Actor: Vakminister
1 Algemeen
(15.)
Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van het beleid betreffende de arbeidsvoorwaarden
op het eigen departement
Periode: 1945–
Waardering: V 10 jaar
(19.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een
amvb waarbij de toepasselijkheid van het AOB voor bepaalde (groepen van) werknemers
geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten en zo nodig andere bepalingen van toepassing
worden verklaard
Periode: 1959–1994
Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27
juni 1959 Stb. 1959/225, art. 3.1
Product: Onder meer Besluit uitsluiting toepasselijkheid Arbeidsovereenkomstenbesluit
voor werklieden bij Directie Flevoland, Stcrt. 1989/56
Waardering: B (1)
(20.)
Handeling: Het voordragen van een amvb of het (met machtiging) vaststellen, wijzigen
of intrekken van een ministeriële regeling ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen
van het ARAR en het AOB
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 132; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 65
Product: KB van 17 september 1980 nr. 32 over uitbreiding van het begrip ‘Diensttijd’
in het ARAR, Stcrt. 1980/248
Waardering: B (1)
2 Werving en selectie
(26.)
Handeling: Het bekendmaken van vacatures bij de rijksoverheid
Periode: 1988–
Waardering: V 3 jaar
(28.)
Handeling: Het vaststellen van eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor een bepaalde
functie of voor een groep van functies
Periode: 1959–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni
1959, Stb. 1959/225 en besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595, resp. art.11.2 en
9.2
Opmerking Tot 1993 konden eisen van geschiktheid en bekwaamheid ook bij amvb worden
vastgesteld (zie handeling 25). Voor zover dit niet was gebeurd konden de eisen door
de vakminister worden vastgesteld.
Waardering: V 5 jaar
(31.)
Handeling: Het vaststellen voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid
van de betrokkene noodzakelijk is
Periode: 1996–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 18 juli
1996, Stb. 1996/423, art. 9.5
Waardering: V 5 jaar na vervallen van de aanwijzing
(41.)
Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over
de uitvoering van het antecedentenonderzoek
Periode: 1993–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 9.7 en 9.8, AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 7.7, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993,
Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423
Waardering: B (5)
(44.)
Handeling: Het aanwijzen van de functies, die als vertrouwensfuncties moeten worden
aangemerkt
Periode: 1970–
Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969, Stcrt. 1969/209,
art. 2; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.2;
Ambtenarenwet 1929, art. 125e.5
Waardering: B (5)
3 Aanstelling, indienstneming en informatie
(63.)
Handeling: Het overdragen van de bevoegdheid tot aanstelling van ambtenaren of in
dienst nemen van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan onder
de betreffende vakminister ressorterende autoriteiten en colleges
Periode: 1959–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 5.3 en 7.3; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, art. 5.2, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb.
1959/225
Waardering: B (4)
4 Begeleiding en beoordeling van personeel
(69.)
Handeling: Het vaststellen van een leidraad voor het houden van functioneringsgesprekken
Periode: 1985–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 46a.6, zoals gewijzigd bij besluit van 12 februari 1985, Stb. 1985/113
Waardering: B (5)
(72.)
Handeling: Het stellen van regels over het opmaken en vaststellen van beoordelingen
in afwijking of ter aanvulling van het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel
Periode: 1962–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 71.3 en 71.5; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 46a.3 en 46a.5, zoals gewijzigd bij besluit van 8
november 1962, Stb. 1962/484 en Besluit van 27 juni 1972, Stb. 1972/421
Product: O.m. Beoordelingsvoorschrift Binnenlandse Zaken 1986
Waardering: B (5)
(74.)
Handeling: Het vaststellen van algemene gezichtspunten waarop het functioneren van
medewerkers wordt beoordeeld
Periode: 1963–1985
Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108,
art. 2.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972,
Stcrt.1972/171, art. 4.1
Opmerking het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 verstaat onder
algemeen gezichtspunt een aspect van het arbeidsgedrag, van belang voor het oordeel
over de functievervulling en toepasbaar op een veelheid van functies. Voorbeelden
hiervan zijn: kennis, zelfstandigheid, uitdrukkingsvaardigheid en contactuele vaardigheid.
Waardering: B (5)
(76.)
