Richtlijn voor strafvordering Warenwet

[Regeling vervallen per 31-10-2008.]
Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2006 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-11-2003 t/m 30-10-2008

Richtlijn voor strafvordering Warenwet

Achtergrond

[Regeling vervallen per 31-10-2008]

Op 1 februari 2001 is artikel 32a van de Warenwet in werking getreden en is de bestuurlijke boete in de handhaving van de Warenwet geïntroduceerd. De bestuursrechtelijke handhaving van de Warenwet is in het bijzonder opgedragen aan de Keuringsdienst van Waren (KvW). De bestuurlijke boete wordt de facto opgelegd door het Bureau Bestuurlijke Boete van de KvW.

De hoogte van de bestuurlijke boete is gefixeerd en de opgelegde boetes cumuleren. Dit betekent dat per overtreding van een voorschrift uit of gebaseerd op de Warenwet een vaste boete is bepaald en dat per geconstateerd feit een boete wordt opgelegd. Dit heeft tot gevolg dat de boete hoger wordt naarmate er meer feiten zijn geconstateerd. Ingevolge artikel 32a, lid 3, van de Warenwet kan overigens een lagere bestuurlijke boete worden opgelegd indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.

Een overzicht van de bestuurlijke boeten is opgenomen in het Besluit van 27 november 2000, houdende vaststelling van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, Stb. 2000, 527.

Aanpassing van de boetebedragen aan de euro heeft plaatsgevonden in het besluit van 14 september 2001, Stb 2001, 415.

Ingevolge artikel 32a, lid 5 van de Warenwet vervalt de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete indien strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen. Artikel 32a, lid 6 van de Warenwet bepaalt bovendien dat geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd als sprake is van een opzettelijke of roekeloze overtreding die direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft, of als het economisch voordeel de op te leggen bestuurlijke boete aanmerkelijk overtreft.

Ter uitwerking van artikel 32a, vijfde lid van de Warenwet is door het Openbaar Ministerie (OM) in overleg met de KvW de onderhavige richtlijn inzake het strafrechtelijk afdoen van Warenwetzaken opgesteld, waarin de hoogte van transactie- en boetebedragen die door het OM gehanteerd worden, zijn aangepast aan die van de bestuurlijke boete. In de richtlijn wordt bij bedragen, welke als transactie worden gehanteerd een onderscheid gemaakt tussen kleine bedrijven (tot 50 werknemers) en grote bedrijven (vanaf 50 werknemers), behalve waar dit specifiek wordt aangegeven.

Onder recidive wordt in deze richtlijn verstaan: een zelfde of vergelijkbare overtreding van de Warenwet, gepleegd binnen twee jaar na een eerdere veroordeling of transactie. Bij bedrijven met meer filialen geldt in beginsel dat bij de beoordeling van de recidive uitgegaan wordt van recidive per filiaal.

Beschrijving

[Regeling vervallen per 31-10-2008]

Strafrechtelijk af te handelen overtredingen van de Warenwet worden ingevolge artikel 1, onder 4 van de Wet op de economische delicten (WED) aangemerkt als economische delicten. Gelet op artikel 2, lid 4, WED worden deze gedragingen gekwalificeerd als overtreding. De maximale straf die hiervoor kan worden opgelegd is zes maanden hechtenis of geldboete van de vierde categorie (artikel 6 lid 1, sub 4, WED).

Uitgangspunt is dat het strafrecht met name wordt toegepast als het strafrecht ook meerwaarde heeft. Onderscheid wordt gemaakt tussen zaken die altijd strafrechtelijk moeten worden afgedaan (I) en overige zaken die voor strafrechtelijke afdoening in aanmerking kunnen komen (II). Een en ander is uitgewerkt in de navolgende opsommingen.

I. Indien de zes volgende situaties zich voordoen, worden deze altijd strafrechtelijk afgedaan:

  • 1. Als de opzettelijke of roekeloze overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft (artikel 32a, zesde lid onder a van de Warenwet).

  • 2. Als de op te leggen boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel (artikel 32a, zesde lid, onder b, van de Warenwet).

  • 3. Indien strafrechtelijke handhavingsinstrumenten (onttrekking aan het verkeer, maatregelen ex artikel 28 of 29, WED of bijkomende straffen) gebruikt moeten worden om de zaak af te handelen.

