaat kan uitleggen welke problemen er kunnen optreden bij de verzekering van appartementen en welke oplossingen daarvoor bestaan.

B

3a.1.32

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant het nut van de 101%-clausule uitleggen.

B

3a.1.33

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen op welke wijze de fundamenten van zijn woonhuis kunnen worden verzekerd.

B

3a.1.34

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen op welke wijze de fundamenten van zijn bedrijfsgebouw kunnen worden verzekerd.

B

3a.1.35

De kandidaat kan uitleggen binnen welke termijn een annuleringsverzekering in principe moet zijn gesloten en welke verzekeringsmogelijkheden er zijn wanneer deze termijn wordt overschreden.

B

3a.1.36

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen welke invloed een onderhouds-, huur- of leasecontract heeft op de premiestelling van een computerverzekering of de verzekering van andere bedrijfselektronica.

B

3a.1.37

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen welk gevolg het nieuwe verzekeringsrecht voor schadeverzekeringen met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de premie voor de te berekenen met behulp van de beschikbare informatie.

3b.1.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

3b.1.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

3b.1.3

De kandidaat kan het verzekerde bedrag voor de woonhuis- en inboedelverzekering van de particuliere klant inschatten met behulp van een herbouwwaardemeter, een inventarislijst of inboedelwaardemeter.

Ti

3b.1.4

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens het verzekerde bedrag berekenen voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Tp

3b.1.5

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens het verzekerde bedrag berekenen voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Tp

3b.1.6

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering bestaat.

B

3b.1.7

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering bestaat.

B

3b.1.8

De kandidaat kan met behulp van alle daarvoor benodigde gegevens het principe van premieberekening toepassen door te rekenen met een promillage/percentage, een vast bedrag in euro’s (per dag) of via inschaling in een tabel(lenstelsel).

Tp

3b.1.9

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens de premie voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.7 genoemde particuliere bezitsverzekering berekenen.

Tp

3b.1.10

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens de premie voor een bedrijfsschadeverzekering berekenen.

Tp

Eindterm

3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen.

3c.1.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

K

3c.1.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

K

3c.1.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de aanvraag van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Ti

3c.1.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de aanvraag van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Ti

Eindterm

3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren.

3d.1.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

3d.1.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

3e.1.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

3e.1.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen.

4a.1.1

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering aansluit op zijn (eerdere) inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.1.2

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering aansluit op zijn (eerdere) inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.1.3

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

4a.1.4

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

4a.1.5

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de klant te betalen premie voor een particuliere bezitsverzekering bestaat.

B

4a.1.6

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de klant te betalen premie voor een bedrijfsmatige bezitsverzekering bestaat.

B

4a.1.7

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke bestanddelen zijn beloning bestaat.

B

Eindterm

4b: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen.

4b.1.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering juist zijn.

Tp

4b.1.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt.

4c.1.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bestaande particuliere bezitsverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.1.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bestaande bedrijfsmatige bezitsverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.1.3

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bestaande particuliere bezitsverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.1.4

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bestaande bedrijfsmatige bezitsverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.1.5

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen in welke specifieke situaties het invullen van een nieuwe inboedelwaardemeter zinvol is.

B

4c.1.6

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen in welke specifieke situaties het invullen van een nieuwe herbouwwaardemeter zinvol is.

B

4c.1.7

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande particuliere bezitsverzekering zinvol is.

Ti

4c.1.8

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande bedrijfsmatige bezitsverzekering zinvol is.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de gewenste wijzigingen op bestaande schadeverzekering te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4d.1.1

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering juist zijn.

Tp

4d.1.2

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering juist zijn.

Tp

4d.1.3

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging van een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering berekenen.

Tp

4d.1.4

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering berekenen.

Tp

Eindterm

5a: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.1.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) beschrijven.

K

5a.1.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) beschrijven.

K

5a.1.3

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat bij schade de mogelijke rol is van een contra-expert en arbiter en hoe de betaling van deze personen gewoonlijk is geregeld.

B

5a.1.4

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat bij schade de mogelijke rol is van een contra-expert en arbiter en hoe de betaling van deze personen gewoonlijk is geregeld.

B

5a.1.5

De kandidaat kan voor een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.1.6

De kandidaat kan voor een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.1.7

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade (inclusief kosten) gedekt is op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Tp

5a.1.8

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade (inclusief kosten) gedekt is op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Tp

5a.1.9

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

K

5a.1.10

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

K

5a.1.11

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Ti

5a.1.12

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Ti

5a.1.13

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekeringen.

Tp

5a.1.14

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen.

Tp

5a.1.15

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de schadeafwikkeling op de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekeringen.

B

5a.1.16

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de schadeafwikkeling op de onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekeringen.

B

5a.1.17

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

5a.1.18

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

5a.1.19

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.12 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

5a.1.20

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een schade op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.12 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

Eindterm

5b: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

5b.1.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de schademelding op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

5b.1.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de schademelding op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

5b.1.3

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke schadevergoeding berekenen op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Tp

5b.1.4

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke schadevergoeding berekenen op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Tp

5b.1.5

De kandidaat kan uitleggen waarom en op welke wijze de verzekeraar een uitkeringscorrectie kan toepassen op een particuliere bezitsverzekering waarbij sprake is van een deskundigentaxatie respectievelijk een taxatie door partijen.

B

5b.1.6

De kandidaat kan uitleggen waarom en op welke wijze de verzekeraar een uitkeringscorrectie kan toepassen op een bedrijfsmatige bezitsverzekering waarbij sprake is van een deskundigentaxatie respectievelijk een taxatie door partijen.

B

5b.1.7

De kandidaat kan de overdekkingsregeling op de inboedelverzekering uitleggen.

B

5b.1.8

De kandidaat kan aan de particuliere klant de werking van de indexclausule bij schade op een woonhuis- en inboedelverzekering uitleggen.

B

5b.1.9

De kandidaat kan aan de particuliere klant het belang van de keuzeclausule op een woonhuisverzekering uitleggen.

B

5b.1.10

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant het belang van de keuzeclausule op een bedrijfsschadeverzekering uitleggen.

B

Eindterm

5c: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

5c.1.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

5c.1.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

5c.1.3

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat onder salvage wordt verstaan en hoe de salvageprocedure verloopt.

B

5c.1.4

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat onder salvage wordt verstaan en hoe de salvageprocedure verloopt.

B

Eindterm

5d: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt

 

5d.1.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.1.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.1.3

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde particuliere bezitsverzekering onjuist is.

Ti

5d.1.4

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.11 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering onjuist is.

Ti

5d.1.5

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

B

5d.1.6

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

B

Eindterm

5e: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.1.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade op een onder 2a.1.05 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

K

5e.1.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade van een onder 2a.1.05 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

K

5e.1.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering.

Ti

5e.1.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering.

Ti

Eindterm

5f: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.1.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

5f.1.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5g.1.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde particuliere bezitsverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

5g.1.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.1.5 tot en met 2a.1.27 genoemde bedrijfsmatige bezitsverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

b. Verkeer

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de behoefte en risico's te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2a.2.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de motorrijtuig- en hieraan aanverwante (personen)schaderisico’s onderscheiden.

B

2a.2.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant de motorrijtuig- en hieraan verwante (personen)schaderisico’s onderscheiden.

B

2a.2.3

De kandidaat kan op grond van de benoemde motorrijtuig- en hieraan verwante (personen)schaderisico’s van de particuliere klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.2.4

De kandidaat kan op grond van de benoemde motorrijtuig- en hieraan verwante (personen)schaderisico’s van de bedrijfsmatige klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.2.5

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke motorrijtuigaansprakelijkheidsverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.2.6

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke (collectieve) motorrijtuigaansprakelijkheidsverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.2.7

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke motorrijtuigcascoverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.2.8

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke (collectieve) motorrijtuigcascoverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.2.9

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke schadeverzekering of ongevallenverzekering voor in- of opzittenden schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.2.10

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke (collectieve) schadeverzekering voor inzittenden en ongevallenverzekering voor inzittenden schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.2.11

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke motorrijtuigrechtsbijstand- of verhaalsrechtsbijstandverzekering/-dekking schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.2.12

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke (collectieve) motorrijtuigrechtsbijstand- of verhaalsrechtsbijstandverzekering/-dekking schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.2.13

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant kort het belang schetsen van een werkgeversaansprakelijkheidsdekking voor motorrijtuigschade van ondergeschikten.

Ti

2a.2.14

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke garageverzekering schetsen voor de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.2.15

De kandidaat kan beoordelen welke zaken of belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.2.16

De kandidaat kan beoordelen welke zaken of belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.2.17

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering omschrijven.

K

2a.2.18

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering omschrijven.

K

2a.2.19

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.2.20

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.2.21

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

2a.2.22

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

2a.2.23

De kandidaat kan op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke mini- of beperkte cascoverzekering en volledige cascoverzekering.

K

2a.2.24

De kandidaat kan op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de schadeverzekering voor in- of opzittenden en de ongevallenverzekering voor in- of opzittenden.

K

2a.2.25

De kandidaat kan op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de motorrijtuigenrechtsbijstanddekking en de verhaalsrechtsbijstanddekking.

K

2a.2.26

De kandidaat kan voor de particuliere klant op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke personenautoverzekering en de verzekering voor oldtimers/klassiekers en/of exclusieve (snelle) personenauto’s.

K

2a.2.27

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant op hoofdlijnen uitleggen welke mogelijkheden er zijn om een of meerdere exclusieve (snelle) personenauto’s mee te verzekeren op het collectieve contract van het bedrijf.

B

2a.2.28

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

2a.2.29

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

2a.2.30

De kandidaat kan het belang onderstrepen van het sluiten van een motorrijtuigrechtsbijstandverzekering of verhaalsrechtsbijstanddekking naast een cascoverzekering voor motorrijtuigen.

K

2a.2.31

De kandidaat kan uitleggen of en op welke wijze er aan de klant voorlopige dekking kan worden toegezegd.

B

2a.2.32

De kandidaat kan de mogelijke voordelen uitleggen van een collectieve motorrijtuigverzekering voor de bedrijfsmatige klant en zijn personeel.

B

2a.2.33

De kandidaat kan beoordelen of de klant verplicht is een WAM-dekking voor een motorrijtuig te sluiten.

Tp

2a.2.34

De kandidaat kan de landen herkennen waarvoor geen dekking bestaat op grond van de gebruikelijke motorrijtuigaansprakelijkheidsverzekering.

K

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2b.2.1

De kandidaat kan het doel van diefstal- en inbraakpreventie voor motorrijtuigen omschrijven voor de particuliere klant.

K

2b.2.2

De kandidaat kan het doel van diefstal- en inbraakpreventie voor motorrijtuigen omschrijven voor de bedrijfsmatige klant.

K

2b.2.3

De kandidaat kan aan de particuliere klant de algemene voordelen van diefstal- en inbraakpreventie voor motorrijtuigen uitleggen.

B

2b.2.4

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant de algemene voordelen van diefstal- en inbraakpreventie voor motorrijtuigen uitleggen.

B

2b.2.5

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke organisatorische en technischepreventiemaatregelen, voor een particulier motorrijtuigrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming van schade bij de particuliere klant.

B

2b.2.6

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke organisatorische, bouwkundige en technische preventiemaatregelen, voor een bedrijfsmatig motorrijtuigrisico concluderenwelke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming van schade bij de bedrijfsmatige klant.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2c.2.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant het belang motiveren van de meest zinvolle organisatorische en technische preventiemaatregelen voor motorrijtuigen op het gebied van inbraak en/of diefstal.

Ti

2c.2.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant het belang motiveren van de meest zinvolle organisatorische, bouwkundige en technische preventiemaatregelen voor motorrijtuigen op het gebied van inbraak en/of diefstal.

Ti

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2d.2.1

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde motorrijtuig- en aanverwante verzekeringen het beste aansluit(en) op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

2d.2.2

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde motorrijtuig- en aanverwante verzekeringsvoorwaarden het beste aansluit(en) op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de bedrijfsmatige klant.

Ti

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2e.2.1

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- en aanverwante verzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

2e.2.2

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- en aanverwante verzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

Eindterm

3a: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken.

3a.2.1

De kandidaat kan motiveren dat de motorrijtuigrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.2.2

De kandidaat kan motiveren dat de motorrijtuigrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.2.3

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.3, 2a.4, 2a.5 en 2a.6 genoemde particuliere verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.2.4

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.3, 2a.4, 2a.5 en 2a.6 genoemde bedrijfsmatige verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.2.5

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering verklaren aan de klant.

B

3a.2.6

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering verklaren aan de klant.

B

3a.2.7

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering omschrijven.

K

3a.2.8

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering omschrijven.

K

3a.2.9

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering, en kan de mogelijke gevolgen voor de schade-uitkering aangeven.

B

3a.2.10

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering en kan de mogelijke gevolgen voor de schade-uitkering aangeven.

B

3a.2.11

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3a.2.12

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3a.2.13

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.2.14

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.2.15

De kandidaat kan de begrippen onder- en oververzekering en de concrete gevolgen daarvan voor de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering uitleggen aan de klant.

B

3a.2.16

De kandidaat kan de begrippen onder- en oververzekering en de concrete gevolgen daarvan voor de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering uitleggen aan de klant.

B

3a.2.17

De kandidaat kan omschrijven hoe het verzekerde bedrag wordt vastgesteld voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3a.2.18

De kandidaat kan omschrijven hoe het verzekerde bedrag wordt vastgesteld voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3a.2.19

De kandidaat kan de waardemaatstaven omschrijven voor de verzekering en schadevergoeding van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3a.2.20

De kandidaat kan de waardemaatstaven omschrijven voor de verzekering en schadevergoeding van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3a.2.21

De kandidaat kan aan de klant de nieuwwaarderegeling op de motorrijtuigcascoverzekering beschrijven.

K

3a.2.22

De kandidaat kan uitleggen welke risico’s van de bedrijfsmatige klant op de rubrieken van de garageverzekering kunnen worden gedekt.

B

3a.2.23

De kandidaat kan uitleggen welke rol het indemniteitsbeginsel speelt bij motorrijtuig- en aanverwante verzekeringen.

B

3a.2.24

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen op welke wijze de accessoires en extra voorzieningen/opties van een motorrijtuig kunnen worden verzekerd.

B

3a.2.25

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen op welke wijze de accessoires en extra voorzieningen/opties van een motorrijtuig kunnen worden verzekerd.

B

3a.2.26

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen van de aansprakelijkheid van de eigenaar/houder van een motorrijtuig schetsen en door middel van voorbeelden illustreren.

Ti

3a.2.27

De kandidaat kan het belang illustreren van het verzekeren van een juist aantal zitplaatsen op een ongevallenverzekering voor inzittenden.

Ti

3a.2.28

De kandidaat kan uitleggen hoe een verzekeraar gegevens over een motorrijtuig, de eigenaar en de verzekering daarvan kan verifiëren.

B

3a.2.29

De kandidaat kan mogelijke verzekeringsoplossingen omschrijven bij afwijzing van het te verzekeren risico door verzekeraars.

K

3a.2.30

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen welk gevolg het nieuwe verzekeringsrecht voor schadeverzekeringen met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

3b: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie.

3b.2.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

3b.2.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

3b.2.3

De kandidaat kan het verzekerde bedrag berekenen voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Tp

3b.2.4

De kandidaat kan het verzekerde bedrag berekenen voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Tp

3b.2.5

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering bestaat.

B

3b.2.6

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering bestaat.

B

3b.2.7

De kandidaat kan met behulp van alle daarvoor benodigde gegevens het principe van premieberekening toepassen door te rekenen met een promillage/percentage, een vast bedrag in euro’s (per dag) of via inschaling in een tabel(lenstelsel).

Tp

3b.2.8

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens de premie voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering berekenen.

Tp

3b.2.9

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens de premie voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering berekenen.

Tp

Eindterm

3c: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen.

3c.2.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte voor een onder 2a.2.05 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3c.2.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte van een onder 2a.2.05 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

3c.2.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de verzekeringsaanvraag van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

3c.2.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de verzekeringsaanvraag van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

Eindterm

3d: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren.

3d.2.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn ingevuld.

Tp

3d.2.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

3e.2.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

3e.2.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen.

4a.2.1

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering aansluit op zijn eerdere inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.2.2

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering aansluit op zijn eerdere inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.2.3

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

4a.2.4

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

4a.2.5

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de klant te betalen premie voor een particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering bestaat.

B

4a.2.6

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de klant te betalen premie voor een bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering bestaat.

B

4a.2.7

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke bestanddelen zijn beloning bestaat.

B

4a.2.8

De kandidaat kan aan de klant uitleggen waarom het van belang is hem en de verzekeraar op de hoogte te stellen van mededelingen van de RDW over het niet-verzekerd zijn van een motorrijtuig.

B

Eindterm

4b: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen.

4b.2.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn.

Tp

4b.2.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt.

4c.2.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bestaande particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.2.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bestaande bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.2.3

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bestaande particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.2.4

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bestaande bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.2.5

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande motorrijtuig- of aanverwante verzekering zinvol is.

Ti

4c.2.6

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande motorrijtuig- of aanverwante verzekering zinvol is.

Ti

4c.2.7

De kandidaat kan illustreren wat de voordelen en mogelijke gevolgen zijn van het verzekeren van meerdere motorrijtuigen op één polis en welke argumenten er zijn om een motorrijtuig juist op een afzonderlijke polis te verzekeren.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de gewenste wijzigingen op bestaande schadeverzekeringen te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4d.2.1

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn.

Tp

4d.2.2

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn.

Tp

4d.2.3

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering berekenen.

Tp

4d.2.4

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering berekenen.

Tp

Eindterm

5a: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.2.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) of een beroep op het Waarborgfonds Motorverkeer beschrijven.

K

5a.2.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) of een beroep op het Waarborgfonds Motorverkeer beschrijven.

K

5a.2.3

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat bij schade de mogelijke rol is van een contra-expert en arbiter en hoe de betaling van deze personen gewoonlijk is geregeld.

B

5a.2.4

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat bij schade de mogelijke rol is van een contra-expert en arbiter en hoe de betaling van deze personen gewoonlijk is geregeld.

B

5a.2.5

De kandidaat kan voor een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of –uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.2.6

De kandidaat kan voor een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of –uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.2.7

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade (inclusief kosten) gedekt is op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Tp

5a.2.8

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade (inclusief kosten) gedekt is op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Tp

5a.2.9

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

5a.2.10

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

5a.2.11

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

5a.2.12

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

5a.2.13

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen.

Tp

5a.2.14

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen.

Tp

5a.2.15

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de schadeafwikkeling op de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen.

B

5a.2.16

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de schadeafwikkeling op de onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen.

B

5a.2.17

De kandidaat kan bij samenloop tussen de eigen motorrijtuigcascoverzekering en de garageverzekering aan de klant uitleggen bij welke verzekeraar de schade het beste geclaimd kan worden.

B

5a.2.18

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen.

B

5a.2.19

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekeringen.

B

5a.2.20

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

5a.2.21

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

5a.2.22

De kandidaat kan voor een specifieke situatie herkennen of aan de basisvoorwaarden voor aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW en/of op grond van het Burgerlijk Wetboek is voldaan.

K

5a.2.23

De kandidaat kan beargumenteren waarom de klant als (on)gemotoriseerde weggebruiker aansprakelijk kan zijn voor schade van een (on)gemotoriseerde medeweggebruiker.

Ti

5a.2.24

De kandidaat kan voor een specifieke situatie inschatten of, in hoeverre en hoe de klant zijn schade kan verhalen op een tegenpartij of het Waarborgfonds Motorverkeer.

Ti

5a.2.25

De kandidaat kan voor een specifieke situatie beargumenteren of er sprake is van aansprakelijkheid van de klant of diens tegenpartij op grond van artikel 185 WVW en/of het Burgerlijk Wetboek.

Ti

5a.2.26

De kandidaat kan voor een specifieke situatie verdedigen waarom er naar zijn mening geen sprake is van aansprakelijkheid van de klant op grond van artikel 185 WVW en/of het Burgerlijk Wetboek.

Ti

5a.2.27

De kandidaat kan naar de verzekeraar toe verdedigen dat zijn klant in aanmerking komt voor toepassing van de regeling Schuldloze derde.

Ti

Eindterm

5b: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

5b.2.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de schademelding op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

5b.2.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de schademelding op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

5b.2.3

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke uitkering berekenen op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Tp

5b.2.4

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke uitkering berekenen op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Tp

Eindterm

5c: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

5c.2.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

5c.2.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

Eindterm

5d: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt

 

5d.2.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde uitkering afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.2.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde uitkering afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.2.3

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering onjuist is.

Ti

5d.2.4

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.10 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering onjuist is.

Ti

5d.2.5

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

5d.2.6

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

B

Eindterm

5e: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.2.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

5e.2.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade van een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

K

5e.2.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

5e.2.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering.

Ti

Eindterm

5f: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.2.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn ingevuld.

Tp

5f.2.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.14 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5g.2.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde particuliere motorrijtuig- of aanverwante verzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

5g.2.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.2.5 tot en met 2a.2.13 genoemde bedrijfsmatige motorrijtuig- of aanverwante verzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

c. Transport

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen is de behoefte en risico's inzake te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2a.3.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant de transportrisico’s onderscheiden.

B

2a.3.2

De kandidaat kan op grond van de benoemde transportrisico’s van de bedrijfsmatige klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze transportrisico’s (deels) afdekken.

K

2a.3.3

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke pleziervaartuigverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.3.4

De kandidaat kan kort het belang van de Nederlandse Beurs-Goederenpolis en de eigenvervoerverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.3.5

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.3.6

De kandidaat kan kort het belang van de Nederlandse Beurspolis voor Landmateriaal schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.3.7

De kandidaat kan beoordelen welke zaken of belangen van de particuliere klant onder de dekking van een pleziervaartuigverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.3.8

De kandidaat kan kort het belang van een verhuisverzekering uitleggen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

B

2a.3.9

De kandidaat kan beoordelen welke zaken of belangen van de bedrijfsmatige klant onder de dekking van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.3.10

De kandidaat kan de kern van de dekking van een pleziervaartuigverzekering omschrijven.

K

2a.3.11

De kandidaat kan de kern van de dekking van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering omschrijven.

K

2a.3.12

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant voor de pleziervaartuigverzekering afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.3.13

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant voor de onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.3.14

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een pleziervaartuigverzekering.

Ti

2a.3.15

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Ti

2a.3.16

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een pleziervaartuigverzekering.

B

2a.3.17

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

2a.3.18

De kandidaat kan op hoofdlijnen omschrijven wat leveringscondities regelen.

K

2a.3.19

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant concluderen welke wegvervoercondities van toepassing zijn.

B

2a.3.20

De kandidaat kan op hoofdlijnen omschrijven wanneer de bedrijfsmatige klant aansprakelijk is voor schade aan de vervoerde zaken als de AVC of CMR van toepassing zijn.

K

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2b.3.1

De kandidaat kan voor de verzekering van een pleziervaartuig het doel van diefstalpreventie omschrijven voor de particuliere klant.

K

2b.3.2

De kandidaat kan voor de verzekering van een pleziervaartuig de voordelen van diefstalpreventie aan de particuliere klant uitleggen.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2c.3.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de meest zinvolle diefstalpreventieve maatregelen voor een pleziervaartuig uitleggen.

B

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden voor te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2d.3.1

De kandidaat kan inschatten welke pleziervaartuigverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

2d.3.2

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2d.3.3

De kandidaat kan voor zaken die regelmatig voor risico van de bedrijfsmatige klant worden verzonden, de meest geschikte contractpolis selecteren.

K

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2e.3.1

De kandidaat kan, als er meerdere pleziervaartuigverzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, voor de particuliere klant de relevante verschillen hiertussen aangeven.

B

2e.3.2

De kandidaat kan, als er uit de onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, voor de bedrijfsmatige klant de relevante verschillen hiertussen aangeven.

B

Eindterm

3a: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken.

3a.3.1

De kandidaat kan motiveren dat de risico’s ten aanzien van een pleziervaartuig van de particuliere klant, uitgaande van diens behoefte en wensen, door de advisering van een pleziervaartuigverzekering adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.3.2

De kandidaat kan motiveren dat de transportrisico’s van de bedrijfsmatige klant, uitgaande van diens behoefte en wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.3.3

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de pleziervaartuigverzekering en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.4, 2a.5 en 2a.6 genoemde particuliere verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.3.4

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.4, 2a.5 en 2a.6 genoemde bedrijfsmatige verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.3.5

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een pleziervaartuigverzekering verklaren aan de particuliere klant.

B

3a.3.6

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering verklaren aan de bedrijfsmatige klant.

B

3a.3.7

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een pleziervaartuigverzekering omschrijven.

K

3a.3.8

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering omschrijven.

K

3a.3.9

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een pleziervaartuigverzekering, en kan de mogelijke gevolgen voor de schade-uitkering aangeven.

B

3a.3.10

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering en kan de mogelijke gevolgen voor de schade-uitkering aangeven.

B

3a.3.11

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een pleziervaartuigverzekering.

K

3a.3.12

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

K

3a.3.13

De kandidaat kan de voor de goederentransportverzekering gebruikelijke nachtrisicoclausule, etikettenclausule, stellenclausule, eigen risico’s en franchises omschrijven.

K

3a.3.14

De kandidaat kan de werking van de in de Nederlandse Beurspolis voor Landmateriaal opgenomen ontsnappingsclausule omschrijven.

K

3a.3.15

De kandidaat kan de werking van de in de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering gebruikelijke clausule ladingdiefstallen omschrijven.

K

3a.3.16

De kandidaat kan omschrijven hoe het verzekerde bedrag wordt vastgesteld voor een pleziervaartuigverzekering.

K

3a.3.17

De kandidaat kan omschrijven hoe het verzekerde bedrag wordt vastgesteld voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

K

3a.3.18

De kandidaat kan de waardemaatstaven omschrijven voor de verzekering en schadevergoeding van een pleziervaartuig.

K

3a.3.19

De kandidaat kan de waardemaatstaven omschrijven voor de verzekering en schadevergoeding van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

K

3a.3.20

De kandidaat kan de dekking omschrijven van de goederenclausules G 13, G 14 en M 3.

K

3a.3.21

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat onder avarij grosse wordt verstaan en in hoeverre de Nederlandse Beurs-Goederenpolis hiervoor dekking biedt.

B

3a.3.22

De kandidaat kan beargumenteren waarom de verzekeraar in de situatie van de bedrijfsmatige klant de nachtrisicoclausule in de goederentransportverzekering opneemt.

Ti

3a.3.23

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de toepasselijke wegvervoercondities en de dekking van de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering.

B

3a.3.24

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de leveringsvoorwaarden en de goederentransportverzekering.

B

3a.3.25

De kandidaat kan de bedrijfsmatige klant uitleggen wanneer het risico voor schade aan de vervoerde zaken van de verkoper op de koper overgaat bij de leveringsvoorwaarden CFR, CIF, CPT, DAT, DAP en franco.

B

3a.3.26

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant de functie van het verzekeringscertificaat bij een declaratiepolis uitleggen.

B

3a.3.27

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen welk gevolg het nieuwe verzekeringsrecht voor schadeverzekeringen met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

3b: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie.

3b.3.1

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een pleziervaartuigverzekering.

B

3b.3.2

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder S.art2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

3b.3.3

De kandidaat kan het verzekerde bedrag berekenen voor een pleziervaartuigverzekering.

Tp

3b.3.4

De kandidaat kan het verzekerde bedrag berekenen voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Tp

3b.3.5

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een pleziervaartuigverzekering bestaat.

B

3b.3.6

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering bestaat.

B

3b.3.7

De kandidaat kan met behulp van alle daarvoor benodigde gegevens het principe van premieberekening toepassen door te rekenen met een promillage/percentage, een vast bedrag in euro’s (per ton laadvermogen) of via inschaling in een tabel(lenstelsel).

Tp

Eindterm

3c: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen.

3c.3.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte voor een pleziervaartuigverzekering.

K

3c.3.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

K

3c.3.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de aanvraag van een pleziervaartuigverzekering.

Ti

3c.3.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de aanvraag van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Ti

Eindterm

3d: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren.

3d.3.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een pleziervaartuigverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

3d.3.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

3e.3.1

De kandidaat kan voor een pleziervaartuigverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

3e.3.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen.

4a.3.1

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een pleziervaartuigverzekering aansluit op zijn eerdere inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.3.2

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering aansluit op zijn eerdere inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.3.3

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een pleziervaartuigverzekering aan de particuliere klant uitleggen.

B

4a.3.4

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering aan de bedrijfsmatige klant uitleggen.

B

4a.3.5

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de particuliere klant te betalen premie voor een pleziervaartuigverzekering bestaat.

B

4a.3.6

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de bedrijfsmatige klant te betalen premie voor een transportverzekering bestaat.

B

4a.3.7

De kandidaat kan de bedrijfsmatige klant uitleggen op welke wijze de premie wordt verrekend bij de diverse goederencontractpolissen.

B

4a.3.8

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke bestanddelen zijn beloning bestaat.

B

Eindterm

4b: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen.

4b.3.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een pleziervaartuigverzekering juist zijn.

Tp

4b.3.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt.

4c.3.1

De kandidaat kan voor een bestaande pleziervaartuigverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de particuliere klant.

B

4c.3.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde bestaande transportverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de bedrijfsmatige klant.

B

4c.3.3

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een bestaande pleziervaartuigverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.3.4

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde bestaande transportverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.3.5

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande pleziervaartuigverzekering zinvol is.

Ti

4c.3.6

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande transportverzekering zinvol is.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de gewenste wijzigingen op bestaande schadeverzekeringen te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4d.3.1

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een pleziervaartuigverzekering juist zijn.

Tp

4d.3.2

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering juist zijn.

Tp

4d.3.3

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging van een pleziervaartuigverzekering berekenen.

Tp

4d.3.4

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering berekenen.

Tp

Eindterm

5a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.3.1

De kandidaat kan voor een pleziervaartuigverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) beschrijven.

K

5a.3.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) beschrijven.

K

5a.3.3

De kandidaat kan voor een schade op een pleziervaartuigverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.3.4

De kandidaat kan voor een schade op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.3.5

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade (inclusief kosten) gedekt is op een pleziervaartuigverzekering.

Tp

5a.3.6

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade (inclusief kosten) gedekt is op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Tp

5a.3.7

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een pleziervaartuigverzekering.

K

5a.3.8

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

K

5a.3.9

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een pleziervaartuigverzekering.

Ti

5a.3.10

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Ti

5a.3.11

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een pleziervaartuigverzekering.

B

5a.3.12

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

5a.3.13

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een schade op een pleziervaartuigverzekering.

B

5a.3.14

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een schade op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

Eindterm

5b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

5b.3.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de schademelding op een pleziervaartuigverzekering.

B

5b.3.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de schademelding op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

5b.3.3

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke schadevergoeding berekenen op een pleziervaartuigverzekering.

Tp

5b.3.4

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke schadevergoeding berekenen op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Tp

Eindterm

5c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

 

5c.3.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise op een pleziervaartuigverzekering.

B

5c.3.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

Eindterm

5d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt.

 

5d.3.1

De kandidaat kan voor een pleziervaartuigverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.3.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.3.3

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding op een pleziervaartuigverzekering onjuist is.

Ti

5d.3.4

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering onjuist is.

Ti

5d.3.5

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een pleziervaartuigverzekering.

B

5d.3.6

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

B

Eindterm

5e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.3.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade op een pleziervaartuigverzekering.

K

5e.3.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

K

5e.3.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een pleziervaartuigverzekering.

Ti

5e.3.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering.

Ti

Eindterm

5f: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.3.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een pleziervaartuigverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

5f.3.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5g.3.1

De kandidaat kan voor een pleziervaartuigverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

5g.3.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.3.4 tot en met 2a.3.6 genoemde transportverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

d. Aansprakelijkheid en rechtsbijstand

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de behoefte en risico’s te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2a.4.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de aansprakelijkheids-, verhaals- en rechtsbijstandrisico’s onderscheiden.

B

2a.4.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant de aansprakelijkheids-, verhaals- en rechtsbijstandrisico’s onderscheiden.

B

2a.4.3

De kandidaat kan op grond van de benoemde aansprakelijkheids-, verhaals- en rechtsbijstandrisico’s van de particuliere klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.4.4

De kandidaat kan op grond van de benoemde aansprakelijkheids-, verhaals- en rechtsbijstandrisico’s van de bedrijfsmatige klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.4.5

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (inclusief eventuele jagersdekking) schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.4.6

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.4.7

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke persoonlijke of gezinsrechtsbijstandverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.4.8

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke bedrijfsrechtsbijstandverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.4.9

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke beroeps- of bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.4.10

De kandidaat kan beoordelen welke belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.4.11

De kandidaat kan beoordelen welke belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.4.12

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering omschrijven.

K

2a.4.13

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering omschrijven.

K

2a.4.14

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.4.15

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.4.16

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering.

Ti

2a.4.17

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

2a.4.18

De kandidaat kan uitleggen hoe de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en de rechtsbijstandverzekering op elkaar aansluiten.

B

2a.4.19

De kandidaat kan uitleggen hoe de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en de bedrijfsrechtsbijstandverzekering op elkaar aansluiten.

B

2a.4.20

De kandidaat kan uitleggen hoe de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en de beroepsaansprakelijkheidsverzekering op elkaar aansluiten.

B

2a.4.21

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

2a.4.22

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

2a.4.23

De kandidaat kan aan de klant uitleggen aan welke eisen de verzekering van het jagersrisico op een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren moet voldoen.

B

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2b.4.1

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke maatregelen, voor een particulier aansprakelijkheids- of rechtsbijstandrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming of beperking van aansprakelijkheidsclaims of andere mogelijke geschillen waar de particuliere klant bij betrokken kan raken.

B

2b.4.2

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke maatregelen, voor een bedrijfsmatig aansprakelijkheids- en rechtsbijstandrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming of beperking van aansprakelijkheidsclaims of andere mogelijke geschillen waar de bedrijfsmatige klant bij betrokken kan raken.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2c.4.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant voorbeelden schetsen van risico’s die samenhangen met aansprakelijkheidsclaims of andere mogelijke geschillen.

Ti

2c.4.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant voorbeelden schetsen van risico’s die samenhangen met aansprakelijkheidsclaims of andere mogelijke geschillen.

Ti

2c.4.3

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant het belang motiveren van de meest zinvolle maatregelen ter voorkoming of beperking van aansprakelijkheidsclaims of andere mogelijke geschillen.

Ti

2c.4.4

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant het belang motiveren van de meest zinvolle maatregelen ter voorkoming of beperking van aansprakelijkheidsclaims of andere mogelijke geschillen.

Ti

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2d.4.1

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

2d.4.2

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de bedrijfsmatige klant.

Ti

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2e.4.1

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

2e.4.2

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

Eindterm

3a: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken.

3a.4.1

De kandidaat kan motiveren dat de aansprakelijkheids-, verhaals- en rechtsbijstandrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.4.2

De kandidaat kan motiveren dat de aansprakelijkheids-, verhaals- en rechtsbijstandrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.4.3

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.3, 2a.5 en 2a.6 genoemde particuliere verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.4.4

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.3, 2a.5 en 2a.6 genoemde bedrijfsmatige verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.4.5

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.8 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.4.6

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.8 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.4.7

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering omschrijven.

K

3a.4.8

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering omschrijven.

K

3a.4.9

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering, en kan de mogelijke gevolgen voor de aanspraak aangeven.

B

3a.4.10

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering en kan de mogelijke gevolgen voor de aanspraak aangeven.

B

3a.4.11

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

3a.4.12

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

3a.4.13

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.4.14

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.4.15

De kandidaat kan uitleggen tot en/of vanaf welk bedrag of belang de klant een beroep kan doen op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

3a.4.16

De kandidaat kan uitleggen tot en/of vanaf welk bedrag of belang de klant een beroep kan doen op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

3a.4.17

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant de wezenlijke verschillen uitleggen tussen een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven op basis van loss-occurrencevoorwaarden en claims-madevoorwaarden.

B

3a.4.18

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen welke invloed algemene voorwaarden en overige aansprakelijkheidsbeperkende bedingen hebben op de premiestelling van een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

B

3a.4.19

De kandidaat kan aan de klant uitleggen hoe de verzekeraar omgaat met smeulende conflicten en conflicten tussen verzekerden onderling.

B

3a.4.20

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen welk gevolg het nieuwe verzekeringsrecht voor schadeverzekeringen met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

3b: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie.

3b.4.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

3b.4.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

3b.4.3

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering bestaat.

B

3b.4.4

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering bestaat.

B

3b.4.5

De kandidaat kan met behulp van alle daarvoor benodigde gegevens het principe van premieberekening toepassen door te rekenen met een promillage/percentage, een vast bedrag in euro’s, of via inschaling in een tabel(lenstelsel).

Tp

3b.4.6

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens de premie voor een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren of een persoonlijke of gezinsrechtsbijstandverzekering berekenen.

Tp

3b.4.7

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens de premie voor een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven berekenen.

Tp

Eindterm

3c: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen.

3c.4.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

3c.4.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

3c.4.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de aanvraag van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

3c.4.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de aanvraag van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

Eindterm

3d: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren.

3d.4.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

3d.4.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

3e.4.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

3e.4.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat, met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen.

4a.4.1

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.7 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering aansluit op zijn eerdere inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.4.2

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.7 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering aansluit op zijn eerdere inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.4.3

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

4a.4.4

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

4a.4.5

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de klant te betalen premie voor een particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering bestaat.

B

4a.4.6

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten en eventuele assurantiebelasting) de door de klant te betalen premie voor een bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering bestaat.

B

4a.4.7

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke bestanddelen zijn beloning bestaat.

B

Eindterm

4b: De personen zijn in staat, met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen.

4b.4.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn.

Tp

4b.4.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat, met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt.

4c.4.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bestaande particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.4.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bestaande bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.4.3

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bestaande particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.4.4

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bestaande bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.4.5

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering zinvol is.

Ti

4c.4.6

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bestaande aansprakelijkheids- of rechtsbijstandverzekering zinvol is.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat, met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de gewenste wijzigingen op bestaande schadeverzekeringen te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4d.4.1

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn.

Tp

4d.4.2

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn.

Tp

4d.4.3

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging van een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering berekenen.

Tp

4d.4.4

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering berekenen.

Tp

Eindterm

5a: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.4.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) beschrijven.

K

5a.4.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de wijze van schadevaststelling) beschrijven.

K

5a.4.3

De kandidaat kan voor een eenvoudige aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -⁠uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.4.4

De kandidaat kan voor een eenvoudige aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -⁠uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.4.5

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven aanspraak of vordering gedekt is op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Tp

5a.4.6

De kandidaat kan beargumenteren of er bij een eenvoudige vordering sprake is van persoonlijke, kwalitatieve of contractuele aansprakelijkheid van een van de verzekerden op een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren.

Ti

5a.4.7

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven aanspraak of vordering gedekt is op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Tp

5a.4.8

De kandidaat kan beargumenteren of er bij een eenvoudige vordering (inclusief eventuele preventieve kosten) sprake is van persoonlijke, kwalitatieve of contractuele aansprakelijkheid van een van de verzekerden op een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven.

Ti

5a.4.9

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht of een conflictsituatie op de rechtsbijstandverzekering aan de particuliere klant uitleggen op welke wijze de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke polisvoorwaarden dit regelen.

B

5a.4.10

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

5a.4.11

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

5a.4.12

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

5a.4.13

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

5a.4.14

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen.

Tp

5a.4.15

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen.

Tp

5a.4.16

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de afwikkeling van een aanspraak of vordering op de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen.

B

5a.4.17

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de afwikkeling van een aanspraak of vordering op de onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen.

B

5a.4.18

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5a.4.19

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5a.4.20

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5a.4.21

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5a.4.22

De kandidaat kan bij een vordering op een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren uitleggen welke (vorderingsgerechtigde) instanties een rol kunnen spelen bij de afwikkeling.

B

5a.4.23

De kandidaat kan bij een vordering op een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven uitleggen welke (vorderingsgerechtigde) instanties een rol kunnen spelen bij de afwikkeling.

B

Eindterm

5b: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

 

5b.4.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5b.4.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5b.4.3

De kandidaat kan aan de verzekerde op een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren uitleggen welke mogelijke vorderingen een of meerdere benadeelden hebben op grond van het algemene aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht.

B

5b.4.4

De kandidaat kan aan de verzekerde op een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven uitleggen welke mogelijke vorderingen een of meerdere benadeelden hebben op grond van het algemene aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht.

B

Eindterm

5c: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

5c.4.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een aanspraak, vordering of expertise op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5c.4.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een aanspraak, vordering of expertise op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

Eindterm

5d: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt

 

5d.4.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten het door de verzekeraar ingenomen standpunt afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.4.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten het door de verzekeraar ingenomen standpunt afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.4.3

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom het door de verzekeraar ingenomen standpunt op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering onjuist is.

