9. De uitvoering van de beschikking van de Minister van Justitie
[Regeling vervallen per 01-06-2011]
Het IRC begint uiterlijk twee weken na ontvangst van de beschikking van AIRS met de
uitvoering daarvan. Dit begin van uitvoering bestaat uit het betekenen van de beschikking
aan de opgeëiste persoon.
Hierbij moeten drie situaties worden onderscheiden:
1. De opgeëiste persoon bevindt zich in uitleveringsdetentie.
In dat geval wordt de beschikking hem in handen gesteld in het Huis van Bewaring
of de Penitentiaire Inrichting waar hij zich bevindt. Het IRC zorgt voor tijdige verlenging
van de detentie (artikel 38, derde lid, onder d UwDe uitlevering is inmiddels wel toegestaan, maar heeft nog niet kunnen plaatsvinden.).
2. Tegen de opgeëiste persoon is een bevel bewaring of gevangenneming verleend, maar
dit bevel is (onder voorwaarden) geschorst.
Bij deze categorie opgeëiste personen die niet zijn gedetineerd, is artikel 56 Uw van belang. Op grond van dit artikel herleeft een geschorst bevel tot vrijheidsbeneming
van rechtswege zodra de officier van justitie in kennis is gesteld van de beslissing
van de Minister van Justitie waarbij de uitlevering is toegestaan. Dit betekent dat
een opgeëiste persoon niet meer in de gelegenheid zal worden gesteld zichzelf te melden,
maar steeds onmiddellijk dient te worden aangehouden.De Memorie van Toelichting (Tweede
Kamer 1998–1999, 26 697, nr. 3, pagina 23) zegt over artikel 56: Het eerste lid van
artikel 56 voorziet in de mogelijkheid tot voorwaardelijke opschorting of schorsing
van de uitleveringsdetentie, waarbij de te stellen voorwaarden alleen mogen strekken
ter voorkoming van vlucht.De ervaring leert dat deze bepaling met name wordt toegepast
in het geval de opgeëiste persoon hier te lande een vaste woon- of verblijfplaats
heeft. Tegelijkertijd is gebleken dat ook deze personen van hun vrijheid gebruik maken
om zich na ommekomst van de uitleveringsprocedure aan de feitelijke overlevering te
onttrekken. In de praktijk is gebleken dat het opheffen van een dergelijke schorsing
of opschorting niet het gewenste resultaat heeft, omdat de vordering pas kan worden
ingesteld indien blijkt dat de opgeëiste persoon zich niet meer houdt aan de gestelde
voorwaarden, zijnde voorwaarden ter voorkoming van vlucht. Aan het doel van de uitlevering,
het ter beschikking stellen van de opgeëiste persoon aan het verzoekende land, is
het voortduren van een schorsing of opschorting van de uitleveringsdetentie, nadat
de Minister op het uitleveringsverzoek heeft beslist, eigenlijk tegenstrijdig. Het
risico dat de opgeëiste persoon zich aan zijn uitlevering zal onttrekken, neemt immers
aanzienlijk toe nadat hij kennis heeft gekregen van een positieve beslissing op het
uitleveringsverzoek. In plaats van de officier van justitie die belast wordt met de
uitvoering van de uitleveringsbeslissing langer een vordering tot opheffing van de
schorsing of de opschorting van de uitleveringsdetentie te laten instellen, wordt
voorgesteld de opheffing of schorsing van rechtswege te laten eindigen. Daardoor wordt
het bevel bewaring of gevangenhouding voor tenuitvoerlegging vatbaar en krijgt de
officier van justitie automatisch een titel om de opgeëiste persoon in uitleveringsdetentie
te nemen. Het meest aangewezen moment is dat, waarop de officier van justitie door
de Minister in kennis is gesteld van zijn beslissing tot uitlevering. Hij is de eerste
die de uitleveringsbeslissing ontvangt en kan alsdan onmiddellijk maatregelen nemen
om de opgeëiste persoon te detineren, zodat deze na kennisneming van de beslissing
zich niet meer aan de uitlevering kan proberen te onttrekken. Slechts in uitzonderlijke
situaties kan hiervan worden afgeweken; de officier van justitie zal in deze gevallen
contact opnemen met AIRS.
3. De opgeëiste persoon bevindt zich niet in uitleveringsdetentie; evenmin is er sprake
van een geschorst bevel.
Voor de feitelijke uitlevering van deze categorie – overigens een minderheid van
alle uitleveringszaken – is artikel 40 Uw gewijzigdLid 1: Indien zulks voor de toepassing van artikel 39, eerste of derde lid,
noodzakelijk is, wordt de opgeëiste persoon op bevel van de daartoe door Onze Minister
aangeschreven officier van justitie aangehouden voor ten hoogste drie dagen. Indien
de uitlevering niet binnen de termijn van drie dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan
het bevel tot aanhouding door de officier van justitie eenmaal voor ten hoogste drie
dagen worden verlengd.Lid 2: Na verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn
door de officier van justitie, kan deze uitsluitend op vordering van de officier van
justitie door de rechtbank worden verlengd. Artikel 38, eerste en tweede lid is van
overeenkomstige toepassing.Lid 3: Een verlenging als bedoeld in het tweede lid kan
alleen geschieden wanneer de uitlevering door bijzondere omstandigheden niet binnen
de termijn van 6 dagen heeft kunnen plaatsvinden.. De verzoekende staat wordt door
het IRC op de dag van aanhouding van de opgeëiste persoon via het LIRC van de aanhouding
in kennis gesteld, opdat deze meteen de noodzakelijke vluchten kan boeken voor de
opsporingsambtenaren die de opgeëiste persoon komen ophalen.
Bij de kennisgeving van aanhouding geeft het IRC aan dat de opgeëiste persoon binnen
zes dagen moet worden opgehaald. Voor zover dit niet haalbaar is, zal – door de verzoekende
staat – in elk geval binnen zes dagen uitsluitsel moeten worden gegeven over de termijn
waarop de uitlevering wel kan worden gerealiseerd. Hiertoe is van belang dat de detentie
slechts door de rechtbank kan worden verlengd, en wel wanneer de uitlevering door
bijzondere omstandigheden niet binnen de termijn van 6 dagen heeft kunnen plaatsvinden.
In zowel de onder 2 en 3 omschreven situaties zal de betekening van de beschikking
aan de politie moeten worden opgedragen, aangezien de opgeëiste persoon direct bij
betekening dient te worden aangehouden.
Daarnaast dient de nationale signalering van de opgeëiste persoon (als de detentie
geschorst was) te worden omgezet van ‘opsporen verblijfplaats’ naar ‘opsporing en
aanhouding ter fine van uitlevering’.
AIRS zendt aan het IRC een extra afschrift van de beschikking, opdat het IRC onverwijld
na aanhouding van de opgeëiste persoon de advocaat van de beschikking in kennis kan
stellen.