  • 4. Smartshops en smartdrugs. Voor deze onderdelen van het werkterrein is het beter om altijd voor het strafrecht te kiezen. Gezien de aard en ernst van de strafbare feiten die in deze branche gepleegd worden en de mogelijke achtergrond van de daders is het beter om deze zaken in het strafrecht te houden. Veelal vinden opsporingsactiviteiten in deze branches plaats in samenwerking met de politie en is er sprake van gecombineerde processen-verbaal inbeslagname c.q. onttrekking aan het verkeer van partijen producten. Het is onwenselijk om dan een deel in het bestuursrecht af te doen en een ander deel in het strafrecht.

  • 5. Indien er samenloop is met andere strafbare feiten. Bijvoorbeeld: overtredingen van de Warenwet en tegelijkertijd overtredingen van het Eisenbesluit van de Vleeskeuringswet.

  • 6. Indien er sprake is van herhaalde recidive en de bestuurlijke boete kennelijk geen of onvoldoende effect heeft. Onder herhaalde recidive wordt hier verstaan: een zelfde of vergelijkbaar feit wordt binnen een periode van twee jaar voor de derde maal gepleegd. Deze gevallen worden besproken in het selectieoverleg met het OM en er wordt bezien welke strafmodaliteiten de beste aanpak garanderen (dagvaarding, openbaarmaking vonnis, ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel). Hierdoor ontstaat maatwerk bij de strafvervolging.

II. Indien de volgende situaties zich voordoen, wordt per zaak in overleg met het Openbaar Ministerie beoordeeld welk stelsel (bestuursrecht of strafrecht) de beste aanpak garandeert:

De volgende criteria kunnen gebruikt worden bij de keuze voor het strafrecht:

  • 1. Indien de ontstane economische schade als gevolg van de overtreding hoger is dan € 5000,-.

  • 2. Aanpak calamiteiten (in de zin van de calamiteitenprocedure van de KvW).

  • 3. Bij persoonlijke schade van slachtoffer(s) of nabestaanden (slachtofferinformatie of -hulp, voeging in het strafproces).

  • 4. De wenselijkheid van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • 5. Bij een projectmatige aanpak.

  • 6. Wenselijkheid van een openbare strafzitting.

  • 7. Wenselijkheid van internationale rechtshulp.

  • 8. Optreden tegen de (Rijks)overheid.

  • 9. Wenselijkheid van een toets in het kader van artikel 12 Wetboek van Strafvordering.

  • 10. Aanpak van feitelijk leidinggevenden artikel 51 Wetboek van Strafrecht (vrijheidsstraffen).

  • 11. Samenwerking met andere (bijzondere) opsporingsdiensten. Bovenstaande criteria moeten gebruikt worden bij de keuze voor strafrechtelijk optreden. Indien er op basis van de criteria door de KvW overwogen wordt om de zaak in het strafrecht af te doen, wordt de zaak aangeboden aan het OM.

Delicten/tarieven

[Regeling vervallen per 31-10-2008]

Strafrechtelijk optreden dient een meerwaarde te hebben. Het enkel afdoen van een zaak via een transactie heeft nagenoeg dezelfde impact als afdoening via een bestuurlijke boete. Een ‘transactie plus’ kan daarentegen wel aan de orde zijn. Te denken valt hierbij aan het opleggen van een transactie plus onttrekking aan het verkeer en vernietiging van in beslag genomen voorwerpen, of het opleggen van een transactie na een voorlopige maatregel waarop een herinspectie met een positief resultaat is gevolgd.

Als richtlijn voor transactiebedragen geldt:

  • 1. de bestuurlijke boete, vermeerderd met 10% per feit,

  • 2. cumulatie van bedragen, dat wil zeggen de boeten per feit worden bij elkaar opgeteld.

    Het OM wordt echter in beginsel verzocht over te gaan tot dagvaarding.

Als richtlijn voor de eis ter zitting geldt:

  • 1. de bestuurlijke boete, vermeerderd met 20% per feit,

  • 2. cumulatie van bedragen, dat wil zeggen de boeten per feit worden bij elkaar opgeteld.

Restcategorie

[Regeling vervallen per 31-10-2008]

Het Besluit houdende vaststelling van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, Stb 2000, 527, geeft een overzicht van alle feiten, opgenomen in de Warenwet en de daarop gebaseerde regelingen en koppelt aan ieder feit een bedrag. Gelet op de gedetailleerdheid van de regelgeving Warenwet, komt het sporadisch voor dat een feit wordt geconstateerd dat niet in genoemd besluit is opgenomen. Het OM is verzocht deze feiten strafrechtelijk af toe doen, totdat er een bestuurlijke boete voor is vastgesteld.