Ti

5d.4.4

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom het door de verzekeraar ingenomen standpunt op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering onjuist is.

Ti

5d.4.5

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5d.4.6

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een uitkering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

B

5d.4.7

De kandidaat kan uitleggen waarom een rechtsbijstandverzekeraar in bepaalde gevallen geen rechtsbijstand verleent, maar de vordering rechtstreeks met de particuliere klant regelt.

B

Eindterm

5e: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.4.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

5e.4.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

K

5e.4.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

5e.4.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering.

Ti

Eindterm

5f: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.4.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

5f.4.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de melding van een aanspraak of vordering op een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5g.4.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde particuliere aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

5g.4.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.4.5 tot en met 2a.4.9 genoemde bedrijfsmatige aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

e. Inkomen en arbeidsongeschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de behoefte en risico's te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2a.5.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de arbeidsongeschiktheids- en ongevalsrisico’s onderscheiden.

B

2a.5.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant de arbeidsongeschiktheids- en ongevalsrisico’s onderscheiden.

B

2a.5.3

De kandidaat kan op grond van de benoemde arbeidsongeschiktheids- en ongevalsrisico’s van de particuliere klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.5.4

De kandidaat kan op grond van de benoemde arbeidsongeschiktheids- en ongevalsrisico’s van de bedrijfsmatige klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.5.5

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke WGA-aanvullingsverzekeringen en excedentverzekeringen schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.5.6

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke WIA-aanvullingsverzekeringen schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.5.7

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke WIA-compensatieverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.5.8

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke WIA-compensatieverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.5.9

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.5.10

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke persoonlijke of gezinsongevallenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

2a.5.11

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke collectieve ongevallenverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.5.12

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke ziekteverzuimverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.5.13

De kandidaat kan kort het belang van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke WGA eigenrisicodragersverzekering schetsen voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.5.15

De kandidaat kan beoordelen welke belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.5.16

De kandidaat kan beoordelen welke belangen van de klant onder de dekking van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering kunnen worden geschaard.

Tp

2a.5.17

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering omschrijven.

K

2a.5.18

De kandidaat kan de kern van de dekking op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering omschrijven.

K

2a.5.19

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.5.20

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant voor de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekeringen afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren schetsen.

Ti

2a.5.21

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering.

Ti

2a.5.22

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

2a.5.23

De kandidaat kan op hoofdlijnen het verschil in dekking omschrijven tussen de in het verzekeringbedrijf gebruikelijke collectieve ongevallenverzekering voor bedrijven en de collectieve ongevallenverzekering voor verenigingen.

K

2a.5.24

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

2a.5.25

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico en de bepaling van de hoogte van het benodigde verzekerde bedrag van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

 

B

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2b.5.1

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke maatregelen, voor een particulier arbeidsongeschiktheids- of ongevalsrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid en/of ongevallen en ter beperking van de eventuele gevolgen.

B

2b.5.2

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke maatregelen, voor een bedrijfsmatig aansprakelijkheids- en rechtsbijstandrisico concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid en/of ongevallen en ter beperking van de eventuele gevolgen.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2c.5.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant voorbeelden schetsen van risico’s die samenhangen met arbeidsongeschiktheid en ongevallen.

Ti

2c.5.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant voorbeelden schetsen van risico’s die samenhangen met arbeidsongeschiktheid en ongevallen.

Ti

2c.5.3

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant het belang motiveren van de meest zinvolle maatregelen ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid of ongevallen en ter beperking van de eventuele gevolgen.

Ti

2c.5.4

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant het belang motiveren van de meest zinvolle maatregelen ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid of ongevallen en ter beperking van de eventuele gevolgen.

Ti

2c.5.5

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke gevolgen illustreren van de verplichtingen die uit de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet verbetering poortwachter voortvloeien.

Ti

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2d.5.1

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

2d.5.2

De kandidaat kan inschatten welke van de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringsvoorwaarden het beste aansluiten op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de bedrijfsmatige klant.

Ti

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2e.5.1

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

2e.5.2

De kandidaat kan, ingeval er uit de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen meerdere verzekeringsvoorwaarden zijn geselecteerd, de relevante verschillen aangeven.

B

Eindterm

3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken.

3a.5.1

De kandidaat kan motiveren dat de arbeidsongeschiktheids- en ongevalsrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -⁠wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.5.2

De kandidaat kan motiveren dat de arbeidsongeschiktheids- en ongevalsrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -⁠wensen, door de advisering van een of meerdere van de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.5.3

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.3, 2a.4 en 2a.6 genoemde particuliere verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.5.4

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.3, 2a.4 en 2a.6 genoemde bedrijfsmatige verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.5.5

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.5.6

De kandidaat kan de gangbare begrippen uit een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.5.7

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering omschrijven.

K

3a.5.8

De kandidaat kan voor eenvoudige schadegevallen de dekking op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering omschrijven.

K

3a.5.9

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering, en kan de mogelijke gevolgen voor de uitkering aangeven.

B

3a.5.10

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering en kan de mogelijke gevolgen voor de uitkering aangeven.

B

3a.5.11

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

3a.5.12

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

3a.5.13

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.5.14

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering de meest gangbare (dekkingsbeperkende) clausules en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.5.15

De kandidaat kan uitleggen of, op welk moment en voor welk bedrag de klant een beroep kan doen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

3a.5.16

De kandidaat kan uitleggen of, op welk moment en voor/vanaf welk bedrag de klant een beroep kan doen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

3a.5.17

De kandidaat kan uitleggen met welk doel een klimmende, stijgende of geïndexeerde arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering wordt gesloten en welke gevolgen de klimming, stijging of indexering hebben voor de premie en de uitkering.

B

3a.5.18

De kandidaat kan uitleggen wat op de (collectieve) ongevallenverzekering onder een ongeval wordt verstaan.

B

3a.5.19

De kandidaat kan voor de particuliere klant voor meerdere arbeidsongeschiktheidsscenario’s illustreren hoe lang hij recht heeft op loondoorbetaling (inclusief eventuele CAO-verplichtingen), op welke wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hij in de diverse scenario’s aanspraak kan maken, en aan welke voorwaarden daarvoor moet zijn voldaan.

Ti

3a.5.20

De kandidaat kan voor de bedrijfsmatige klant voor meerdere arbeidsongeschiktheidsscenario’s diens financiële en overige werkgeversverplichtingen schetsen in verband met zijn arbeidsongeschikte werknemer(s).

Ti

3a.5.21

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering illustreren op welke uitkering de bedrijfsmatige klant en/of diens werknemer recht kan/kunnen hebben.

Ti

3a.5.22

De kandidaat kan kort doel, doelgroep en maximale uitkering van de voor de klant relevante sociale inkomensdervingswetten omschrijven.

K

3a.5.23

De kandidaat kan uitleggen waarom bij de verzekering van een arbeidsongeschiktheidspensioen een pensioenclausule in de polis wordt opgenomen.

B

3a.5.24

De kandidaat kan uitleggen wanneer de startende zelfstandige in aanmerking kan komen voor vrijwillige verzekering op grond van de sociale inkomensdervingswetten.

B

3a.5.25

De kandidaat kan verklaren waarom bij het standaardtarief de aanvangspremie van een klimmende arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen hoger is dan van een gelijkblijvende arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

B

3a.5.26

De kandidaat kan uitleggen wat arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeraars in de regel als maximum te verzekeren bedrag hanteren.

B

3a.5.27

De kandidaat kan uitleggen wanneer de verzekeraar een keuringseis stelt.

B

3a.5.28

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat de fiscale gevolgen zijn van het betalen van de premie en/of ontvangen van een of meerdere uitkeringen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

3a.5.29

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat de fiscale gevolgen zijn van het betalen van de premie en/of ontvangen van een of meerdere uitkeringen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

3a.5.30

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen welk gevolg het nieuwe verzekeringsrecht voor schadeverzekeringen met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie.

3b.5.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

3b.5.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de berekening van de premie van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

3b.5.3

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering bestaat.

B

3b.5.4

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering bestaat.

B

3b.5.5

De kandidaat kan met behulp van alle daarvoor benodigde gegevens het principe van premieberekening toepassen door te rekenen met een promillage/percentage, een vast bedrag in euro’s, of via inschaling in een tabel(lenstelsel).

Tp

3b.5.6

De kandidaat kan voor de zelfstandig ondernemer met behulp van alle benodigde gegevens de premie van een arbeidsongeschiktheidverzekering berekenen.

Tp

Eindterm

3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen.

3c.5.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

3c.5.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

3c.5.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de verzekeringsaanvraag van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

3c.5.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de verzekeringsaanvraag van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

Eindterm

3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren.

3d.5.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

3d.5.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het aanvraagformulier van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

3e.5.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.14 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

3e.5.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.14 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beoordelen of alle voor de aanvraag vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen.

4a.5.1

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.11 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering aansluit op zijn (eerdere) inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.5.2

De kandidaat kan beoordelen of de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.11 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering aansluit op zijn (eerdere) inschatting van het ter verzekering aangeboden risico.

Tp

4a.5.3

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

4a.5.4

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) uitleggen voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

4a.5.5

De kandidaat kan aan de kandidaat-verzekerde uitleggen waarom hij door de verzekeraar wordt opgeroepen voor een medische keuring en welke personen hierbij een rol spelen.

B

4a.5.6

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten) de door de klant te betalen premie voor een particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering bestaat.

B

4a.5.7

De kandidaat kan uitleggen uit welke bestanddelen (inclusief kosten) de door de klant te betalen premie voor een bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering bestaat.

B

4a.5.8

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke bestanddelen zijn beloning bestaat.

B

Eindterm

4b: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen.

4b.5.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn.

Tp

4b.5.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt.

4c.5.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bestaande particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.5.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bestaande bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering aan de klant de gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in de situatie van de klant.

B

4c.5.3

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bestaande particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.5.4

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bestaande bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.5.5

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bestaande collectieve arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering omschrijven welke gevolgen een verhoogde schadelast kan hebben op de premie en/of voorwaarden van de verzekering.

K

4c.5.6

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering zinvol is.

Ti

4c.5.7

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering zinvol is.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de gewenste wijzigingen op bestaande schadeverzekering te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4d.5.1

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn.

Tp

4d.5.2

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in de polis of het polisaanhangsel van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn.

Tp

4d.5.3

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering berekenen.

Tp

4d.5.4

De kandidaat kan op basis van de oorspronkelijke premie en de gewijzigde premie de restitutie resp. suppletie als gevolg van een wijziging op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering berekenen.

Tp

Eindterm

5a: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.5.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of invaliditeit) beschrijven.

K

5a.5.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering de stappen in de schadebehandelingsprocedure (inclusief de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of invaliditeit) beschrijven.

K

5a.5.3

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen welke personen, bedrijven en instanties bij het schadebehandelingsproces (kunnen) zijn betrokken na het ontstaan van arbeidsongeschiktheid of plaatsvinden van een ongeval.

B

5a.5.4

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen welke personen, bedrijven en instanties bij het schadebehandelingsproces (kunnen) zijn betrokken na het ontstaan van arbeidsongeschiktheid of plaatsvinden van een ongeval.

B

5a.5.5

De kandidaat kan voor een eenvoudige schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.5.6

De kandidaat kan voor een eenvoudige schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.5.7

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade gedekt is op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Tp

5a.5.8

De kandidaat kan met behulp van de daarvoor benodigde gegevens beoordelen of een gegeven schade gedekt is op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Tp

5a.5.9

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

5a.5.10

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

5a.5.11

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

5a.5.12

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

5a.5.13

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen.

Tp

5a.5.14

De kandidaat kan beoordelen of er sprake is van samenloop op de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen.

Tp

5a.5.15

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de schadeafwikkeling op de onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen.

B

5a.5.16

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat onder samenloop wordt verstaan en de gevolgen daarvan aangeven voor de schadeafwikkeling op de onder2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekeringen.

B

5a.5.17

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij de melding van arbeidsongeschiktheid of een ongeval op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5a.5.18

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij de melding van arbeidsongeschiktheid of een ongeval op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5a.5.19

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van de (financiële) gevolgen van arbeidsongeschiktheid of een ongeval op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5a.5.20

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant de mogelijke maatregelen uitleggen ter beperking van de (financiële) gevolgen van arbeidsongeschiktheid of een ongeval op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5a.5.21

De kandidaat kan op hoofdlijnen beschrijven welke verhaalsmogelijkheden de bedrijfsmatige klant heeft wanneer een derde aansprakelijk is voor de arbeidsongeschiktheid van een van zijn werknemers.

K

Eindterm

5b: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

5b.5.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de arbeidsongeschiktheids- of ongevalsmelding op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5b.5.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de arbeidsongeschiktheids- of ongevalsmelding op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5b.5.3

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke uitkering berekenen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Tp

5b.5.4

De kandidaat kan aan de hand van alle benodigde gegevens voor een eenvoudige schade de mogelijke uitkering berekenen op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Tp

Eindterm

5c: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

5c.5.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise/beoordeling op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5c.5.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke personen en organisaties betrokken zijn bij een schade en/of expertise/beoordeling op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

Eindterm

5d: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt

 

5d.5.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.5.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beargumenteren waarom en/of op welke punten de door de verzekeraar vastgestelde schadevergoeding afwijkt van zijn eigen inschatting.

Ti

5d.5.3

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde uitkering op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering onjuist is.

Ti

5d.5.4

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde uitkering op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering onjuist is.

Ti

5d.5.5

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een (voorschot)uitkering op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5d.5.6

De kandidaat kan de hoogte en samenstelling verklaren van een (voorschot)uitkering op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.12 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

B

5d.5.7

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens aan de particuliere klant uitleggen hoe de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering is samengesteld.

B

5d.5.8

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens aan de bedrijfsmatige klant uitleggen hoe de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering is samengesteld.

B

5d.5.9

De kandidaat kan aan de klant de premievrijstellingsregeling bij arbeidsongeschiktheid uitleggen.

B

5d.5.10

De kandidaat kan motiveren waarom bepaalde kosten aanvullend kunnen worden vergoed op de arbeidsongeschiktheids- of ongevallenverzekering.

Ti

Eindterm

5e: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.5.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

5e.5.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het melden van een schade van een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

K

5e.5.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

5e.5.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de schadeaangifte op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering.

Ti

Eindterm

5f: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.5.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

5f.5.2

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens van de schadeaangifte op een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5g.5.1

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde particuliere arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

5g.5.2

De kandidaat kan voor een onder 2a.5.5 tot en met 2a.5.13 genoemde bedrijfsmatige arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens inclusief overige vereiste bescheiden aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

f. Gezondheidszorg en zorg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de behoefte en risico's te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2a.6.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de ziektekostenrisico’s onderscheiden.

B

2a.6.2

De kandidaat kan op grond van de benoemde ziektekostenrisico’s van de particuliere klant de namen noemen van de in het verzekeringsbedrijf gebruikelijke (verplichte) verzekeringsvormen die deze risico’s (deels) afdekken.

K

2a.6.3

De kandidaat kan kort het belang van de Zvw-verzekering schetsen voor de particuliere klant.

Ti

2a.6.4

De kandidaat kan kort het belang van de collectieve Zvw-verzekering (met aanvullende zorgverzekering) schetsen voor de bedrijfsmatige klant.

Ti

2a.6.5

De kandidaat kan kort het belang van de particuliere aanvullende zorgverzekering schetsen voor de particuliere klant.

Ti

2a.6.6

De kandidaat kan kort het belang van de collectieve aanvullende zorgverzekering schetsen voor de particuliere klant.

Ti

2a.6.7

De kandidaat kan de kern van de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke dekkingen op de aanvullende zorgverzekeringen omschrijven.

K

2a.6.8

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant voor de particuliere aanvullende zorgverzekering afwijkende risico’s en/of risicoverzwarende factoren benoemen.

K

2a.6.9

De kandidaat kan de mogelijke gevolgen schetsen van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor voor het acceptatietraject van een particuliere aanvullende zorgverzekering.

Ti

2a.6.10

De kandidaat kan de acceptatievoordelen op een collectieve aanvullende zorgverzekering schetsen indien er sprake is van een afwijkend risico en/of risicoverzwarende factor.

Ti

2a.6.11

De kandidaat kan aan de klant op hoofdlijnen het verschil uitleggen tussen een natura- en een restitutiepolis.

B

2a.6.12

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant op hoofdlijnen de mogelijkheden en wenselijkheid uitleggen om werknemers en hun gezinsleden te verzekeren op een collectief zorgcontract.

B

2a.6.13

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat het belang is van de eventuele gegevens die worden opgevraagd voor de beoordeling van het ter verzekering aangeboden risico voor een aanvullende zorgverzekering.

B

Eindterm

2b: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2b.6.1

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke maatregelen, voor een particuliere klant concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn om het welzijn en de gezondheid van de klant te bevorderen.

B

2b.6.2

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven overzicht met mogelijke preventie- en aanverwante maatregelen, voor een bedrijfsmatige klant concluderen welke maatregelen het meest zinvol zijn om ziekteverzuim in zijn bedrijf te voorkomen en het welzijn van zijn personeel te bevorderen.

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2c.6.1

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant de meest zinvolle maatregelen illustreren om zijn welzijn en gezondheid te bevorderen.

Ti

2c.6.2

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de bedrijfsmatige klant de meest zinvolle maatregelen illustreren om ziekteverzuim in diens bedrijf te voorkomen en het welzijn van diens personeel te bevorderen.

Ti

Eindterm

2d: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2d.6.1

De kandidaat kan inschatten welke particuliere aanvullende zorgverzekering(en) het beste aansluit(en) op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

2d.6.2

De kandidaat kan inschatten welke collectieve aanvullende zorgverzekering(en) het beste aansluit(en) op de specifieke verzekeringsbehoefte en -wensen van de particuliere klant.

Ti

Eindterm

2e: De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

2e.6.1

De kandidaat kan, ingeval er voor de particuliere Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering(en) meerdere aanbieders zijn geselecteerd, met behulp van een vergelijkend overzicht de relevante verschillen qua premie en/of dekking aangeven voor de situatie van de particuliere klant.

B

2e.6.2

De kandidaat kan, ingeval er voor de collectieve Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering(en) meerdere aanbieders zijn geselecteerd, met behulp van een vergelijkend overzicht de relevante verschillen qua premie en/of dekking aangeven voor de situatie van de kandidaat-verzekerden.

B

Eindterm

3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken.

3a.6.1

De kandidaat kan motiveren dat de ziektekostenrisico’s van de klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, door de Zvw-verzekering en de advisering van de aanvullende zorgverzekering adequaat worden afgedekt.

Ti

3a.6.2

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.6 genoemde zorgverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.3, 2a.4 en 2a.5 genoemde particuliere verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.6.3

De kandidaat kan schetsen op welke wijze de onder 2a.6 genoemde zorgverzekeringen en de onder toetstermen 2a.1, 2a.2, 2a.3, 2a.4 en 2a.5 genoemde bedrijfsmatige verzekeringen op elkaar aansluiten.

Ti

3a.6.4

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de Zvw-verzekering en de aanvullende zorgverzekering op elkaar aansluiten.

B

3a.6.5

De kandidaat kan de gangbare niet-medische begrippen uit een Zvw-verzekering en aanvullende zorgverzekering verklaren aan de klant.

B

3a.6.6

De kandidaat kan voor de particuliere klant globaal de belangrijkste verschillen in dekking schetsen tussen de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke aanvullende zorgverzekeringen.

Ti

3a.6.7

De kandidaat kan voor de bedrijfsmatige klant globaal de belangrijkste verschillen in dekking schetsen tussen de in het verzekeringsbedrijf meest gebruikelijke collectieve aanvullende zorgverzekeringen.

Ti

3a.6.8

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant uitleggen wanneer de dekking geheel of gedeeltelijk ontbreekt op een Zvw-verzekering of aanvullende zorgverzekering en kan de mogelijke gevolgen voor de vergoeding aangeven.

B

3a.6.9

De kandidaat kan de gebruikelijke uitsluitingen noemen op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering.

K

3a.6.10

De kandidaat kan voor een Zvw- of aanvullende zorgverzekering de meest gangbare dekkingsbeperkingen, eigen bijdragen en eigen risico’s omschrijven.

K

3a.6.12

De kandidaat kan kort het belang van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) schetsen voor de specifieke situatie van de particuliere klant.

Ti

3a.6.13

De kandidaat kan voor de particuliere klant kort het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) schetsen en de rol die de gemeentes bij de uitvoering spelen.

Ti

3a.6.14

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen welk gevolg het nieuwe verzekeringsrecht voor schadeverzekeringen met zich meebrengt.

Tp

3a.6.15

De kandidaat kan beoordelen welke gevolgen het niet voldoen aan de verzekeringsplicht van de Zorgverzekeringswet met zich meebrengt.

Tp

3a.6.16

De kandidaat kan beoordelen welke gevolgen het niet voldoen aan de premiebetalingsplicht voor de basisverzekering met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie.

3b.6.1

De kandidaat kan aan de particuliere klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de vaststelling van de premie voor een aanvullende zorgverzekering.

B

3b.6.2

De kandidaat kan aan de bedrijfsmatige klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de vaststelling van de premie voor een collectieve Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering.

B

3b.6.3

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke standaardcomponenten de premie op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering bestaat.

B

Eindterm

3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen.

3c.6.1

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een aanvullende zorgverzekering.

K

3c.6.2

De kandidaat kan de benodigde gegevens selecteren voor het aanvragen van een offerte voor een collectieve Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering.

K

3c.6.3

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor de verzekeringsaanvraag van een aanvullende zorgverzekering.

Ti

3c.6.4

De kandidaat kan het belang van de benodigde gegevens motiveren voor het aanvragen van een offerte voor een collectieve Zvw- of aanvullende zorgverzekering.

Ti

Eindterm

3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren.

3d.6.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens voor de aanmelding/aanvraag van een Zvw- of aanvullende zorgverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

3e.6.1

De kandidaat kan voor een Zvw- of aanvullende zorgverzekering beoordelen of alle voor de aanmelding/aanvraag vereiste gegevens aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

Eindterm

4a: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen.

4a.6.1

De kandidaat kan de acceptatiebeslissing (inclusief premievoorstel en eventuele beperkende voorwaarden) voor een aanvullende zorgverzekering verklaren.

B

4a.6.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen uit welke bestanddelen zijn beloning bestaat.

B

4a.6.3

De kandidaat kan de particuliere klant, uitgaande van diens verzekeringsbehoefte en -wensen, adviseren bij zijn keuze uit de mogelijkheden die het collectieve zorgcontract biedt.

Ti

Eindterm

4b: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen.

4b.6.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens in de polis en eventuele overige bescheiden van een Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt.

4c.6.1

De kandidaat kan voor een bestaande Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering aan de particuliere klant de eventuele gevolgen voor de dekking of verzekering uitleggen van een wijziging in diens situatie.

B

4c.6.2

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een bestaande particuliere Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.6.3

De kandidaat kan in specifieke situaties voor een bestaande collectieve Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering het belang schetsen van een voorgestelde wijziging van de verzekering.

Ti

4c.6.4

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een particuliere Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering zinvol is.

Ti

4c.6.5

De kandidaat kan voor de specifieke situatie van de particuliere klant motiveren of en wanneer het oversluiten of beëindigen van een collectieve Zvw- of aanvullende zorgverzekering zinvol is.

Ti

4c.6.6

De kandidaat kan de klant adviseren over mogelijke vervolgstappen bij aanpassing door de zorgverzekeraar van de premie en/of voorwaarden.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen de gewenste wijzigingen op bestaande schadeverzekering te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4d.6.1

De kandidaat kan beoordelen of de gewijzigde gegevens in het collectief contract van een Zvw- of aanvullende zorgverzekering juist zijn.

Tp

Eindterm

5a: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.6.1

De kandidaat kan voor een Zvw- of aanvullende zorgverzekering uitleggen op welke wijze de afwikkeling van de zorgnota’s en -vergoedingen plaatsvindt.

B

5a.6.2

De kandidaat kan met behulp van een dekkingsoverzicht en de daarvoor benodigde gegevens voor een schade op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering beoordelen of een dekkingsbeperking of -uitsluiting van toepassing is.

Tp

5a.6.3

De kandidaat kan met behulp van een dekkingsoverzicht en de daarvoor benodigde gegevens voor de particuliere klant beoordelen of een schade is gedekt op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering.

Tp

5a.6.4

De kandidaat kan de principes omschrijven van een actief schaderegelingsbeleid voor een schade op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering.

K

5a.6.5

De kandidaat kan verdedigen wanneer de principes van een actief schaderegelingsbeleid geweld wordt aangedaan bij een schade op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering.

Ti

5a.6.6

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de reisverzekering aansluit op de Zvw- of aanvullende zorgverzekering.

B

5a.6.7

De kandidaat kan de algemene verplichtingen van de klant uitleggen bij schade op een Zvw- en/of aanvullende zorgverzekering.

B

5a.6.8

De kandidaat kan inschatten in welke gevallen de zorgverzekeraar bereid zal zijn vaccinaties en andere preventieve behandelingen voor zijn rekening te nemen.

Ti

Eindterm

5b: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

5b.6.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van de gegevens die worden opgevraagd voor de vergoeding op een ZVW- of aanvullende zorgverzekering.

B

5b.6.2

De kandidaat kan voor een eenvoudige schade op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering aan de hand van alle benodigde gegevens uitleggen op welke wijze de vergoeding is samengesteld, rekening houdend met eventuele dekkingsbeperkingen, eigen bijdragen en eigen risico’s.

B

Eindterm

5c: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

5c.6.1

De kandidaat kan aan de klant uitleggen welke mogelijkheden er zijn om bij een verschil van mening een second opinion aan te vragen.

B

Eindterm

5d: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt

 

5d.6.1

De kandidaat kan met behulp van alle benodigde gegevens beoordelen of de door de verzekeraar vastgestelde vergoeding op een Zvw of aanvullende zorgverzekering juist is, rekening houdend met eventuele dekkingsbeperkingen, eigen bijdragen en eigen risico’s.

Tp

5d.6.2

De kandidaat kan bij een verschil van inzicht verdedigen waarom de door de verzekeraar vastgestelde vergoeding op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering onjuist is.

Ti

5d.6.3

De kandidaat kan een berekende vergoeding op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering aan de klant uitleggen.

B

Eindterm

5e: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.6.1

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze een schade op een Zvw- of aanvullende zorgverzekering moet worden gemeld.

K

Eindterm

5f: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.6.1

De kandidaat kan beoordelen of de gegevens op het declaratieformulier van een Zvw- of aanvullende zorgverzekering juist zijn ingevuld.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5g.6.1

De kandidaat kan voor een Zvw- of aanvullende zorgverzekering beoordelen of alle voor de schadebehandeling vereiste gegevens aanwezig zijn om te worden verzonden aan de verzekeraar.

Tp

g. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Eindterm

6: De personen beschikken over een grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en zijn in staat om deze kennis toe te passen bij schadeverzekeringen.

6.1

De kandidaat kan beoordelen of een schadeverzekering voldoet aan de definitie van een verzekeringsovereenkomst.

K

6.2

De kandidaat kan beoordelen of een verzekering voldoet aan de definitie van een schadeverzekering of van een sommenverzekering.

B

6.3

De kandidaat kan beoordelen of een schadeverzekering voldoet aan de definitie van een persoonsverzekering.

B

6.4

De kandidaat kan beoordelen welke feiten op grond van de mededelingsplicht meegedeeld moeten worden bij een aanvraag van een schadeverzekering en wat de gevolgen zijn van het niet mededelen van deze feiten.

Ti

6.5

De kandidaat kan beoordelen wat de gevolgen zijn van het niet tijdig betalen van de eerste premie en de vervolgpremie van een schadeverzekering nadat de verzekeringnemer een aanmaning heeft ontvangen.

Tp

6.6

De kandidaat kan beoordelen wat de gevolgen kunnen zijn voor de hoogte van de uitkering op een schadeverzekering als er nog openstaande premies zijn.

Tp

6.7

De kandidaat kan beoordelen wanneer een schadeverzekering opzegbaar is en welke opzegtermijn in een bepaald geval in acht dient te worden genomen.

Tp

6.8

De kandidaat kan beoordelen wat de rechten en de plichten van verzekerde en verzekeraar zijn bij schade.

Tp

6.9

De kandidaat kan beoordelen wat de gevolgen kunnen zijn van het niet tijdig melden van een schade.

Tp

6.10

De kandidaat kan beoordelen wanneer en in hoeverre de verzekeraar maximaal verplicht is de gemaakte bereddingskosten te vergoeden.

K

6.11

De kandidaat kan beoordelen of er dekking is op een schadeverzekering voor een schade door eigen gebrek.

Tp

6.12

De kandidaat kan beoordelen of er dekking is op een schadeverzekering voor een schade door opzet of roekeloosheid.

Tp

6.13

De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen bij een schadeverzekering niet in strijd gehandeld wordt met het indemniteitsbeginsel.

B

6.14

De kandidaat kan beoordelen of bij een schadeverzekering sprake is van over- of onderverzekering en op welke wijze een schadevergoeding berekend dient te worden.

Ti

Bijlage 5

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Toetstermen Levensverzekeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen zijn in staat de behoefte, risico’s en (toekomstige) aanspraken op het gebied van levensverzekeringen te inventariseren en interpreteren

2a.1

De kandidaat kan een eenvoudige nalatenschap berekenen met daarin een vererfde levensverzekering

Tp

2a.2

De kandidaat kan in een casus beoordelen of successierecht verschuldigd is.

Tp

2a.3

De kandidaat kan uitleggen waarom het recht van de begunstigde op een uitkering van een levensverzekering niet kan worden aangetast door de erfgenamen van de verzekerde.

B

2a.4

De kandidaat kan globaal het verschil voor de positie van de laatstlevende aangeven van een situatie met en zonder partnerverklaring

B

2a.5

De kandidaat kan beargumenteren waarom de financiering van de AOW een bedreiging is voor de continuïteit van deze voorziening in de toekomst

Ti

2a.6

De kandidaat kan in een praktijksituatie beoordelen of er sprake is van een AOW-/ANW-hiaat.

Tp

2a.7

De kandidaat kan de gevolgen aangeven van de financieringswijze van de AOW voor de houdbaarheid van deze voorziening is een vergrijzende samenleving.

B

2a.8

De kandidaat kan uitleggen wat er in 2015 wijzigt ten aanzien van AOW-rechten

B

2a.9

De kandidaat kan beschrijven hoe de AOW en ANW worden gefinancierd.

K

2a.10

De kandidaat kan beschrijven wat de hoogte van de AOW/ANW is.

K

2a.11

De kandidaat kan de verschillende soorten AOW- en ANW-uitkeringen benoemen en beschrijven wie hiervoor verzekerd zijn.

K

2a.12

De kandidaat kan benoemen welke instantie de AOW-uitkering verzorgt.

K

2a.13

De kandidaat kan omschrijven wie gerechtigd zijn tot een AOW- of ANW-uitkering.

K

2a.14

De kandidaat kan de samenhang tussen de drie pijlers van het Nederlandse stelsel van oudedagsvoorzieningen schetsen.

Ti

2a.15

De kandidaat kan een grafische voorstelling met ouderdoms- en nabestaandenpensioen interpreteren.

Ti

2a.16

[Red: Vervallen.]

 

2a.17

[Red: Vervallen.]

 

2a.18

De kandidaat kan de wettelijke systematiek van waardeoverdracht cijfermatig illustreren.

Ti

2a.19

[Red: Vervallen.]

 

2a.20

De kandidaat kan de rol uitleggen die de verschillende uitvoerders van pensioenvoorzieningen in de 2e pijler spelen.

B

2a.21

De kandidaat kan uitleggen waarom de juiste waarde van een pensioentoezegging op basis van waardevastheid of welvaartsvastheid niet vooraf kan worden berekend.

B

2a.22

De kandidaat kan uitleggen welke richtlijnen gelden voor de maximale opbouw van de toegestane pensioenvormen.

B

2a.23

De kandidaat kan uitleggen wat de PW resp. de WVPS bepaalt ten aanzien van de pensioenrechten bij echtscheiding.

B

2a.24

De kandidaat kan omschrijven in welke situatie de zelfstandig ondernemer (zgn. IB-ondernemer) te maken heeft met verplichte deelneming aan een pensioenregeling en daarvan enkele voorbeelden geven.

B

2a.26

De kandidaat kan de oorzaken aangeven waardoor een pensioenvoorziening achterblijft bij het plaatje van een 'ideaal' pensioen.

B

2a.27

De kandidaat kan de begrippen 'collectieve' en 'individuele' waardeoverdracht verklaren.

B

2a.28

De kandidaat kan de voor- en nadelen van conversie uitleggen.

B

2a.29

De kandidaat kan een tweetal voorbeelden noemen van een groep van vrije beroepsbeoefenaars die aangesloten zijn bij beroepspensioenfondsen.

K

2a.30

[Red: Vervallen.]

 

2a.31

De kandidaat kan omschrijven in welke uitkeringssoorten pensioenen worden onderscheiden.

K

2a.32

De kandidaat kan omschrijven wat het begrip ‘nominaal’ in het kader van een pensioenuitkering inhoudt.

K

2a.33

De kandidaat kan omschrijven wat het begrip ‘waardevast’ in het kader van een pensioenuitkering inhoudt.

K

2a.34

De kandidaat kan omschrijven wat het begrip ‘welvaartsvast’ in het kader van een pensioenuitkering inhoudt.

K

2a.35

[Red: Vervallen.]

 

2a.36

De kandidaat kan de begrippen 'nominaal', 'waardevast' en 'welvaartsvast' omschrijven.

K

2a.37

De kandidaat kan het tweeverdienershiaat beschrijven.

K

2a.38

[Red: Vervallen.]

 

2a.39

[Red: Vervallen.]

 

2a.40

[Red: Vervallen.]

 

2a.41

[Red: Vervallen.]

 

2a.42

[Red: Vervallen.]

 

2a.43

[Red: Vervallen.]

 

2a.44

De kandidaat kan de consequenties uitleggen van de keuze voor opbouw van het DGA-pensioen in eigen beheer.

B

2a.45

De kandidaat kan de wettelijke definitie 'DGA' omschrijven.

K

2a.46

De kandidaat kan de gevolgen van deelname aan een bedrijfsspaarregeling voor het uitkeringsniveau van sociale verzekeringen beargumenteren.

Ti

2a.47

De kandidaat kan beoordelen of spaarloontegoeden binnen de vermogensrendementsheffing vallen.

Tp

2a.48

De kandidaat kan de extra heffingen bij ontslagvergoedingen berekenen.

Tp

2a.49

De kandidaat kan de kwalitatieve en kwantitatieve toets uitleggen.

B

2a.50

De kandidaat kan globaal uitleggen hoe levensloopregelingen werken en wie mogen deelnemen.

B

2a.51

De kandidaat kan de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de levensloopregeling uitleggen.

B

2a.52

De kandidaat kan uitleggen hoe gelden van de levensloopregeling kunnen worden ontspaard.

B

2a.53

De kandidaat kan de onderlinge verschillen tussen de levenslange oudedagslijfrente, de tijdelijke oudedagslijfrenten en de overbruggingslijfrente aangeven.

B

2a.54

De kandidaat kan uitleggen wanneer een gouden handdruk van toepassing is.

K

2a.55

De kandidaat kan de fiscale mogelijkheden van een gouden handdruk omschrijven.

K

2a.56

De kandidaat kan omschrijven wanneer extra belastingheffing van toepassing is.

K

2a.57

De kandidaat kan in eigen woorden het begrip oudedagsreserve uitleggen.

B

2a.58

[Red: Vervallen.]

 

2a.59

De kandidaat kan de benodigde verzekeringsgegevens van een ondernemer inventariseren.

B

2a.60

De kandidaat kan de lijfrentemogelijkheden in de opbouwfase voor een ondernemer benoemen.

K

2a.61

De kandidaat kan de stakingswinstvrijstellingen benoemen.

K

2a.62

De kandidaat kan aan de hand van een berekening duidelijk maken wat een doorwerkbonus of uitstel van de AOW voor financiële consequenties heeft en aangeven welke consequenties het meebetalen aan de AOW heeft op het pensioeninkomen.

Ti

2a.63

De kandidaat kan aantonen op welke wijze hij tot een passend advies is gekomen.

Tp

Eindterm

2b: De personen zijn in staat de (toekomstige) financiële positie van de cliënt te inventariseren.

2b.1

De kandidaat kan motiveren waarom in het belastingsstelsel een boxensysteem is ingevoerd.

Ti

2b.2

De kandidaat kan in een berekening het schijventarief van box 1 toepassen.

Tp

2b.3

De kandidaat kan een concrete situatie de verschuldigde belasting in box 3 berekenen.

Tp

2b.4

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de wijze van belastingheffing in box 1 en in box 3.

B

2b.5

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze heffing van inkomstenbelasting over de waarde van een gewone kapitaalverzekering plaatsvindt.

B

2b.6

De kandidaat kan opsommen welke belastingwetten invloed hebben op levensverzekering, premie en uitkering.

K

2b.7

De kandidaat kan inschatten of verkrijgingen die in principe aan heffing met successie- of schenkingsrecht onderhevig zijn de vrijstellingen overschrijden.

Ti

2b.8

De kandidaat kan het successierecht na toepassing van een vrijstelling berekenen.

Tp

2b.9

De kandidaat kan uitleggen wat imputatie en de invloed daarvan op vrijstellingen inhoudt.

B

2b.10

De kandidaat kan beschrijven over welke verkrijgingen successierecht is verschuldigd.

K

2b.11

De kandidaat kan de verschillende vrijstellingen ter zake van successie- en schenkingsrecht globaal benoemen.

K

2b.12

De kandidaat kan in een casus de AOW-/ANW-rechten van een consument uitwerken.

Ti

2b.13

De kandidaat kan de kennis ter zake van de wijze waarop AOW en ANW worden gefinancierd in een praktijksituatie toepassen.

Tp

2b.14

De kandidaat kan de gevolgen voor de hoogte van de AOW/ANW berekenen van 'buitenlandse jaren'.

Tp

2b.15

De kandidaat kan in verschillende situaties de AOW-uitkering berekenen, rekening houdend met leeftijd en met inkomen van de partner.

Tp

2b.16

De kandidaat kan inkomenstekorten in verband met het overlijden van de partner berekenen.

Tp

2b.17

De kandidaat kan in een praktijksituatie beoordelen voor welke soorten AOW/ANW-uitkering een cliënt in aanmerking komt.

Tp

2b.18

De kandidaat kan een AOW- of ANW-recht toepassen in een inkomensopstelling.

Tp

2b.19

De kandidaat kan korting op AOW- of ANW-uitkering toepassen in een inkomensopstelling.

Tp

2b.20

De kandidaat kan het tweeverdienershiaat berekenen.

Tp

2b.21

De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen AOW of ANW wordt gekort wegens eigen inkomsten.

B

2b.22

De kandidaat kan op basis van de persoonlijke omstandigheden van een cliënt beoordelen in welke mate recht op een AOW-/ANW-uitkering bestaat.

B

2b.23

De kandidaat kan beargumenteren waarom vervroegen van het pensioen met actuariële herrekening een verlaging van het pensioenbedrag tot gevolg heeft.

Ti

2b.24

De kandidaat kan in een praktijksituatie het pensioenvooruitzicht van een cliënt berekenen.

Tp

2b.25

[Red: Vervallen.]

 

2b.26

De kandidaat kan in een concrete situatie de verdeling van rechten bij echtscheiding berekenen.

Tp

2b.27

[Red: Vervallen.]

 

2b.28

De kandidaat kan een pensioenberekening maken in een gegeven opbouwsysteem.

Tp

2b.29

[Red: Vervallen.]

 

2b.30

De kandidaat kan uitleggen hoe bij het berekenen van het ouderdomspensioen rekening wordt gehouden met de basisuitkering van de AOW.

B

2b.31

[Red: Vervallen.]

 

2b.32

[Red: Vervallen.]

 

2b.33

[Red: Vervallen.] .

 

2b.34

De kandidaat kan globaal aangeven welke inhoudingen de verzekeraar verplicht in mindering brengt op uit te keren pensioenen.

K

2b.35

De kandidaat kan opnoemen welke soorten pensioen in een fiscaal erkende pensioenregeling kunnen voorkomen en wat de toegestane ingangs- en einddatum zijn.

K

2b.36

[Red: Vervallen.]

 

2b.37

De kandidaat kan de maximale inleg voor de levensloopregeling berekenen.

Tp

2b.38

De kandidaat kan het totale levenslooptegoed beoordelen.

Tp

2b.39

De kandidaat kan de levensloopkorting berekenen.

Tp

2b.40

De kandidaat kan de ouderschapsverlofkorting berekenen.

Tp

2b.41

De kandidaat kan uitleggen wat het (fiscale) voordeel voor de werknemer is van deelname aan de levensloopregeling.