Handeling: Het vaststellen van het model van de beoordelingslijst of het beoordelingsformulier
Periode: 1963–
Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108,
art. 5.1 en 7; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus
1972, Stcrt.1972/171, art. 5.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel
1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 4
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(78.)
Handeling: Het instellen van een commissie die het bevoegd gezag adviseert met betrekking
tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de
beoordeling
Periode: 1963–
Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108,
art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972,
Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985,
10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3
Waardering: V 5 jaar na opheffen of vervangen van de commissie
(79.)
Handeling: Het benoemen van leden van de commissie die het bevoegd gezag adviseert
met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst
van de beoordeling
Periode: 1963–
Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108,
art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972,
Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985,
10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3
Waardering: V 5 jaar na einde van de benoeming
5 Bezoldiging en spaar(loon)regeling
(84.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken stellen van nadere
regels ter uitvoering of afwijking van de bepalingen van het BBRA 1948
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 6, 8.2, 22a.3. 22b.3. 23,
25.4 en 41
Waardering: B (5)
(86.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een
amvb over bezoldigingsregelingen voor leerling-verplegenden en andere groepen van
ambtenaren in tijdelijke of zijdelingse dienst van het Rijk
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 28.1
Product: Bezoldigingsregeling leerling-verplegenden 1954
Waardering: B (5)
(89.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken,
en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij een bijzondere
regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1948 niet of niet naar billijkheid
voorziet
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 42
Waardering: B (1)
(92.)
Handeling: Het afwijken van de bepalingen van het Herzieningsbesluit 1957 in gevallen
waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten
Periode: 1957–1983
Grondslag: Herzieningsbesluit 1957, 8 augustus 1957, Stb. 1957/335, art. 15.1
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(96.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een
amvb waarin bepaalde ambtenaren of groepen van ambtenaren worden uitgezonderd van
de toepassing van het BBRA 1984
Periode: 1984–
Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 1.3
Waardering: B (1)
(97.)
Handeling: Het aanwijzen van autoriteiten of colleges die bevoegd zijn om het salaris,
de toelages, vergoedingen en uitkeringen toe te kennen
Periode: 1984–
Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 24.3b
Waardering: B (4)
(100.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een
regeling die het BBRA 1984 aanvult of daarvan afwijkt
Periode: 1984–
Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 25.1b juncto 12, 17.4,
17b.6, 18a.4 en 23.12
Waardering: B (5)
(103.)
Handeling: Met gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken,
en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarin een regeling
wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1984 niet of niet naar billijkheid voorziet
Periode: 1984–
Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 26
Waardering: B (5)
(107.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van
de wedde naar een andere klasse dan die, waartoe de standplaats behoort
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 4.2 en 41
Opmerking Het betreft hier de vaststelling van de wedde in individuele gevallen.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(109.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een
regeling voor het meetellen voor de vaststelling van de salarisanciënniteit van een
tijdvak van langer dan een jaar, waarin in het algemeen belang verlof buiten genot
van bezoldiging wordt genoten
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 13.3 en 41
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(111.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een
regeling om in geval van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en dienstijver van
de ambtenaar, af te wijken van de bepalingen van het Beloningsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1948
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 16 en 41
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(113.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken bepalen dat de overgang
naar een ander ambt, waarvoor een hoger maximum-salaris geldt, niet als bevordering
wordt aangemerkt
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 17.6 en 41
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(119.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een
KB over de toekenning van een persoonlijke of een ambtstoelage
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41
Opmerking Indien de toelage werd verstrekt aan een ambtenaar van de Tweede Kamer of
indien ten gevolge van de toelage de wedde steeg boven een bepaald bedrag, was de
toekenning ervan voorbehouden aan de Kroon. In overige gevallen werd de toelage toegekend
door een gezamenlijke beschikking van de vakminister en de minister van Binnenlandse
Zaken.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(121.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken toekennen van een
persoonlijke of een ambtstoelage
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(123.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzen van ambtenaren
of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in ploegendiensten
in aanmerking komen
Periode: 1956–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van
8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22a.3 en 41
Waardering: V 5 jaar
(125.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzen van ambtenaren
of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in onregelmatige
diensten in aanmerking komen
Periode: 1956–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van
8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22b.3 en 41
Waardering: V 5 jaar na einde aanwijzing
(127.)
