Juridisch kader
[Regeling vervallen per 01-08-2006]
De basis voor de voorlichting over opsporing en vervolging is de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op grond van de Wob kan een onderscheid worden gemaakt tussen passieve en actieve voorlichting (art. 8 lid 1 en art. 3 lid 1). Artikel 8 lid 1 Wob verplicht onder omstandigheden tot actieve voorlichting.
De voorlichting door het OM bestaat hoofdzakelijk uit informatieverstrekking aan burgers
en media over concrete strafzaken. Vaak zal dat passieve verstrekking zijn, maar het
kan soms geboden zijn dat het OM in een zaak actief naar buiten treedt. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn wanneer er maatschappelijke belangstelling voor een bepaald onderwerp
bestaat, wanneer onrust door een bepaald voorval is teweeggebracht of wanneer het
gewenst is het publiek in verband met geruchtmakende zaken te informeren over het
beleid met betrekking tot dergelijke zaken. De actieve informatieplicht uit de Wob – een overheidsorgaan verschaft burgers uit eigen beweging informatie indien dit
in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering – reikt echter veel
verder. Om inhoud te geven aan de verplichtingen uit hoofde van de Wob en de eigen inzichten over de verwevenheid van voorlichting met de taakuitoefening,
zal het OM daarom op de geëigende momenten en onderwerpen actief naar buiten treden.
Tot de primaire taken van het OM behoort het optreden ter zitting. Daar legt het OM
in het openbaar verantwoording af over het eigen handelen en het handelen van functionarissen
die onder het gezag van het OM opereren. De voorlichting van het OM buiten de rechtszaal
mag niet in tegenspraak zijn met wat het OM in de rechtszaal te berde brengt.
De Wet openbaarheid van bestuur vormt de grondslag voor de voorlichting door het Openbaar Ministerie. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) – die op 1 september 2001 de Wet persoonsregistraties heeft vervangen – en
de daarop gebaseerde aanwijzing Wbp van het Openbaar Ministerie, bepalen (mede) de
grenzen van de voorlichting.
In verband met de Wet bescherming persoonsgegevens is de Wet openbaarheid van bestuur gewijzigd. In de Wob geldt nu een absolute weigeringsgrond voor het verstrekken van bijzondere persoonsgegevens.
De Wbp bepaalt dat strafrechtelijke persoonsgegevens vallen onder die bijzondere persoonsgegevens.
Deze wettelijke bepalingen betekenen voor de persvoorlichting van OM en politie een
wijziging ten opzichte van het verleden. Waar ten aanzien van de persvoorlichting
op basis van de Wob eerst een belangenafweging plaatsvond, kan deze niet meer plaatsvinden ten aanzien
van strafrechtelijke persoongegevens. Het OM en de politie mogen deze gegevens als
het gaat om persvoorlichting in het algemeen niet verstrekken wanneer deze verstrekking
kan leiden tot de identificatie van de persoon.
Strafrechtelijke persoonsgegevens zijn die gegevens die direct of indirect redelijkerwijs
tot de identificatie van een persoon als verdachte of dader kunnen leiden. Daarbij
moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden die de ontvanger van de informatie
heeft om de identificatie tot stand te brengen. Het Openbaar Ministerie en de politie
dienen dus te overwegen dat journalisten over veel meer bronnen beschikken en dat
die bronnen, gecombineerd met de door het OM of de politie verstrekte informatie,
kunnen leiden tot identificatie. Daarbij gelden uiteraard grenzen van redelijkheid.
Bij gegevensverstrekking houdt het OM in ieder geval rekening met openbare bronnen
en met informatie waarover de journalist in het concrete geval beschikt.
Overigens kunnen ook andere gegevens uit het strafrechtelijke dossier onder de bijzondere
persoonsgegevens vallen. Dit zijn gegevens over godsdienst, levensovertuiging, ras,
politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven en gegevens over het lidmaatschap
van een vakvereniging (zie paragraaf 2 van de Wbp).
Tot strafrechtelijke persoonsgegevens behoren niet gegevens over bijvoorbeeld rechtspersonen
(tenzij dergelijke gegevens informatie verstrekken over bijvoorbeeld een directeur),
slachtoffers en getuigen. Ten aanzien van deze gegevens geldt de belangenafweging
van de Wob: is de openbaarmaking van deze gegevens niet in strijd met privacybelangen, belangen
van opsporing en vervolging of andere belangen (zoals genoemd in art. 10, lid 2 van de Wob)? Hierover meer in het hoofdstuk ‘personen en zaken’.
Het OM heeft in bijzondere gevallen de bevoegdheid om strafrechtelijke persoonsgegevens
te verstrekken. Deze uitzonderingen staan beschreven in de aanwijzing Wbp van het
OM. Openbaarmaking kan ‘voor zover het tot de taak van de officier van justitie/advocaat-generaal
behoort om in het kader van de behandeling van de zaak informatie aan media te verstrekken’
(pag. 10, paragraaf 6.2 onder h. en pag. 12 paragraaf 9). Een voorbeeld hiervan is
opsporingsberichtgeving. Verder kunnen het OM en de politie in het kader van hun publiekrechtelijke
taken strafrechtelijke persoonsgegevens verstrekken aan media. Daaronder valt bijvoorbeeld
het informeren van de bewoners van een wijk waar zich ernstige incidenten hebben voorgedaan.
Bij zowel de actieve als passieve voorlichting bekijken het OM en de politie telkens
welke persoonsgegevens verstrekt kunnen worden. Als het niet gaat om strafrechtelijke
persoonsgegevens of andere gegevens waarvan in de Wbp is vermeld dat deze niet openbaar mogen worden gemaakt, wanneer opsporings-, vervolgings-
en privacybelangen zich hiertegen niet verzetten kan informatie in beginsel worden
verstrekt.