B

2b.42

De kandidaat kan de belaste stakingswinst berekenen, met toepassing van de stakingsaftrek.

Tp

2b.43

De kandidaat kan de fiscale regels met betrekking tot lijfrente en stakingswinst toepassen.

Tp

2b.44

De kandidaat kan de regels van de WIA uitleggen

B

Eindterm

2c: De personen zijn in staat alternatieve oplossingen te inventariseren voor het realiseren van de zekerheidsbehoefte.

2c.1

De kandidaat kan de essentie aangeven van de rechten van de verzekeringnemer bij levensverzekeringen.

B

2c.2

De kandidaat kan beargumenteren in welke gevallen een levensverzekeraar gezondheidswaarborgen zal verlangen.

Ti

2c.3

De kandidaat kan beoordelen welke gezondheidswaarborgen een levenverzekeraar zal verlangen bij het aanvragen van een nieuwe levensverzekering en bij mutatie of conversie van een bestaande levensverzekering.

Tp

2c.4

De kandidaat kan de betekenis aangeven van de Wet op de Medische Keuringen (WMK) voor de acceptatie van verzekeringen gerelateerd aan een loondienstverband.

B

2c.5

De kandidaat kan motiveren waarom een Kapitaalverzekering Eigen Woning wordt verkozen boven een verzekering in box 3.

Ti

2c.6

De kandidaat kan de functie van een Kapitaalverzekering Eigen Woning uitleggen.

B

2c.7

De kandidaat kan adviseren hoe een ouder door middel van levensverzekering zodanig aan een kind schenkt, dat hierbij geen of zo weinig mogelijk schenkingsrecht is verschuldigd.

Ti

2c.8

De kandidaat kan de regels ten aanzien van het schenkingsrecht in een praktijksituatie toepassen.

Tp

2c.9

De kandidaat kan uitleggen hoe, na het overlijden van de verzekerde, de zgn. 'partnerverklaring' de positie van overblijvende echtgenoten/partners beschermt in geval van een in verband met een hypothecaire lening verpande polis.

B

2c.10

De kandidaat kan de rol uitleggen van de levensverzekering in een huwelijksgemeenschap en/of een nalatenschap.

K

2c.11

De kandidaat kan globaal beschrijven wat de functie van een partnerverklaring is.

K

2c.12

De kandidaat kan inschatten in welke situaties afwijking van het wettelijke systeem aan de orde kan zijn.

Ti

2c.13

[Red: Vervallen.]

 

2c.14

[Red: Vervallen.]

 

2c.15

De kandidaat kan uitleggen over welke vormen van verlof pensioenaanspraken mogen worden opgebouwd.

B

2c.16

[Red: Vervallen.]

 

2c.17

[Red: Vervallen.]

 

2c.18

De kandidaat kan uitleggen onder welke voorwaarden de fiscale regelgeving de mogelijkheid biedt om extra pensioen in te kopen.

B

2c.19

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze een pensioentoezegging tot stand komt.

B

2c.20

De kandidaat kan de verschillende vormen van pensioen noemen en hun onderlinge verband aangeven.

B

2c.21

[Red: Vervallen.]

 

2c.22

De kandidaat kan opsommen welke bestanddelen van het loon en welke perioden van diensttijd fiscaal in aanmerking mogen worden genomen.

K

2c.23

De kandidaat kan de uitgangspunten m.b.t. het pensioengevend salaris benoemen.

K

2c.24

[Red: Vervallen.]

 

2c.25

[Red: Vervallen.]

 

2c.26

[Red: Vervallen.]

 

2c.27

[Red: Vervallen.]

 

2c.28

De kandidaat kan de voordelen en nadelen van opbouwen van het DGA-pensioen in eigen beheer toepassen in een praktijksituatie.

Tp

2c.29

De kandidaat kan beschrijven in hoeverre de pensioenmogelijkheden voor een DGA met eigen beheer afwijken van het verzekerde DGA-pensioen.

B

2c.30

De kandidaat kan de voor- en nadelen aangeven van pensioenopbouw in eigen beheer.

B

2c.31

[Red: Vervallen.]

 

2c.32

[Red: Vervallen.]

 

2c.33

[Red: Vervallen.]

 

2c.34

De kandidaat kan beschrijven hoe het doelvermogen voor het DGA-pensioen in eigen beheer wordt opgebouwd.

K

2c.35

De kandidaat kan de begrippen 'lineaire opbouw' en 'actuariële opbouw' beschrijven.

K

2c.36

[Red: Vervallen.]

 

2c.37

De kandidaat kan het dubbele fiscale voordeel van lijfrentepremieaftrek in combinatie met deelname aan spaarloon uitwerken.

Ti

2c.38

De kandidaat kan de verschillen tussen spaarloon- en levensloopregeling motiveren.

Ti

2c.39

De kandidaat kan de maximale lijfrentepremieaftrek berekenen aan de hand van de jaarruimte en de reserveringsruimte.

Tp

2c.40

De kandidaat kan uitleggen hoe bedrijfsspaarregelingen werken en wie mogen deelnemen.

B

2c.41

De kandidaat kan in eigen woorden het begrip spaarloonregeling uitleggen.

B

2c.42

De kandidaat kan de deblokkeringsmogelijkheden benoemen.

K

2c.43

De kandidaat kan de aanwendingsmogelijkheden van geblokkeerde spaartegoeden benoemen.

K

2c.44

De kandidaat kan de rechten en plichten binnen een spaarreglement benoemen.

K

2c.45

De kandidaat kan de soorten fiscaal toegestane lijfrenten opsommen en omschrijven.

K

2c.46

De kandidaat kan in eigen woorden het begrip uitgestelde en direct ingaande lijfrente weergeven.

K

2c.47

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent de aflossingsvorm of renteconstructie van een hypothecair krediet berekeningen maken (van bijvoorbeeld het rentepercentage, de verzekeringspremies, beleggingsbedrag of de spaartermijn).

Tp

2c.48

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent beschikbaar inkomen, fiscale faciliteiten en gewenste oudedags- of nabestaandenuitkeringen berekeningen maken (van bijvoorbeeld de verzekeringspremies, beleggingsbedragen of de spaarbedragen).

Tp

2c.49

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens de klant uitleggen wat de voor- en nadelen zijn van een spaarrekening of een beleggingsrekening in vergelijking tot elkaar en tot een levensverzekeringoplossing.

Ti

Eindterm

2d: De personen zijn in staat de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren en te vergelijken.

2d.1

De kandidaat kan in een praktijksituatie beargumenteren aan welke soort levensverzekering de voorkeur gegeven zou moeten worden.

Ti

2d.2

De kandidaat kan de meest voorkomende polisuitsluitingen of uitkeringsbeperkende bepalingen (zoals bijv. oorlog, zelfdoding, wanbetaling, schending mededelingsplicht) in een geschetste situatie toepassen.

Tp

2d.3

De kandidaat kan globaal het verschil tussen een traditionele verzekering en een unit-linked/universal life verzekering uitleggen ten aanzien van belening, premievrijmaking en afkoop.

B

2d.4

De kandidaat kan een aantal verschillen aangeven tussen traditionele winstdelende verzekeringen enerzijds en unit-linked en universal-life-verzekeringen anderzijds.

B

2d.5

De kandidaat kan in een omschrijving de meest voorkomende vormen van levensverzekering herkennen.

B

2d.6

De kandidaat kan de begrippen 'unit-linked' en 'universal life' omschrijven en/of in een gegeven context herkennen.

K

2d.7

De kandidaat kan de klant inzicht geven in de kostenstructuur van de polis, waaronder de afsluit-, continuatie- of andere provisies, alsmede de financiële bijsluiter toepassen.

Tp

Eindterm

2e: De personen zijn in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

2e.1

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot afsluit- en continuatieprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.2

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot het dienstverleningsdocument en deze toepassen.

Tp

2e.3

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot bonusprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.4

De kandidaat kan de regels benoemen en verstrekte informatie toelichten met betrekking tot kostentransparantie.

B

2e.5

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot de cliëntovereenkomst en deze toepassen.

Tp

Eindterm

3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen een (aanvullende) levensverzekering te adviseren, om te komen tot een gerichte keuze en aanvraag.

3a.1

De kandidaat kan illustreren hoe een gegeven of een gewenste situatie in het algemeen in de levensverzekeringovereenkomst is geregeld.

Ti

3a.2

De kandidaat kan in praktijksituaties verzekeringsoplossingen uitwerken met behulp van de verschillende soorten levensverzekering, vormen van levensverzekering en mogelijke aanvullende dekkingen bij levensverzekeringen.

Ti

3a.3

De kandidaat kan in een praktijksituatie beoordelen welke soort levensverzekering aansluit bij de persoonlijke situatie van een consument.

Tp

3a.4

De kandidaat kan de verschillende levensverzekeringsvormen en aanvullende dekkingen gebruiken bij het voorzien in de geïnventariseerde verzekeringsbehoefte van een consument.

Tp

3a.5

De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of het gekozen product en het ingevulde aanvraagformulier niet strijdig zijn met het opgestelde klantprofiel.

Tp

3a.6

De kandidaat kan een polisopmaak met premiesplitsing ter vermijding van successierecht adviseren.

Ti

3a.7

[Red: Vervallen.]

 

3a.8

[Red: Vervallen.]

 

3a.9

De kandidaat kan adviseren hoe een pensioen flexibel kan worden vormgegeven.

Ti

3a.10

[Red: Vervallen.]

 

3a.11

[Red: Vervallen.]

 

3a.12

De kandidaat kan met de van toepassing zijnde uitkeringsgegevens een advies opstellen voor aanvulling op de AOW in de vorm van een pensioenverzekering.

Ti

3a.13

De kandidaat kan beargumenteren welke uitvoeringswijze voor een vrijwillige aanvullende pensioenregeling adequaat is.

Ti

3a.14

[Red: Vervallen.]

 

3a.15

[Red: Vervallen.]

 

3a.16

[Red: Vervallen.]

 

3a.17

De kandidaat kan de bepalingen aangaande de hoogte, de opbouwperiode en de pensioenleeftijd in een praktijksituatie toepassen.

Tp

3a.18

[Red: Vervallen.]

 

3a.19

De kandidaat kan de bepalingen aangaande hoogte, opbouwperiode en pensioenleeftijd in een casus toepassen.

Tp

3a.20

[Red: Vervallen.]

 

3a.21

De kandidaat kan een pensioenbreuk aantonen aan de hand van een berekening en een oplossing d.m.v. verzekering voorstellen.

Tp

3a.22

[Red: Vervallen.]

 

3a.23

De kandidaat kan beargumenteren of in een concrete situatie verzekeren dan wel eigen beheer behoort te worden geadviseerd.

Ti

3a.24

De kandidaat kan het te verzekeren bedrag van een door een rechtpersoon ten behoeve van zichzelf te sluiten overlijdensverzekering berekenen, uitgaande van een benodigde netto-uitkering.

Tp

3a.25

De kandidaat kan de verzekeringsmogelijkheden van een gouden handdruk adviseren.

Ti

3a.26

De kandidaat kan de levensloopregeling toepassen in het kader van een plan voor eerdere pensionering.

Ti

3a.27

De kandidaat kan met de van toepassing zijnde uitkeringsgegevens een advies opstellen voor aanvulling op de AOW in de vorm van een lijfrenteverzekering.

Ti

3a.28

De kandidaat kan verzekeringsoplossingen uitwerken met behulp van de verschillende vormen van lijfrenteverzekeringen.

Ti

3a.29

De kandidaat kan de extra mogelijkheden voor lijfrentepremieaftrek voor de IB-ondernemer in een praktijksituatie uitwerken.

Ti

3a.30

De kandidaat kan een verzekeringsvoorstel uitwerken met optimale gebruikmaking van deelneming aan de Oudedagsreserve (OR).

Ti

3a.31

De kandidaat kan de stakingswinst en stakingswinstvrijstellingen uitwerken in combinatie met de mogelijkheden voor lijfrentepremieaftrek.

Ti

3a.32

De kandidaat kan een adequate oudedags- en nabestaandenvoorziening adviseren voor een zelfstandig ondernemer.

Ti

3a.33

De kandidaat kan de maximale lijfrentepremieaftrek berekenen voor de IB-ondernemer, met inachtneming van de fiscale regels met betrekking tot stakingswinst en Oudedagsreserve (OR).

Tp

3a.34

De kandidaat kan de fiscale regels met betrekking tot lijfrente en Oudedagsreserve (OR) toepassen.

Tp

3a.35

De kandidaat kan de kennis ter zake van fiscale regels en verzekeringsvormen toepassen bij het ontwerpen van een verzekeringsoplossing voor de afdekking van inkomenstekorten als gevolg van overlijden of langleven van de IB-ondernemer.

Tp

3a.36

De kandidaat kan uitleggen hoe met gebruikmaking van de fiscale mogelijkheden met betrekking tot stakingswinst en lijfrente een oudedagsvoorziening kan worden gerealiseerd.

B

3a.37

De kandidaat kan behoeften met betrekking tot een oudedagsvoorziening voor een zelfstandig ondernemer combineren met de verzekeringsmogelijkheden.

B

Eindterm

3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen de mogelijke vormen en wettelijke (fiscale) gevolgen op het gebied van pensioen- of levensverzekeringen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de cliënt.

3b.1

De kandidaat kan in een praktijksituatie een verzekeringsvoorstel uitwerken voor de verschillende soorten van levensverzekering.

Ti

3b.2

De kandidaat kan de systematiek van premieonttrekking voor de verschillende verzekeringsdekkingen bij universal life verzekeringen in een casus toepassen.

Tp

3b.3

De kandidaat kan uitleggen hoe de grondslagen waarop overeenkomsten van levensverzekeringen zijn gebaseerd van invloed zijn bij de verschillende vormen en soorten van levensverzekering.

B

3b.4

De kandidaat kan de werking van de verschillende vormen van levensverzekering uitleggen.

B

3b.5

De kandidaat kan de door een levenverzekeraar verlangde gezondheidswaarborgen interpreteren en de noodzaak van die waarborgen motiveren aan de consument.

Ti

3b.6

De kandidaat kan opsommen aan welke voorwaarden een Kapitaalverzekering Eigen Woning moet voldoen.

K

3b.7

De kandidaat kan voorbeelden geven van situaties waarbij men bij levensverzekeringen te maken krijgt met schenkingsrecht.

B

3b.8

De kandidaat kan de onaantastbaarheidsleer en de functie van artikel 13 SW uitleggen.

B

3b.9

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze pensioen- en lijfrente-uitkeringen van invloed zijn op de hoogte van het verschuldigde successierecht.

B

3b.10

De kandidaat kan herkennen in welke situatie schenkingsrecht verschuldigd is.

K

3b.11

De kandidaat kan de voor- en nadelen van ruilen van pensioenen beargumenteren.

Ti

3b.12

De kandidaat kan de opbouwsystemen o.b.v. salaris en diensttijd uitleggen aan de hand van een grafische weergave en daarin de begrippen 'backservice' en 'comingservice' illustreren.

Ti

3b.13

[Red: Vervallen.]

 

3b.14

[Red: Vervallen.]

 

3b.15

[Red: Vervallen.]

 

3b.16

De kandidaat kan de systematiek van de loonbelasting en de uitzonderingspositie voor pensioenaanspraken en -premies ('omkeerregel') uitleggen.

B

3b.17

[Red: Vervallen.]

 

3b.18

[Red: Vervallen.]

 

3b.19

De kandidaat kan de begrippen 'evenredige opbouw' en 'evenredige financiering' uitleggen.

B

3b.20

[Red: Vervallen.]

 

3b.21

De kandidaat kan globaal in eigen woorden de wettelijke grondslag van het verbod op discriminatie van deelnemers in een pensioenregeling vertellen.

B

3b.22

[Red: Vervallen.]

 

3b.23

De kandidaat kan uitleggen wat het begrip 'sekseneutraliteit' inhoudt en hoe dit een rol speelt bij het ruilen van pensioen.

B

3b.24

[Red: Vervallen.]

 

3b.25

[Red: Vervallen.]

 

3b.26

[Red: Vervallen.]

 

3b.27

De kandidaat kan het beschikbare premie systeem uitleggen en het verband aangeven tussen de staffels en het uiteindelijke resultaat.

B

3b.28

De kandidaat kan een grafische voorstelling van de begrippen ouderdoms- en nabestaandenpensioen in eigen woorden uitleggen.

B

3b.29

De kandidaat kan d.m.v. grafische voorstellingen de resultaten van de verschillende pensioensystemen verklaren.

B

3b.30

[Red: Vervallen.]

 

3b.31

[Red: Vervallen.]

 

3b.32

De kandidaat kan omschrijven in welke gevallen het ouderdomspensioen meer mag bedragen dan 100% van het laatstverdiende salaris.

K

3b.33

De kandidaat kan het doel van de PW beschrijven.

K

3b.34

De kandidaat kan opsommen op welke wijze een pensioentoezegging tot uitvoering kan worden gebracht en welke uitvoerders mogelijk zijn.

K

3b.35

[Red: Vervallen.]

 

3b.36

De kandidaat kan globaal de kernpunten uit de Pensioenwet aangeven.

K

3b.37

De kandidaat kan globaal aangeven in hoeverre de zorgplicht van de pensioenuitvoerder is uitgebreid in de Pensioenwet.

K

3b.38

De kandidaat kan globaal omschrijven welke eisen de Pensioenwet stelt aan informatievoorziening aan werknemers.

K

3b.39

De kandidaat kan de begrippen 'pensioengevend salaris', 'pensioengrondslag, 'diensttijd' en 'franchise' omschrijven en meest gehanteerde franchises benoemen.

K

3b.40

De kandidaat kan de begrippen 'collectieve' en 'individuele' pensioenverzekering beschrijven.

K

3b.41

[Red: Vervallen.]

 

3b.42

[Red: Vervallen.]

 

3b.43

[Red: Vervallen.]

 

3b.44

De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een levensloopregeling in overeenstemming met de wettelijke vereisten is uitgevoerd.

Tp

3b.45

De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden voor uitvoering van de levensloopregeling uitleggen.

B

3b.46

De kandidaat kan het begrip Gouden Handdruk omschrijven.

K

3b.47

De kandidaat kan aangeven of deelname aan de levensloopregeling al dan niet mag samengaan met de deelname aan andere spaarregelingen.

K

3b.48

De kandidaat kan omschrijven wanneer deelname aan de levensloopregeling eindigt.

K

3b.49

De kandidaat kan aangeven welke maxima gelden ten aanzien van de jaarlijkse deelname aan de levensloopregeling.

K

3b.50

De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor deelname aan de levensloopregeling door de DGA.

K

3b.51

De kandidaat kan de mogelijkheden van waardeoverdracht in het kader van de levensloopregeling omschrijven.

K

3b.52

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de extra lijfrentepremieaftrek voor de IB-ondernemer en de mogelijkheden voor pensioenopbouw voor de DGA.

B

3b.53

De kandidaat kan de fiscale regels met betrekking tot de Oudedagsreserve (OR) beschrijven.

K

Eindterm

3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen de mogelijke voorwaarden en risico’s van deze verzekeringen te verduidelijken.

3c.1

De kandidaat kan het ontbreken van de premiebetalingsplicht van de verzekeringnemer bij overeenkomsten van levensverzekering verklaren.

B

3c.2

De kandidaat kan het verschil tussen een traditionele verzekering en een unit-linked/universal life verzekering uitleggen ten aanzien van de premievaststelling en de elementen van de premie.

B

3c.3

De kandidaat kan uitleggen op welke rekenrente levensverzekeraars hun verplichtingen dienen te baseren.

K

3c.4

De kandidaat kan de grondslagen waarop premies van levensverzekeringen zijn gebaseerd opsommen.

K

3c.5

De kandidaat kan de rechten van de verzekeringnemer bij levensverzekeringen opsommen.

K

3c.6

De kandidaat kan de werking van aanvullende dekkingen bij levensverzekeringen (zoals bijv. verzorgersclausule en arbeidsongeschiktheidsdekkingen) omschrijven.

K

3c.7

De kandidaat kan globaal de werking uitleggen van de verschillende winstdelingssystemen bij individuele en collectieve pensioenverzekering.

B

3c.8

De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen een pensioenverzekering op kapitaalbasis en op rentebasis.

B

3c.9

De kandidaat kan de begrippen 'kapitaaldekking', 'rentedekking', 'doelkapitaal' benoemen.

K

3c.10

[Red: Vervallen.]

 

3c.11

[Red: Vervallen.]

 

Eindterm

3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen de mogelijkheden op een (aanvullende) levensverzekeringen te verduidelijken in geval van een minder goede gezondheid.

3d.1

De kandidaat kan de alternatieve mogelijkheden inventariseren in het geval dat een aangevraagde levensverzekering niet zonder meer door de verzekeraar wordt geaccepteerd.

Ti

3d.2

De kandidaat kan de doelgroep aangeven van Levensverzekeringsmaatschappij De Hoop .

B

Eindterm

3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen de premie of koopsom voor een (aanvullende) verzekering te berekenen en te verduidelijken met behulp van de beschikbare informatie.

3e.1

De kandidaat kan premies voor levensverzekeringen berekenen aan de hand van tarieftabellen.

Tp

3e.2

[Red: Vervallen.]

 

3e.3

[Red: Vervallen.]

 

3e.4

[Red: Vervallen.]

 

3e.5

[Red: Vervallen.]

 

3e.6

[Red: Vervallen.]

 

Eindterm

3f: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier inclusief overige bescheiden voor een (aanvullende) verzekering in te vullen.

3f.1

De kandidaat kan inschatten hoe de van een consument verkregen informatie in het kader van de gezondheidswaarborgen op het aanvraagformulier aan de levensverzekeraar moet worden vermeld.

Ti

3f.2

De kandidaat kan de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op juiste wijze interpreteren.

Ti

3f.3

De kandidaat kan demonstreren op welke wijze genoegzaam aan de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) kan worden voldaan.

Ti

3f.4

De kandidaat kan de bepalingen uit de Wet medische keuringen in een praktijksituatie toepassen.

Tp

3f.5

De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen een melding op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) noodzakelijk is.

Tp

3f.6

De kandidaat kan de verplichtingen die uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aan financiële dienstverleners zijn opgelegd toepassen.

Tp

3f.7

De kandidaat kan uitleggen wanneer ter voldoening van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) met een zogenaamde afgeleide identificatie kan worden volstaan en wanneer niet.

B

3f.8

De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen de meldingsplicht uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) geldt in verband met levensverzekeringen.

B

3f.9

De kandidaat kan aangeven in welke gevallen identificatie vóór het afsluiten van levensverzekeringen noodzakelijk is uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

K

3f.10

De kandidaat kan opsommen voor welke levensverzekeringen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet van toepassing is.

K

3f.11

De kandidaat kan aangeven bij welke instantie(s) meldingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten worden ingediend.

K

Eindterm

3g: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier inclusief overige bescheiden op juistheid te controleren

3g.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een aanvraagformulier met het oog op het acceptatieproces van de verzekeraar volledig (genoeg) is ingevuld.

Tp

3g.2

De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een aanvraagformulier in overeenstemming met de aan het gekozen product ten grondslag liggende offerte is ingevuld.

Tp

Eindterm

3h: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen op correcte wijze een aanvraag inclusief overige bescheiden te verzenden.

3h.1

De kandidaat kan uitleggen hoe hij het ingevulde aanvraagformulier en overige relevante bescheiden op correcte wijze aan de verzekeraar kan inzenden.

B

Eindterm

3i: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen de cliënt te informeren over de mogelijkheid dat een aanvraag voor een (aanvullende) verzekering niet (zonder beperkingen) zal worden geaccepteerd.

3i.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie vooraf een globale inschatting maken of een aangevraagde verzekering zonder meer zal worden geaccepteerd door de verzekeraar.

Ti

Eindterm

3j: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan levensverzekering gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

3j.1

De kandidaat kan in een praktijksituatie een verzekeringsvoorstel uitwerken voor de verschillende vormen en aanvullende dekkingen van levensverzekering.

Ti

3j.2

De kandidaat kan de verzekeringsdekkingen voor de verschillende verzekeringsvormen een aanvullende dekkingen bij levensverzekeringen schetsen.

Ti

3j.3

De kandidaat kan de verschillende aanvullende dekkingen (zoals bijv. verzorgersclausule en arbeidsongeschiktheidsdekkingen) gebruiken bij het voorzien in de geïnventariseerde verzekeringsbehoefte van een consument.

Tp

3j.4

De kandidaat kan een adequate dekking voor een arbeidsongeschiktheidspensioen adviseren.

Ti

3j.5

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties voor de pensioenopbouw zijn wanneer een pensioendeelnemer arbeidsongeschikt wordt.

K

Eindterm

4a: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake levensverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing voor een (aanvullende) levensverzekering en deze en overige informatie vast te leggen.

4a.1

De kandidaat kan aangeven hoe hij het klanten- en polisdossier zodanig kan inrichten dat hij kan aantonen aan zijn zorgplichten tegenover de cliënt, waaronder het tijdig informeren, te hebben voldaan.

Tp

Eindterm

4b: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake levensverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt, en te vast te leggen.

4b.1

De kandidaat kan beoordelen of een concrete lijfrentevoorziening voldoet aan de fiscale wet- en regelgeving.

Tp

Eindterm

4c: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake levensverzekeringen het advies voor een bestaande (aanvullende) verzekering te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt en te komen tot een aanpassing van de verzekering.

4c.1

De kandidaat kan de mogelijkheden schetsen voor de wijze waarop een polis van levensverzekering kan worden verdeeld bij echtscheiding of bij beëindiging van geregistreerd partnerschap.

Ti

4c.2

De kandidaat kan illustreren op welke wijze de rechten van een ex-echtgenoot/-partner ter zake van een levensverzekering zoveel mogelijk kunnen worden zekergesteld.

Ti

4c.3

De kandidaat kan de formele vereisten en aspecten ten aanzien van acceptatie met betrekking tot overdracht en conversie van een bepaalde levensverzekering in een praktijksituatie toepassen.

Tp

4c.4

De kandidaat kan uitleggen wat onder conversie van een levensverzekering wordt verstaan.

B

4c.5

De kandidaat kan uitleggen wat aanwijzing en wijziging van de begunstiging inhouden.

B

4c.6

De kandidaat kan een voorbeeld geven van een voor de verzekeraar niet uitvoerbare aanwijzing van begunstiging van een levensverzekering.

B

4c.7

De kandidaat kan uitleggen wat het recht op premievrijmaking in het huidig verzekeringsrecht inhoudt en waarom dat ook geldt voor tegen gelijkblijvende premie gesloten overlijdensrisicoverzekeringen.

B

4c.8

De kandidaat kan omschrijven hoe het recht op belening in het huidig verzekeringsrecht is geregeld.

K

4c.9

De kandidaat kan beargumenteren waarom de vrijstelling in box 1 een voorwaardelijke vrijstelling is.

Ti

4c.10

De kandidaat kan berekenen of en waarover in box 1 inkomstenbelasting is verschuldigd in het kader van het overgangsregime 2001.

Tp

4c.11

De kandidaat kan globaal het gevolg aangeven van handelingen in strijd met de voorwaarden van het overgangsregime 2001.

B

4c.12

De kandidaat kan herkennen of op een kapitaalverzekering het overgangsregime van 2001 van toepassing is.

K

4c.13

De kandidaat kan een verzekeringsconstructie adviseren waarbij in het voordeel van de consument optimaal is rekening gehouden met de bepalingen uit het huwelijksvermogen- en erfrecht.

Ti

4c.14

[Red: Vervallen.]

 

4c.15

De kandidaat kan de relevante fiscale ontwikkelingen op het gebied van lijfrenteverzekeringen globaal omschrijven.

K

4c.16

De kandidaat is in staat de fiscale gevolgen van de belastingplannen in zijn advies te verwerken en aan de klant uit te leggen.

Ti

Eindterm

4d: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake levensverzekeringen de consument te informeren over wijzigingen, wijzigingsmogelijkheden en hun gevolgen voor een bestaande verzekering.

4d.1

De kandidaat kan beargumenteren waarom niet alle levensverzekeringen met waarde zonder meer afkoopbaar zijn.

Ti

4d.2

De kandidaat kan globaal beoordelen of een bepaalde levensverzekering conversiewaarde heeft.

Tp

4d.3

De kandidaat kan beoordelen of een bepaalde levensverzekering voor conversie/overdracht in aanmerking komt.

Tp

4d.4

De kandidaat kan de regels ten aanzien van begunstigingaanvaarding in een praktijksituatie toepassen.

Tp

4d.5

De kandidaat kan verklaren waarom de premievrije waarde van een levensverzekering hoger is dan de afkoopwaarde.

B

4d.6

De kandidaat kan het verband aangeven tussen polissen met waarde en zonder waarde enerzijds en de rechten van verzekeringnemer op afkoop, premievrijmaking, belening en automatische voortzetting anderzijds.

B

4d.7

De kandidaat kan uitleggen waarom gezondheidswaarborgen worden verlangd bij afkoop van een kapitaalverzekering bij leven.

B

4d.8

De kandidaat kan uitleggen wat belening van een levensverzekering inhoudt.

B

4d.9

De kandidaat kan uitleggen welke voorwaarden aan belening van een levensverzekering worden gesteld.

B

4d.10

De kandidaat kan het verschil tussen premievrijmaking en automatische voortzetting van een levensverzekering uitleggen.

B

4d.11

De kandidaat kan uitleggen waarom belening van een polis slechts kan plaatsvinden tot maximaal de afkoopwaarde.

B

4d.12

De kandidaat kan uitleggen wat premievrijmaking van een levensverzekering inhoudt.

B

4d.13

De kandidaat kan het verband aangeven tussen het ontbreken van een premiebetalingsplicht en automatische premievrijmaking.

B

4d.14

De kandidaat kan beschrijven hoe overdracht van een levensverzekering kan plaatsvinden.

K

4d.15

De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen van conversie van een levensverzekering gezondheidswaarborgen worden verlangd en in welke gevallen niet.

B

4d.16

De kandidaat kan globaal de oorzaken en vooral de gevolgen aangeven van relevante fiscale ontwikkelingen op het gebied van levensverzekeringen.

B

4d.17

De kandidaat kan de relevante fiscale ontwikkelingen op het gebied van levensverzekeringen globaal omschrijven.

K

4d.18

De kandidaat kan uitleggen welke wijzigingen de Wet VPL ten aanzien van ingangsdatum en vervroegde pensionering heeft gebracht.

B

4d.19

De kandidaat kan uitleggen voor welke categorieën personen o.g.v. overgangsrecht nog VUT/prepensioen in stand kan blijven.

B

4d.20

[Red: Vervallen.]

 

4d.21

De kandidaat kan aangeven welke rechten verzekeringnemer en begunstigde hebben volgens het verzekeringsrecht bij verzwijging, wanbetaling, premievrijmaking of afkoop van de verzekering.

Tp

Eindterm

4e: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake levensverzekeringen de gewenste wijzigingen op een bestaande (aanvullende) verzekering te verzenden aan de verzekeraar en na acceptatie en ontvangst te controleren en vast te leggen.

4e.1

De kandidaat kan beschrijven aan welke vormvereisten verzoeken tot wijziging van een overeenkomst van levensverzekering en de vastlegging daarvan in polissen moeten voldoen volgens het huidige verzekeringsrecht.

K

Eindterm

5a: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar.

5a.1

De kandidaat kan ter zake van uitkeringen van levensverzekeringen de consument adviseren en diens belangen bewaken in de contacten met de verzekeraar.

Ti

Eindterm

5b: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.

5b.1

De kandidaat kan uitleggen welke bescheiden moeten worden overgelegd wanneer een aanspraak op uitkering of premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid uit hoofde van een levensverzekering wordt ingediend bij de verzekeraar.

B

5b.2

De kandidaat kan uitleggen welke betrokkenen bij levensverzekeringen een rol spelen bij uitoefening van de verschillende rechten van de verzekeringnemer.

B

5b.3

De kandidaat kan uitleggen aan wie de verzekeraar, als een polis van levensverzekering tot uitkering komt, bevrijdend kan betalen.

B

5b.4

De kandidaat kan beschrijven onder welke voorwaarden een periodieke uitkering op basis van units als een lijfrente kan worden aangemerkt.

K

5b.5

[Red: Vervallen.]

 

5b.6

[Red: Vervallen.]

 

5b.7

De kandidaat kan opsommen wanneer afkoop van pensioenaanspraken mogelijk is

K

5b.8

[Red: Vervallen.]

 

5b.9

De kandidaat kan de consequenties aangeven van het (gedeeltelijk) aanmerken van een kapitaalverzekering als lijfrenteverzekering.

B

5b.10

De kandidaat kan uitleggen wat de gerichte lijfrente inhoudt.

B

5b.11

De kandidaat kan onderscheid maken tussen een zuivere en een gerichte lijfrente.

B

5b.12

De kandidaat kan de belangrijkste verschillen aangeven tussen de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule en de gerichte lijfrente.

B

5b.13

De kandidaat kan de opnamemogelijkheden van levenslooploon omschrijven.

K

5b.14

De kandidaat kan de inhoudingsplichtigen benoemen.

K

5b.15

De kandidaat kan omschrijven welke consequentie(s) emigratie heeft voor een lijfrenteverzekering.

K

5b.16

[Red: Vervallen.]

 

Eindterm

5c: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

5c.1

De kandidaat kan herkennen wanneer een deskundige moet worden ingeschakeld om te komen tot een onafhankelijk oordeel ter zake van geschillen met betrekking tot de uitkering van een levensverzekering.

K

Eindterm

5d: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering de gevolgen van niet-premiebetaling en eventuele niet-toegestane aanspraken te verduidelijken aan de cliënt.

5d.1

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van wanbetaling voor de dekking van levensverzekeringen.

B

5d.2

De kandidaat kan omschrijven welke vormvereisten het huidige verzekeringsrecht aan de verzekeraar oplegt in geval van niet-tijdige premiebetaling.

K

5d.3

De kandidaat kan de consequenties uitleggen van het vervallen van de omkeerregel.

B

5d.4

[Red: Vervallen.]

 

5d.5

[Red: Vervallen.]

 

5d.6

[Red: Vervallen.]

 

5d.7

[Red: Vervallen.]

 

5d.8

De kandidaat kan beoordelen of een ingegane lijfrente aan de fiscale eisen (IB) voldoet.

B

Eindterm

5e: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen.

5e.1

De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een meldingsformulier met het oog op het verkrijgen van een uitkering of het verkrijgen van premievrijstelling van een levensverzekering volledig (genoeg) is ingevuld.

Tp

5e.2

De kandidaat kan een meldingsformulier met het oog op het verkrijgen van een uitkering of het verkrijgen van premievrijstelling van een levensverzekering volledig (genoeg) invullen.

K

Eindterm

5f: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.

5f.1

De kandidaat kan op correcte wijze een meldingsformulier gebruiken voor het verkrijgen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekering.

Tp

Eindterm

5g: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden.

5g.1

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de bescheiden ter verkrijging van een uitkering uit hoofde van een levensverzekering op correcte wijze kunnen worden ingediend bij de verzekeraar.

B

Eindterm

6a: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken.

6a.1

De kandidaat kan zorgplicht definiëren.

K

6a.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van het houden van een inventarisatiegesprek.

B

Eindterm

6b: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.

6b.1

De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een risicoprofiel benoemen.

K

6b.2

De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.

Ti

6b.3

De kandidaat kan de inventarisatievragen in de rubrieken uit de Wft (financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidbeid) beargumenteren en toepassen.

Ti

6b.4

De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.

B

6b.5

De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve danwel subjectieve prioriteit.

B

Eindterm

6c: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.

6c.1

De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.

K

6c.2

De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie van de klant.

B

6c.3

De kandidaat kan demonstreren wanneer er sprake is van tegenstrijdige antwoorden van de klant op vragen .

Ti

6c.4

De financieel adviseur kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst, een additionele vraag stellen die daarmee verband houdt.

Tp

Eindterm

6d: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is.

6d.1

De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.

K

6d.2

De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.

B

6d.3

De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant motiveren welk risicoprofiel erbij past.

Ti

6d.4

De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beargumenteren welke klant erbij past.

Ti

6d.5

De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.

B

6d.6

De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten kan leiden in gelijke situaties.

B

6d.7

De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.

Ti

Eindterm

6e: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.

6e.1

De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.

K

6e.2

De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt voor beleggen of niet.

K

6e.3

De kandidaat kan beargumenteren wanneer een klant moet worden doorverwezen naar een andere vorm van dienstverlening.

Ti

Eindterm

7a: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel.

7a.1

De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden in het gekozen risicoprofiel.

K

7a.2

De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager cq hoger risicoprofiel wil.

K

Eindterm

7b: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met de risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent.

7b.1

De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie.’

K

7b.2

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval van een strategische asset allocatie en in dit verband aangeven wat een normale verdeling is.

B

7b.3

De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie, waarschijnlijkheidsinterval en risico van een strategische asset allocatie.

Tp

7b.4

De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario als uitkomst bij een eenmalige belegging.

Tp

7b.5

De kandidaat kan uitleggen wat de kans op een mogelijke uitkomst van een belegging in enig jaar is.

B

7b.6

De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.

B

7b.7

De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen strategische asset allocatie past bij het risicoprofiel van de klant.

Tp

7b.8

De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is van een andere strategische asset allocatie en de consequentie daarvan voor verwachte risico en rendement.

Tp

7b.9

De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.

K

7b.10

De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van zijn vermogen als wordt belegd volgens de strategische asset allocatie.

Tp

7b.11

De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen inschatten of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.

Ti

7b.12

De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd illustreren.

Ti

7b.13

De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.

K

7b.14

De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.

B

Eindterm

7c: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie.

7c.1

De kandidaat kan een strategische asset allocatie opstellen.

Ti

7c.2

De kandidaat kan uitleggen waarom er in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische asset allocatie.

B

7c.3

De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.

K

7c.4

De kandidaat kan de kantekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.

K

7c.5

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kantekeningen bij de normale verdeling bij de geadviseerde Strategische asset allocatie.

B

7c.6

De kandidaat kan de weging van de categorieën in een strategische asset allocatie uitleggen.

B

Eindterm

7d: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel.

7d.1

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische assetallocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.

B

7d.2

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische assetallocatie en de risico-rendementsverhouding.

B

7d.3

De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.

K

Eindterm

7e: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen.

7e.1

De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.

B

7e.2

De kandidaat kan inschatten wanneer er sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.

Ti

Eindterm

7f: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd.

7f.1

De kandidaat kan diversificatie definiëren.

K

7f.2

De kandidaat kan correlatie definiëren.

K

7f.3

De kandidaat kan uitleggen wanneer er tussen twee financiële instrumenten sprake kan zijn van voordelen door diversificatie.

B

7f.4

De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de verschillende strategische asset allocaties.

Ti

7f.5

De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen het marktrisico en specifiek risico.

B

7f.6

De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.

B

7f.7

De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en slecht gediversifieerde portefeuilles.

B

7f.8

De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze slecht gespreid is.

Ti

Eindterm

7g: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van modelportefeuilles.

7g.1

De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.

K

7g.2

De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.

K

7g.3

De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.

K

7g.4

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement van een beleggingsinstelling.

B

Eindterm

7h: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en risico’s van deze vormen zijn.

7h.1

De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.

K

7h.2

De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende stijlen.

B

7h.3

De kandidaat kan een aantal special products uitleggen.

Ti

7h.4

De kandidaat kan het verschil tussen een open end en een closed end fonds benoemen en het gevolg van het verschil beschrijven.

K

7h.5

De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een beleggingsinstelling heeft.

Tp

Eindterm

7i: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten.

7i.1

De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.

K

7i.2

De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.

K

7i.3

De kandidaat kan schetsen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van de beleggingscategorieën.

Ti

7i.4

De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.

K

7i.5

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin wordt belegd en het profiel van de klant.

B

7i.6

De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.

B

7i.7

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties, vastgoed en liquiditeiten.

B

Eindterm

7j: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en de asset allocatie.

7j.1

De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die met ‘economische groei’ samenhangen.

K

7j.2

De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

7j.3

De kandidaat kan een het begrip ’rente’ (korte- en lange termijn) omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

7j.4

De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met ‘de valutakoers’ samenhangen.

K

7j.5

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘economische groei.’

B

7j.6

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘inflatie.’

B

7j.7

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘rente’ (korte- en lange termijn).

B

7j.8

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.

B

7j.9

De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke cijfers over de macro-economie.

B

Eindterm

7k: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten een concreet advies te geven over welke modelportefeuille (al dan niet in combinatie met andere financiële producten) het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument.

7k.1

De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.

B

7k.2

De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.

B

Eindterm

7l: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt.

7l.1

De kandidaat kan de klant schetsen wat de consequenties zijn van het niet behalen van het doelvermogen van de belegging.

Ti

7l.2

De kandidaat kan de cliënt schetsen dat beleggen het risico met zich meebrengt dat het einddoel niet gehaald wordt.

Ti

Eindterm

7m: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten financiële producten met elkaar te vergelijken en bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

7m.1

De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past bij de klant.

B

Eindterm

7n: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.

7n.1

De kandidaat kan onderscheid maken in de vormen van integriteit aangeven: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.

B

7n.2

De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.

B

7n.3

De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen.

B

7n.4

De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen.

B

7n.5

De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.

Ti

Eindterm

8a: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan.

8a.1

De kandidaat kan de eisen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid informatie die wordt vastgelegd benoemen.

K

8a.2

De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.

B

8a.3

De kandidaat kan inschatten of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast te leggen in het cliëntdossier.

Ti

8a.4

De kandidaat kan in verschillende situaties inschatten wanneer er een actieve waarschuwing aan de orde is.

Ti

Eindterm

8b: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten vast te stellen of bijsturing van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel.

8b.1

De kandidaat kan motiveren wanneer er sprake is van afwijking van de samenstelling van de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet ondernemen.

Ti

8b.2

De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.

K

8b.3

De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei gerebalanced moet worden.

B

Eindterm

8c: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.

8c.1

De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.

Tp

8c.2

De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.

K

8c.3

De kandidaat kan beargumenteren wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.

Ti

8c.4

De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen zijn in het cliëntprofiel.

Ti

8c.5

De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen die van invloed zijn op het profiel.

K

Eindterm

8d: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten de onder c bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

8d.1

De kandidaat kan schetsen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de klant op het risicoprofiel van de klant.

Ti

8d.2

De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer er sprake is van een wijziging in zijn financiële situatie.

B

8d.3

De kandidaat is in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument. De kandidaat is in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

Ti

Bijlage 6

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Toetstermen volmacht

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

2a: De personen beschikken over grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en de toepassing daarvan.

2a.1

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties illustreren wat de basisbeginselen en uitgangspunten van assurantie of verzekeren in het algemeen zijn.

Ti

2a.2

De kandidaat kan het juridische begrip ‘volmacht’ omschrijven,.

K

2a.3

De kandidaat kan de onderwerpen benoemen die verband houden met het begrip ‘volmacht’.

K

2a.4

De kandidaat kan aan de hand van gegeven praktijksituaties beargumenteren wat de juridische achtergrond van een volmacht inhoudt.

Ti

2a.5

De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld beoordelen of sprake is van een opdracht of overeenkomst in de zin van titel 7 van het BW. (artikel 400 tm 445)

Tp

2a.6

De kandidaat kan de gevolgen benoemen die de het Gedragsdeel van de Wft heeft voor cliënten, financiële dienstverleners, aanbieders en toezichthouders.

K

2a.7

De kandidaat kan ten aanzien van de het Gedragsdeel van de Wft aantonen aan welke eisen moet worden voldaan.

Tp

2a.8

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties aantonen, welke gevolgen het nieuwe verzekeringsrecht met zich meebrengt.

Tp

Eindterm

2b: De personen beschikken over grondige kennis van algemene verzekeringstechniek en algemene polisbepalingen en de toepassingen daarvan.

2b.1

De kandidaat kan de definitie van verzekeren geven zoals deze in artikel 7.17.1.1 staat vermeld.

K

2b.2

De kandidaat kan omschrijven wat het kernpunt van verzekeren is.

K

2b.3

De kandidaat kan een globale opsomming geven van de geschiedenis van het onderwerp ‘verzekeren’.

K

2b.4

De kandidaat kan voorbeelden geven van risico’s die de mens loopt.

K

2b.5

De kandidaat kan opsommen welke risico’s moeten worden verzekerd en welke risico’s onverzekerbaar zijn.

K

2b.6

De kandidaat kan beschrijven op welke wijze risico’s beperkt of voorkomen kunnen worden.

K

2b.7

De kandidaat kan de algemene aspecten van de verzekerings-overeenkomst omschrijven.

K

2b.8

De kandidaat kan de partijen in de bedrijfskolom opnoemen.

K

2b.9

De kandidaat kan omschrijven wat de rol en positie van elke afzonderlijke partij in de bedrijfskolom is.

K

2b.10

De kandidaat kan beschrijven welke invloed de partijen in de bedrijfskolom op elkaar hebben.

K

2b.11

De kandidaat kan het belang van het verzekeringsbedrijf in de economie omschrijven.

K

2b.12

De kandidaat kan de groepsgewijze indeling van verzekeringsvormen in branches weergeven.

K

2b.13

De kandidaat kan een voorbeeld geven van individuele verzekeringsvormen die onder een bepaalde branche vallen.

K

2b.14

De kandidaat kan omschrijven aan welke eisen een polis moet voldoen en welke soorten polissen er bestaan.

K

2b.15

De kandidaat kan de verschillende soorten polissen opsommen en aangeven hoe de polisindeling, algemene voorwaarden, verzekeringsvoorwaarden en clausules zijn.

K

2b.16

De kandidaat kan de componenten omschrijven die bij het tot stand komen van de premie van een verzekering een rol spelen.

K

2b.17

De kandidaat kan beschrijven op welke wijze de premiebetaling in de polisvoorwaarden is vastgelegd.

K

2b.18

De kandidaat kan omschrijven wat de begrippen verzekeringnemer,

verzekerde en begunstigde inhouden.

K

2b.19

De kandidaat kan omschrijven welke andere gerechtigden belang kunnen hebben bij een verzekeringsovereenkomst.

K

2b.20

De kandidaat kan omschrijven wat er verzekerd is en het verschil aangeven tussen het verzekerde belang en wiens belang is verzekerd.

B

2b.21

De kandidaat kan risico’s in een aantal categorieën onderverdelen en kan risico’s opsommen die kunnen worden verzekerd.

K

2b.22

De kandidaat kan de functies van het verzekerd bedrag omschrijven.

K

2b.23

De kandidaat kan de functie omschrijven van het verzekerde bedrag bij een sommenverzekering.

K

2b.24

De kandidaat kan de functie omschrijven van het verzekerde bedrag bij een schadeverzekering.

K

2b.25

De kandidaat kan aan de hand van een praktijksituatie de juridische

achtergrond van de premiebetaling zoals deze in de polisvoorwaarden is geregeld beargumenteren.

Ti

2b.26

De kandidaat kan uitleggen wat er bij wanbetaling gebeurt en wanneer premierestitutie mogelijk is.

B

2b.27

De kandidaat kan bij het schadebehandelingsproces, de verplichtingen

bij schade, de bewijslast en de wijze waarop de schade wordt vastgesteld, aan de hand van gegeven praktijksituaties beargumenteren.

Ti

2b.28

De kandidaat kan de verschillende soorten kosten bij schade omschrijven.

K

2b.29

De kandidaat kan aan de hand van gegeven praktijksituaties berekenen welk bedrag moet worden uitgekeerd, waarbij met specifieke factoren als onderverzekering, eigen risico en wie uitkeringsgerechtigd is, moet worden rekening gehouden.

Tp

2b.30

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beoordelen

wanneer de verzekeraar het recht van subrogatie en cessie kan toepassen.

Tp

2b.31

De kandidaat kan aan de hand van praktijksituaties beoordelen wat de duur van een verzekering is en of na het verlopen van de duur van de verzekeringstermijn, de dekking daadwerkelijk ten einde is.

Tp

Eindterm

2c: De personen beschikken over kennis van het stelsel van sociale zekerheid.

2c1

De kandidaat kan uitleggen wat het doel van de sociale zekerheidsregelingen is.

B

2c.2

De kandidaat kan het stelsel van sociale zekerheid onderverdelen in sociale verzekeringen en sociale voorzieningen en kan de verschillende soorten dekking en voorzieningen benoemen.

K

2c.3

De kandidaat kan in eigen woorden de verschillende uitkeringsregelingen bij arbeidsongeschiktheid omschrijven.

B

2c.4

De kandidaat kan in eigen woorden de verschillende voorzieningen op het gebied van leven, werk, wonen en vervoer omschrijven.

B

2c.5

De kandidaat kan een opsomming geven van de regelingen waarop derving van inkomen kan worden verzekerd.

K

2c.6

De kandidaat kan in eigen woorden omschrijven waarop het zorgstelsel is gebaseerd.

B

2c.7

De kandidaat kan de verschillende onderdelen opsommen die tesamen het basispakket van de Zorgverzekeringswet vormen

K

2c.8

De kandidaat kan de verzekerde rubrieken opsommen die onderdeel uitmaken van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz).

K

2c.9

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de Algemene ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet functioneren.

B

2c.10

De kandidaat kan de werking en de doelstelling van de Arbo-diensten omschrijven.

K

Eindterm

2d: De personen beschikken over kennis van het algemeen burgerlijk recht en de wijze waarop een civiele procedure en een strafproces verlopen.

2d.1

De kandidaat kan een definitie geven van ‘Recht’.

K

2d.2

De kandidaat kan aangeven welke rechtsbronnen worden gehanteerd en uitleggen op welke verschillende manieren het recht kan worden toegepast.

B

2d.3

De kandidaat kan beschrijven hoe de rechterlijke organisatie is opgebouwd.

K

2d.4

De kandidaat kan uitleggen wanneer hoger beroep mogelijk is of wanneer cassatie kan worden ingesteld.

B

2d.5

De kandidaat kan onderscheid maken tussen een ‘civiel proces’ en een ‘strafzaak’.

B

2d.6

De kandidaat kan de verschillende stappen tijdens een proces van de rechtsgang in eigen woorden omschrijven.

K

2d.7

De kandidaat kan uitleggen op welke andere manieren, een geschil kan worden beslecht.

B

2d.8

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een faillissement en een surseance van betaling.

B

2d.9

De kandidaat kan de te volgen procedure bij een faillissement omschrijven.

K

2d.10

De kandidaat kan de te volgen procedure bij een surseance van betaling omschrijven.

K

2d.11

De kandidaat kan omschrijven tot welk recht het aansprakelijkheidsrecht behoort.

K

2d.12

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de verschillende soorten aansprakelijkheid.

B

Eindterm

2e: De personen beschikken over kennis van het verbintenissenrecht;

2 e.1

De kandidaat kan het begrip verbintenis omschrijven.

K

2e.2

De kandidaat kan het verband tussen het begrip verbintenis en het verbintenissenrecht aangeven.

B

2e.3

De kandidaat kan met behulp van voorbeelden aantonen hoe verbintenissen ontstaan.

Tp

2e.4

De kandidaat kan omschrijven wat er onder een overeenkomst wordt verstaan.

K

2e.5

De kandidaat kan met behulp van voorbeelden aantonen aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om van een overeenkomst te kunnen spreken.

Tp

2e.6

De kandidaat kan beschrijven welke rechtshandelingen moeten worden verricht, die nodig zijn om een verzekeringsovereenkomst tot stand te brengen.

K

2e.7

De kandidaat kan uitleggen wanneer een verzekering aanvangt.

B

2e.8

De kandidaat kan in eigen woorden het kenmerkende verschil aangeven tussen het formele begin en het materiële begin van een verzekering.

B

Eindterm

2f: De personen beschikken over globale kennis van de belastingwetgeving;

2f.1

De kandidaat kan de algemene aspecten benoemen die betrekking hebben op het belastingstelsel.

K

2f.2

De kandidaat kan de definitie geven van het begrip inkomstenbelasting.

K

2f.3

De kandidaat kan de personen opsommen die op grond van de te heffen inkomstenbelasting, belastingplichtig zijn.

K

2f.4

De kandidaat kan opsommen over welke bestanddelen van het fiscale inkomen, inkomstenbelasting moeten worden betaald.

K

2f.5

De kandidaat kan de bestanddelen opnoemen, die onder het belastbaar inkomen uit werk en woning vallen.

K

2f.6

De kandidaat kan een definitie geven van het begrip partner.

K

2f.7

De kandidaat kan beschrijven hoe de belastingheffing van het belastbaar inkomen bij kinderen, uit eigen woning, uit aanmerkelijk belang en uit sparen en beleggen plaatsvindt.

K

2f.8

De kandidaat kan beschrijven op welke wijze het te betalen belastingbedrag uit werk en woning moet worden berekend.

K

2f.9

De kandidaat kan definiëren wat onder heffingskorting wordt verstaan.

K

2f.10

De kandidaat kan onderscheid maken tussen de algemene heffingskorting en andere aanvullende kortingen.

B

2f.11

De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat wordt verstaan onder inkomen uit aanmerkelijk belang.

B

2f.12

De kandidaat kan enkele voorbeelden van inkomen uit aanmerkelijk belang noemen.

K

2f.13

De kandidaat kan opsommen op welke wijze de inkomsten uit diverse vormen van sparen en beleggen worden belast.

K

2f.14

De kandidaat kan de bezittingen en schulden opsommen die zijn vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing.

K

2f.15

De kandidaat kan de onderdelen noemen die onder de successiewet vallen.

K

2f.16

De kandidaat kan de globale werking van de onderdelen van de successiewet beschrijven.

K

2f.17

De kandidaat kan de globale werking van de vennootschapsbelasting beschrijven.

K

2f.18

De kandidaat kan de verschillende bestanddelen benoemen die onder de te heffen vennootschapsbelasting vallen.

K

2f.19.

De kandidaat kan een definitie geven van het begrip omzetbelasting.

K

2f.20

De kandidaat kan opsommen wie omzetbelastingplichtig zijn.

K

2f.21

De kandidaat kan de verschillende onderdelen benoemen, die nodig zijn om de te betalen omzet-belasting te berekenen.

K

2f.22

De kandidaat kan opnoemen welke belastingsoorten onder de Wet op belastingen van rechtsverkeer vallen.

K

2f.23

De kandidaat kan uitleggen wanneer assurantiebelasting over te betalen verzekeringspremies moet worden geheven.

B

2f.24

De kandidaat kan uitleggen wat de maatstaf van heffing is.

B

2f.25

De kandidaat kan opsommen in welke situatie sprake is van vrijstelling van assurantiebelasting.

K

2f.26

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze assurantiebelasting wordt geheven.

B

Eindterm

2g: De personen beschikken over globale kennis van herverzekering en reserveren;

2g.1

De kandidaat kan omschrijven wat technische reserves zijn.

K

2g.2

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze premiereserves en schadereserves worden berekend.

B

2g.3

De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat onder het begrip

‘vrije’ reserves wordt verstaan.

B

2g.4

De kandidaat kan omschrijven wat het doel van herverzekering is.

K

2g.5

De kandidaat kan de verschillende vormen van herverzekering benoemen.

K

2g.6

De kandidaat kan uitleggen wat de werkwijze van deze vormen van herverzekering is.

B

Eindterm

2h: De personen beschikken over globale kennis van preventiemaatregelen;

2h.1

De kandidaat kan een opsomming geven van de risicobeoordeling en preventie bij brandrisico’s.

K

2h.2

De kandidaat kan een opsomming geven van de risicobeoordeling en preventie op het gebied van inbraak en diefstal.

K

2h.3

De kandidaat kan een opsomming geven van de risicobeoordeling en preventie op het gebied van ontploffing, blikseminslag, broei, stormschade, waterschade en overige schadeoorzaken.

K

2h.4

De kandidaat kan omschrijven wat onder risicobeheer wordt verstaan.

K

2h.5

De kandidaat kan opsommen welke voorzorgsmaatregelen per risicosoort kunnen worden getroffen.

K

Eindterm

2i: De personen beschikken over grondige kennis van bedrijfsorganisaties, de belangenverenigingen en de samenwerkingsverbanden;

2i.1

De kandidaat kan een opsomming geven van de verschillende samen-

werkingsvormen in de financiële dienstverlening.

K

2i.2

De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat globaal de werkwijze van deze samenwerkingsvormen is.

B

2i.3

De kandidaat kan een opsomming geven van de organisaties die actief zijn om de belangen van tussenpersonen en Gevolmachtigde Agenten in Nederland te behartigen.

K

2i.4

De kandidaat kan een opsomming geven van de overige organisaties die het resultaat zijn van de samenwerking van verschillende organisaties.

K

2i.5

De kandidaat kan globaal beschrijven welke invloed internetgebruik heeft op het assurantiebemiddelingsbedrijf, de aanbieders en op het consumentenbedrag.

K

Eindterm

2j: De personen beschikken over kennis van het wettelijk toezicht en eventuele zelfregulering;

2j.1

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze het wettelijk toezicht op het particuliere verzekeringsbedrijf is geregeld.

K

2j.2

De kandidaat kan een omschrijving geven van de gedragsregels en overige regelingen, die op het assurantiebemiddelingsbedrijf en op het volmachtbedrijf van toepassing zijn.

K

2j.3

De kandidaat kan een opsomming geven van de Wet- en regelgeving die van toepassing is op het assurantiebemiddelingsbedrijf en op het volmachtbedrijf.

K

Eindterm

2k: De personen beschikken over kennis van de rechtspositie van de bemiddelaar;

2k.1

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de verschillende soorten tussenpersonen.

B

2k.2

De kandidaat kan omschrijven met welke aspecten een assurantie-tussenpersoon in de praktijk te maken heeft.

K

2k.3

De kandidaat kan een omschrijving geven van de verschillende rechts-

vormen waarin het bedrijf van een assurantietussenpersoon kan worden uitgeoefend.

K

2k.4

De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat de doelstelling en reikwijdte van de Wet financieel toezicht is.

B

2k.5

De kandidaat kan de regels noemen die het deel Gedragstoezicht van de Wft aan financiële dienstverleners stelt.

K

2k.6

De kandidaat kan uitleggen hoe de aansprakelijkheid van de tussenpersoon en Gevolmachtigde Agent is geregeld.

B

2k.7

De kandidaat kan de verplichtingen noemen waaraan de tussenpersoon en Gevolmachtigde Agent op het gebied van aansprakelijkheid moeten voldoen.

K

2k.8

De kandidaat kan uitleggen welke verantwoordelijkheid de consument heeft.

B

2k.9

De kandidaat kan opsommen aan welke eisen een Administratieve Organisatie (AO) van een tussenpersoon of Gevolmachtigde Agent moet voldoen.

K

2k.10

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze Interne Controle (IC) door een financiële dienstverlener kan worden toegepast.

B

2k.11

De kandidaat kan voorbeelden geven van organisaties in de financiële dienstverlening, die niet als tussenpersoon of Gevolmachtigde Agent actief zijn.

B

Eindterm

2l: De personen beschikken over kennis van gedragsregels voor verzekeraars en bemiddelaars

2l.1

De kandidaat kan de gedragsregels, gedragscodes en overige bedrijfsregelingen waaraan verzekeraars en tussenpersonen moeten voldoen omschrijven.

B

Eindterm

3a: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over globale kennis van de brandverzekeringsmarkt

3a.1

De kandidaat kan opsommen in welke delen de brandverzekeringsmarkt kan worden opgesplitst

K

3a.2

De kandidaat kan omschrijven hoe het provinciale verzekeringsbedrijf, de V.A.N. en het Beursbedrijf werken.

K

3a.3

De kandidaat kan de organisatie en de doelstelling van verzekeraars omschrijven.

K

3a.4

De kandidaat kan opsommen in welke wetboeken de belangrijkste wetsartikelen met betrekking tot de verzekeringsovereenkomst zijn opgenomen.

K

3a.5

De kandidaat kan het doel van de wetten met betrekking tot de verzekeringsovereenkomst omschrijven.

K

3a.6

De kandidaat kan beoordelen of een gebeurtenis volgens de wet onder de dekking valt.

Ti

Eindterm

3b: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over grondige kennis van de verschillende vormen van brandverzekering en de toepassing daarvan.

3b.1

De kandidaat kan het ontstaan van de NBB2006 omschrijven.

K

3b.2

De kandidaat kan de doelstelling van de NBB2006 beschrijven.

K

3b.3

De kandidaat kan uitleggen wat de betekenis is van artikel 22 depot.

B

3b.4

De kandidaat kan beargumenteren tegen welke basisgevaren de NBB2006 dekking biedt en hoe hieraan uitbreiding gegeven kan worden.

Ti

3b.5

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de verzekeraars in hun maatschappijpolissen gebruik maken van de NBB2006.

K

3b.6

De kandidaat kan uitleggen waarvoor de NBUG gebruikt wordt en wat de inhoud hiervan is.

B

3b.7

De kandidaat kan met een praktijkvoorbeeld de begripsomschrijvingen uit de NBB2006 interpreteren.

Ti

3b.8

De kandidaat kan dekkingsvragen uitwerken over zakelijk belang, hypotheekrecht, pandrecht, appartementsrecht en het behoud van een zaak en de aansprakelijkheid daarvoor.

Ti

3b.9

De kandidaat is in staat om de dekkingen van de NBB2006 voorwaarden uit te leggen.

B

3b.10

De kandidaat kan de dekkingen en begripsomschrijvingen toepassen in gegeven dekkingsvraagstukken.

Tp

3b.11

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen bereddingskosten en opruimingskosten en dit middels een voorbeeld aantonen.

Tp

3b.12

De kandidaat kan de verplichtingen van de verzekeringnemer toelichten en het belang hiervan aantonen aan de hand van een voorbeeld.

Tp

3b.13

De kandidaat kan aan de hand van de omvang van de dekking beargumenteren welke gebeurtenissen onder de dekking van de NBB2006 vallen.

Ti

3b.14

De kandidaat kan de werking van de mededelingsplicht en de bestemmingswijziging motiveren.

Ti

3b.15

De kandidaat kan uitleggen hoe verzekeraars zich tegen tussentijdse risicoverzwaring kunnen beschermen.

B

3b.16

De kandidaat kan de inhoud van de bekendheid- en belendingenclausule uitleggen.

B

3b.17

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een voortaxatie door partijen en door deskundigen.

B

3b.18

De kandidaat kan de strekking van de even-alsof clausule beschrijven en de rechtskracht hiervan omschrijven.

K

3b.19

De kandidaat kan ten aanzien van de schaderegeling de verschillende waardemaatstaven toelichten en de waardebegrippen toepassen. (gebouwen,bedrijfsuitrusting, goederen en inboedels).

Tp

3b.20

De kandidaat kan uitleggen wat de drie functies van de verzekerde som in de polis zijn.

B

3b.21

De kandidaat kan indexeringsberekeningen maken voor woonhuizen en inboedels.

Tp

3b.22

De kandidaat kan beargumenteren wat de gang van zaken is bij overgang van het verzekerde belang, met toepassing van de wettelijke aspecten en de bepalingen uit de NBB2006 voor goederen, gebouwen en inventarissen.

Ti

3b.23

De kandidaat kan de vier premie elementen noemen.

K

3b.24

De kandidaat kan uitleggen op welke wettelijke gronden de premie betaling is gestoeld.

B

3b.25

De kandidaat kan het delcredererisico en de kwijtingsclausule uitleggen.

B

3b.26

De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen premierestitutie mogelijk is en waarom.

B

3b.27

De kandidaat kan een opsomming geven van de bedrijfsmatige clausules die worden toegepast.

K

3b.28

De kandidaat kan illustreren wat de betekenis is van garanties en wat de gevolgen zijn bij het niet nakomen hiervan.

Ti

Eindterm

3c: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over grondige kennis van de uitgebreide gevarenverzekeringen en de toepassing daarvan.

3c.1

De kandidaat kan uitleggen welke zaken onder het begrip inboedel vallen.

B

3c.2

De kandidaat kan omschrijven aan welke criteria een gebouw volgens de UGV/NBUG moet voldoen.

K

3c.3

De kandidaat kan uitleggen welke zaken er niet tot een inboedel gerekend worden.

B

3c.4

De kandidaat kan de begrippen geld en geldswaardig papier, kostbaarheden, huurdersbelang uitleggen.

B

3c.5

De kandidaat kan aan de hand van een casus aantonen of er sprake is van een gedekt gevaar krachtens de UGV /NBUG.

Tp

3c.6

De kandidaat kan de begrippen brand, ontploffing, blikseminslag, brandblussing, vliegtuigschade, storm, neerslag en alle andere gedekte gevaren van de UGV omschrijven en uitleggen.

B

3c.7

De kandidaat kan beargumenteren welke kosten boven de verzekerde som voor vergoeding in aanmerking komen en op welke basis deze verzekerd zijn.

Ti

3c.8

De kandidaat kan de betekenis van de verschillende begrippen verklaren en toepassen bij schadeafhandeling.

Tp

3c.9

De kandidaat kan de vijf standaard uitsluitingen noemen.

K

3c.10

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven praktijkvoorbeeld een schadeberekening op basis van onderverzekering maken.

Tp

3c.11

De kandidaat kan het wetsartikel waarin de premiebetalingsplicht voor de particulier is geregeld benoemen en aan de hand van een voorbeeld aantonen hoe de verzekeraar om moet gaan met betalingsverzuim.

Tp

3c.12

De kandidaat kan de verplichtingen van de verzekeringnemer opsommen.

K

3c.13

De kandidaat kan de gevolgen noemen van het niet nakomen van de verplichtingen van de verzekeringsnemer.

K

3c.14

De kandidaat kan uitleggen op welk gebied de UGV voor winkels, bedrijven, goederen en inventaris afwijkt van de UGV voor woonhuizen en inboedels.

B

3c.15

De kandidaat kan aangeven welke ongeoorloofde manieren om binnen te komen gelijk gesteld worden aan inbraak.

K

3c.16

De kandidaat kan beargumenteren hoe een bij een inbraakschade omgegaan dient te worden met inventarisatieschade.

Ti

3c.17

De kandidaat kan de meest kenmerkende wijzigingen van de NBUG ten opzichte van de NBB2006 voorwaarden noemen.

K

3c.18

De kandidaat kan de definitie geven van een verzekerbaar belang.

K

3c.19

De kandidaat kan aan de hand van een financieel verslag een onderneming analyseren.

Ti

3c.20

De kandidaat kan de functies van de jaarrekening liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit uitleggen.

B

3c.21

De kandidaat kan omschrijven wat variabele kosten zijn.

K

3c.22

De kandidaat kan in eigen woorden aangeven waarom variabele kosten niet in het verzekerde bedrag opgenomen worden en de vaste kosten juist wel.

B

3c.23

De kandidaat kan in een gegeven situatie beargumenteren welke kosten variabel zijn en welke vast.

Ti

3c.24

De kandidaat kan het verzekerbaar belang en de bruto winst aan de hand van de gebruikelijke methodes berekenen.

Tp

3c.25

De kandidaat kan de overeenkomsten en de verschillen met de materiele brandverzekering benoemen en interpreteren.

Ti

3c.26

De kandidaat kan een definitie geven van het begrip verzekerd belang, in het kader van een brandbedrijfsschadeverzekering en een extra kostenverzekering.

K

3c.27

De kandidaat kan opsommen welke factoren van belang zijn bij het sluiten van een brandbedrijfsschade- en extra kostenverzekering.

K

3c.28

De kandidaat kan een definitie geven van een uitkeringstermijn.

K

3c.29

De kandidaat kan de uitkeringtermijn berekenen.

Tp

3c.30

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een effectief- en jaarbedrag en uitleggen in welke situaties deze kunnen worden toegepast.

B

3c.31

De kandidaat kan de vier factoren noemen waarmee rekening gehouden moet worden bij het bepalen van de uitkeringstermijn.

K

3c.32

De kandidaat kan de werking van de overdekkings- en restitutieclausule toepassen aan de hand van een naverrekeningscasus.

Tp

3c.33

De kandidaat kan de drie voordelen van de overdekkings- en restitutieclausule opsommen.

K

3c.34

De kandidaat kan de vier voorwaarden noemen waar aan moet worden voldaan alvorens sprake kan zijn van een gedekte bedrijfsschade.

K

3c.35

De kandidaat kan de verschillen tussen een standaard en een standaard uitgebreide dekking aangeven.

B

3c.36

De kandidaat kan de facultatieve uitbreidingen noemen.

K

3c.37

De kandidaat kan beargumenteren waarom het toeleverings- en opslagrisico van belang kunnen zijn.

Ti

3c.38

De kandidaat kan opsommen welke varianten zich kunnen voordoen bij het verzekeren van lonen.

K

3c.39

De kandidaat kan beargumenteren welke problemen zich in de praktijk kunnen voordoen ten aanzien van vermindering van de loonsom voor vaste werknemers.

Ti

3c.40

De kandidaat kan een opsomming geven van de aan de bedrijfsschadeverzekering aanverwante verzekeringen.

K

3c.41

De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de standaard bedrijfsschadeverzekering en de aanverwante verzekeringen.

B

3c.42

De kandidaat kan een definitie geven van de doelstelling van de NBBU 2006.

K

3c.43

De kandidaat kan de doelstellingen van de NBBU 2006 met behulp van enige voorbeelden aantonen.

Tp

Eindterm

3d: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over kennis van risicofactoren en preventiemaatregelen.

3d.1

De kandidaat kan de begrippen risicobeoordeling en preventie omschrijven.

K

3d.2

De kandidaat kan de begrippen risicobeoordeling en preventie toepassen in een gegeven praktijksituatie.

Tp

3d.3

De kandidaat kan een definitie van het verschijnsel brand geven en toelichten aan de hand van voorbeelden.

K

3d.4

De kandidaat kan een onderverdeling geven van de vier technische risicofactoren en deze uitwerken in een advies.

Ti

3d.5

De kandidaat kan een opsomming geven van de menselijke risicofactoren.

K

3d.6

De kandidaat kan adviezen verstrekken omtrent brandbestrijdingsmiddelen voor de diverse soorten branden en materialen.

Ti

3d.7

De kandidaat kan de twee hoofddoelen noemen van Salvage.

K

3d.8

De kandidaat kan de factoren noemen die bij een risicobeoordeling brand van belang zijn.

K

3d.9

De kandidaat kan de begrippen EML en MPL uitleggen.

B

3d.10

De kandidaat kan uitleggen wat de invloed is van statistieken bij de beoordeling van risico’s.

B

3d.11

De kandidaat kan aan de hand van de risicofactoren een berekening van het risico maken.

Tp

3d.12

De kandidaat kan de factoren die van belang zijn bij de beoordeling van het inbraakrisico benoemen en uitleggen.

B

3d.13

De kandidaat kan de drie verschillende beveiligingsmaatregelen noemen.

K

3d.14

De kandidaat kan aan de hand van een risicoberekening beargumenteren welke maatregelen genomen moeten worden.

Ti

3d.15

De kandidaat kan de zes punten van de inbraakpreventieclausule opnoemen.

K

3d.16

De kandidaat kan aangeven bij welke gevaren, welke preventiemaatregelen kunnen worden toegepast om het risico te normaliseren.

Tp

3d.17

De kandidaat kan beargumenteren welke risico’s wel en welke niet met risicobeoordelingsmodellen te calculeren zijn.

Ti

3d.18

De kandidaat kan aan de hand van een inspectie-/beoordelingsrapport, met behulp van een blanco risicobeoordelingsmodel en de bijbehorende lijsten, de indicatieve risicopremie berekenen.

Tp

Eindterm

3e: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over kennis van de belangrijkste tariefovereenkomsten en calculatiemodellen

3e.1

De kandidaat kan een berekening maken van een risicobeoordeling aan de hand van de winkellijst en het te bepalen aantal brandpunten en de toeslagen en kortingen.

Tp

3e.2

De kandidaat kan de vijf factoren benoemen die een rol spelen bij beoordeling van het brandrisico met betrekking tot de opslag van goederen.

K

3e.3

De kandidaat kan een risicobeoordeling uitwerken aan de hand van een inspectierapport en de goederenlijst.

Ti

3e.4

De kandidaat kan opsommen voor welke bedrijven het risicobeoordelingsmodel voor de industrie kan worden toegepast.

K

3e.5

De kandidaat kan de twee verschillende soorten uitsluitingen noemen en samenvatten.

B

3e.6

De kandidaat kan de factoren noemen die de bedrijfsschadepremieberekening beïnvloeden.

K

3e.7

De kandidaat kan een bedrijfsschadepremie berekenen op basis van een jaarbedrag en een effectief bedrag met behulp van het verzekerd belang, de basispremie en een premietabel met omrekeningsfactoren.

Tp

3e.8

De kandidaat kan een premieberekening maken voor een bedrijfsschadeverzekering met een standaard- en een uitgebreide dekking.

Tp

Eindterm

3f: De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over kennis van de wijze van schaderegeling.

3f.1

De kandidaat kan de partijen noemen die betrokken zijn bij de afhandeling van een schade.

K

3f.2

De kandidaat kan opsommen wat een verzekerde moet bewijzen bij de schadeaangifte.

K

3f.3

De kandidaat kan de sanctie bij niet nakoming van de polisverplichtingen uitleggen.

B

3f.4

De kandidaat kan een omschrijving geven van de werkwijze, benoeming en betaling van de experts bij de vaststelling van de schade.

K

3f.5

De kandidaat kan de verplichtingen opsommen van de verzekeraars bij schade.

K

3f.6

De kandidaat kan aan de hand van een case situatie een schadeberekening maken en nader toelichten.

Tp

3f.7

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie het dekkingsvraagstuk beargumenteren.

Ti

3f.8

De kandidaat kan de begrippen waardevermindering, bereddingskosten, opruimingskosten en de BTW illustreren aan de hand van een schadevoorbeeld.

Tp

3f.9

De kandidaat kan opsommen welke waardemaatstaf in het algemeen wordt gebruikt voor schadevaststelling van gebouwen, inventarissen, inboedels, koopmansgoederen en de drie groepen fabrieksgoederen.

K

3f.10

De kandidaat kan aan de hand van een praktijkvoorbeeld aangeven wat het verschil is tussen nieuwwaarde en vervangingswaarde.

B

3f.11

De kandidaat kan door middel van een praktijkvoorbeeld aantonen wat er met de schadevergoeding gebeurt bij toepassing van de onderverzekeringsregel, bij toepassing van de verbruggingsregel en bij co-assurantie.

Tp

3f.12

De kandidaat kan aantonen hoe de samenloop van polissen in het nieuwe B.W. is geregeld aan de hand van een praktijkvoorbeeld.

Tp

3f.13

De kandidaat kan in eigen woorden aangeven wat bedoeld wordt met de non-contribution-clausule.

B

3f.14

De kandidaat kan motiveren wanneer een verzekeraar in verzuim is bij uitbetaling van de schade.

Ti

3f.15

De kandidaat kan beargumenteren aan wie dient te worden uitgekeerd ingeval van zaaksvervanging en bij hypothecaire financiers.

Ti

3f.16

De kandidaat kan opsommen welke drie zaken de gesubrogeerde verzekeraar moet bewijzen jegens degene op wie hij wil verhalen.

K

3f.17

De kandidaat kan meerdere feiten noemen en uitleggen hoe de verzekeraar die kan inroepen om een schadeclaim af te wijzen.

B

3f.18

De kandidaat kan motiveren na hoeveel jaar de rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart.

Ti

3f.19

De kandidaat kan de begrippen, subrogatie, regres, cessie en revindicatie nader toelichten en aan de hand van een gegeven praktijkvoorbeeld interpreteren.

Ti

3f.20

De kandidaat kan de procedure beschrijven die gevolgd wordt bij de schadeafwikkeling op een declaratieverzekering op voorraden.

K

3f.21

De kandidaat kan de inhoud van de koelschadeclausule toepassen in een praktijkvoorbeeld.

Tp

3f.22

De kandidaat kan de factoren noemen die van belang zijn bij de beoordeling van een bedrijfsschade.

K

3f.23

De kandidaat kan de schaderegeling op basis van omzetvermindering uitleggen.

B

3f.24

De kandidaat kan de voor en nadelen van een schaderegeling op basis van omzetvermindering noemen.

K

3f.25

De kandidaat kan de schaderegeling op basis van omzetvermindering toepassen in een case situatie.

Tp

3f.26

De kandidaat kan opsommen wat de voor- en nadelen zijn van een schaderegeling op basis van productievermindering.

K

3f.27

De kandidaat kan omschrijven wat de inhoud is van de keuzeclausule.

K

3f.28

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven praktijksituatie de bedrijfsschade vaststellen en berekenen en beoordelen of het maken van extra bedrijfskosten rendabel is.

Tp

3f.29

De kandidaat kan omschrijven wat de inhoud is van de correctieclausule.

K

3f.30

De kandidaat kan motiveren wat er gebeurt indien de verzekerde som te laag is gekozen of de uitkeringstermijn te kort blijkt te zijn.

Ti

3f.31

De kandidaat kan de inhoud van de liquidatieclausule omschrijven.

K

Eindterm

4a: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over kennis van leverings- en vervoerscondities.

4a.1

De kandidaat kan beschrijven hoe de transportverzekering is ontstaan zowel in Nederland als in Engeland.

K

4a.2

De kandidaat kan een onderverdeling maken van de verschillende transportrisico’s

K

4a.3

De kandidaat kan toelichten welke doelgroepen welke transportrisico’s lopen en welke verzekeringsvormen hierop van toepassing zijn.

K

4a.4

De kandidaat kan aangeven welke zaken in een koopovereenkomst geregeld moeten zijn.

K

4a.5

De kandidaat kan de belangrijkste incoterms toelichten en aangeven welke partij welk risico loopt.

K

4a.6

De kandidaat kan aangeven wat de CIF leveringsconditie stelt t.a.v. de te sluiten verzekering.

K

4a.7

De kandidaat kan de twee gebruikelijke documenten bij zeevervoer beschrijven (factuur en vervoersdocument).

K

4a.8

De kandidaat kan omschrijven hoe de aansprakelijkheid van de vervoerder is geregeld bij nationaal en internationaal vervoer over de weg.

K

4a.9

De kandidaat kan de AVC en CMR voorwaarden toepassen in een gegeven praktijkvoorbeeld.

Tp

4a.10

De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de AVC en de Algemene Voorwaarden voor Verhuizingen.

B

4a.11

De kandidaat kan het begrip ‘cabotage’ omschrijven.

K

4a.12

De kandidaat kan de caulusule ‘ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg’ verduidelijken.

K

4a.13

De kandidaat kan omschrijven hoe de aansprakelijkheid bij spoorwegvervoer is geregeld.

K

4a.14

De kandidaat kan aangeven wat er onder het begrip groupagevervoer wordt verstaan.

K

4a.15

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de aansprakelijkheidsregeling nationaal en internationaal.

B

4a.16

De kandidaat kan aangeven volgens welk verdrag het aansprakelijkheidsregime voor internationaal binnenvaartvervoer is geregeld.

K

4a.17

De kandidaat kan de wijze omschrijven waarop de aansprakelijkheid van de vervoerder bij zeevervoer is geregeld en volgens welke regels dit geschiedt.

K

4a.18

De kandidaat kan omschrijven wat de functies zijn van het cognossement.

K

4a.19

De kandidaat kan uitleggen waarom de Hamburg Rules in het leven zijn geroepen.

B

4a.20

De kandidaat kan aangeven hoe het binnenlands luchtvervoer is geregeld.

K

4a.21

De kandidaat kan de verdragen en protocollen m.b.t. de regeling van het internationale luchtvervoer benoemen en uitleggen.

B

Eindterm

4b: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over globale kennis van het vervoersrecht

4b.1

De kandidaat kan het Nederlandse recht onderverdelen en uitleggen wat de twee vormen van recht inhouden.

B

4b.2

De kandidaat kan de begrippen, dwingend, semi-dwingend en regelend recht omschrijven.

K

4b.3

De kandidaat kan een overzicht geven van de verschillende rechtsbronnen.

K

4b.4

De kandidaat kan aangeven welke verdragen van toepassing zijn op transportverzekeringen.

K

4b.5

De kandidaat kan aangeven welke beurspolissen de VNAB in het leven heeft geroepen.

K

4b.6

De kandidaat kan in een gegeven situatie uitleggen wat het begrip eigen gebrek inhoudt.

B

4b.7

De kandidaat kan aangeven hoe de verjaring is geregeld en waar dit is vastgelegd.

K

4b.8

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven voorbeeld uitleggen wat het begrip causaliteitsleer betekent.

B

4b.9

De kandidaat kan uitleggen welk recht er op welke vormen van transportverzekeringen van toepassing is.

B

4b.10

De kandidaat kan aangeven in welk wetsartikel het verhaalsrecht voor verzekeraars staat omschreven.

K

4b.11

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de verzekeraar dit recht kan uitoefenen, wat hij daarbij moet bewijzen en wat de verantwoordelijkheden van de verzekerde zijn.

K

4b.12

De kandidaat kan de wettelijke regeling noemen voor verhaal op een vervoerder.

K

Eindterm

4c: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over grondige kennis van de verschillende vormen van goederentransportverzekering en de toepassing daarvan.

4c.1

De kandidaat kan omschrijven hoe een goederentransportverzekering op de beurs tot stand komt.

K

4c.2

De kandidaat kan aangeven waarom men is gekomen tot het opstellen van standaardvoorwaarden.

K

4c.3

De kandidaat kan de rangorde van bepalingen opsommen.

K

4c.4

De kandidaat kan aan de hand van een praktijkvoorbeeld de dekking en de uitsluitingen van de NBGP aantonen.

Tp

4c.5

De kandidaat kan beschrijven wat er in de NBGP is geregeld over alle in de NBGP opgenomen polisartikelen.

K

4c.6

De kandidaat kan de dekking omschrijven volgens de dekkingsclausules G13 t/m G17.

K

4c.7

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven praktijkvoorbeeld aantonen of een schade volgens een van de dekkingsclausules G13 t/m G17 is gedekt.

Tp

4c.8

De kandidaat kan de meest voorkomende polisvormen beschrijven.

K

4c.9

De kandidaat kan aangeven hoe de administratieve procedure in de praktijk werkt bij de verschillende contractpolissen.

K

4c.10

De kandidaat kan een omschrijving geven van meerderewaardeverzekering, de verschil in conditie verzekering, de overnameverzekering en de eigenvervoerverzekering.

K

4c.11

De kandidaat kan de strekking van de gebruikelijk opgenomen clausules uitleggen.

Tp

4c.12

De kandidaat kan de systematiek van de Institute Cargo Clauses uitleggen.

B

4c.13

De kandidaat kan aangeven wat de verschillen zijn tussen de dekkingen volgens Nederlands recht en hoe dat in Engelse polissen is geregeld.

B

4c.14

De kandidaat kan de verschillen tussen de ICC A,B enC aangeven.

B

4c.15

De kandidaat kan de strekking van de overige ICC clausules weergeven.

K

4c.16

De kandidaat kan omschrijven wat in het algemeen onder molest wordt verstaan.

K

4c.17

De kandidaat kan aangeven hoe het oorlogs- en stakersmolest op een goederenverzekering kan worden bijverzekerd en wat die dekking precies inhoudt.

K

4c.18

De kandidaat kan aangeven in hoeverre en hoelang het molestrisico volgens M3 is gedekt op zee, in de lucht en op het land.

K

4c.19

De kandidaat kan aangeven in welke situaties de verzekeraars het molestrisico kunnen beëindigen en op welke termijn.

K

4c.20

De kandidaat kan de strekking en de inhoud van de Engelse molestuitsluitingsclausules beschrijven en aangeven wat er in deze clausules wordt verstaan onder oorlogs- en stakersrisico’s.

K

4c.21

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de Engelse en Nederlandse molestclausules.

B

4c.22

De kandidaat kan in hoofdlijnen uitleggen hoe verzekeraars zijn omgegaan met het terrorisme risico.

B

4c.23

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze en onder welke voorwaarden het terrorismerisico kan worden herverzekerd.

B

Eindterm

4d: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over grondige kennis van de verzekering van landmateriaal.

4d.1

De kandidaat kan aangeven voor welke objecten de NBPL van toepassing is.

K

4d.2

De kandidaat kan de vijf dekkingsrubrieken noemen en de inhoud hiervan toelichten.

K

4d.3

De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen casco standaard en casco uitgebreid en ook voor aansprakelijkheid standaard en aansprakelijkheid uitgebreid.

B

4d.4

De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen aansprakelijkheid standaard en aansprakelijkheid uitgebreid.

B

4d.5

De kandidaat kan een overzicht geven van de algemene, casco, aansprakelijkheids en schade aan andere zaken uitsluitingen.

K

4d.6

De kandidaat kan de werking van de clausule diefstal (b26) toepassen in een gegeven situatie.

Tp

Eindterm

4e: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over globale kennis van transportverzekeringen op andere dan Nederlandse condities

4e.1

De kandidaat kan beschrijven hoe het Engelse recht vorm heeft gekregen.

K

4e.2

De kandidaat kan aangeven welke regels ten aanzien van het internationale recht, als norm Engels

Recht, van belang zijn en waar deze te vinden zijn.

B

4e.3

De kandidaat kan uiteenzetten wat het verschil is tussen de verschillende warranties.

B

4e.4

De kandidaat kan benoemen wat de MIA onder belang verstaat en onder de verzekerde waarden.

K

4e.5

De kandidaat kan aangeven welke verzekerde gevaren het Engels recht kent en hoe deze zijn onderverdeeld.

K

4e.6

De kandidaat kan een overzicht geven van de algemene uitsluitingen die in de MIA zijn opgenomen.

K

4e.7

De kandidaat kan uitleggen wanneer een risico aanvangt en eindigt.

B

4e.8

De kandidaat kan omschrijven waar de causaliteitsleer volgens het Engels recht afwijkt van het Nederlands recht.

K

4e.9

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen ATL en CTL.

B

4e.10

De kandidaat kan aangeven welke twee vormen van partial losses voorkomen.

K

4e.11

De kandidaat kan uitleggen wat de verschillen zijn tussen de dekkingen volgens Nederlands recht en hoe dat in Engelse polissen is geregeld.

B

4e.12

De kandidaat kan de verschillen tussen de ICC A, B en C aangeven.

B

4e.13

De kandidaat kan de strekking van de overige ICC clausules weergeven.

K

Eindterm

4f: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over grondige kennis van de pleziervaartuigenverzekering.

4f.1

De kandidaat kan aangeven wat de verschillen zijn in vaargebieden.

B

4f.2

De kandidaat kan aangeven tegen welke gevaren dekking wordt geboden en op welke wijze.

K

4f.3

De kandidaat kan een opsomming geven van de meest voorkomende uitsluitingen.

K

4f.4

De kandidaat kan aan de hand van en gegeven situatie een schadeclaim analyseren.

Ti

4f.5

De kandidaat kan een definitie geven van schepen in het algemeen en van binnenschepen in het bijzonder.

K

4f.6

De kandidaat kan een opsomming geven van de verschillende typen binnenvaartschepen.

K

4f.7

De kandidaat kan aangeven wie de belanghebbenden zijn of kunnen zijn.

K

4f.8

De kandidaat kan omschrijven welke verzekerbare belangen er zijn en welke verzekeringsmogelijkheden hiervoor zijn.

K

4f.9

De kandidaat kan omschrijven wat de Nederlandse wet verstaat onder aanvaring.

K

4f.10

De kandidaat kan aangeven hoe de eigenaar van een schip zijn aansprakelijkheid kan beperken en welk verdrag daarover handelt.

K

4f.11

De kandidaat kan globaal omschrijven hoe een beperking van aansprakelijkheid door fondsstelling in z’n werk gaat.

K

4f.12

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen directe / eigenlijke aanvaring en oneigenlijke aanvaring.

B

4f.13

De kandidaat kan aangeven uit welke onderdelen de NBCP voor de Binnenvaart is opgebouwd.

K

4f.14

De kandidaat kan aangeven waar de duur van verzekering afwijkt van andere beurspolissen en hoe het verzekerd bedrag wordt vastgesteld.

K

4f.15

De kandidaat kan een overzicht geven van de gedekte gevaren en de algemene uitsluitingen.

K

4f.16

De kandidaat kan toelichten wat de maximum aansprakelijkheid inhoudt.

B

4f.17

De kandidaat kan globaal omschrijven wat er is vastgelegd in de Rotterdamse Overeenkomst inzake kleine aanvaringsschades in de binnenvaart.

K

4f.18

De kandidaat kan aangeven welke soorten clausules in de NBCP voor de Binnenvaart kunnen worden opgenomen en welke gebruikelijk worden opgenomen.

K

4f.19

De kandidaat kan globaal aangeven wat de inhoud is van deze gebruikelijk opgenomen clausules.

K

4f.20

De kandidaat kan globaal de inhoud van de facultatieve clausules weergeven.

K

4f.21

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie de werking van de averij grosse toelichten en aangeven welke kosten voor rekening van verzekeraars komen.

Ti

Eindterm

4g: De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over kennis van de wijze van schaderegeling.

4g.1

De kandidaat kan de schaderegelingsprocedure bij goederentransportverzekering stap voor stap omschrijven.

K

4g.2

De kandidaat kan aangeven wat de bewijslast is die op de verzekerde rust.

K

4g.3

De kandidaat kan aangeven wat de taken zijn van de betrokkenen bij een transportgoederenschade.

K

4g.4

De kandidaat kan aangeven welke partij de schaderekening opmaakt en wie uiteindelijk de schadepenningen int.

K

4g.5

De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen schadevergoeding bij verlies en bij beschadiging.

B

4g.6

De kandidaat kan aan de hand van een rekenvoorbeeld de rafactiemethode illustreren.

Ti

Eindterm

5a: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van de sociale verzekering voor zover relevant voor de particuliere medische variaverzekering.

5a.1

De kandidaat kan de verschillende vormen van sociale zekerheid benoemen.

K

5a.2

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen sociale voorzieningen en sociale verzekeringen.

B

5a.3

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.

B

5a.4

De kandidaat kan de samenhang van het sociale stelsel uitleggen.

B

5a.5

De kandidaat kan voorbeelden noemen van de verschillende vormen van sociale zekerheid en kan aangeven hoe deze worden gefinancierd.

B

5a.6

De kandidaat kan de doelstelling van de Wet SUWI, de taken van het UWV, de doelstelling van de Wet WALVIS, de SVB, de gemeenten en de Arbo-diensten aangeven.

K

5a.7

De kandidaat kan aangeven wat de volgende wetten inhouden:

de Arbowet, AOW, de ANW, de WW de WIA de WAZ, de WAJONG, de Toeslagenwet, de IOAW, de IOAZ, de WWB, de WSW, de Wmo, de Wet REA, de ANW, de AWBZ en de ZVW,

K

5a.8

De kandidaat kan voor de wetten genoemd in toetsterm V.5a.7 aangeven voor welke doelgroepen deze wetten bestemd zijn.

K

5a.9

De kandidaat kan voor de wetten genoemd in toetsterm V.5a.7 aangeven wie in deze voor een uitkering in aanmerking komt.

K

5a.10

De kandidaat kan voor de wetten genoemd in toetsterm V.5a.7 aangeven hoe deze wetten worden gefinancierd.

K

5a.11

De kandidaat kan aangeven wat de ZW en de Wet verbetering Poortwachter, hun doelstellingen, doelgroepen en procedures en de berekening van de uitkeringen inhouden.

K

5a.12

De kandidaat kan de wijze van klachtenbehandeling en de bezwaar- en beroepsprocedures in de Sociale Zekerheid aangeven.

K

Eindterm

5b: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis van de ziektekosten-, de ongevallen- en de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de toepassing daarvan.

5b.1

De kandidaat kan omschrijven wat het doel is van de AOV.

K

5b.2

De kandidaat kan omschrijven voor welke doelgroepen de AOV bestemd is.

K

5b.3

De kandidaat kan omschrijven welke Rubrieken kunnen worden verzekerd.

K

5b.4

De kandidaat kan de definitie geven van arbeidsongeschiktheid.

K

5b.5

De kandidaat kan beschrijven wat de arbeidsongeschiktheidscriteria zijn.

K

5b.6

De kandidaat kan omschrijven wat de premiegrondslagen zijn.

K

5b.7

De kandidaat kan aangeven welke andere factoren van invloed zijn op de hoogte van de premie.

K

5b.9

De kandidaat kan aangeven welke tariefsoorten worden gehanteerd.

K

5b.10

De kandidaat kan uitleggen hoe de procedure van aanvraag offerte, afgifte offerte, gezondheidsverklaring, medische beoordeling, premievaststelling, acceptatievoorstel, voorlopige dekking, tot definitieve polisopmaak verloopt

B

5b.11

De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:

Beroepsklassen,

Eindleeftijd,

Eigenrisicotermijn,

Vangnetverzekering

K

5b.12

De kandidaat kan omschrijven welke dekkingsoorten de AOV kent.

K

5b.13

De kandidaat kan uiteenzetten, wat volgens de polisvoorwaarden de consequenties zijn van een verandering van beroep, vertrek naar het buitenland, verplichte verzekering, faillissement of een lager verzekerd belang van de verzekerde.

B

5b.14

De kandidaat kan aangeven wat de aanpassingsclausule inhoudt.

K

5b.15

De kandidaat kan aangeven wat de specifieke kenmerken van een starters-AOV zijn.

K

5b.16

De kandidaat kan aangeven wat de specifieke kenmerken van een lasten-AOV zijn.

K

5b.17

De kandidaat kan in het kort uitleggen wat de fiscale consequenties zijn van de aftrekbaarheid van de premie voor de inkomstenbelasting en de gevolgen daarvan voor de belastbaarheid van de uitkeringen.

B

5b.18

De kandidaat kan aangeven welke wettelijke regelingen er zijn getroffen voor arbeidsongeschiktheid van werknemers.

K

5b.19

De kandidaat kan de regelingen van de WIA, de WULBZ, de WVP, de ZW beschrijven.

K

5b.20

De kandidaat kan de verschillende mogelijke aanvullende verzekeringen voor werknemers op deze wettelijke regelingen noemen.

K

5b.21

De kandidaat kan een uitvoerige omschrijving geven van de opzet en de regelingen in het per 1 januari 2006 geldende zorgverzekeringswet en het daaruit voortvloeiende zorgverzekeringsstelsel.

B

5b.22

De kandidaat kan omschrijven voor welke vormen van zorg de ZVW dekking biedt.

K

5b.23

De kandidaat kan aangeven hoe de premie voor de ZVW wordt opgebouwd.

K

5b.24

De kandidaat kan aangeven hoe de acceptatieplicht van de ZVW werkt.

K

5b.25

De kandidaat kan berekenen wat de consequenties zijn van het niet verzekerd zijn en het niet betalen van de premie voor de ZVW.

Tp

5b.26

De kandidaat kan uitleggen hoe de eigenrisicoregeling werkt.

B

5b.27

De kandidaat kan aangeven wat de functie van de AWBZ in het zorgverzekeringsstelsel is.

K

5b.28

De kandidaat kan aangeven voor welke behandelingen de AWBZ dekking geeft en hoe deze wordt gefinancierd.

K

5b.29

De kandidaat kan omschrijven wat een naturapolis en een restitutiepolis inhouden.

K

5b.30

De kandidaat kan uitleggen wat zorginkoop voor gevolgen kan hebben voor de dekking en de premie van de zorgpolis.

B

5b.31

De kandidaat kan uitleggen waarom een collectieve verzekering tot een lagere nominale premie kan leiden.

B

5b.32

De kandidaat kan de mogelijkheid van de aftrekbaarheid van zorgkosten, inclusief de betaalde zorgpremie, voor de I.B benoemen.

K

5b.33

De kandidaat kan omschrijven hoe de regeling voor het verkrijgen van een Zorgtoeslag werkt.

K

5b.34

De kandidaat kan het doel en de vormen van ongevallenverzekering uitgebreid uitleggen.

B

5b.35

De kandidaat kan het onderscheid aangeven tussen individuele en collectieve ongevallenverzekeringen.

B

5b.36

De kandidaat kan opsommen welke gegevens belangrijk zijn bij de totstandkoming van de verzekering.

K

5b.37

De kandidaat kan de verschillende rubrieken van de ongevallenverzekering omschrijven.

K

5b.38

De kandidaat kan uitleggen waarop de premie is gebaseerd en welke opslagen op deze premie kunnen worden berekend.

B

5b.39

De kandidaat kan aangeven wat onder het begrip ‘ongeval’ wordt verstaan en wat de kenmerkende elementen zijn in dit begrip.

K

5b.40

De kandidaat kan de verplichtingen van verzekeringnemer en verzekerde bij een schadeclaim noemen.

K

5b.41

De kandidaat kan de consequenties uitleggen van het niet nakomen van de verplichtingen van verzekeringnemer en verzekerde bij een schadeclaim

B

5b.42

De kandidaat kan omschrijven wat de Gliedertax inhoudt.

K

5b.43

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de Gliedertax kan worden toegepast.

B

5b.44

De kandidaat kan omschrijven wat de voor- en nadelen van de Gliedertax zijn.

B

5b.45

De kandidaat kan de strekking van de keuzeclausule omschrijven.

K

5b.46

De kandidaat kan omschrijven wat functionele invaliditeit en beroepsinvaliditeit inhoudt.

K

5b.47

De kandidaat kan motiveren waarom medische gegevens van de verzekerde belangrijk zijn tijdens de acceptatie- en schaderegelings-procedure.

Ti

5b.48

De kandidaat kan de regels omtrent het omgaan met medische gegevens, het gebruik ervan en de archivering ervan benoemen.

K

5b.49

De kandidaat kan op basis van een grondige kennis van de Wet medische keuringen beoordelen welke consequenties de genoemde wet heeft voor (medewerkers van) werkgevers, (medewerkers van) verzekeraars, medisch adviseurs en schaderegelaars.

Tp

Eindterm

5c: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis van het aansprakelijkheidsrecht en wettelijke verplichtingen voor aansprakelijkheidsverzekeringen.

5c.1

De kandidaat kan een definitie van verbintenissen geven.

K

5c.2

De kandidaat kan omschrijven hoe verbintenissen ontstaan.

K

5c.3

De kandidaat kan opsommen welke verbintenissen van rechtswege ontstaan.

K

5c.4

De kandidaat kan voorbeelden geven van meerdere soorten verbintenissen.

B

5c.5

De kandidaat kan de definitie van onrechtmatige daad geven.

K

5c.6

De kandidaat kan de vereisten voor onrechtmatige daad opsommen.

K

5c.7

De kandidaat kan een uitvoerige toelichting geven bij elk van de vereisten voor onrechtmatige daad.

B

5c.8

De kandidaat kan de betreffende wetteksten ten aanzien van aansprakelijkheidsrecht omschrijven.

K

5c.9

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van onrechtmatige daad en van aansprakelijkheid.

Ti

5c.10

De kandidaat kan het verschil tussen schuld- en risicoaansprakelijkheid aangeven.

B

5c.11

De kandidaat kan omschrijven wat groepsaansprakelijkheid inhoudt.

K

5c.12

De kandidaat kan omschrijven wat de vereisten voor groepsaansprakelijkheid zijn.

K

5c.13

De kandidaat kan omschrijven hoe het intern verhaalsrecht werkt.

K

5c.14

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van groepsaansprakelijkheid.

Ti

5c.15

De kandidaat kan omschrijven wat alternatieve causaliteit inhoudt.

K

5c.16

De kandidaat kan omschrijven wat de vereisten voor alternatieve causaliteit zijn.

K

5c.17

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van alternatieve causaliteit.

Ti

5c.18

De kandidaat kan omschrijven wat hoofdelijke aansprakelijkheid inhoudt.

K

5c.19

De kandidaat kan omschrijven wat de vereisten voor hoofdelijke aansprakelijkheid zijn.

K

5c.20

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid.

Ti

5c.21

De kandidaat kan het wetsartikel inzake eigen schuld in eigen woorden omschrijven.

B

5c.22

De kandidaat kan aangeven wanneer een billijkheidscorrectie mogelijk is.

K

5c.23

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen van gevaarscheppend gedrag zijn.

B

5c.24

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van eigen schuld.

Ti

5c.25

De kandidaat kan het verschil tussen contractuele en wettelijke aansprakelijkheid aangeven.

B

5c.26

De kandidaat kan de voorwaarden voor aansprakelijkheid opsommen.

K

5c.27

De kandidaat kan voorbeelden geven van beide soorten aansprakelijkheid.

B

5c.28

De kandidaat kan het begrip tekortkoming omschrijven.

K

5c.29

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een resultaats- en een inspanningsverbintenis.

B

5c.30

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen voor de al of niet toerekenbaarheid van een tekortkoming zijn.

B

5c.31

De kandidaat kan de verschillende vormen van toerekening opsommen en beschrijven.

K

5c.32

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van een tekortkoming.

Tp

5c.33

De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden omschrijven wanneer er van verzuim sprake is.

Tp

5c.34

De kandidaat kan het verschil tussen verzuim na ingebrekestelling en het verzuim van rechtswege aangeven.

B

5c.35

De kandidaat kan aan de hand van een gegegeven casus de situatie van de schuldeiser na verzuim beoordelen.

Tp

5c.36

De kandidaat kan omschrijven welke mogelijkheden de schuldeiser na verzuim heeft.

K

5c.37

De kandidaat kan de verschillende wijzen waarop het verzuim kan eindigen benoemen.

K

5c.38

De kandidaat kan de gevolgen van een tekortkoming bij een wederkerige overeenkomst beoordelen.

Tp

5c.39

De kandidaat kan het exoneratiebeding en vrijwaringsbeding uitleggen.

B

5c.40

De kandidaat kan de regelingen over het exoneratiebeding en vrijwaringsbeding in het BW, alsmede de gevolgen voor de aansprakelijkheid beschrijven.

K

5c.41

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of een beding is toegestaan en wat de consequenties voor de aansprakelijkheid zijn.

Ti

5c.42

De kandidaat kan omschrijven wat onder beroepsaansprakelijkheid wordt verstaan.

K

5c.43

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn van de beroepsaansprakelijkheid op het werken als assurantietussenpersoon.

B

5c.44

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van beroepsaansprakelijkheid en de gevolgen daarvan omschrijven.

Ti

5c.45

De kandidaat kan omschrijven wat onder werkgeversaansprakelijkheid wordt verstaan.

K

5c.46

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn van de werkgeversaansprakelijkheid voor de werkgever.

B

5c.47

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of er sprake is van werkgeversaansprakelijkheid en de gevolgen daarvan omschrijven.

Ti

5c.48

De kandidaat kan omschrijven wat het BW over nadeel zegt.

K

5c.49

De kandidaat kan omschrijven wat vermogensschade is.

K

5c.50

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren welke kosten nog meer voor vergoeding in aanmerking komen, zoals kosten van beperking van de schade en buitengerechtelijke kosten.

Tp

5c.51

De kandidaat kent de wettelijke regeling over de omvang van de vergoeding bij schade en kan deze in een casus toepassen.

Tp

5c.52

De kandidaat kan aangeven wie vorderingsgerechtigden zijn.

K

5c.53

De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en in een gegeven casus toepassen:

verplaatste schade,

vermogenschade,

letselschade,

inkomensschade,

verlies aan doe-het-zelf-capaciteit,

schadebeperkingsplicht,

smartengeld,

toekomstige schade,

toekomstige waarde,

schade van de werkgever,

loondoorbetalingsplicht,

regres van de werkgever,

civiele plafond.

Tp

5c.54

De kandidaat kan de regeling van het vorderingsrecht bij overlijden omschrijven.

K

5c.55

De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en in een gegeven casus toepassen:

te derven levensonderhoud,

draagkracht,

behoeften van de nabestaanden,

kosten van lijkbezorging.

Tp

5c.56

De kandidaat kan de regeling van voordeelsverrekening omschrijven.

K

5c.57

De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en in een casus toepassen:

bespaarde kosten,

spiegelbeeldschade.

Tp

5c.58

De kandidaat kan op basis van de regeling voor matiging de matigingsfactoren in een gegeven casus toepassen.

Tp

5c.59

De kandidaat kan op basis van de regeling voor wettelijk rente deze regeling in een casus toepassen.

Tp

Eindterm

5d: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en de toepassing daarvan.

5d.1

De kandidaat kan het begrip kwalitatieve aansprakelijkheid uitleggen aan de hand van enkele voorbeelden.

B

5d.2

De kandidaat kan een omschrijving geven van de regelingen voor:

aansprakelijkheid voor kinderen en de vereisten daarvoor,

disculpatierecht,

aansprakelijkheid voor ondergeschikten,

aansprakelijkheid voor huispersoneel,

de aansprakelijkheid van de ondergeschikte zelf,

exoneratie,

de aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten,

aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers.

K

5d.3

De kandidaat kan de regelingen voor:

aansprakelijkheid voor kinderen en de vereisten daarvoor,

disculpatierecht,

aansprakelijkheid voor ondergeschikten,

aansprakelijkheid voor huispersoneel,

de aansprakelijkheid van de ondergeschikte zelf,

exoneratie,

de aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten,

aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers.

in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5d.4

De kandidaat kan een omschrijving geven van de regelingen voor:

kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken,

aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken,

aansprakelijkheid voor opstallen,

aansprakelijkheid van een wegbeheerder,

aansprakelijkheid van een leidingbeheerder,

aansprakelijkheid voor dieren,

mede-eigenaren,

kopen op afbetaling,

bedrijfsmatig uitlenen,

de kwalitatieve aansprakelijkheid van een kind.

K

5d.5

De kandidaat kan de regelingen voor:

kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken,

aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken,

aansprakelijkheid voor opstallen,

aansprakelijkheid van een wegbeheerder,

aansprakelijkheid van een leidingbeheerder,

aansprakelijkheid voor dieren,

mede-eigenaren,

kopen op afbetaling,

bedrijfsmatig uitlenen,

de kwalitatieve aansprakelijkheid van een kind

in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5d.6

De kandidaat kan een omschrijving geven van de regelingen voor:

productenaansprakelijkheid,

de omschrijving van het begrip product in dit verband.

K

5d.7

De kandidaat kan de kring van aansprakelijke personen opsommen.

K

5d.8

De kandidaat kan de definitie geven van gebrekkigheid, de regels omtrent de bewijslast, de franchiseregeling en de regeling van verjaring en verval.

K

5d.9

De kandidaat kan gebrekkigheid, de regels omtrent de bewijslast, de franchiseregeling en de regeling van verjaring en verval in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5d.10

De kandidaat kan de reden van de tijdelijke regeling verhaalsrechten geven.

K

5d.11

De kandidaat kan de reden van de tijdelijke regeling verhaalsrecht in een casus toepassen.

Tp

5d.12

De kandidaat kan de voornaamste wetten op het gebied van milieuaansprakelijkheid opnoemen.

K

5d.13

De kandidaat kan in een gegeven casus aantonen wie aansprakelijk is voor gevaarlijke stoffen, speciaal bij het vervoer ervan, en toont daarbij kennis van de limieten voor aansprakelijkheid voor de eigenaren van voertuigen waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Tp

5d.14

De kandidaat kan het doel van een aansprakelijkheidsverzekering omschrijven.

K

5d.15

De kandidaat kan de inhoud van het polismodel AVP van het Verbond van Verzekeraars omschrijven.

K

5d.16

De kandidaat kan de polisvoorwaarden van het polismodel AVP van het Verbond van Verzekeraars beschrijven, met betrekking tot:

de kring van verzekerden,

de verzekerde hoedanigheid,

de omvang van de dekking,

het dekkingsgebied,

het schadebegrip,

de uitsluitingen,

opzet,

seksuele gedragingen,

zaken onder opzicht,

schade met of door motorrijtuigen,

schade met of door vaartuigen,

schade met of door luchtvaartuigen,

schade door molest en atoomkernreacties,

schade door wapens,

schade door een verzekerde woonachtig buiten Nederland,

de verzekerde som,

het eigen risico,

de insluitingen,

letselschades tussen verzekerden onderling,

aansprakelijkheid voor onroerende zaken,

aansprakelijkheid voor antenneschade,

proceskosten en wettelijke rente,

zekerheidsstelling,

de schaderegeling tussen verzekeraar en verzekerde,

de directe actie voor de benadeelde.

K

5d.17

De kandidaat kan de regelingen uit toetsterm 5d.16 op een gegeven situatie toepassen.

Tp

5d.18

De kandidaat kan de specifieke vereisten, waaraan de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor jagers moet voldoen opnoemen.

K

5d.19

De kandidaat kan de specifieke vereisten waaraan de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor jagers moet voldoen op een gegeven situatie toepassen.

Tp

Eindterm

5e: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van andere algemene aansprakelijkheidsverzekeringen.

5e.1

De kandidaat kan de inhoud van het polismodel AVB van het Verbond van Verzekeraars en de polisvoorwaarden van dit model omschrijven.

K

5e.2

De kandidaat kan de drie verschillend dekkingssystemen van de AVB omschrijven.

K

5e.3

De kandidaat kan de onderstaande onderdelen van een AVB-polis in een gegeven casus toepassen:

de verzekerden,

de verzekerde hoedanigheid,

het verzekerde bedrag,

de proceskosten,

de wettelijke rente,

de kosten ter voorkoming van schade,

het schadebegrip,

de uitsluiting voor zuivere vermogensschade,

het schadeveroorzakende voorval,

de systemen van begrenzing van de dekking naar tijd,

loss-occurance,

claims-made,

uitsluitingen,

opzet,

opzicht,

de uitsluiting voor motorrijtuigen en (lucht)vaartuigen,

de uitsluiting voor risicoverhogende bedingen,

de uitsluiting voor schade aan geleverde zaken en diensten,

de uitsluiting voor grondverzakking en kabelschade,

het dekkingsgebied,

de premiebepaling en -berekening,

de gevolgen van wijziging van het risico,

de schaderegeling,

de bedrijfsregeling brandregres 2000.

Tp

5e.4

De kandidaat kan de specifieke kenmerken van de diverse vormen van beroepsaansprakelijkheid benoemen, zoals voor:

accountants,

advocaten,

architecten,

artsen, ziekenhuizen en andere zorgverleners,

notarissen,

assurantietussenpersonen en makelaars in onroerende zaken.

K

5e.5

De kandidaat kan de specifieke kenmerken van aansprakelijkheids-verzekeringen voor bijzondere risico’s benoemen, zoals

de bouw,

garages,

bestuurdersaansprakelijkheid.

K

5e.6

De kandidaat kan de specifieke kenmerken van een milieuschadeverzekering formuleren, zoals

het begrip milieuaantasting,

verontreiniging,

emissie,

het karakter van een directe verzekering,

het causaal verband,

de dekkingsmogelijkheden van de MSV,

op de eigen locatie,

op de werklocatie,

de tankpolis,

het verzekerde bedrag,

overloop,

verweersbijstand,

uitsluitingen,

genetische modificatie,

onvoldoende milieuzorg.

B

Eindterm

5f: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over grondige kennis van motorrijtuigverzekeringen en de toepassing daarvan.

5f.1

De kandidaat kan aangeven wat artikel 185 WVW inhoudt.

K

5f.2

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen van artikel 185 WVW zijn voor de aansprakelijkheid van de eigenaar of houder van een motorrijtuig.

B

5f.3

De kandidaat kan artikel 185 WVW in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5f.4

De kandidaat kan een omschrijving geven van:

de WAM,

haar doelstelling,

de verzekeringsplicht,

het zelfstandig vorderingsrecht van de benadeelde,

de toegelaten uitsluitingen en beperkingen,

de controle op de naleving van de verzekeringsplicht,

het narisico van de WAM-verzekeraar,

het Waarborgfonds Motorverkeer.

K

5f.5

De kandidaat kan de volgende regelingen in een gegeven situatie toepassen:

de WAM,

haar doelstelling,

de verzekeringsplicht,

het zelfstandig vorderingsrecht van de benadeelde,

de toegelaten uitsluitingen en beperkingen,

de controle op de naleving van de verzekeringsplicht,

het narisico van de WAM-verzekeraar,

het Waarborgfonds Motorverkeer.

Tp

5f.6

De kandidaat kan de drie onderdelen van een motorrijtuigverzekering opsommen.

K

5f.7

De kandidaat kan de drie onderdelen van een motorrijtuigverzekering in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5f.8

De kandidaat een definitie geven van de volgende onderdelen uit de algemene voorwaarden:

voorlopige dekking,

aanvang van de dekking,

einde van de verzekering en einde van de dekking,

verzekeringsgebied,

vervangend motorrijtuig,

algemene uitsluitingen en ontsnappingsclausule,

hulpverlening,

vervoer van gewonden,

no-claimkorting en bonus-malusstelsel,

verplichtingen in geval van schade.

K

5f.9

De kandidaat kan de onderdelen uit toetsterm V.5f.8 in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5f.10

De kandidaat kan een definitie geven van de volgende onderdelen uit het deel aansprakelijkheid in een motorrijtuigverzekering:

onderscheid tussen gekentekende en ongekentekende motorrijtuigen,

de WAM-strik,

uitsluitingen,

verhalen niet-gedekte schade door verzekeraar,

verzekerd bedrag,

cautie,

kosten,

schaderegeling in het buitenland, groene kaart, nationaal bureau en de Multilateraal Guarantee Agreement,

samenloop,

lading,

sproei- en spuitschades,

aanhangwagens,

passagiers,

joyriding,

vervuilde wegen.

K

5f.11

De kandidaat kan van de onderdelen uit toetsterm V.5f.10 in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5f.12

De kandidaat kan omschrijven wat de specifieke kenmerken zijn van

de garageverzekering,

de aansprakelijkheidsverzekering voor carrosseriebedrijven,

de aansprakelijkheidsverzekering voor autohandelaren.

K

5f.13

De kandidaat kan met praktijkvoorbeelden de werking aantonen van

de garageverzekering,

de aansprakelijkheidsverzekering voor carrosseriebedrijven,

de aansprakelijkheidsverzekering voor autohandelaren.

Tp

5f.14

De kandidaat kan een definitie geven van de volgende onderwerpen van het onderdeel cascoverzekering in een motorrijtuigverzekering:

risicobeoordeling en premiestelling,

accessoires,

diefstal en beveiliging,

dekkingsvormen: brand en diefstel-, beperkt casco- en uitgebreide cascoverzekering,

uitsluitingen, vaststelling van de schadeomvang,

totaal verlies en vaste afschrijving,

BTW,

eigen risico,

invloed van de schade op de bonus-maluskorting,

autohuur en waardevermindering,

schadeverhaal,

bedrijfsregelingen,

OVS,

bedrijfsschade,

roydata,

royementsverklaring,

schuldloze derde,

Keurmerk letselschadebehandeling,

Gedragscode letselschadebehandeling.

K

5f.15

De kandidaat kan van de onderwerpen uit toetsterm 5f.14 in een gegeven situatie toepassen.

Tp

5f.16

De kandidaat kan omschrijven wat riskmanagement is.

K

5f.17

De kandidaat kan uitleggen waarom en hoe een risico-inventarisatie wordt uitgevoerd.

B

5f.18

De kandidaat kan aangeven wat de risico’s zijn die zijn verbonden aan het gebruik of bezit van voertuigen.

K

5f.19

De kandidaat kan een aantal onderwerpen opnoemen die van belang zijn voor de beoordeling van de risico’s van een wagenpark.

K

5f.20

De kandidaat kan in detail uitleggen hoe de premiestelling voor de verzekering van een wagenpark tot stand komt en deze berekening aan de hand van een voorbeeld uitvoeren.

Tp

5f.21

De kandidaat kan aangeven welke invloed een eigen risico op de premiestelling heeft.

B

5f.21

De kandidaat kan het belang aangeven van monitoring en naselectie.

B

Eindterm

5g: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van andere vormen van variaverzekering.

5g.1

De kandidaat kan het doel van de CAR-verzekering en de verschillende vormen van CAR-verzekering omschrijven.

K

5g.2

De kandidaat kan aangeven wie allemaal bij een bouwwerk betrokken kunnen zijn.

K

5g.3

De kandidaat kan aangeven:

wat een bestek is,

hoe een aanbesteding kan verlopen,

welke bouwvoorwaarden er zijn,

hoe men de te bouwen objecten onderscheidt,

wie een CAR-verzekering sluiten.

K

5g.4

De kandidaat kan een definitie geven van de volgende onderwerpen in de algemene voorwaarden van een CAR-verzekering:

begripsomschrijvingen van het werk, de eindwaarde, de verzekeringnemer en de verzekerden,

algemene uitsluitingen,

de verzekeringstermijn, bouwtermijn en onderhoudstermijn,

premieberekening,

verplichtingen van de verzekerden,

eigen risico,

schaderegeling.

K

5g.5

De kandidaat kan de rubrieken in een CAR-verzekering opsommen en aangeven welke verplicht en welke facultatief zijn.

K

5g.6

De kandidaat kan de specifieke voorwaarden van de verschillende rubrieken in de polis ten aanzien van de dekking, de verzekerde som, de uitsluitingen en de schaderegeling en – vergoeding opnoemen.

K

5g.7

De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de montageverzekering omschrijven.

K

5g.8

De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de machinebreukverzekering omschrijven.

K

5g.9

De kandidaat kan

K/B

 

in het kader van de machinebreukverzekering omschrijven wat de dekking inhoudt,

 
 

de uitsluitingen van de machinebreukverzekering benoemen,

 
 

de premiefactoren van de machinebreukverzekering benoemen,

 
 

uitleggen hoe het verzekerde bedrag van de machinebreukverzekering wordt vastgesteld,

 
 

uitleggen hoe de schade-uitkering wordt bepaald in het kader van de machinebreukverzekering,

 
 

uitleggen wat de gevolgen zijn van onderverzekering in het kader van de machinebreukverzekering.

 

5g.10

De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de elektronicaverzekering omschrijven.

K

5g.11

De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de machinebreukbedrijfsschadeverzekering omschrijven.

K

5g.12

De kandidaat kan omschrijven wat bedrijfsschade is in het kader van de machinebreukbedrijfsschadeverzekering.

K

5g.13

De kandidaat kan de bedrijfsschade in het kader van de machinebreukbedrijfsschadeverzekering berekenen.

Tp

5g.14

De kandidaat kan de inhoud van de overdekkings-/restitutieclausule omschrijven.

K

5g.15

De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de garantieverzekering omschrijven.

K

5g.16

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aantonen tussen het doel en de specifieke elementen van de computerverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.17

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de computerbedrijfsschadeverzekering, vooral met betrekking tot

dekking,

uitsluitingen,

premie(bepaling).

B

5g.18

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de computerextrakostenverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.19

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de computerverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.20

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de computerverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.21

De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen de verschillende dekkingen die voor computers mogelijk zijn.

B

5g.22

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de volgende recreatieverzekeringen, vooral met betrekking tot dekking, verzekerde rubrieken, uitsluitingen, en premie(bepaling):

B

 

reisverzekeringen, eenmalig en doorlopend,

 
 

kampeerwagen- of caravanverzekering,

 

5g.23

De kandidaat kan het doel en de specifieke elementen van de kredietverzekering omschrijven, vooral met betrekking tot

K

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.24

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de geld- en fraudeverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.25

De kandidaat kan het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de rechtsbijstandrverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 
 

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de kostbaarhedenverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

5g.27

De kandidaat kan aan de hand van enkele voorbeelden het verband aangeven tussen het doel en de specifieke elementen van de paarden- en veeverzekering, vooral met betrekking tot

B

 

dekking,

 
 

uitsluitingen,

 
 

premie(bepaling).

 

Eindterm

5h: De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over kennis van de wijze van schaderegeling.

5h.1

Schaderegeling bij een AOV

K

 

De kandidaat kan de regelingen in de AOV-polis omschrijven met betrekking tot

 
 

melding van de schade en de verplichtingen van de verzekerde daarbij,

 
 

de verzekeringstechnische schadebeoordeling,

 
 

de gevolgen van een inmiddels plaatsgevonden hebbende risicowijziging.

 

Eindterm

6a: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de sociale verzekeringen voor zover relevant voor de levensverzekering.

6a.1

De kandidaat kan de Sociale verzekeringswetten benoemen

K

6a.2

De kandidaat kan de sociale verzekeringswetten toepassen in een gegeven casus.

Tp

6a.3

De kandidaat kan de regels van de WIA omschrijven.

B

Eindterm

6b: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de grondslagen en begrippen bij levensverzekering

6b.1

De kandidaat kan een definitie geven van een levensverzekering.

K

6b.2

De kandidaat kan de oorsprong van een levensverzekering noemen.

K

6b.3

De kandidaat kan de verschillende dekkingen omschrijven.

K

6b.4

De kandidaat kan de organisatie van de bedrijfstak omschrijven.

K

6b.5

De kandidaat kan de diverse onderdelen welke van toepassing zijn op levensverzekeringswiskunde benoemen en kan hier eenvoudige berekeningen mee maken

Tp

6b.6

De kandidaat kan de verschillende methoden ten aanzien van premie en koopsom in de praktijk toepassen.

Tp

6b.7

De kandidaat kan diverse berekeningen maken en onderscheid maken tussen netto en zillmerreserve.

Tp

6b.8

De kandidaat kan jaarpremies berekenen, alsmede de opslag voor termijnbetalingen.

Tp

6b.9

De kandidaat kan koopsommen berekenen

Tp

6b.10

De kandidaat kan de werking beschrijven van een premiedepot.

K

6b.11

De kandidaat kan de maximale inleg voor de levensloopregeling berekenen.

Tp

6b.12

De kandidaat kan de levensloopkorting berekenen.

Tp

6b.13

De kandidaat kan de levensloopregeling toepassen in het kader van een plan voor eerdere pensionering.

Ti

6b.14

De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een levensloopregeling in overeenstemming met de wettelijke vereisten is uitgevoerd.

Tp

6b.15

De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden voor uitvoering van de levensloopregeling uitleggen.

B

6b.16

De kandidaat kan het begrip ’ontslagvergoeding’ omschrijven.

K

6b.17

De kandidaat kan aangeven of deelname aan de levensloopregeling al dan niet mag samengaan met de deelname aan andere spaarregelingen.

K

6b.18

De kandidaat kan omschrijven wanneer deelname aan de levensloopregeling eindigt.

K

6b.19

De kandidaat kan aangeven welke maxima gelden ten aanzien van de jaarlijkse deelname aan de levensloopregeling.

K

6b.20

De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor deelname aan de levensloopregeling door de DGA.

K

6b.21

De kandidaat kan de mogelijkheden van waardeoverdracht in het kader van de levensloopregeling omschrijven.

K

6b.22

De kandidaat kan de klant inzicht geven in de kostenstructuur van de polis, waaronder de afsluit-, continuatie- of andere provisie, alsmede de financiële bijsluiter toepassen.

Tp

Eindterm

6c: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over grondige kennis van de belangrijkste vormen van levensverzekering en de toepassing daarvan

6c.1

De kandidaat kan de diverse verzekeringsvormen benoemen met de juiste benaming, rekening houdende met begrippen zoals moment van uitkering, wijze van uikering, risico en/of spaarverzekering.

K

6c.2

De kandidaat kan de onderverdeling bij kapitaalverzekeringen aangeven en deze in een gegeven situatie toepassen, rekening houdend met de begrippen van leven, overlijden, vaste termijn en gemengd.

Tp

6c.3

De kandidaat kan de onderverdeling bij renteverzekeringen aangeven en kan de verschillende vormen in een gegeven situatie toepassen en aangeven waarom de diverse vormen worden toegepast.

Tp

6c.4

De kandidaat kan de bedoeling van de diverse verzekeringsvormen uitleggen.

B

6c.5

De kandidaat kan de verschillende verzekeringsvormen bij een hypotheek omschrijven en motiveren wanneer deze van toepassing zijn, met de gevolgen daarvan.

Ti

6c.6

De kandidaat kan uitleggen wat de fiscale gevolgen van de kapitaalverzekering zijn bij indeling in de diverse fiscale boxen.

B

6c.7

De kandidaat kan het verband tussen een kapitaalverzekering en woning aangeven, alsmede de voorwaarden waaraan de polis moet voldoen en kan de fiscale gevolgen aangeven.

B

6c.8

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen een kapitaalverzekering en box 3 en wat de fiscale gevolgen zullen zijn bij de toepassing daarvan.

B

6c.9

De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden van overgangsrecht uitleggen.

B

6c.10

De kandidaat kan aangeven wat het verband is tussen de Brede herwaarderingsregels, daarbij rekening houdend met de belastingvrije interestbestandsdelen.

B

6c.11

De kandidaat kan het verband tussen de pré-Brede Herwaarderingsregels aangeven en de vereisten opnoemen.

B

6c.12

De kandidaat kan ten aanzien van de Imputatieregeling het verband tussen de diverse regelgeving aangeven, en kan de onderlinge verhoudingen aangeven

B

6c.13

De kandidaat kan beargumenteren wanneer er aangifte moet worden gedaan

Ti

6c.14

De kandidaat kan de verschillen tussen spaarloon- en levensloopregeling motiveren.

Ti

6c.15

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent de aflossingsvorm of renteconstructie van een hypothecair krediet berekeningen maken (van bijvoorbeeld het rentepercentage, de verzekeringspremies, beleggingsbedrag of de spaartermijn).

Ti

6c.16

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent beschikbaar inkomen, fiscale faciliteiten en gewenste oudedags- of nabestaandenuitkeringen berekeningen maken (van bijvoorbeeld de verzekeringspremies, beleggingsbedragen of de spaarbedragen).

Ti

6c.17

De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens de klant uitleggen wat de voor- en nadelen zijn van een spaarrekening of een beleggingsrekening in vergelijking tot elkaar en tot een levensverzekeringoplossing

Ti

6c.18

De kandidaat kan aan de hand van een berekening demonstreren wat een doorwerkbonus of uitstel van de AOW voor financiële consequenties heeft een aangeven welke consequenties het meebetalen aan de AOW heeft op het pensioeninkomen.

Ti

Eindterm

6d: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over grondige kennis van de uit een levensverzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten.

6d.1

De kandidaat kan de betrokkenen bij de levensverzekeringsovereenkomst opnoemen en aangeven welke rechten en plichten deze hebben

K

6d.2

De kandidaat kan het verschil aangeven tussen Vervangingsleer en leer van het zelfstandig recht.

B

6d.3

De kandidaat kan een opsomming geven van de rechten en plichten van de verzekeringsnemer en uitleg geven van de gevolgen

B

6d.4

De kandidaat kan omschrijven welke informatie met betrekking tot de Wft verstrekt dient te worden

K

6d.5

De kandidaat kan het gehele proces van Acceptatie levensverzekeringen, het moment van overeenkomst, alsmede de gevolgen van de individuele vragen op het aanvraagformulier illustreren aan de hand van een voorbeeld.

Ti

6d.6

De kandidaat kan uitleg geven over de inhoud van de wet Medische Keuringen en deze toepassen in een gegeven casus.

Tp

6d.7

De kandidaat kan uitleggen wanneer een voorlopige dekking mogelijk is en tot welke bedragen.

B

6d.8

De kandidaat kan de wetgeving welke van toepassing op Levensverzekeringen en het witwassen van geld opnoemen en aangeven wanneer deze toegepast dient te worden.

B

6d.9

De kandidaat kan benoemen welke gegevens de polis moet vermelden.

K

6d.10

De kandidaat kan de rechten van de verzekeringsnemer welke in de algemene voorwaarden worden genoemd uitleggen.

B

6d.11

De kandidaat is in staat om de medeverzekeringsmogelijkheden op te noemen en toe passen op een gegeven situatie.

Tp

6d.12

De kandidaat kan de bijzondere risico’s benoemen en toepassen op een gegeven situatie.

Tp

6d.13

De kandidaat kan de bijzondere bepalingen benoemen en toe passen (zoals bijvoorbeeld: verzorgersclausule, lijfrenteclausule, verpandingsclausule.)

Tp

6d.14

De kandidaat kan wijziging van verzekeringsvormen en uitkeringen in de praktijk toepassen en beoordelen, alsmede een berekening maken.

Tp

6d.15

De kandidaat kan de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op juiste wijze interpreteren.

Ti

6d.16

De kandidaat kan demonstreren op welke wijze genoegzaam aan de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) kan worden voldaan.

Ti

6d.17

De kandidaat kan de bepalingen uit de Wet medische keuringen in een praktijksituatie toepassen.

Tp

6d.18

De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen een melding op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) noodzakelijk is.

Tp

6d.19

De kandidaat kan de verplichtingen die uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aan financiële dienstverleners zijn opgelegd toepassen.

Tp

6d.20

De kandidaat kan omschrijven wanneer ter voldoening aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) met een zgn. afgeleide identificatie kan worden volstaan en wanneer niet.

B

6d.21

De kandidaat kan aangeven in welke gevallen de meldingsplicht uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) geldt in verband met levensverzekeringen.

B

6d.22

De kandidaat kan aangeven in welke gevallen identificatie vóór het afsluiten van levensverzekeringen noodzakelijk is uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

K

6d.23

De kandidaat kan opsommen voor welke levensverzekeringen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet van toepassing is.

K

6d.24

De kandidaat kan aangeven bij welke instantie(s) meldingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten worden ingediend.

K

Eindterm

6e: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de belastingwetgeving voor zover relevant voor de levensverzekering.

6e.1

De kandidaat kan de verschillende belastingen opnoemen.

K

6e.2

De kandidaat kan de belastingplichtigen opsommen.

K

6e.3

De kandidaat kan de belastingboxen benoemen.

K

6e.4

De kandidaat kan de onderdelen die onder Box 1 , werk en inkomen, vallen benoemen.

K

6e.5

De kandidaat kan de voorwaarden van partnerschap benoemen.

K

6e.6

De kandidaat kan de regels welke van toepassing zijn met betrekking tot belastingheffing bij minderjarige kinderen noemen.

K

6e.7

De kandidaat kan ten aanzien van Box 1, werk en inkomen, een eenvoudige berekening maken.

Tp

6e.8

De kandidaat kan een opsomming geven van de diverse kortingen.

K

6e.9

De kandidaat kan de onderdelen die vallen onder Box 2, belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang, benoemen.

K

6e.10

De kandidaat kan het verband tussen de onderdelen aangeven, alsmede een eenvoudige berekening maken van verschuldigde belasting in box 3, sparen en beleggen.

Tp

6e.11

De kandidaat kan het verband aangeven tussen recht van hypotheek en de gevolgen van begunstiging en verpanding.

B

6e.12

De kandidaat kan omschrijven waaraan een pensioenregeling fiscaal moet voldoen.,

K

6 e.13

De kandidaat kan de diverse pensioenregelingen toepassen en een eenvoudige berekening maken, rekening houdend met de divers sociale verzekeringswetten

Tp

6e.14

De kandidaat kan uitleggen hoe fiscaal met pensioen, premie en uitkering wordt omgegaan.

 

6e.15

De kandidaat kan de diverse ondernemingsvormen benoemen.

K

6e.16

De kandidaat kan uitleggen welke verzekeringsvorm het beste bij een onderneming past.

B

6e.17

De kandidaat kan uitleggen welke belasting bij de diverse ondernemingsvormen van toepassing is.

B

6e.18

De kandidaat kan de diverse mogelijkheden tot het staken van de onderneming uitleggen met de fiscale gevolgen hiervan.

B

6e.19

De kandidaat kan de fiscale gevolgen aangeven welke de gevolgen zijn van het overdragen van de onderneming.

B

6e.20

De kandidaat kan de twee mogelijkheden voor het omzetten van een eenmanszaak in een BV benoemen en aangeven wat de gevolgen zijn.

K

6e.21

De kandidaat kan uitleggen wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de Oudedagsreserve (OR) en de omzetting in een lijfrente.

B

6e.22

De kandidaat kan met een berekening de fiscale consequenties laten zien van het omzetten van een eenmanszaak in een BV.

Tp

6e.23

De kandidaat kan de voorwaarden van de bedrijfsspaarregeling benoemen.

K

6e.24

De kandidaat is in staat de fiscale gevolgen van de belastingplannen in zijn advies uit te werken en aan de klant uit te leggen.

Ti

Eindterm

6f: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van de wet en regelgeving ten aanzien van pensioenen.

6f.1

De kandidaat kan beschrijven in welke box de lijfrente wordt behandeld.

K

6f.2

De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden van lijfrente benoemen.

K

6f.3

De kandidaat kan uitleggen voor wie de verschillende mogelijkheden van lijfrente van toepassing zijn.

B

6f.4

De kandidaat kan de een eenvoudige jaarruimte berekening maken en een berekening van de reserveringsruimte

Tp

6f.5

De kandidaat kan de handelingen ten aanzien van Overtreding van lijfrentevoorwaarden/negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen benoemen en waarderen.

Ti

6f.6

De kandidaat kan de regelgeving ten aanzien belastbaarheid van de lijfrentetermijnen van opnoemen.

K

6f.7

De kandidaat kan de overgangsregeling voor bestaande lijfrenteverzekeringen toepassen en een eenvoudige berekening maken.

Tp

6f.8

De kandidaat kan de Fiscale behandeling van lijfrenten, gesloten voor de Brede Herwaardering, uitleggen.

B

6f.9

De kandidaat kan voor de inhoudingplicht voor lijfrentetermijnen de regelgeving in de praktijk toepassen.

Tp

6f.10

De kandidaat kan de diverse pensioenregelingen toepassen op een gegeven situatie, eenvoudige pensioenberekeningen maken en daar ook de sociale verzekeringswetten in betrekken.

Tp

6f.11

De kandidaat de diverse pensioenvormen benoemen.

K

6f.12

De kandidaat kan de verschillende pensioenvormen schetsen en evalueren.

Ti

6f.13

De kandidaat kan ten aanzien van de pensioenregeling de uitzonderingspositie van de DGA beargumenteren.

Ti

6f.14

De kandidaat kan de regelgeving van de pensioenwetgeving toepassen en beoordelen aan de hand van voorbeelden, daarbij aangeven wanneer de Pensioenwet niet van toepassing is.

Tp

6f.15

De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot pensioen en echtscheiding benoemen.

K

6f.16

De kandidaat kan de regelgeving ten aanzien van pensioen en echtscheiding toepassen en een eenvoudige berekeningen maken.

Tp

6f.17

De kandidaat kan een onderscheid maken tussen de oude en nieuwe regelgeving op pensioengebied.

B

6f.18

De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot de Fiscale behandeling oudedagsvoorziening opnoemen.

K

6f.19

De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot de Levensloopregeling opnoemen

K

6f.20

De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot Gelijke behandeling bij levensverzekeringen opnoemen

K

6f.21

De kandidaat kan aantonen op welke wijze hij tot een passend advies is gekomen.

Tp

Eindterm

6g: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over kennis van het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht en het faillissementsrecht voor zover relevant voor de levensverzekering.

6g.1

De kandidaat kan de twee mogelijkheden van erfrecht benoemen.

K

6g.2

De kandidaat kan de vereiste om te kunnen erven benoemen.

K

6g.3

De kandidaat kan de diverse groepen van erfrecht bij versterf opnoemen en aangeven welk deel zij erven.

K

6g.4

De kandidaat kan de regelgeving ten aanzien van successie en schenking opnoemen.

K

6g.5

De kandidaat kan ten aanzien van successie en schenking de gevolgen van de diverse mogelijkheden van premiebetaling bij levensverzekeringen aangeven.

B

6g.6

De kandidaat kan de vrijstellingsbedragen ten aanzien van successie en schenking opnoemen.

K

6g.7

De kandidaat kan het doel van de Successiewet beschrijven.

K

6g.8

De kandidaat kan het begrip aanvaarding van begunstiging omschrijven.

K

6g.9

De kandidaat kan de regelgeving met betrekking tot opgaveplicht van de verzekeraar benoemen.

K

6g.10

De kandidaat kan beargumenteren wanneer er wel/geen opgaveplicht is.

Ti

6g.11

De kandidaat kan de belangrijkste verschillen tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap aangeven.

B

6g.12

De kandidaat kan uitleggen welke positie de echtelieden hebben mbt. de levensverzekering, alsmede de gevolgen van overlijden.

B

6g.13

De kandidaat kan de regelgeving bij echtscheiding toepassen en met een eenvoudige berekening de financiële gevolgen aangeven met betrekking tot levensverzekeringen

Tp

6g.14

De kandidaat kan de regelgeving met betrekking toto faillissementrecht opnoemen.

K

6g.15

De kandidaten kan de gevolgen van faillissementrecht voor een verzekering aangeven.

B

Eindterm

6h: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken.

 

6h.1

De kandidaat kan de zorgplicht definiëren.

K

6h.2

De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van het houden van een inventarisatiegesprek.

B

Eindterm

6i: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.

6i.1

De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een risicoprofiel benoemen.

K

6i.2

De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.

Ti

6i.3

De kandidaat kan de inventarisatievragen in de rubrieken uit de Wft (financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidheid) beargumenteren en toepassen.

Ti

6i.4

De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.

B

6i.5

De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve dan wel subjectieve prioriteit.

B

Eindterm

6j: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.

6j.1

De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.

K

6j.2

De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie van de klant.

B

6j.3

De kandidaat kan demonstreren wanneer sprake is van tegenstrijdige antwoorden van de klant op vragen.

Ti

6j.4

De kandidaat kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst, een additionele vraag stellen die daarmee verband houdt.

Tp

Eindterm

6k: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is.

6k.1

De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.

K

6k.2

De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.

B

6k.3

De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant motiveren welk risicoprofiel erbij past.

Ti

6k.4

De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beargumenteren welke klant erbij past.

Ti

6k.5

De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.

B

6k.6

De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten kan leiden in gelijke situaties.

B

6k.7

De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.

Ti

Eindterm

6l: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.

6l.1

De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.

K

6l.2

De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt voor beleggen of niet.

K

6l.3

De kandidaat kan beargumenteren wanneer een klant moet worden doorverwezen naar een andere vorm van dienstverlening.

Ti

Eindterm

6m: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel.

6m.1

De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden in het gekozen risicoprofiel.

K

6m.2

De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager dan wel hoger risicoprofiel wil.

K

Eindterm

6n: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent.

6n.1

De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie’.

K

6n.2

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval van een strategische asset allocatie en in dit verband aangeven wat een normale verdeling is.

B

6n.3

De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie, waarschijnlijkheidsinterval en risico van een strategische asset allocatie.

Tp

6n.4

De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario als uitkomst bij een eenmalige belegging.

Tp

6n.5

De kandidaat kan uitleggen wat de kans is op een mogelijke uitkomst van een belegging in enig jaar.

B

6n.6

De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.

B

6n.7

De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen strategische asset allocatie past bij het risicoprofiel van de klant.

Tp

6n.8

De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is van een andere strategische asset allocatie en de consequenties daarvan voor verwacht risico en rendement.

Tp

6n.9

De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.

K

6n.10

De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van het vermogen als wordt belegd volgens de strategische asset allocatie.

Tp

6n.11

De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen inschatten of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.

Ti

6n.12

De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd illustreren.

Ti

6n.13

De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.

K

6n.14

De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.

B

Eindterm

6o: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie.

 

6o.1

De kandidaat kan een strategische asset allocatie opstellen.

Ti

6o.2

De kandidaat kan uitleggen waarom in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische asset allocatie.

B

6o.3

De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.

K

6o.4

De kandidaat kan de kanttekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.

K

6o.5

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kanttekeningen bij de normale verdeling bij de geadviseerde strategische asset allocatie.

B

6o.6

De kandidaat kan de weging van de categorieën in een strategische asset allocatie uitleggen.

B

Eindterm

6p: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel.

6p.1

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische asset allocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.

B

6p.2

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische asset allocatie en de risico-rendementsverhouding.

B

6p.3

De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.

K

Eindterm

6q: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen.

6q.1

De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.

B

6q.2

De kandidaat kan inschatten wanneer sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.

Ti

Eindterm

Eindterm 6r: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd.

6r.1

De kandidaat kan diversificatie definiëren.

K

6r.2

De kandidaat kan correlatie definiëren.

K

6r.3

De kandidaat kan uitleggen wanneer tussen twee financiële instrumenten sprake kan zijn van voordelen door diversificatie.

B

6r.4

De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de verschillende strategische asset allocaties.

Ti

6r.5

De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen marktrisico en specifiek risico.

B

6r.6

De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.

B

6r.7

De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en slecht gediversifieerde portefeuilles.

B

6r.8

De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze slecht gespreid is.

Ti

Eindterm

6s: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van de modelportefeuille.

6s.1

De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.

K

6s.2

De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.

K

6s.3

De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.

K

6s.4

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement van een beleggingsinstelling.

B

Eindterm

6t: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en de risico’s van deze vormen zijn.

6t.1

De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.

K

6t.2

De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende vormen.

B

6t.3

De kandidaat kan een aantal special products uitleggen.

Ti

6t.4

De kandidaat kan het verschil tussen een open end en een closed end fonds benoemen en het gevolg van het verschil beschrijven.

K

6t.5

De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een beleggingsinstelling heeft.

Tp

Eindterm

6u: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten.

6u.1

De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.

K

6u.2

De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.

K

6u.3

De kandidaat kan schetsen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van de beleggingscategorieën.

Ti

6u.4

De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.

K

6u.5

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin wordt belegd en het profiel van de klant.

B

6u.6

De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.

B

6u.7

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties, vastgoed en liquiditeiten.

B

Eindterm

6v: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille, die de beleggingsinstellingen bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en asset allocatie.

6v.1

De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.2

De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.3

De kandidaat kan het begrip ‘rente’, korte en lange termijn, omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.4

De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.5

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘economische groei’.

B

6v.6

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘inflatie’.

B

6v.7

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘rente’, korte en lange termijn.

B

6v.8

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.

B

6v.9

De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke cijfers over de macro-economie.

B

Eindterm

6w: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, een concreet advies te geven over welke modelportefeuille, al dan niet in combinatie met andere financiële producten, het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument.

6w.1

De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.

B

6w.2

De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.

B

Eindterm

6x: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt.

6x.1

De kandidaat kan de klant schetsen wat de consequenties zijn van het niet behalen van het doelvermogen van de belegging.

Ti

6x.2

De kandidaat kan de klant schetsen dat beleggen het risico met zich brengt dat het einddoel niet gehaald wordt.

Ti

Eindterm

6y: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, financiële producten met elkaar te vergelijken en te bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

6y.1

De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past bij de klant.

B

Eindterm

6z: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.

6z.1

De kandidaat kan vormen van integriteit aangeven: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.

B

6z.2

De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.

B

6z.3

De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen.

B

6z.4

De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen.

B

6z.5

De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.

Ti

Eindterm

6aa: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan.

6aa.1

De kandidaat kan de eisen benoemen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid informatie die wordt vastgelegd.

K

6aa.2

De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.

B

6aa.3

De kandidaat kan inschatten of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast te leggen in het klantdossier.

Ti

6aa.4

De kandidaat kan in verschillende situaties inschatten wanneer een actieve waarschuwing aan de orde is.

Ti

Eindterm

6bb: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, vast te stellen of bijsturen van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel.

6bb.1

De kandidaat kan motiveren wanneer sprake is van afwijking van de samenstelling van de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet ondernemen.

Ti

6bb.2

De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.

K

6bb.3

De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei rebalanced moet worden.

B

Eindterm

6cc: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.

6cc.1

De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.

Tp

6cc.2

De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.

K

6cc.3

De kandidaat kan beargumenteren wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.

Ti

6cc.4

De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen zijn in het cliëntprofiel.

Ti

6cc.5

De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen die van invloed zijn op het profiel.

K

Eindterm

6dd: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, de onder cc bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

6dd.1

De kandidaat kan schetsen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de klant op het risicoprofiel van de klant.

Ti

6dd.2

De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer sprake is van een wijziging in zijn financiële situatie.

B

6dd.3

De kandidaat is in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en is in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

Ti

Eindterm

7a: De personen beschikken over grondige kennis van de structuur van het verzekeringsbedrijf en de bedrijfskolom.

7a.1

De kandidaat kan een samenvatting geven van economische ontwikkelingen op zowel nationaal- als internationaal niveau, waarbij de kandidaat kan uitleggen welke invloed deze ontwikkelingen op de financiële dienstverlening hebben.

B

7a.2

De kandidaat kan omschrijven hoe de distributie van verzekeringen op zowel nationaal- als internationaal niveau plaatsvindt.

K

7a.3

De kandidaat kan in eigen woorden vertellen welke werkzaamheden door een Gevolmachtigde Agent worden verricht.

B

7a.4

De kandidaat kan een vergelijking maken tussen de werkzaamheden die door een Gevolmachtigde Agent of door een assurantiebemiddelingsbedrijf worden verricht.

B

7a.5

De kandidaat kan de functies omschrijven die door een Gevolmachtigde Agent worden vervuld.

K

7a.6

De kandidaat kan beargumenteren op welke wijze de organisatie van een Gevolmachtigde Agent moet worden ingericht.

Ti

7a.7

De kandidaat kan een analyse maken van het assurantiebemiddelingsbedrijf in Nederland, waarbij verschillende typen intermediair in kaart worden gebracht en met elkaar worden vergeleken.

Ti

7a.8

De kandidaat kan de economische positie van een assurantiebemiddelingsbedrijf beoordelen.

Tp

7a.9

De kandidaat is in staat om de verzekeringstechnische en juridische problemen waarmee een consument te maken heeft te illustreren en kan daarnaast uitleggen op welke wijze de Gevolmachtigde Agent hierop moet anticiperen.

Ti

Eindterm

7b: De personen beschikken over grondige kennis van de verschillende organisaties en samenwerkingsvormen in het provinciale bedrijf en het beursbedrijf.

7b.1

De kandidaat kan illustreren op welke wijze Gevolmachtigde Agenten en verzekeraars met elkaar samenwerken.

Ti

7b.2

De kandidaat kan een omschrijving geven van de verschillende samenwerkingsvormen waarmee een Gevolmachtigde Agenten te maken heeft.

K

7b.3

De kandidaat kan illustreren op welke wijze de samenwerking tussen Gevolmachtigde Agenten en bemiddelaars plaatsvindt.

Ti

Eindterm

7c: De personen beschikken over globale kennis van de interne organisatie van het bedrijf van de verzekeraar

7c.1

De kandidaat kan de verschillende bedrijfsvormen van verzekeraars opsommen.

K

7c.2

De kandidaat kan beschrijven hoe een organisatie van een verzekeraar is ingericht.

K

7c.3

De kandidaat kan de vormen van samenwerking tussen verzekeraars benoemen.

K

7c.4

De kandidaat kan de werking van de Administratieve Organisatie en Interne Organisatie bij een verzekeraar beschrijven.

K

7c.5

De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de doelstelling kan worden gerealiseerd om op een juiste wijze leiding te geven als verzekeraar of als volmachtbedrijf.

Tp

7c.6

De kandidaat kan door cijfermatige gegevens en marktinformatie goed te verwerken, de vervaardigde managementinformatie op een juiste wijze beoordelen.

Tp

7c.7

De kandidaat kan doelstellingen benoemen, die een Gevolmachtigde Agent wil realiseren.

K

7c.8

De kandidaat kan de aspecten die betrekking hebben op assurantie-belasting omschrijven.

K

7c.9

De kandidaat kan de heffing van assurantiebelasting als Gevolmachtigde Agent toepassen in een gegeven situatie.

Tp

7c.10

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de bereikte resultaten van een organisatie als geheel en als afzonderlijke functies, moeten worden getoetst aan de gestelde doelen.

B

7c.11

De kandidaat kan aangeven wat het doel van een ondernemersplan is.

K

7c.12

De kandidaat kan opsommen welke onderwerpen in een ondernemersplan moeten worden beschreven.

K

7c.13

De kandidaat kan de resultaten en de ontwikkeling van een volmacht-portefeuille evalueren.

Ti

7c.14

De kandidaat kan door toepassing van goed portefeuillebeheer het resultaat van een volmachtportefeuille op een positieve wijze te beïnvloeden.

Tp

7c.15

De kandidaat kan een beschrijving geven van de kwaliteitseisen die de NVGA hanteert.

K

7c.16

De kandidaat kan de kwaliteitseisen in een praktijksituatie toepassen.

Tp

7c.17

De kandidaat kan aangeven waaraan de Administratieve Organisatie (AO)en Interne Controle (IC) van een Gevolmachtigde Agent moeten voldoen.

K

7c.18

De kandidaat kan een voorbeeld geven van de inhoud van een Service Level Agreement (SLA) .

B

7c.19

De kandidaat kan de SLA in praktijksituaties toepassen.

Tp

7c.20

De kandidaat kan de onderwerpen opsommen die in de VSV worden vermeld.

K

7c.21

De kandidaat kan de inhoud van de VSV in praktijksituaties toepassen.

Tp

7c.22

De kandidaat kan de achtergronden van poolvorming omschrijven.

K

7c.23

De kandidaat kan praktijksituaties van een te vormen pool, een te wijzigen pool, of een te beëindigen pool toepassen.

Tp

7c.24

De kandidaat kan omschrijven welke informatie een Gevolmachtigde Agent aan een volmachtgevende verzekeraar moet verstrekken.

K

7c.25

De kandidaat kan d.m.v. voorbeelden aantonen, op welke wijze de informatieverstrekking van een Gevolmachtigde Agent aan een volmachtgevende verzekeraar plaatsvindt.

Tp

7c.26

De kandidaat kan opsommen waarom een Gevolmachtigde Agent verplicht is, een accountantsverklaring en accountantsmededeling naar een volmachtgevende verzekeraars te sturen.

K

7c.27

De kandidaat kan de inhoud van een accountantsverklaring en accountantsmededeling beschrijven.

K

Eindterm

7d: De personen beschikken over globale kennis van het financiële beheer en de opbouw en betekenis van de jaarrekening.

7d.1

De kandidaat kan omschrijven aan welke eisen een goede administratieve organisatie moet voldoen.

K

7d.2

De kandidaat kan aantonen aan de hand van een gegeven situatie hoe een administratieve organisatie moet worden ingericht.

Tp

7d.3

De kandidaat kan het bedrijfsresultaat en het tekenresultaat berekenen.

Tp

7d.4

De kandidaat kan de handelingen toepassen, die in de rekening-courantverhouding tussen de Gevolmachtigde Agent en de volmachtgevende verzekeraar plaatsvinden, in een gegeven casus.

Tp

7d.5

De kandidaat kan omschrijven wat onder het begrip ‘Control’ wordt verstaan.

K

7d.6

De kandidaat kan schetsen welke activiteiten tijdens het ‘Control-proces’ moeten worden uitgevoerd en op welke wijze dit in de praktijk gebeurd.

Ti

7d.7

De kandidaat kan de jaarrekening van een assurantiebemiddelings-bedrijf en een volmachtbedrijf beoordelen.

Tp

7d.8

De kandidaat kan een opsomming geven van economische kengetallen waarmee een assurantiebemiddelingsbedrijf, of een volmachtbedrijf in de praktijk te maken heeft.

K

7d.9

De kandidaat kan een exploitatieoverzicht van een volmachtbedrijf uitwerken en beoordelen.

Ti

7d.10

De kandidaat kan motiveren waarom bedrijven administratieve werkzaamheden uitbesteden (=outsourcen),

Ti

7d.11

De kandidaat kan d.m.v. een voorbeeld aantonen hoe outsourcing van administratieve werkzaamheden plaatsvindt.

Tp

7d.12

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties van outsourcing zijn.

B

Eindterm

7e: De personen beschikken over kennis van de verschillende rechtsvormen en de belangrijkste juridische en fiscale consequenties daarvan.

7e.1

De kandidaat kan aangeven van de belangrijkste verschillen tussen de diverse rechtsvormen.

B

7e.2

De kandidaat kan uitleggen wat de juridische en fiscale consequenties van de diverse rechtsvormen.

B

Eindterm

8a: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis van algemene aspecten van risicobeoordeling en acceptatietechniek bij schade- en levensverzekeringen.

8a.1

De kandidaat kan het verband aangeven tussen de begrippen Acceptatie, Afwijzen, Risico, Risicobeoordeling en Acceptatietechniek.

B

8a.2

De kandidaat kan de begrippen Acceptatie, Afwijzen, Risico, Risicobeoordeling en Acceptatietechniek in eigen woorden omschrijven.

B

8a.3

De kandidaat kan het doel van risicobeoordeling aangeven.

K

8a.4

De kandidaat kan noemen welke elementen bij risicobeoordeling van belang zijn.

K

8a.5

De kandidaat kan een risicobeoordeling toepassen bij acceptatie.

Tp

8a.6

De kandidaat kan de consequenties van een gewijzigde risicobeoordeling beoordelen en toepassen.

Tp

8a.7

De kandidaat kan de vormen en redenen van een tussentijdse risicowijziging beoordelen.

Tp

8a.8

De kandidaat kan de consequenties van een tussentijdse risicobeoordeling voor de dekking toepassen op een gegeven situatie.

Tp

8a.9

De kandidaat kan de opbouw van een wagenparkpremie beschrijven en bepalen.

K

8a.10

De kandidaat kan aan de hand van een aantal gegevens een wagenparkpremie berekenen.

Tp

Eindterm

8b: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis van het redigeren van polisvoorwaarden en clausules en het kunnen toepassen daarvan.

8b.1

De kandidaat kan de onderdelen van en de belangrijke elementen in een polis beschrijven.

K

8b.2

De kandidaat kan beschrijven welke soorten polissen en soorten clausules er zijn.

K

8b.3

De kandidaat kan een polis redigeren met toepassing van de juiste clausules.

Tp

8b.4

De kandidaat kan omschrijven onder welke voorwaarden een digitale polis kan worden afgegeven.

K

Eindterm

8c: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis van algemene aspecten van schaderegeling en van de regeling van uitkeringen bij levensverzekering en het kunnen toepassen daarvan.

8c.1

De kandidaat kan uitleggen wat het begrip Onzeker Voorval inhoudt.

B

8c.2

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus beargumenteren of een voorval c.q gebeurtenis onzeker is.

Ti

8c.3

Kandidaat kan omschrijven hoe de onzekerheid in het Nieuwe Verzekeringsrecht per 1 januari 2006 geregeld.

K

8c.4

Kandidaat kan uitleggen wat de begrippen gebreken, bederf en aard en natuur van de zaak inhouden.

B

8c.5

De kandidaat kan de verzekerbaarheid van gebreken, bederf en aard en natuur van de zaak of het niet gedekt zijn daarvan in een gegeven situatie beoordelen.

Tp

8c.6

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties van Verzwijging zijn.

B

8c.7

De kandidaat dient Verzwijging met alle elementen die daar belangrijk bij zijn (zoals bij voorbeeld relevantievereiste, kenbaarheidsvereiste, verschoonbaarheidsvereiste, strafrechterlijk verleden, voorlopige dekking, aanvraagformulier, bekendheidsclausule) te kennen en te kunnen beoordelen in een gegeven situatie.

Tp

8c.8

De kandidaat kan omschrijven, hoe de mededelingsplicht en de consequenties daarvan in het Nieuwe Verzekeringsrecht per 1 januari 2006 zijn geregeld.

K

8c.9

De kandidaat kan uitleggen op welke wijze het bewijs van het bestaan van een verzekering en de omvang van de verzekeringscondities kan worden geleverd.

B

8c.10

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie zijn kennis en inzicht in de materie van toetsterm 8c.9, aantonen.

Ti

8c.11

De kandidaat kan omschrijven welke soorten taxaties er zijn.

K

8c.12

De kandidaat kan aangeven waarvoor verschillende soorten taxaties gebruikt worden.

K

8c.13

De kandidaat kan aangeven wat de gevolgen zijn van het gebruiken van een bepaalde soort taxatie voor de schade-uitkering.

B

8c.14

De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in de materie uit de toetstermen 8c.11, 8c.12, 8c.13 aantonen.

Tp

8c.15

De kandidaat kent de betreffende wettelijk regelingen voor eigen schuld en kan uitleggen bij welke soorten verzekeringen Eigen schuld wel en niet van toepassing is.

B

8c.16

De kandidaat kan omschrijven, hoe Eigen Schuld in het Nieuwe Verzekeringsrecht per 1 januari 2006 is geregeld.

K

8c.17

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus zijn kennis en inzicht in deze materie aantonen.

Tp

8c.18

De kandidaat kan omschrijven, wat Merkelijke Schuld inhoudt en aangeven bij welk soort verzekeringen dit begrip van toepassing is.

K

8c.19

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn bij meerdere verzekerden, rechtspersonen en opzet.

B

8c.20

De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in deze materie aantonen.

Tp

8c.21

De kandidaat kan uitleggen wat Samenloop inhoudt.

B

8c.22

De kandidaat kan in eigen woorden omschrijven welke vormen van samenloop er kunnen zijn, hoe samenloop in poliscondities of clausules kan zijn geregeld, welke regelingen op het gebied van samenloop er bestaan en de werking van samenloop, de wettelijke en bedrijfsregelingen omtrent Samenloop en de toepassing van deze regelingen uitleggen.

B

8c.23

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus zijn kennis en inzicht in deze materie aantonen.

Tp

8c.24

De kandidaat kan de vormen van co-assurantie en de consequenties daarvan bij acceptatie, polisopmaak en schaderegeling en kent de organisaties en administratiesystemen voor de co-assurantie(markt) benoemen.

K

8c.25

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven casus zijn kennis en inzicht in deze materie aantonen.

Tp

8c.26

De kandidaat kan de wettelijke regelingen voor bereddingskosten en de consequenties daarvan in verschillende verzekeringsvormen uitleggen.

B

8c.27

De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in deze materie aantonen.

Tp

8c.28

De kandidaat kan de wettelijke regelingen voor subrogatie en de consequenties daarvan in verschillende verzekeringsvormen en de Bedrijfsregeling Brandregres uitleggen.

B

8c.29

De kandidaat kan de regelingen voor Buitengerechtelijke Kosten benoemen.

K

8c.30

De kandidaat kan aan de hand van een casus zijn kennis en inzicht in deze materie aantonen.

Tp

8c.31

De kandidaat kan specifieke schaderegelingsaspecten van de Zorg/Inkomen producten benoemen.

K

Eindterm

8d: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over kennis van de verschillende vormen van reserves en de wijze waarop deze moeten worden berekend.

8d.1

De kandidaat kan uitleggen waarvoor een premievoorziening nodig is.

B

8d.2

De kandidaat kan de meest voorkomende methodes van premiereserve benoemen.

K

8d.3

De kandidaat kan van de meest voorkomende methodes van premiereserves een berekening uitvoeren.

Tp

8d.4

De kandidaat kan het begrip vergrijzingsreserve omschrijven.

K

8d.5

De kandidaat kan uitleggen, waarvoor een schadevoorziening nodig is.

B

8d.6

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie beoordelen welke schades voor een schadevoorziening in aanmerking komen.

Tp

8d.7

De kandidaat kan de methodes opsommen.

K

8d.8

De kandidaat kan in een gegeven casus aantonen op welke wijze deze voorziening kan worden vastgesteld.

Tp

8d.9

De kandidaat kan de wijze van berekening van de verschillende methodes zelf uitvoeren.

Tp

Eindterm

8e: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis van de verschillende soorten herverzekering.

8e.1

De kandidaat kan het doel van herverzekering omschrijven.

K

8e.2

De kandidaat kan aangeven wat de functie is van ‘eigen behoud’.

K

8e.3

De kandidaat kan de vormen van herverzekering opsommen en omschrijven, zoals

K

 

facultatief

 
 

obligatoir

 
 

facultatief-obligatoir

 
 

proportioneel

 
 

niet-proportioneel

 
 

quote herverzekeringscontract

 
 

excedent-herverzekeringscontract

 
 

excess of loss

 
 

stop loss

 

Eindterm

8f: De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over grondige kennis van de gedragsregels die gelden voor verzekeraars en het kunnen toepassen daarvan

8f.1

De kandidaat kan uitleggen welke soort klacht bij welk klachteninstituut moet worden ingediend en hoe een klachtenprocedure wordt opgestart.

B

8f.2

De kandidaat kan de klachtenregelingen en klachteninstituten in de verzekeringsbranche opsommen.

K

8f.3

De kandidaat kan omschrijven, hoe de klachtenprocedures bij deze instituten verlopen.

K

8f.4

De kandidaat kan alle onderstaande bedrijfsregelingen en gedragregels in de verzekeringsbranche omschrijven.

K

 

Het betreft in ieder geval de volgende regelingen:

 
 

Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling;

 
 

Bedrijfsregeling 4, Expertisekosten;

 
 

Bedrijfsregeling 7, Schuldloze Derde;

 
 

Bedrijfsregeling 16, Schadeafwikkeling op basis van totaal verlies;

 
 

Regeling Casco / AVP;

 
 

Regeling Buitengerechtelijke Kosten;

 
 

Clearinghouse regres.

 
 

Bedrijfsregeling 15, Gedragsregels bij Letselschade.

 

8f.5

De kandidaat kan uitleggen wat het doel van het Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) is en de werking van de VvV in de praktijk beschrijven.

B

8f.6

Kandidaat kan de uitvoering van de regels in toetsterm V.8f.4 toepassen op een gegeven situatie.

Tp

8f.7

De kandidaat kan de volgende regels omschrijven:

K

 

Bedrijfsschade Autobus of Tram;

 
 

Bedrijfsschade Taxi’s;

 
 

Huur vervangende Auto;

 
 

Bedrijfsschade Huurauto’s;

 
 

Aftrek wegens Verbetering.

 

8f.8

De kandidaat kan de uitvoering van de regels in toetsterm 8f.7 toepassen in een gegeven situatie.

Tp

8f.9

De kandidaat kan uitleggen, wat de algemene regel voor het Schaderegelingsbeleid inhoudt.

B

8f.10

De kandidaat kan de inhoud van het Rapport Schaderegelingsbeleid en de naar aanleiding daarvan uitgegeven brochures omschrijven.

B

8f.11

De kandidaat kan de essentie van de richtlijnen van de Raad van Toezicht inzake schaderegelingsbeleid weergeven.

K

8f.12

De kandidaat kan de inhoud van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek omschrijven.

K

8f.13

De kandidaat kan uitleggen wat het doel van het Fraudeprotocol is en de werking van het protocol in de praktijk beschrijven.

B

8f.14

De kandidaat kan uitleggen wat het doel van FISH is en de werking van FISH in de praktijk beschrijven.

B

8f.15

De kandidaat kan uitleggen wat het doel van het VAR is en de werking van het VAR in de praktijk beschrijven.

B

8f.16

De kandidaat kan het doel van de Stichting NIVRE omschrijven en aangeven welke experts zich kunnen registeren bij de NIVRE.

K

8f.17

De kandidaat kan een omschrijving geven van het begrip salvage.

K

8f.18

De kandidaat kan een omschrijving geven van de taken van de Stichting Salvage en van de functie van de VHD daarin.

K

8f.19

De kandidaat kan het doel van de WBP omschrijven.

K

8f.20

De kandidaat kan aangeven waarop de WBP betrekking heeft.

K

8f.21

De kandidaat kan omschrijven wat de functie is van het CBP.

K

8f.22

De kandidaat kan aangeven wanneer persoonsgegevens mogen worden verwerkt en wanneer niet.

K

8f.23

De kandidaat kan aangeven hoe de informatieplicht in de WBP is geregeld.

K

8f.24

De kandidaat kan het doel van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) omschrijven.

K

8f.25

De kandidaat kan omschrijven wanneer van een ongebruikelijke transactie sprake is.

K

8f.26

De kandidaat kan omschrijven waar een ongebruikelijke transactie moet worden gemeld.

K

8f.27

De kandidaat kan omschrijven wanneer volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) identificatie noodzakelijk is, hoe deze moet geschieden en hoe deze in de administratie moet worden vastgelegd.

K

8f.28

Regeling informatieverstrekking aan Verzekeringnemers

De kandidaat kan het doel van de Regeling Informatieverstrekking aan Verzekeringnemers omschrijven.

K

8f.29

De kandidaat kan de uitvoering van de Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schadeverzekeringen toepassen.

Tp

Eindterm

9a: De personen beschikken over kennis van de wet in het algemeen en grondige kennis van die bepalingen gericht op de gevolmachtigde agent.

9a.1

De kandidaat kan een samenvatting geven van de achtergronden van het deel Gedragstoezicht van de Wft.

Ti

9a.2

De kandidaat kan de achtergronden van het Besluit gedragstoezicht financiële dienstverlening uitleggen.

B

9a.3

De kandidaat kan het juridische begrip volmacht omschrijven.

K

9a.4

De kandidaat kan de onderwerpen benoemen die verband houden met het begrip volmacht.

K

9a.5

De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie beargumenteren wat de juridische achtergrond van een volmacht inhoudt.

Ti

9a.6

De kandidaat kan de bijzondere publicatieplichten die van toepassing zijn op de gevolmachtigde agent formuleren.

K

9a.9

De kandidaat kan de achtergronden van de AFM uitleggen.

B

9a.10

De kandidaat kan de procedure voor het aanvragen van een AFM-vergunning beschrijven.

K

9a.11

De kandidaat kan omschrijven welke juridische handelingen er conform de Wft moeten worden verricht voordat er van volmachtverstrekking sprake is door een verzekeraar aan een gevolmachtigde agent.

B

9a.12

De kandidaat kan omschrijven welke juridische handelingen er conform de Wft moeten worden verricht voordat een volmacht kan worden beëindigd.

B

Eindterm

9b: De personen beschikken over kennis van de juridische positie van de gevolmachtigde agent en de vertegenwoordiger volgens het Burgerlijk Wetboek.

9b.1

De kandidaat kan de civielrechtelijke positie van de assurantie-tussenpersoon beschrijven.

K

9b.2

De kandidaat kan de civielrechtelijke positie van de gevolmachtigde agent beschrijven.

K

9b.3

De kandidaat kan de portefeuillerechten van de assurantie-tussenpersoon definiëren.

K

9b.4

De kandidaat kan het recht van portefeuille dat de verzekeraar of de gevolmachtigde agent heeft omschrijven.

K

9b.5

De kandidaat kan het begrip feitelijke leider bij een assurantie-bemiddelingsbedrijf en een volmachtbedrijf definiëren.

K

9b.6

De kandidaat is in staat ten aanzien van schadeverzekeringen en inkomensverzekeringen voor particulieren in hoofdlijnen te schetsen hoe de productinformatie door de gevolmachtigde agent aan de consument moet plaatsvinden.

Ti

Eindterm

9c: De personen beschikken over kennis van de toezichtwetgeving op het verzekeringsbedrijf.

9c.1

De kandidaat kan een opsomming geven van de verschillende toezichtsystemen.

K

9c.2

De kandidaat kan opsommen op welke wijze de harmonisatie van verzekeringsrichtlijnen binnen de EU is geregeld.

K

9c.3

De kandidaat kan een opsomming geven van de reikwijdte van het toezicht.

K

9c.4

De kandidaat kan opnoemen aan welke eisen moet worden voldaan om het directe verzekeringsbedrijf in Nederland te mogen uitoefenen.

K

9c.5

De kandidaat kan opnoemen aan welke verplichtingen een verzekeraar moet voldoen voordat een verzekeraar in een ander land als verzekeraar mag optreden.

K

9c.6

De kandidaat kan beschrijven hoe de uitoefening van het verzekeringsbedrijf in de wet is geregeld.

K

9c.7

De kandidaat kan opnoemen op welke verschillende wijzen een volmachtportefeuille kan worden overgesloten en aan welke wettelijke verplichtingen hierbij moet worden voldaan.

K

9c.8

De kandidaat kan de wettelijke eisen opnoemen die van toepassing zijn op de technische voorzieningen, die door een verzekeraar met een zetel in Nederland moeten worden aangehouden.

K

9c.9

De kandidaat kan de wettelijke eisen opnoemen die betrekking hebben op de solvabiliteit van een verzekeraar en daarbij de vermogensbestanddelen waaruit de solvabiliteitsmarge is samengesteld opsommen en uitleggen op welke wijze de vereiste hoogte van de solvabiliteitsmarge moet worden berekend.

B

9c.10

De kandidaat kan opnoemen aan welke wettelijke verplichtingen de Administratieve Organisatie en Verslaglegging van een verzekeraar moeten voldoen.

K

9c.11

De kandidaat kan de instrumenten opsommen waarover de toezichthouder beschikt, om in te kunnen grijpen als een verzekeraar zich niet aan de wettelijke voorschriften houdt, of dat sprake is van ontwikkelingen bij een verzekeraar, die aanleiding geven om in te grijpen.

K

9c.12

De kandidaat kan de bijzondere maatregelen opsommen die de toezichthouder kan toepassen, om in te kunnen grijpen als een verzekeraar toch in strijd handelt met de eisen die betrekking hebben op de technische voorzieningen, of met betrekking tot de vereiste solvabiliteitsmarge.

K

9c.13

De kandidaat kan opsommen wanneer de toezichthouder de noodregeling kan laten uitspreken en op welke wijze deze regeling wordt toegepast. Indien de noodregeling is ingesteld, kan de kandidaat opnoemen op welke wijze een verzoek tot faillietverklaring plaatsvindt.

K

9c.14

De kandidaat kan de auditprocedure beschrijven die door een verzekeraar wordt toegepast bij de uitvoering van een audit bij een gevolmachtigde agent.

B

9c.15

De kandidaat kan in een gegeven casus een door de verzekeraar uitgewerkte auditrapportage beoordelen.

Tp

Eindterm

9d: De personen beschikken over globale kennis van andere nationale en Europese wetgeving voor zover deze gevolgen voor de verzekering of de verkoop daarvan heeft.

9d.1

De kandidaat kan de Europese Richtlijn die betrekking heeft op de uitoefening van het assurantiebemiddelingsbedrijf omschrijven.

K

9d.2

De kandidaat kan in eigen woorden uitleggen wat het doel is van de Sanctiewet (Freezelist) en kan daarnaast aangeven op welke wijze verzekeraars en gevolmachtigde agenten aan de eisen van deze wet dienen te voldoen.

Tp

Bijlage 7. Toetstermen pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Nummer toetsterm

Termen

T

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1a. grondige en actuele kennis met betrekking tot relevante wetgeving inzake pensioen en directeur-grootaandeelhouder-pensioentoezegging, voor zover deze niet in eigen beheer wordt opgebouwd.

1a.1

De kandidaat kan de relatietussen Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (ANW) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en pensioen vanuit de rechtsgronden van de Pensioenwet (PW) en de fiscale wetgeving verklaren.

B

1a.2

De kandidaat kan de relatietussen ziekte en arbeidsongeschiktheid en pensioenopbouw beschrijven.

K

1a.3

De kandidaat kan uitleggen hoe wetgeving rond gelijke behandeling inwerkt op het pensioen.

B

1a.4

De kandidaat kan uitleggen hoe het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Pensioenwet (PW) inwerkt op de arbeidsovereenkomst met betrekking tot pensioen.

B

1a.5

De kandidaat kan de invloedvan individuele en collectieve waardeoverdracht op het adviestraject aangeven.

B

1a.6

De kandidaat kan uitleggen welke invloed fiscale wetgeving en de Pensioenwet (PW) hebben op de uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot flexibiliseringselementen.

B

1a.7

De kandidaat kan uitleggen hoe de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) inwerkt op pensioen.

B

1a.8

De kandidaat kan benoemen welke gevolgen de Financial Accounting Standards (FAS) en de International Financial Reporting Standards (IFRS) hebben op de bedrijfsvoering bij de verschillende pensioenregelingen.

K

1a.9

De kandidaat kan de gevolgen aangeven van Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF) en het bestaan van een beroepspensioenfonds of een ondernemingspensioenfonds op de pensioenregeling van de werkgever.

B

1a.10

De kandidaat kan de gevolgen aangeven die de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) kan hebben op de pensioenregeling van de werkgever.

B

1a.11

De kandidaat kan de relatie aangeven tussen de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) en Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) op pensioen.

B

1a.12

De kandidaat kan bij echtscheiding ten aanzien van zijn pensioenadvies de volgende wet- en regelgeving toepassen en de gevolgen uitleggen: Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) en pensioenverrekening volgens het arrest Boon van Loon (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503). De kandidaat kan verbanden leggen tussen huwelijkse voorwaarden en pensioenregeling. De kandidaat kan ten aanzien van zijn advies over een pensioenverzekering en premiepensioenvordering omgaan met huwelijkse voorwaarden en of echtscheidingsconvenant, jurisprudentie rond verevening pensioenrechten bij scheiding en deling van de partner om deze te verzekeren bij pensioenverzekeraar.

B

1a.13

De kandidaat kan de juiste inhoud beschrijven van de pensioenbrief ingeval van gedeeltelijk verzekeren en gedeeltelijk eigen beheer.

K

1a.14

De kandidaat kan de inhoud uitleggen van de bestaande pensioenbrief bij volledig eigen beheer.

B

1a.15

De kandidaat kan de impact beschrijven van de inhoud van een pensioenbrief waarin een deel wordt herverzekerd ten opzichte van twee losse pensioenbrieven.

K

1a.16

De kandidaat kan de gevolgen beschrijven van prijsgeven, belenen, afkopen en kan hiervan voorbeelden geven. De kandidaat kan het begrip ‘voor zover voor verwezenlijking vatbaar’ beschrijven.

K

1a.17

De kandidaat kan de fiscale aspecten beschrijven van pensioen in eigen beheer en verzekeren, basiskennis winstbepalingen (artikel 3:25 e.v. Wet IB), grondige kennis bepalingen Wet op de loonbelasting 1964 (art 18 e.v. Wet LB) basiskennis zakelijkheidbepalingen Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Vpb) inclusief artikel 8 lid 6 (leeftijd terugstellingen) en de collectieve gangbaarheidtoets.

K

1a.18

De kandidaat kan het verschil aan geven tussen een dekkingspolis en een polis met een loonbelastingclausule en kan uitleggen welke polis voor een specifieke DGA de beste keuze is.

B

1a.19

De kandidaat kan de aspecten verklaren van de werking van de pensioenvoorziening in de uitkeringsfase bij eigen beheer (bijvoorbeeld verliesverdamping, gevolg winstreserve en langlevenrisico).

B

1a.20

De kandidaat kan de aspecten verklaren van de werking van de uitkeringsfase bij een verzekerde regeling (verschil tussen pensioenuitkering van verzekeraar als gevolg van afstorting ten opzichte van eigen beheer en gevolgen voor indexering).

B

1a.21

De kandidaat kan de belangrijke aspecten beschrijven bij het maken van een pensioenbrief bij gedeeltelijk verzekeren en gedeeltelijk eigen beheer.

K

1a.22

De kandidaat kan de begrippen ‘bepaald deel verzekerd’ en ‘onbepaald deel verzekerd’ uitleggen.

B

1a.23

De kandidaat kan de invloed uitleggen van een bestaande pensioenregeling, (gedeeltelijk) verzekerd dan wel in eigen beheer, op verkoop van de werkgever-bv en de invloed op een bestaande pensioenregeling bij liquidatie en faillissement van de werkgever.

B

1a.24

De kandidaat kan de gevolgen beschrijven van het aangaan van en aanpassingen op een pensioenverzekering en premiepensioenvordering tijdens looptijd. De kandidaat houdt daarbij rekening met de polisredactie, kan de indexatietoezegging analyseren en kan dit toepassen op de hoogte van het te adviseren verzekeringsproduct.

B

1a.25

De kandidaat kan het begrip ‘open indexatie’ beschrijven. De kandidaat kan gevolgen Overgangsrecht Witteveen, Wet VUT, Pensioen en Levensloop (Wet VPL) en Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet (IPW) (de gevolgen indien lopend DGA - pensioen onder de Pensioenwet valt door overgangsrecht) signalere en kan daarbij situaties beschrijven wanneer waardeoverdracht kan worden toegepast naar de DGA - pensioenverzekering.

K

1a.26

De kandidaat kan de risico’s van de DGA en zijn besloten vennootschap bij arbeidsongeschiktheid uitleggen.

B

1a.27

De kandidaat kan de civiel juridische aspecten uitleggen van pensioen aan een DGA (met name arbeidsrecht, overige bepalingen Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de medische keuringen (Wmk)).

B

1a.28

De kandidaat kan, met betrekking tot partnerpensioen het verschil tussen opbouwpartnerpensioen en risicopartnerpensioen beschrijven en kan daarbij beschrijven hoe dit in de pensioenbrief (erfrente, risicokapitaal) er uit ziet.. De kandidaat kan de bepalingen rond restbegunstiging in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) beschrijven. De kandidaat kan daarbij de gevolgen van de dekking van het partnerpensioen bij wijziging van de pensioengrondslag beschrijven. De kandidaat kan de alternatieven van partnerpensioen beschrijven (bijvoorbeeld geen partnerpensioen toezeggen maar een losse risicodekking al dan niet met lijfrenteclausule). De kandidaat kan de eventuele gevolgen benoemen (o.a. fiscale) van het onvoldoende verzekeren van een toegezegd partnerpensioen. Kan de globale gevolgen benoemen met betrekking tot erfbelasting bij het vrijvallen van pensioenverplichtingen of dekkingspolis met restitutie.

K

1a.29

De kandidaat kan de risico’s van de DGA en zijn besloten vennootschap beschrijven met betrekking tot overlijden van de DGA ten behoeve van partner en nabestaanden wanneer er tevens sprake is van een pensioenverplichting. Kandidaat kan dit tevens toepassen in situaties als: liquidatie, faillissement, onvoldoende middelen en onderverzekering.

B

1a.30

De kandidaat kan de bv-structuur vanuit financiële, juridische invalshoeken analyseren in verband met de pensioenregeling (dienstverband, historie opbouw pensioen, enkelvoudige geconsolideerde balans). De kandidaat kan een verplicht gestelde deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds of een bedrijfspensioenregeling signaleren. De kandidaat kan huidige en toekomstige liquiditeitspositie en financiële draagkracht van de betrokken vennootschappen onderzoeken met betrekking tot pensioenvoorziening ingeval eigen beheer en geheel of gedeeltelijk verzekeren. De kandidaat kan de begrippen intern- en extern eigen beheer uitleggen alsmede de invloed van de hoogte van de pensioenverplichting bij intern eigen beheer versus extern eigen beheer.

B

1a.31

De kandidaat kan de fiscale kaders voor de loonbelasting en de gevolgen van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting beschrijven en uitleggen. De kandidaat kan omgaan vanuit fiscale optiek met optimalisatie naar laagste belastingdruk, en kan behoefte met betrekking tot maximeren van pensioengevend loon aangeven.

B

1a.32

De kandidaat kan bij afstorting van het pensioen naar een verzekeraar de civiel- juridische, fiscale, boekhoudkundige en verzekeringstechnische aspecten van de afstorting aangeven. De kandidaat kan in het bijzonder de gevolgen aangeven van het resultaat en de liquiditeitspositie van het eigen beheerlichaam wanneer een voorwaardelijk ouderdomspensioen of een geconverteerde pensioenaanspraak wordt overgedragen aan een professionele verzekeraar, alsmede de mate waarin de pensioenlast in mindering kan worden gebracht op het resultaat bij het geheel of gedeeltelijk afstorten naar een verzekeraar. De kandidaat legt de verschillen tussen de commerciële en de fiscale pensioenvoorziening uit en geeft de achtergrond hiervan aan.

B

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1b. toegepaste begrippen en procedures inzake actuarieel rekenen.

1b.1

De kandidaat kan de volgende pensioenbegrippen omschrijven en kan deze in voorkomende gevallen toepassen: tranche, U rendement, rente termijnstructuur, garantiepremie, technisch resultaat, gesepareerd depot, maatschappij winstdeling, rekenrente, bestemmingsreserve, toeslag, dispensatie, life cycle, bepaald en onbepaald partner, gehuwdheids-frequentie, uitruilvoet, bruto- en netto opslag op premie, generatietafel, overlevingstafels, leeftijdverschuiving.

B

1b.2

De kandidaat kan de financiering van eind- en middelloonregelingen, toeslagen en salarisverhogingen beschrijven.

K

1b.3

De kandidaat kan de volgende pensioenbegrippen omschrijven en kan deze in voorkomende gevallen toepassen: toetredingsleeftijd, drempelperiode, wachttijd, minimale toetredingsleeftijd, premieovereenkomst, kapitaalovereenkomst, uitkeringsovereenkomst, AOW franchise, loonindex, prijsindex, onvoorwaardelijke toeslag, voorwaardelijke toeslag, gewezen deelnemer, verschillende premiestaffels, diensttijd, elementen die diensttijd bepalen, de aanspraken die in stand blijven met levensloop en/of onbetaald verlof, tussentijds ontslag, VUT en prepensioenregeling, spaar Vut, de gevolgen van het verbod op leeftijdsdiscriminatie ook in verband met eigen bijdrage.

B

1b.4

De kandidaat kan het begrip waardeoverdracht omschrijven en kan deze in voorkomende gevallen toepassen, geeft aan, welke pensioenregelingen een financieel risico inhouden bij waardeoverdracht en kan in algemene zin de gevolgen van collectieve waardeoverdracht aangeven.

B

1b.5

De kandidaat kan het effect van een gemiddelde stijging van de leeftijd op de pensioenlasten benoemen.

K

1b.6

De kandidaat kan het effect van in- en uitstroom op de pensioenlasten uitleggen.

B

1b.7

De kandidaat kan met behulp van relevante wet- en regelgeving uitleggen of parttimers mogen worden uitgesloten van deelname aan een pensioenregeling.

B

1b.8

De kandidaat kan uitleggen wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn met betrekking tot pensioenopbouw bij bijzondere arbeidscontracten.

B

1b.9

De kandidaat kan uitleggen in welk geval de arbeidsovereenkomst invloed heeft op de pensioenregeling van de werknemer.

B

1b.10

De kandidaat kan beschrijven wanneer ongelijke behandeling is toegestaan.

K

1b.11

De kandidaat kan ‘direct en indirect onderscheid’ omschrijven en kan beschrijven hoe verzekeraars het verbod op onderscheid tussen man en vrouw in hun verzekeringstarieven verrekenen.

K

1b.12

De kandidaat kan definiëren wat leeftijdsdiscriminatie is binnen een pensioenregeling.

K

1b.13

De kandidaat kan in voorkomende gevallen de effecten van actuele ontwikkelingen en wijzigingen in wet en regelgeving voor de pensioenregeling aangeven.

B

1b.14

De kandidaat kan de informatie die benodigd is voor het maken van een passend pensioenadvies omschrijven en completeren.

K

1b.15

De kandidaat kan verschillende manieren van kostenbepaling aangeven, waaronder percentage vaste kosten.

B

1b.16

De kandidaat kan aspecten rondom start en einde dienstverband, moment van verwerven van de aanspraak door de deelnemer, moment wanneer een werkgever een aanbod moet doen omtrent pensioen, gevolgen van uitdiensttreding, welke risicoafdekking er kan zijn bij overlijden en wat de gevolgen zijn van het overlijden van de deelnemer voor de nabestaanden en de werkgever benoemen en beschrijven.

K

1b.17

De kandidaat kan de werkgever en de werknemer uitleggen wat er gebeurt bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer.

B

1b.18

De kandidaat kan de gevolgen van echtscheiding/ontbinding partnerregelingen voor de werknemer met betrekking tot de verwachtingen ten aanzien van pensioen beschrijven en berekenen, licht het begrip ‘dekkingsgraad’ toe, omschrijft afstempelen en manieren om de dekkingsgraad te beïnvloeden.

B

1b.19

De kandidaat kan de gevolgen van faillissement van de werkgever met betrekking tot pensioenregeling beschrijven.

K

1b.20

De kandidaat kan de werkgever over de toekomstige pensioenlasten bij verschillende scenario’s van de ontwikkeling van de onderneming uitleggen

B

1b.21

De kandidaat kan in relatie tot andere verzekeraars met andere producten het inlooprisico, het uitlooprisico, de inhoud van het convenant Van Leeuwen beschrijven; kan het begrip ‘carenzjaar’ omschrijven en het belang beschrijven dat werknemers tijdig worden aangemeld.

K

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1c. toegepaste juridische kennis met betrekking tot rechtspersonen en ondernemingsstructuren.

1c.1

De kandidaat kan de juridische structuur, bevoegdheden, organen en kenmerken van een eenmanszaak, vennootschap onder firma, maatschap, commanditaire vennootschap, vereniging, stichting, besloten vennootschap en naamloze vennootschap omschrijven.

K

1c.2

De kandidaat kan in concrete gevallen de vertegenwoordigingsbevoegdheid met betrekking tot pensioenregeling aangeven en kan daarbij de gegevens Kamer van Koophandel (KvK) raadplegen.

B

1c.3

De kandidaat kan aangeven wie de beslissers zijn bij de gevallen van 2c.2 en kan aangeven wat de verschillen zijn tussen vertegenwoordigingbevoegdheid en beslisbevoegdheid, ook binnen een internationaal bedrijf.

B

1c.4

De kandidaat kan in concrete situaties de aansprakelijkheid van( rechts)personen benoemen.

K

1c.5

De kandidaat kan de rechtsverhoudingen binnen de structuur van een onderneming met meerdere ondernemingen omschrijven.

K

1c.6

De kandidaat kan de verschillende fusievormen uitleggen alsmede de consequenties voor de pensioenregelingen bij fusies en overnames (overgangsbepalingen, etcetera) .

B

1c.7

De kandidaat kan de betekenis van een overgang van onderneming alsmede de uitzonderingsregel beschrijven en kan benoemen welke rechten er bij een overgang van onderneming overgaan.

K

1c.8

De kandidaat kan opsommen aan welke regels een Nederlandse vestiging van een internationaal bedrijf met een hoofdzetel in het buitenland is gehouden.

K

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1d. grondige en actuele kennis met betrekking tot pensioenverzekeringen als onderdeel van het pakket van arbeidsvoorwaarden van een werkgever.

1d.1

De kandidaat kan de juridische en financiële consequenties van het aangaan van een pensioenovereenkomst beschrijven.

K

1d.2

De kandidaat kan de werkgever de risico’s van het afstand doen van pensioen door een deelnemer uitleggen en kan de werkgever adviseren hoe hij hier mee om kan gaan.

B

1d.3

De kandidaat kan de invloed van de Wet op de medische keuringen (Wmk) op het acceptatieproces verklaren, inclusief in- en uitlooprisico’s.

B

1d.4

De kandidaat kan de werking van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid beschrijven.

K

1d.5

De kandidaat kan de verschillende wijzen verklaren waarop nabestaandenpensioen kan worden verzekerd.

B

1d.6

De kandidaat kan de financiering van de verschillende vormen van nabestaandenpensioen uitleggen.

B

1d.7

De kandidaat kan de verschillen uitleggen tussen verschillende vormen van nabestaandenpensioen.

B

1d.8

De kandidaat kan de aanvullende regelingen die meeverzekerd kunnen worden met de pensioenregeling en de werking daarvan beschrijven.

K

1d.9

De kandidaat kan de financiële gevolgen van het invoeren van een verplichte eigen bijdrage verklaren en kan de wijze waarop de eigen bijdrage vormgegeven kan worden, uitleggen.

B

1d.10

De kandidaat kan de methoden uitleggen hoe bepaald wordt hoeveel binnen een pensioenregeling vrijwillig bijgespaard mag worden en kan in concrete gevallen de hoogte van het bedrag dat bijgespaard mag worden, berekenen.

B

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1e. toegepaste kennis met betrekking tot de relevante bedrijfseconomische vraagstukken (zoals groei, stabilisatie, krimp) en financiële verslaglegging van een onderneming.

1e.1

De kandidaat kan ten behoeve van het pensioenadvies de diverse balansposten, posten op de resultatenrekening, enkelvoudige en geconsolideerde balansen analyseren. Kan de gevolgen van seizoenpatronen herkennen en verwerken.

B

1e.2

De kandidaat kan de financiële kengetallen (RTV, REV, current ratio, quick ratio, solvabiliteitsratio) interpreteren.

B

1e.3

De kandidaat kan het netto werkkapitaal beoordelen en kan de gevolgen van toekomstplannen, (groei, krimp, fusie, overnames) van de onderneming voor de pensioenlasten in kaart brengen.

B

1e.4

De kandidaat kan globaal de inhoud van boekhoudregels omschrijven, ook van de internationale.

K

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1f: toegepaste risicoanalyse van de financiële draagkracht van de betreffende werkgever;

1f.1

De kandidaat kan de waardering van activa interpreteren en kan deze waardering voor de financiële gevolgen van het pensioenadvies (bedrijfseconomisch en fiscale balansen) beoordelen.

B

1f.2

De kandidaat kan de gevolgen van toekomstplannen, (groei, krimp, fusie, overnames, leeftijdsopbouw pensioen) van de onderneming voor de pensioenlasten aangeven.

B

1f.3

De kandidaat kan de trends ten aanzien van de ontwikkeling van de financiële kengetallen aangeven alsmede de gevolgen van deze trends voor het pensioenadvies.

B

1f.4

De kandidaat kan het gevolg aangeven van trendmatige ontwikkelingen voor de meerjarige ontwikkeling van de pensioenlasten.

B

1f.5

De kandidaat kan de situaties waarbij de inhoud van boekhoudregels een rol spelen voor het pensioensysteem beschrijven.

K

1f.6

De kandidaat kan informatie uit de jaarrekening van de onderneming toepassen, uit diverse sectoren en internationale contexten voor zover relevant voor het pensioenadvies.

B

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1g. toegepaste kennis met betrekking tot de wijze van van investeren of beleggen van vermogen

1g.1

De kandidaat kan de risico’s en het principe van lifecycle beleggen beschrijven en kan de verschillen tussen lifecyclefondsen op het gebied van kosten, rebalancing, samenstelling en risico’ s uitleggen.

B

1g.2

De kandidaat kan de gevolgen en risico’s voor een verzekeraar en de werkgever bij  het investeren van de pensioenpremie bij een salarisdiensttijdregeling versus een zuivere beschikbare premieregeling beschrijven.

K

Eindterm

De personen baseren hun advisering met betrekking tot pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen op:

1h. kennis met betrekking tot de basisprincipes, hoofdlijnen en actuele ontwikkelingen van risicomanagement

1h.1

De kandidaat kan omschrijven wat onder het begrip ‘risicomanagement’ wordt verstaan.

K

1h.2

De kandidaat kan uitleggen wat onder risicobewustzijn wordt verstaan.

B

1h.3

De kandidaat kan omschrijven wat er onder het begrip ‘ondernemingsrisicomanagement’ (Enterprise Risk Management) wordt verstaan, waarbij sprake is van onderscheid tussen:

– strategisch risicomanagement (SRM);

– financieel risicomanagement (FRM);

– operationeel risicomanagement (ORM);

– compliance.

K

1h.4

De kandidaat kan de voordelen en kansen benoemen van een goede risicomanagementaanpak op het terrein van pensioenregeling.

K

1h.5

De kandidaat kan voorbeelden geven van potentiële risico’s die betrekking hebben op het onderwerp pensioenregeling en kan deze risico’s in de volgende risicosoorten verdelen: persoonlijke risico’s, technische risico’s, organisatorische risico’s, juridische risico’s, financieel en economische risico’s, maatschappelijke risico’s en natuurrisico’s .

B

1h.6

De kandidaat kan uitleggen wat onder het begrip ‘risicoacceptatiegraad’ (risk appetite) wordt verstaan.

B

1h.7

De kandidaat kan uitleggen wat onder het begrip ‘risicotolerantie’ (risk tolerance) wordt verstaan.

B

1h.8

De kandidaat kan het doel en belang van een systematische aanpak van risicomanagement benoemen.

K

1h.9

De kandidaat kan de fasen (afkomstig uit het risicomanagement model COSO II) beschrijven die binnen een professioneel uitgevoerd risicomanagement traject moeten worden doorlopen. Het betreft achtereenvolgens de volgende fasen:

Fase 1: Risico - oriëntatiefase waarbij de mate van risicobewustzijn en cultuur op het terrein van risicomanagement binnen een organisatie in kaart wordt gebracht. Het toelichten van het belang van adequaat risicomanagement.

Fase 2: Het formuleren van doelstellingen en te bereiken resultaten van een organisatie (p.s. deze fase heeft betrekking op artikel 4:23 Wft).

Fase 3: Het inventariseren van risico’s die de te bereiken doelstellingen of de te behalen resultaten kunnen bedreigingen, of kansen biedt zodat beoogde doelstellingen en resultaten worden behaald.

Fase 4: Het beoordelen van risico’s door het uitvoeren van een risicoanalyse.

Fase 5: Het bepalen op welke wijze risicomanagement moet plaatsvinden door risico’s te vermijden, te accepteren, te verminderen en/of risico’s over te dragen. In deze fase wordt mede op basis van kosten en baten afgewogen wat de beste balans voor de beheersing van de te lopen risico’s is.

Fase 6: Het implementeren van risicobeperkende maatregelen waardoor effectief risicomanagement wordt gewaarborgd.

Fase 7: Het communiceren en informeren op welke wijze risicomanagement dient plaats te vinden en te bepalen wie er verantwoordelijk is voor welke acties.

Fase 8: Het monitoren van het risicomanagement proces met een vooraf afgestemde frequentie.

K

1h.10

De kandidaat kan voorbeelden geven an het proces ‘Plan, Do, Check, Act’ in een pensioentraject.

K

1h.11

De kandidaat kan de risico’s die verbonden zijn aan het partnerpensioen uitleggen.

B

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2a. gesprekken te voeren in de volgende categorieën: gestructureerd interview, slecht nieuws- en adviesgesprek

2a.1

De kandidaat kan bij inventarisatie van de wensen en  mogelijkheden van de opdrachtgever m.b.t. de pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen verschillende personen gestructureerd en onbevooroordeeld bevragen en dit correct rapporteren

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat adviseert verschillende belanghebbenden bij de pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen juist en correct, hij neemt onder meer weerstanden weg die bestaan op grond van vooroordelen en onbekendheid van de materie bij belanghebbenden

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2b. ICT-toepassingen, waaronder rekenmodellen bij de advisering te gebruiken.

2b.1

De kandidaat kan bij het berekenen van aanspraken en lasten van pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen ICT- toepassingen gebruiken.

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2c. Mondeling correct en begrijpelijk te communiceren op verschillende persoonlijke en organisatorische niveaus binnen de onderneming van de werkgever, waaronder haar directie controllers, accountants, vertegenwoordigende overlegorganen en individuele werknemers.

2c.1

De kandidaat kan op een verantwoorde kritische manier de financiële informatie van de onderneming verzamelen en analyseren alsmede de financiële informatie bespreken.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat brengt een goed pensioenadvies uit. Na de analyse heeft de kandidaat een goed beeld van de financiële positie van de onderneming

V

2c.2

De kandidaat kan de ontworpen pensioenregeling in samenhang met o.m. de verkregen financiële gegevens van de onderneming bespreken.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat geeft passend advies, waarbij hij wijst op lastenontwikkeling en betaalbaarheid, en kan de financiële gegevens in zijn advies verwerken.

V

2c.3

De kandidaat kan de behoefte m.b.t. de pensioenvoorziening van de DGA inventariseren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat leidt het gesprek, stelt open vragen, kan luisteren en zich in de situatie van de DGA verplaatsen, vat het gesprek herkenbaar samen.

V

2c.4

De kandidaat kan de aansluitingsverschillen oplossen tussen pensioentoezegging in eigen beheer en verzekerde regeling.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat vertaalt deze pensioentoezegging (mondeling) naar risico’s voor de besloten vennootschap. De kandidaat legtde financieringsovereenkomst (mondeling) uit. De kandidaat bepaalt welke verzekeringsoplossing past bij de civielrechtelijke pensioentoezegging van de DGA. De kandidaat toetst of de eventuele wens om de pensioendatum te vervroegen of te verlaten past bij de reeds bestaande verzekerde oplossing en past dientengevolge actief, indien nodig, het product aan.

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2d. schriftelijk correct en begrijpelijk te communiceren op verschillende persoonlijke en organisatorische niveaus binnen de onderneming van de werkgever, waaronder haar directie controllers, accountants, vertegenwoordigende overlegorganen en individuele werknemers.

2d.1

De kandidaat kan een pensioenbrief opstellen wat betreft het verzekerde deel en kan de door de verzekeraar verstrekte pensioenbrief controleren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat stelt een pensioenbrief op die zowel pensioentechnisch, civieljuridisch als fiscaal juist is, alsmede correct en begrijpelijk geformuleerd.

V

2d.2

De kandidaat kan de financiële informatiestromen tussen werkgever en pensioenuitvoerder (nota’s rekening courant) controleren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat is precies en alert op onvolkomenheden.

V

2d.3

De kandidaat kan de aansluitingsverschillen oplossen tussen pensioentoezegging in eigen beheer en verzekerde regeling.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat vertaalt deze pensioentoezegging (schriftelijk) naar risico’s voor de besloten vennootschap. De kandidaat kan (schriftelijk) de financieringsovereenkomst uitleggen. De kandidaat bepaalt welke verzekeringsoplossing past bij de civielrechtelijke pensioentoezegging van de DGA. De kandidaat toetst of de eventuele wens om de pensioendatum te vervroegen of te verlaten past bij de reeds bestaande verzekerde oplossing en past dientengevolge actief, indien nodig, het product aan.

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2e. adviestrajecten te plannen, te sturen en tot een succes te brengen, waaronder wordt verstaan:

1° Het kwalitatief en kwantitatief vergelijken van offertes en lopende pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen en het verklaren van de verschillen hiertussen;

2° Het beoordelen van en adviseren over collectieve waardeoverdracht;

3° Het adviseren over winstdelingssystemen;

4° Het adviseren over excedentregelingen, ook als aanvulling op ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen in combinatie met verzekerde regelingen;

5° Het berekenen van lasten en aanspraken;

6° Het beheren van een lopend pensioencontract;

7° Het uitleggen van een individuele waardeoverdracht;

8° Het vertalen van alle over de werkgever ingewonnen informatie naar een passende pensioenverzekering en premiepensioenvordering;

9° Het geven van een passend advies aan een directeur-grootaandeelhouder over zijn pensioenverzekering en premiepensioenvordering;

10° Het interpreteren van effecten van toeslagmodellen;

11° Het vermogen om relevante wetgeving praktisch te kunnen toepassen;

12° Het begeleiden van contractverlenging, -wijziging of -beëindiging van een pensioenverzekering en premiepensioenvordering; en

13° Het controleren van relevante documenten.

2e.1

De kandidaat kan offertes van verzekeraars met elkaar vergelijken.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat gaat bij vergelijking van (ook collectieve) pensioenen zoveel mogelijk uit van gelijke en reële uitgangspunten. De kandidaat beoordeelt het eventueel te vormen ondernemingspensioenfonds. De kandidaat adviseert over het aanvragen van vrijstelling bij een bedrijfstakpensioenfonds.

V

2e.2

De kandidaat kan de verschillende offertes vanuit de wensen van de opdrachtgever prioriteren en verklaren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat verklaart de verschillen in begrijpelijke taal en voorbeelden.

De kandidaat handelt integer en professioneel in verband met eigen positie en klantbelangen. De kandidaat verzorgt een passend advies.

V

2e.3

De kandidaat kan collectieve waardeoverdracht beoordelen en hierover adviseren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat analyseert de factoren inkomende en uitgaande waardeoverdracht. De kandidaat verzorgt begrijpelijke mondelinge adviezen alsmede begrijpelijke schriftelijke verslaglegging van het advies. De kandidaat stelt vast of de kosten redelijk zijn in relatie tot Pensioenwet (Pw).

V

2e.4

De kandidaat kan over winstdelingssystemen en life cycle beleggen adviseren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat verzorgt een passend advies.

V

2e.5

De kandidaat kan over excedentregelingen adviseren, ook als aanvulling op ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen in combinatie met verzekerde regelingen.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat verzorgt een passend advies, waarbij aangesloten wordt bij behoefte van de opdrachtgever.

V

2e.6

De kandidaat kan lasten en aanspraken met behulp van software berekenen.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat maakt foutloze berekeningen, verzorgt een inzichtelijk en begrijpelijke presentatie voor opdrachtgever en belanghebbenden. De kandidaat verklaart de wijze van berekenen en legt de principes achter de berekeningen uit. De kandidaat schat de uitkomsten op juistheid in.

V

2e.7

De kandidaat kan alle over de werkgever ingewonnen informatie naar een passende pensioenverzekering en premiepensioenvordering vertalen.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat geeft advies met behulp van pensioenleidraden van de AFM. De kandidaat kan omgaan met tegenstrijdige prioriteiten/doelstellingen. De kandidaat signaleert en benoemt deze en koppelt dat terug naar de werkgever, om vervolgens tot een passend advies te komen.

V

2e.8

De kandidaat kan de effecten van toeslagmodellen interpreteren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat geeft een passend advies geven en maakt een correct schriftelijk verslag.

V

2e.9

De kandidaat kan de wijziging van de pensioenverzekering en premiepensioenvordering begeleiden.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat verstrekt mondeling en schriftelijk begrijpelijke en juiste informatie aan belanghebbenden.

V

2e.10

De kandidaat kan relevante documenten controleren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat spoort eventuele fouten, onjuistheden onvolkomenheden op. De kandidaat communiceert hierover mondeling en schriftelijk op correcte en effectieve wijze met de aanbieder. De kandidaat zorgt voor correcte documenten.

V

2e.11

De kandidaat kan lasten en aanspraken specifiek t.a.v. de dga situatie met behulp van software berekenen.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat maakt correcte pensioen berekeningent.a.v. de dga situatie en schat de uitkomsten van berekeningen goed in.

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2f. het risicomanagement met betrekking tot een pensioenverzekering en premiepensioenvordering in een aantal fasen op procesmatige wijze te plannen, uit te voeren en te beheren en daarbij op hoofdlijnen gebruik te maken van een risicomodel waarmee een risicoprofiel van een organisatie kan worden aangegeven.

2f.1

De kandidaat kan het pensioenadviestraject fasegewijs op procesmatige wijze uitvoeren en kan dit vastleggen, zodat hij een goed inzicht in de risico’s van de pensioenregeling voor een organisatie verkrijgt. Hij kan hierover helder communiceren en vormt zijn eigen oordeel over welke advieskeuze voor de betreffende organisatie passend is.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat heeft een goed inzicht in de risico’s van de pensioenregeling voor een organisatie. Hij communiceert hierover helder en vormt zijn eigen oordeel over welke advieskeuze voor de betreffende organisatie passend is.

V

2f.2

De kandidaat kan een risicomodel op basis van Enterprise Risk Management (ERM) hanteren om de risico’s die betrekking hebben op de pensioenregeling van de organisatie op een overzichtelijke wijze in kaart te brengen en hierbij één van de volgende risicomodellen te gebruiken: COSO II of ISO 31000.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat brengt de risico’s die betrekking hebben op de pensioenregeling van een organisatie, op een overzichtelijke wijze in kaart. De kern is het fasegewijs werken bij risicoanalyse.

V

2f.3

De kandidaat kan de kritische punten in het pensioencontract vaststellen bij adviseren, beheren en bemiddelen van dit pensioencontract op basis van de modellen en het hanteren van Enterprise Risk Management (ERM)Kan daarbij de financiële informatiestromen tussen werkgever en pensioenuitvoerder controleren (nota’s rekening courant)

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat zorgt ervoor dat kritische punten worden herkend en onderschreven door de opdrachtgever.

V

2f.4

De kandidaat kan met betrekking tot pensioenregeling, de te bereiken doelstellingen, strategie en activiteiten van de onderneming analyseren.

De kandidaat kan de risicoanalyse met betrekking tot het pensioenadvies traject fasegewijs op procesmatige wijze uitvoeren en kan dit vastleggen.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat heeft een goed inzicht in de risico’s van de pensioenregeling voor een organisatie. De kandidaat communiceert hierover duidelijk en vormt een eigen oordeel welke advieskeuze voor de betreffende organisatie passend is. De kandidaat creëert draagvlak voor de modelmatige benadering van risicomanagement bij de opdrachtgever creëren en zorgt voor een herkenbaar resultaat voor de opdrachtgever.

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2g. mondeling op heldere wijze uitleg te geven over de doelstellingen en resultaten van een organisatie, welke risico’s vanuit de situatie van de pensioenverzekering en premiepensioenvordering een bedreiging voor de onderneming van de werkgever vormen of een kans bieden en op welke wijze deze risico’s op adequate wijze kunnen worden beheerd zodat de risico’s tot een voor de organisatie acceptabel risiconiveau kunnen worden ingevuld.

2g.1

De kandidaat kan communiceren over en beoordelen met betrekking tot de pensioenregeling, de interne en externe omgeving, ondernemingsrisico’s, procesrisico’s, in kaart gebrachte kritische succesfactoren risico’s vanuit een breed en divers perspectief.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat brengt de risico’s die betrekking hebben op de pensioenregeling van een organisatie op een overzichtelijke wijze in kaart brengen. De kern is het fasegewijze werken bij risicoanalyse.

V

Eindterm

De personen zijn in staat om:

2h. met het oog op de pensioenverzekering en premiepensioenvordering de risicobereidheid en het risicoprofiel van de onderneming op heldere wijze in kaart te brengen en vast te leggen.

2h.1

De kandidaat kan informatie die nodig is om de risico’s in kaart te brengen, die zich kunnen voordoen bij een tweedepijler pensioensituatie, verzamelen, bewerken, beoordelen en documenteren.  De kandisaat kan op basis van de verzamelde informatie inschatten hoe groot de kans is dat een betreffend risico zich zal voordoen en kan de mogelijke gevolgen aangeven als een betreffend risico zich daadwerkelijk voordoet.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat geeft de verzekeringnemer een goed inzicht  van de risico’s die hij zelf wel of niet kan of wil dragen. De kandidaat zorgt ervoor dat de risicoanalyse traceerbaar en herleidbaar is.

V

2h.2

De kandidaat kan met de verzekeringnemer over de risico’s die zich kunnen voordoen bij een tweedepijlerpensioensituatie communiceren.

Norm/resultaat/prestatieindicator:

De kandidaat gebruikt duidelijke en begrijpelijke taal. De kandidaat geeft voorbeelden, stelt vragen om te toetsen of de verzekeringnemer een en ander begrepen  heeft.  De kandidaat controleert of de verzekeringnemer in eigen woorden kan vertellen welke risico’s gedekt zijn.

V

Eindterm

De personen demonstreren en bewijzen dat:

3a. zij het adviestraject met betrekking tot pensioenregelingen voor werkgevers met ondernemingen van diverse omvang en complexiteit ten behoeve van diens werknemers zelfstandig, succesvol en correct uit te kunnen voeren waarbij. In dit adviestraject kunnen zich in ieder geval de volgende zaken voordoen met betrekking tot natuurlijke en/of rechtspersonen:

1° start en einde dienstbetrekking

2° overlijden

3° arbeidsongeschiktheid

4° echtscheiding of ontbinding partnerregelingen

5° pensioendatum

6° verwachtingen ten aanzien van het pensioen

7° verlenging, wijziging, beëindiging of revisie van een pensioencontract

8° collectieve waardeoverdracht

9° prognosticeren van toekomstige pensioenlasten

10° versobering of uitbreiding van de pensioenregeling; en

11° faillissement of mogelijkheid daartoe.

3a.1

De kandidaat kan het adviestraject plannen.

Context: De kandidaat verwerft de opdracht via verschillende kanalen bij een nieuwe relatie.

C

3a.2

De kandidaat kan de behoeften met betrekking tot de te ontwerpen pensioenregeling inventarisen en analyseren.

Context: De kandidaat bevindt zich In een gesprekssituatie met opdrachtgever bij diverse ondernemingen in diverse sectoren met diverse partijen.

C

3a.3

De kandidaat kan de belanghebbenden (bijv. accountant, ondernemingsraad en opdrachtgever) interviewen.

Context: De kandidaat wordt geconfronteerd met een gevarieerd niveau van kennis van de gesprekspartners.

C

3a.4

De kandidaat kan de ontworpen pensioenregeling aan de werkgever presenteren.

Context: De kandidaat presenteert aan de opdrachtgever, de werknemers, de partners en de ondernemingsraad. Hij heeft daarbij het passende aanbod geselecteerd.

C

3a.5

De kandidaat kan inzake de pensioenverzekering en premiepensioenvordering bij fusieprocessen, management buy out, overnames, overgang onderneming adviseren.

Context: De kandidaat heeft te maken met verschillende pensioenregelingen.

C

3a.6

De kandidaat kan de regeling impementeren en daarbij de nodige nazorg verrichten.

C

3a.7

De kandidaat kan individuele en/of collectieve waardeoverdracht begeleiden.

Context: De kandidaat heeft hiermee te maken in lopende pensioenverzekeringen, premiepensioenvorderingen, of in een adviesgesprek.

C

3a.8

De kandidaat kan de pensioenregeling tijdens en/of einde looptijd beoordelen.

Context: De kandidaat heeft met diverse situaties te maken: einde contractuele looptijd, tegenvallende financiële resultaten van de werkgever en te dure pensioenregeling.

C

3a.9

De kandidaat wordt geconfronteerd met overlijden, arbeidsongeschiktheid en echtscheiding van een deelnemer aan de pensioenverzekering of premiepensioenvordering.

Context: Hoe gaat de kandidaat om met de bestaande pensioenverzekering of premiepensioenvordering?

C

Eindterm

De personen demonstreren en bewijzen dat:

3b. zij de directeur-grootaandeelhouder met betrekking tot zijn eigen pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen zelfstandig, correct en passend kunnen adviseren in tenminste de volgende situaties: overlijden, arbeidsongeschiktheid, echtscheiding of ontbinding partnerregeling, pensioendatum, pensioenverwachtingen, faillissement of mogelijkheid daartoe.

3b.1

De kandidaat kan de ontworpen pensioenverzekering en premiepensioenvordering aan de DGA presenteren.

Context: De kandidaat heeft een gesprek met DGA, accountant en eventueel partner.

C

3b.2

De kandidaat wordt geconfronteerd met uitdiensttreding, pensionering en/of overlijden en/of arbeidsongeschiktheid en/of echtscheiding van de DGA en/of zijn partner.

Context: De kandidaat belicht het voorval vanuit positie eigen beheer, pensioenverzekeringen, premiepensioenvorderingen of combinatie van producten.

C

Eindterm

De personen demonstreren en bewijzen dat:

3c. zij de directeur-grootaandeelhouder kunnen adviseren over de verschilende mogelijkheden om het voor hem benodigde pensioenkapitaal bijeen te brengen, alsmede duidelijkheid verschaffen over het verschil tussen de reële en de fiscale waardering van de pensioenverplichting.

3c.1

De kandidaat kan de motieven van de DGA met betrekking tot de pensioentoezegging vaststellen en deze analyseren, ( in hoeverre staat het creeeren van liiquiditeiten of de mate waarin de dga een zeker inkomen na de pensioendatum wil centraal).). De kandidaat wijst daarbij op risico’s, gevolgen van verzekeren en eigen beheer.

Context: De kandidaat adviseert over risico en rendement op pensioenvoorziening eigen beheer in vergelijking met risico en rendement van een verzekerd pensioen, analyseert doelstellingen, kennis en ervaring van de DGA met betrekking tot pensioen. De kandidaat beschrijft de mogelijkheden van DGA voor zijn oude dag, met name de hoogte van het pensioen, lijfrente of lijfrente banksparen en box III.

C

Eindterm

De personen zijn in staat:

4a. te beschrijven welke invloed de verrichtingen van een financiële instelling en/of financiële dienstverlener hebben op het maatschappelijk belang en de samenleving alsmede welke gevolgendeze hebben voor de reputatie van de financiële sector.

4a.1

De kandidaat kan de gevolgen van de situatie uitleggen dat de consument geen vertrouwen meer heeft in de financiële sector (stabiliteit economie komt in gevaar, noodzakelijke risico- en spaarproducten worden niet meer afgesloten, macro-economische gevolgen als onvoldoende spaargeld beschikbaar komt, werkgelegenheid, ook in financiële sector onder druk, vergroting zwart geld circuit, bankrun en betalingsverkeer dreigt te blokkeren).

B

Eindterm

De personen zijn in staat:

4b. het verschil tussen tussen zelfregulering en overheidsregulering uit te leggen en te benoemen en te omschrijven welke toezichthoudende instanties en middelen in de financiële sector moeten zorgen voor de handhaving en naleving van beide vormen van regulering.

4b.1

De kandidaat kan aangeven welke middelen cliënten hebben als zij geconfronteerd worden met onprofessioneel en niet-integer gedrag (verschil klachtenprocedure, Kifid, Ombudsman Pensioenen, bindende uitspraak, schikkingen, rechterlijke uitspraak). Kandidaat kan recente voorbeelden van uitspraken van de Ombudsman pensioenen analyseren.

B

4b.2

De kandidaat kan de voorwaarden om professioneel en integer gedrag af te dwingen via zelfregulering verklaren en benoemen (voorbeelden noemen van zelfregulering op niveau productaanbieders bijv. Van Leeuwen convenant, Gedragscode verwerking persoonsgegevens, Wet op de medische keuringen (WMK) , keurmerkorganisaties van financële dienstverleners zoals: NOPD, RPA, RPC). Kandidaat kan daarbij het verschil tussen zelfregulering en wet- en regelgeving aangeven.

B

4b.3

De kandidaat kan de gevolgen van uitspraken klachtenprocedures en rechterlijke uitspraken voor het dagelijks handelen beschrijven.

K

Eindterm

De personen zijn in staat:

4c. de gevolgen van niet-naleving van de relevante wet- en regelgeving te kennen en hierover uitleg te geven.

4c.1

De kandidaat kan beschrijven in welke wet- en regelgeving de functie en bevoegdheden van de toezichthoudende organisaties vastliggen: Pensioenwet (Pw), Wet op het financieel toezicht (Wft) en lagere regelgeving.

K

4c.2

De kandidaat kan de relatie tussen de eisen die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek (BW) over professioneel en integer handelen (zorgplicht: overeenkomst van opdracht Boek 7 art. 400 e.v.) uitleggen en kan de spanningsvelden met Wet op het financieel toezicht (Wft) in concrete recente gevallen analyseren.

B

4c.3

De kandidaat kan aansprakelijkheidsrisico’s uitleggen (afdwingen professioneel en integer gedrag door de cliënt) en kan daarbij recente praktijkvoorbeelden noemen.

B

4c.4

De kandidaat kan beschrijven welke beroepsmogelijkheden bestaan bij sancties van De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM), uitspraken klachteninstituten en rechterlijke uitspraken.

K

4c.5

De kandidaat kan de acties omschrijven die vereist zijn bij het constateren van fraude.

K

Eindterm

De personen zijn in staat:

4d. een passend advies te geven, dat wil zeggen uit te leggen op welke wijze in lijn met de met de doelstellingen van de onderneming en met de keuzes die daaruit voortvloeien is gehandeld.

4d.1

De kandidaat kan in concrete gevallen aangeven welke stappen moeten worden doorlopen om tot een passend advies te komen (inventariseren, analyseren, vier-ogenprincipe, adviseren, archivering). De kandidaat kan in concrete gevallen tekortkomingen aangeven en geeft voorbeelden van maatregelen ter verbetering.

B

4d.2

De kandidaat kan uitleggen bij welke beslismomenten van de financiële dienstverlening belangen van verschillende partijen moeten worden gewogen.

B

4d.3

De kandidaat kan uitleggen welke afwegingen je moet maken als een cliënt het passend advies niet of niet geheel wil opvolgen (spanningsveld tussen Wet op het financieel toezicht (Wft) en Burgerlijk Wetboek (BW)). Analyseert concrete voorbeelden.

B

Eindterm

De personen zijn in staat:

4e. de begrippen integer gedrag en een integere cultuur te omschrijven alsmede de wijze te benoemen waarop integer gedrag, in de zin van verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen, in de bedrijfscultuur van de financiële instelling en/of financiële dienstverlener kan worden verankerd.

4e.1

De kandidaat kan uitleggen welke normen en waarden leiden tot een integere bedrijfscultuur (handelen in belang van de klant, transparant zijn over de inhoud van de dienstverlening en transparant zijn over de kosten en opbrengsten). De kandidaat kan recente voorbeelden uit de praktijk aan cliënt geven. De kandidaat benoemt de morele aspecten en morele verantwoordelijk van werkprocessen duidelijk en expliciet (kostenloading, verdienmodel, voor- en nadelen van product of advies onderkennen, alternatieve producten of adviezen meewegen, belangenafweging werkgever/werknemers, relatiegeschenken, incentives, targets, commerciële doelstellingen, verstrengeling privébelangen en voorwetenschap).

B

Eindterm

De personen zijn in staat:

4f. voorbeelden van integriteitsrisico’s te benoemen alsmede aan te tonen op welke wijze zij tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.

4f.1

De kandidaat kan de middelen uitleggen, die kunnen worden ingezet om een integere cultuur en integer handelen in een onderneming te bereiken zoals goede procesbeschrijvingen, gedragscodes, agendapunt in vergaderingen/collegiaal overleg, incidentenregeling, klokkenluidersregeling, vertrouwenspersoon, voorbeeldgedrag.

B

Eindterm

De personen zijn in staat:

4g. in de dagelijkse adviespraktijk – aan de hand van vier integriteitsassen – ‘de vier belangen die een rol spelen in de financiële dienstverlening te herkennen en bespreekbaar te maken, te weten:

1° het financiële belang van de medewerker (persoonlijke beloning, targets, commerciële doelstellingen en dergelijke);

2° het belang van de medewerker om compliant te zijn, waarbij wordt aangetoond dat de controlefunctie naar behoren wordt uitgevoerd;

3° het belang van de medewerker om zijn professionele verantwoordelijkheid met betrekking tot integriteit te kennen en dienovereenkomstig te handelen;

4° het belang van de medewerker en zijn organisatie om een vertrouwensrelatie te hebben met de klant.

4g.1

De kandidaat kan de morele aspecten en morele verantwoordelijkheid van werkprocessen duidelijk en expliciet uitleggen (kostenloading, verdienmodel, voor- en nadelen van product of advies onderkennen, alternatieve producten of adviezen meewegen, belangenafweging werkgever/werknemers, relatiegeschenken, incentives, targets, commerciële doelstellingen, verstrengeling privé belangen en voorwetenschap).

B

4g.2

De kandidaat kan de 4 integriteitsassen voor het functioneren van een medewerker van een financiële dienstverlener benoemen. De kandidaat kan daarbij eigen voorbeelden plaatsen op deze assen. De kandidaat kan die keuzen verantwoorden. De kandidaat kan de spanningsvelden en de gevolgen daarvan herkennen en benoemen.

K

Eindterm

De personen zijn in staat:

4h. dilemma’s op het gebied van ethisch en integer handelen in de uitoefening van zijn beroep te analyseren en bespreekbaar te maken alsmede de keuzes af te wegen en te verantwoorden.

4h.1

De kandidaat brengt de belangen van de verschillende actoren in kaart(bij actoren valt te denken  aan o.a.: aanbieders, adviseurs, bemiddelaars, werkgevers, werknemers, DGA, partner DGA) en analyseert de mogelijke dilemma’s die kunnen ontstaan omdat er sprake kan zijn van tegengestelde belangen van de actoren

Norm/resultaat//prestatieindicator:

Juridisch correct, keuzes worden getoetst aan de professionele normen

V

4h.2

De kandidaat weegt de belangen van de verschillende actoren af bij de te maken keuzes tijdens de totstandkoming van het te vervaardigen pensioenadvies, is in staat om gemaakte keuzes te verantwoorden en communiceert deze dilemma’s zowel mondeling als schriftelijk met de verschillende actoren te communiceren

Norm/resultaat/prestatie-indicator:

Juridisch correct, keuzes worden getoetst aan de professionele normen,

V

Eindterm

De personen zijn in staat:

4i. om adviezen zodanig te communiceren dat deze aansluiten bij het opleidings-, kennis- en ervaringsniveau van de betrokken klant.

4i.1

De kandidaat kan mondeling en schriftelijk over pensioenadviezen communiceren.

Norm/resultaat/prestatie-indicator:

De kandidaat communiceert zodanig dat de klant/doelgroep het advies begrijpt.

V

Eindterm

De personen zijn in staat:

4j. fraudesignalen te onderkennen en hieraan op adequate wijze opvolging te geven.

4j.1

De kandidaat kan de acties die vereist zijn bij het constateren van fraude omschrijven.

K

Bijlage 8

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Verdeling in inhoudsclusters

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Basismodule

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhpoudscluster in percentage

Consument

2a.1 t/m 2j.4

25

K

80

     

B

10

     

Tp

10

     

Ti

0

Aanbieders en

3a.1.1 t/m 5.2

20

K

85

bemiddelaars

   

B

15

     

Tp

0

     

Ti

0

Producten

6a.1.1 t/m 6d.3.6

40

K

70

     

B

30

     

Tp

0

     

Ti

0

Wet- en regel-

7a.1.1 t/m 7c.2.2

15

K

95

geving

   

B

5

     

Tp

0

     

Ti

0

Hypothecair krediet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Algemeen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhouds-

cluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Advies

2a.1 t/m 2b.2, 2e.1 t/m 2e.5

10

K

25

 

3c.1 t/m 3c.3, 4b.1

 

B

40

     

Tp

25

     

Ti

10

Aanvraag en verstrekking

3r.1 t/m 3u.2

10

K

35

     

B

35

     

Tp

15

     

Ti

15

Koopproces woning

2c.1, 2c.2, 2c.5 t/m 3a.5

5

K

B

40

50

 
   

Tp

10

     

Ti

0

Financieren

2c.3, 2c.4, 3e.1 t/m 3e.5, 3l.1, 3l.2, 3q.1 t/m 3q.5, 4a.1, 4a.2, 4c.1 t/m 4d.2

25

K

B

Tp

Ti

10

60

20

10

 
 

Belastingen

3n.1 t/m 3p.3

20

K

30

     

B

10

     

Tp

50

     

Ti

10

Recht en regelgeving

3b.1, 3b.2, 3d.1 t/m 3d.3, 3m.1, 3m.2, 3v.1, 3v.2

15

K

B

Tp

Ti

0

70

20

10

   
     

Verzekeren en beleggen

3f.1 t/m 3i.2, 3j.1

15

K

50

     

B

25

     

Tp

15

     

Ti

10

Beleggen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Inventarisatie

5a.1 t/m 5c.4, 5e.1 t/m 5e.3, 6m.1, 6n.1 t/m 6n.5, 7a.1 t/m 7a.4

25

K

30

B

20

Tp

5

Ti

45

Opstellen risicoprofiel

5d.1 t/m 5d.7, 6a.1, 6a.2

20

K

20

B

20

Tp

0

Ti

60

Assetallocatie

6b.1 t/m 6d.3

15

K

10

B

20

Tp

30

Ti

40

Portefeuille-invulling

6f.1 t/m 6k.2

30

K

15

B

15

Tp

35

Ti

35

Bijsturen

6e.1, 6e.2, 6l.1, 6l.2, 7b.1 t/m 7d.3

10

K

10

B

10

Tp

40

Ti

40

Consumptief krediet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Advies

2a.1, 2a.2, 2b.1,

3a.1 t/m 3a.4, 3b.4, 3d.1, 3d.2, 3f.1, 3f.2 ,3n.1 4a.1

20

K

B

Tp

Ti

20

20

30

30

Aanvraag en beoordeling

2c.1, 2c.2, 3i.1 t/m 3l.1

20

K

B

Tp

Ti

40

20

20

20

Financiering

2a.3, 3b.1 t/m 3b.3, 3c.1, 3c.2, 3e.1, 3g.1 t/m 3h.2

40

K

B

Tp

Ti

40

30

20

10

Administratie en beheer

3m.1, 3m.2, 4b.1 t/m 4e.2

20

K

B

Tp

Ti

60

10

20

10

Schade

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Particulieren

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Bezit

2a.1.1, 2a.1.3, 2a.1.5 t/m 2a.1.7, 2a.1.14, 2a.1.16 t/m 2a.1.18, 2a.1.28, 2a.1.30, 2a.1.32, 2a.1.34, 2a.1.36, 2a.1.38, 2a.1.48, 2b.1.1, 2b.1.3, 2b.1.5, 2c.1.1., 2c.1.3, 2d.1.1, 2e.1.1, 3a.1.1, 3a.1.3, 3a.1.5, 3a.1.8, 3a.1.10, 3a.1.12, 3a.1.14, 3a.1.16, 3a.1.18, 3a.1.20, 3a.1.21, 3a.1.22, 3a.1.24, 3a.1.26, 3a.1.28, 3a.1.30, 3a.1.31, 3a.1.33,

25

K

B

Tp

Ti

35

20

25

20

 

3a.1.35, 3a.1.37, 3b.1.1, 3b.1.3, 3b.1.4, 3b.1.6, 3b. 1.8, 3b.1.9, 3c.1.1, 3c.1.3, 3d.1.1, 3e.1.1, 4a.1.1, 4a.1.3, 4a.1.5, 4a.1.7, 4b.1.1, 4c.1.1, 4c.1.3, 4c.1.5 t/m 4c.1.7, 4d.1.1, 4d.1.3, 5a.1.1, 5a.1.3, 5a.1.5, 5a.1.7, 5a.1.9, 5a.1.11, 5a.1.13, 5a.1.15, 5a.1.17, 5a.1.19, 5b.1.1, 5b.1.3, 5b.1.5, 5b.1.7 t/m 5b.1.9, 5c.1.1, 5c.1.3, 5d.1.1, 5d.1.3, 5d.1.5, 5e.1.1, 5e.1.3, 5f.1.1, 5g.1.1

     

Verkeer

2a.2.1, 2a.2.3, 2a.2.5, 2a.2.7, 2a.2.9, 2a.2.11, 2a.2.15, 2a.2.17, 2a.2.19, 2a.2.21, 2a.2.23 t/m 2a.2.26, 2a.2.28, 2a.2.30, 2a.2.31, 2a.2.33 t/m 2b.2.1, 2b.2.3, 2b.2.5, 2c.2.1, 2d.2.1, 2e.2.1, 3a.2.1, 3a.2.3, 3a.2.5, 3a.2.7, 3a.2.9, 3a.2.11, 3a.2.13,

25

K

B

Tp

Ti

40

25

15

20

 

3a.2.15, 3a.2.17, 3a.2.19, 3a.2.21, 3a.2.23, 3a.2.24, 3a.2.26 t/m 3b.2.1, 3b.2.3, 3b.2.5, 3b.2.7, 3b.2.8, 3c.2.1, 3c.2.3, 3d.2.1, 3e.2.1, 4a.2.1, 4a.2.3, 4a.2.5, 4a.2.7 t/m 4b.2.1,

     
 

4c.2.1, 4c.2.3, 4c.2.5, 4c.2.7, 4d.2.1, 4d.2.3, 5a.2.1, 5a.2.3, 5a.2.5, 5a.2.7, 5a.2.9, 5a.2.11, 5a.2.13, 5a.2.15, 5a.2.17, 5a.2.18, 5a.2.20, 5a.2.22 t/m 5b.2.1, 5b.2.3, 5c.2.1, 5d.2.1, 5d.2.3, 5d.2.5, 5e.2.1, 5e.2.3, 5f.2.1, 5g.2.1

     

Transport

2a.3.3, 2a.3.7, 2a.3.8, 2a.3.10, 2a.3.12, 2a.3.14, 2a.3.16, 2b.3.1 t/m 2d.3.1, 2e.3.1, 3a.3.1, 3a.3.3, 3a.3.5, a.3.7, 3a.3.9, 3a.3.11, 3a.3.16, 3a.3.18, 3a.3.27, 3b.3.1,

5

K

B

Tp

Ti

35

20

25

20

 

3b.3.3, 3b.3.5, 3b.3.7, 3c.3.1, 3c.3.3, 3d.3.1, 3e.3.1, 4a.3.1, 4a.3.3, 4a.3.5, 4a.3.8, 4b.3.1, 4c.3.1, 4c.3.3, 4c.3.5, 4d.3.1, 4d.3.3, 5a.3.1, 5a.3.3, 5a.3.5, 5a.3.7, 5a.3.9,3 5a.3.11, 5a.3.13, 5b.3.1, 5b.3.3, 5c.3.1, 5d.3.1, 5d.3.3, 5d.3.5, 5e.3.1, 5e.3.3, 5f.3.1, 5g.3.1

     

Aansprakelijkheid en rechtsbijstand

2a.4.1, 2a.4.3, 2a.4.5, 2a.4.7, 2a.4.10, 2a.4.12, 2a.4.14, 2a.4.16, 2a.4.18, 2a.4.21, 2a.4.23, 2b.4.1, 2c.4.1, 2c.4.3, 2d.4.1, 2e.4.1, 3a.4.1, 3a.4.3, 3a.4.5, 3a.4.7, 3a.4.9, 3a.4.11, 3a.4.13, 3a.4.15, 3a.4.19, 3b.4.1, 3b.4.3, 3b.4.5, 3b.4.6, 3c.4.1, 3c.4.3, 3d.4.1, 3e.4.1, 4a.4.1, 4a.4.3, 4a.4.5, 4a.4.7, 4b.4.1, 4c.4.1, 4c.4.3, 4c.4.5, 4d.4.1, 4d.4.3, 5a.4.1, 5a.4.3, 5a.4.5, 5a.4.6, 5a.4.9, 5a.4.10, 5a.4.12, 5a.4.14, 5a.4.16, 5a.4.18, 5a.4.20, 5a.4.22, 5b.4.1, 5b.4.3, 5c.4.1, 5d.4.1, 5d.4.3, 5d.4.5, 5d.4.7, 5e.4.1, 5e.4.3, 5f.4.1, 5g.4.1

15

K

B

Tp

Ti

40

15

25

20

Inkomen en arbeidsongeschiktheid

2a.5.1, 2a.5.3, 2a.5.5, 2a.5.7, 2a.5.10, 2a.5.15, 2a.5.17, 2a.5.19, 2a.5.21, 2a.5.24, 2b.5.1, 2c.5.1, 2c.5.3, 2c.5.5, 2d.5.1, 2e.5.1, 3a.5.1, 3a.5.3, 3a.5.5, 3a.5.7, 3a.5.9, 3a.5.11, 3a.5.13, 3a.5.15, 3a.5.17, 3a.5.18, 3a.5.19, 3a.5.21, 3a.5.22, 3a.5.23, 3a.5.26, 3a.5.27, 3a.5.28, 3b.5.1, .3b.5.3, 3b.5.5, 3c.5.1, 3c.5.3, 3d.5.1, 3e.5.1, 4a.5.1, .4a.5.3, 4a.5.5, 4a.5.6, 4a.5.8, 4b.5.1, 4c.5.1, 4c.5.3, 4c.5.6, 4d.5.1, 4d.5.3, 5a.5.1, 5a.5.3, 5a.5.5, 5a.5.7, 5a.5.9, 5a.5.11, 5a.5.13, 5a.5.15, 5a.5.17, 5a.5.19, 5b.5.1, 5b.5.3, 5c.5.1, 5d.5.1, 5d.5.3, 5d.5.5, 5d.5.7, 5d.5.9, 5d.5.10, 5e.5.1, 5e.5.3, 5f.5.1, 5g.5.1.

20

K

B

Tp

Ti

45

15

25

15

Gezondheid en zorg

2a.6.1 t/m 2a.6.3, 2a.6.5 t/m 2a.6.11, 2a.6.13, 2b.6.1, 2c.6.1, 2d.6.1, 2e.6.1 t/m 3a.6.2, 3a.6.4 t/m 3a.6.6, 3a.6.8 t/m 3a.6.10, 3a.6.12 t/m 3b.6.1, 3b.6.3, 3c.6.1, 3c.6.3, 3d.6.1 t/m 5c.6.1, 5d.6.1 t/m 5d.6.3, 5e.6.1, 5f.6.1, 5g.6.1

5

K

B

Tp

Ti

40

25

20

15

Algemeen

6.1 tot en met 6.14

5

K

B

Tp

Ti

15

15

40

30

Bedrijven

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Bezit

2a.1.2, 2a.1.4, 2a.1.8 t/m 2a.1.13, 2a.1.15, 2a.1.19 t/m 2a.1.27, 2a.1.29, 2a.1.31, 2a.1.33, 2a.1.35, 2a.1.37, 2a.1.39 t/m 2a.1.46, 2a.1.47, 2a.1.49, 2b.1.2, 2b.1.4, 2b.1.6, 2b.1.7, 2c.1.2, 2c.1.4, 2d.1.2, 2e.1.2, 3a.1.2, 3a.1.4, 3a.1.6, 3a.1.7, 3a.1.9, 3a.1.11, 3a.1.13, 3a.1.15, 3a.1.17, 3a.1.19, 3a.1.20, 3a.1.21, 3a.1.23, 3a.1.25, 3a.1.26, 3a.1.27, 3a.1.29, 3a.1.30, 3a.1.32,

30

K

B

Tp

Ti

35

20

25

20

 

3a.1.34, 3a.1.36, 3a.1.37, 3b.1.2, 3b.1.5, 3b.1.7, 3b.1.8, 3b.1.10, 3c.1.2, 3c.1.4, 3d.1.2, 3e.1.2, 4a.1.2, 4a.1.4, 4a.1.6, 4a.1.7, 4b.1.2, 4c.1.2, 4c.1.4, 4c.1.8, 4d.1.2, 4d.1.4, 5a.1.2, 5a.1.4, 5a.1.6, 5a.1.8, 5a.1.10, 5a.1.12, 5a.1.14, 5a.1.16, 5a.1.18, 5a.1.20, 5b.1.2, 5b.1.4, 5b.1.6, 5b.1.10, 5c.1.2, 5c.1.4, 5d.1.2, 5d.1.4, 5d.1.6, 5e.1.2, 5e.1.4, 5f.1.2, 5g.1.2

     

Verkeer

2a.2.2, 2a.2.4, 2a.2.6, 2a.2.8, 2a.2.10, 2a.2.12, 2a.2.13, 2a.2.14, 2a.2.16, 2a.2.18, 2a.2.20, 2a.2.22, 2a.2.23, 2a.2.24, 2a.2.25, 2a.2.27, 2a.2.29, 2a.2.30, 2a.2.31, 2a.2.32, 2a.2.33, 2a.2.34, 2 b.2.2, 2b.2.4, 2b.2.6, 2c.2.2, 2d.2.2, 2e.2.2, 3a.2.2, 3a.2.4, 3a.2.6, 3a.2.8, 3a.2.10, 3a.2.12, 3a.2.14, 3a.2.16, 3a.2.18, 3a.2.20, 3a.2.21, 3a.2.22, 3a.2.23, 3a.2.25, 3a.2.26, 3a.2.27, 3a.2.28, 3a.2.29, 3a.2.30, 3b.2.2, 3b.2.4, 3b.2.6, 3b.2.7, 3b.2.9, 3c.2.2, 3c.2.4, 3d.2.2, 3e.2.2, 4a.2.2, 4a.2.4,

15

K

B

Tp

Ti

40

25

15

20

 

4a.2.6, 4a.2.7, 4a.2.8, 4b.2.2, 4c.2.2, 4c.2.4, 4c.2.6, 4c.2.7, 4d.2.2, 4d.2.4, 5a.2.2, 5a.2.4, 5a.2.6, 5a.2.8, 5a.2.10, 5a.2.12, 5a.2.14, 5a.2.16, 5a.2.17, 5a.2.19, 5a.2.21, 5a.2.22, 5a.2.23, 5a.2.24, 5a.2.25, 5a.2.26, 5a.2.27, 5b.2.2, 5b.2.4, 5c.2.2, 5d.2.2, 5d.2.4, 5d.2.6, 5e.2.2, 5e.2.4, 5f.2.2, 5g.2.2

     

Transport

2a.3.1, 2a.3.2, 2a.3.4 t/m 2a.3.6, 2a.3.9, 2a.3.11, 2a.3.13, 2a.3.15, 2a.3.17 t/m 2a.3.20, 2d.3.2, 2d.3.3, 2e.3.2, 3a.3.2, 3a.3.4, 3a.3.6, 3a.3.8, 3a.3.10, 3a.3.12 t/m 3a.3.15, 3a.3.17, 3a.3.19 tot en met 3a.3.27, 3b.3.2, 3b.3.4, 3b.3.6, 3b.3.7, 3c.3.2, 3c.3.4, 3d.3.2, 3e.3.2, 4a.3.2, 4a.3.4, 4a.3.6, 4a.3.7, 4a.3.8, 4b.3.2, 4c.3.2, 4c.3.4, 4c.3.6, 4d.3.2, 4d.3.4, 5a.3.2, 5a.3.4, 5a.3.6, 5a.3.8, 5a.3.10, 5a.3.12, 5a.3.14, 5b.3.2, 5b.3.4, 5c.3.2, 5d.3.2, 5d.3.4, 5d.3.6, 5e.3.2, 5e.3.4, 5f.3.2, 5g.3.2

10

K

B

Tp

Ti

35

20

25

20

Aansprakelijkheid en rechtsbijstand

2a.4.2, 2a.4.4, 2a.4.6, 2a.4.8, 2a.4.9, 2a.4.11, 2a.4.13, 2a.4.15, 2a.4.17, 2a.4.19, 2a.4.20, 2a.4.22, 2b.4.2, 2c.4.2, 2c.4.4, 2d.4.2, 2e.4.2, 3a.4.1, 3a.4.2, 3a.4.4, 3a.4.6, 3a.4.8, 3a.4.10, 3a.4.12, 3a.4.14, 3a.4.16 t/m 3a.4.18, 3a.4.19, 3a.4.20, 3b.4.2, 3b.4.4, 3b.4.5, 3b.4.7, 3c.4.2, 3c.4.4, 3d.4.2, 3e.4.2,

15

K

B

Tp

Ti

40

15

25

20

 

4a.4.2, 4a.4.4, 4a.4.6, 4a.4.7, 4b.4.2, 4c.4.2, 4c.4.4, 4c.4.6, 4d.4.2, 4d.4.4, 5a.4.2, 5a.4.4, 5a.4.7, 5a.4.8, 5a.4.11, 5a.4.13, 5a.4.15, 5a.4.17, 5a.4.19, 5a.4.21, 5a.4.23, 5b.4.2, 5b.4.4, 5c.4.2, 5d.4.2, 5d.4.4, 5d.4.6, 5e.4.2, 5e.4.4, 5f.4.2, 5g.4.2

     

Inkomen en arbeidsongeschiktheid

2a.5.2, 2a.5.4, 2a.5.6, 2a.5.8, 2a.5.9, 2a.5.11 t/m 2a.5.13, 2a.5.16, 2a.5.18, 2a.5.20, 2a.5.22, 2a.5.23, 2a.5.25, 5b.5.2, 2c.5.2, 2c.5.4, 2c.5.5, 2d.5.2, 2e.5.2, 3a.5.2, 3a.5.4, 3a.5.6, 3a.5.8, 3a.5.10, 3a.5.12, 3a.5.14, 3a.5.16, 3a.5.17, 3a.5.18, 3a.5.20, 3a.5.21, 3a.5.22, 3a.5.23, 3a.5.24, 3a.5.25, 3a.5.26, 3a.5.27,

20

K

B

Tp

Ti

45

15

25

15

 

3a.5.29, 3a.5.30, 3b.5.2, 3b.5.4, 3b.5.5, 3b.5.6, 3c.5.2, 3c.5.4, 3d.5.2, 3e.5.2, 4a.5.2, 4a.5.4, 4a.5.5, 4a.5.7, 4a.5.8, 4b.5.2, 4c.5.2, 4c.5.4, 4c.5.5, 4c.5.7, 4d.5.2, 4d.5.4, 5a.5.2, 5a.5.4, 5a.5.6, 5a.5.8, 5a.5.10, 5a.5.12, 5a.5.14, 5a.5.16, 5a.5.18, 5a.5.20, 5a.5.21, 5b.5.2, 5b.5.4, 5c.5.2, 5d.5.2, 5d.5.4, 5d.5.6, 5d.5.8, 5d.5.9, 5d.5.10, 5e.5.2, 5e.5.4, 5f.5.2, 5g.5.2

     

Gezondheid en zorg

2a.6.4, 2a.6.7, 2a.6.10, 2a.6.11, 2a.6.12, 2b.6.2, 2c.6.2, 2d.6.2, 2e.6.2, 3a.6.1, 3a.6.3, 3a.6.4, 3a.6.7, 3a.6.14, 3b.6.2, 3b.6.3, 3d.6.1, 3e.6.1, 4a.6.2, 4b.6.1, 4c.6.6, 4d.6.1, 5a.6.8

5

K

B

Tp

Ti

40

25

20

15

Algemeen

6.1 tot en met 6.14

5

K

B

Tp

Ti

15

15

40

30

Leven

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Algemeen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomie-code

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Vormen van levensverzekering en levensverzekeringsovereenkomst

2a.63, 2c.1, 2c.47 t/m 2c.49, 2d.1 t/m 2d.7, 2e.1 t/m 3a.4, 3b.1 t/m 3b.4, 3c.1 t/m 3c.6, 3j.1 t/m 3j.3, 4c.1 t/m 4c.8, 4d.1 t/m 4d.14, 4d.21, 4e.1 t/m 5b.4, 5c.1 t/m 5d.2, 5e.1 t/m 5g.1

20

K

15

B

15

Tp

35

Ti

35

Acceptatie van levensverzekeringen

2c.2 t/m 2c.4, 3a.5, 3b.5, 3d.1 t/m 3e.1, 3f.1 t/m 3i.1, 4a.1, 4d.15

5

K

10

B

20

Tp

40

Ti

30

Inkomstenbelasting en kapitaal-verzekering

2b.1 t/m 2b.6, 2c.5, 2c.6, 3b.6, 4c.9 t/m 4c.12, 4d.16, 4d.17

15

K

10

B

20

Tp

35

Ti

35

Erfrecht, successie- en schenkingsrecht

2a.1 t/m 2a.4, 2b.7 t/m 2b.11, 2c.7 t/m 2c.11, 3a.6, 3b.7 t/m 3b.10, 4c.13

5

K

30

B

30

Tp

20

Ti

20

AOW/ANW

2a.5 t/m 2a.13, 2b.12 t/m 2b.22

5

K

35

B

35

Tp

20

Ti

10

Pensioenvoorzieningen

2a.14, 2a.15, 2a.18, 2a.20 t/m 2a.24, 2a.26 t/m 2a.29, 2a.31 t/m 2a.34, 2a.36, 2a.37, 2b.23, 2b.24, 2b.26, 2b.28, 2b.30, 3b.34, 2b.35, 2c.12, 2c.15, 2c.18 t/m 2c.20, 2c.22, 2c.23, 3a.9, 3a.12, 3a.13, 3a.17, 3a.19, 3a.21, 3b.11, 3b.12, 3b.16, 3b.19, 3b.21, 3b.23, 3b.27 t/m 3b.29, 3b.32 t/m 3b.34, 3b.36 t/m 3b.40, 3c.7 t/m 3c.9, 3j.4, 3j.5, 4b.1, 4d.18, 4d.19, 5b.7, 5d.3

20

K

10

B

25

Tp

40

Ti

25

Pensioen voor de DGA

2a.44, 2a.45, 2c.28 t/m 2c.30, 3c.34, 2c.35, 3a.23, 3a.24

5

K

35

B

35

Tp

20

Ti

10

Overige inkomensvoorzieningen

2a.46 t/m 2a.56, 2b.37 t/m 2b.41, 2b.44,2c.37 t/m 2c.46, 3a.25, 3a.28, 3b.44 t/m 3b.51, 4c.15, 5b.9 t/m 5b.15, 5d.8

15

K

10

B

20

Tp

30

Ti

40

De IB-ondernemer

2a.57 t/m 2a.61, 2b.42, 2b.43, 3a.29 t/m 3a.37, 3b.52, 3b.53

10

K

10

B

20

Tp

35

Ti

35

Beleggen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Inventarisatie

6a.1 t/m 6c.4, 6e.1 t/m 6e.3, 7m.1, 7n.1 t/m 7n.5 8a.1 t/m 8a.4

25

K

30

B

20

Tp

5

Ti

45

Opstellen risicoprofiel

6d.1 t/m 6d.7, 7a.1, 7a.2

20

K

20

B

20

Tp

0

Ti

60

Assetallocatie

7b.1 t/m 7d.3

15

K

10

B

20

Tp

30

Ti

40

Portefeuille-invulling

7f.1 t/m 7k.2

30

K

15

B

15

Tp

35

Ti

35

Bijsturen

7e.1, 7e.2, 7l.1,76l.2, 8b.1 t/m 8d.3

10

K

10

B

10

Tp

40

Ti

40

Volmacht

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Algemeen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Algemeen

2a.1 t/m 2l.1

100

K

B

Tp

Ti

65

25

5

5

Schadeverzekeringen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Brandverzekering

3a.1 t/m 3f.31

35

K

B

Tp

Ti

40

20

20

20

Transport-verzekering

4a.1 t/m 4g.6

20

K

B

Tp

Ti

65

25

5

5

Variaverzekering

5a.1 t/m 5h.1

45

K

B

Tp

Ti

55

25

15

5

Levensverzekeringen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Algemeen

6a.1 t/m 6g.15

100

K

B

Tp

Ti

30

30

25

15

Beleggen

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Inventarisatie

6h.1 t/m 6j.4, 6l.1 t/m 6l.3, 6y.1, 6z.1 t/m 6z.5, 6aa.1.1 t/m 6aa.4

25

K

30

B

20

Tp

5

Ti

45

Opstellen risicoprofiel

6k.1 t/m 6k.7 6m.1, 6m.2

20

K

20

B

20

Tp

0

Ti

60

Assetallocatie

6n.1 t/m 6n.3

15

K

10

B

20

Tp

30

Ti

40

Portefeuille-invulling

6r.1 t/m 6w.2

30

K

15

B

15

Tp

35

Ti

35

Bijsturen

6q.1, 6q.2, 6x.1, 6x.2, 6bb.1 t/m 6dd.3

10

K

10

B

10

Tp

40

     

Ti

40

Overig

Inhoudscluster

Toetstermen behorend tot inhoudscluster

Aandeel inhoudscluster in examen als percentage

Taxonomiecode

Aandeel van taxonomiecode per inhoudscluster in percentage

Verzekeringsbedrijf

7a.1 t/m 7e.2

40

K

B

Tp

Ti

40

15

30

15

Verzekeringstechniek

8a.1 t/m 8f.28

20

K

B

Tp

Ti

45

25

20

10

Gevolmachtigde

9a.1 t/m 9a.6, 9a.9 t/m 9d.2

40

K

B

Tp

Ti

75

15

5

5