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van een functielijst, die gebruikt wordt voor
het beslissen over het toekennen van een toelage voor het werken in bezwarende omstandigheden
Periode: 1994–
Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit
van 25 april 1994, Stb. 1994/346, art. 17b.3
Waardering: V 5 jaar
(131.)
Handeling: Het gezamenlijk met de Minister-president, minister van Algemene Zaken
en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een KB over de toekenning van
een toelage aan een groep ambtenaren op andere gronden dan die vermeld in het BBRA
1984
Periode: 1984–
Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 19, 20 en 25.2
Product: Onder meer KB van 10 mei 1984, Stb. 1984/230
Waardering: B (5)
(136.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken afwijken van de
bepalingen van het Besluit van 5 maart 1960 tot toekenning van een duurtetoeslag over
de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel
van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen,
in gevallen, waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten
Periode: 1960
Grondslag: Besluit tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959
aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en
noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 5 maart 1960,
Stb. 1960/139, art. 8.1
Waardering: B (5)
(145.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken stellen van nadere
regels met betrekking tot het toekennen van een vergoeding bij overwerk voor bepaalde
categorieën van medewerkers
Periode: 1952–1983
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.10; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.10, zoals gewijzigd bij besluiten van
15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28
Waardering: B (5)
(147.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken in afwachting van
nadere regelgeving niet van toepassing verklaren van de bepalingen in het ARAR en
AOB over de toekenning van een overwerkvergoeding
Periode: 1952–1983
Grondslag: Besluit van 15 September 1951, houdende een aanvulling van het ARAR en
het AOB met een regeling inzake vergoeding van overwerk, art V, Stb. 1951, nr. 421
Waardering: B (5)
(149.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een
amvb waarbij voor bepaalde categorieën van medewerkers een afzonderlijke, van de bepalingen
van het ARAR/AOB afwijkende, regeling voor de vergoeding van overwerk wordt vastgesteld
Periode: 1952–1983
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.9 en 14a.13; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.10 en 14a.14, zoals gewijzigd bij besluiten van
15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28
Waardering: B (5)
(151.)
Handeling: Het, gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken, voor ambtenaren
of categorieën van ambtenaren zonder vastgestelde en bekendgemaakte werktijdregeling,
vaststellen van een vergoeding voor arbeid, welke het karakter van extra-dienst draagt
Periode: 1952–1983
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.11; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.11, zoals gewijzigd bij besluiten van
15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28
Waardering: B (5)
(152.)
Handeling: Het vaststellen van een uniforme vergoeding voor overwerk indien dit overwerk
bestaat uit gelijkwaardige en eenvoudige werkzaamheden, die door ambtenaren van verschillende
rang of werknemers met verschillend loon worden verricht
Periode: 1952–1983
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.8 en 14a.12; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.9 en 14a.13, zoals gewijzigd bij besluiten van
15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28
Waardering: B (5)
(161.)
Handeling: Het toekennen van een kinderbijslag of kindertoelage
Periode: 1946–1979
Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 16
augustus 1947 Stb. 1947/H 304, art 12a; vervallen bij besluit van 26 juli 1963 tot
wijziging van enige rechtspositieregelingen in verband met het in werking treden te
rekenen van 1 januari 1963 van een algemene kindertoelageregeling voor het overheidspersoneel;
BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949 J 261, art. 21; Kindertoelageregeling overheidspersoneel,
14 mei 1963, Stb. 1963/219, art. 8
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(163.)
Handeling: Het verstrekken van inlichtingen over de verstrekking van kinderbijslag
of kindertoelage aan de Pensioenraad
Periode: 1950–1962
Grondslag: Kindertoelagewet voor gepensioneerden, Stb. 1950/501, art. 10.1
Waardering: V 3 jaar
(165.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken in bijzondere gevallen
treffen van een regeling, welke afwijkt van hetgeen in art. 25 van het BBRA 1948 is
bepaald omtrent het toepassen van een korting op de bezoldiging wegens het van Rijkswege
verstrekte genot van woning, vuur, licht en water
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 25.4 en 41
Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling
(167.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van
een kortingsbedrag of -percentage ingeval andere voordelen worden genoten dan die
van kost en inwoning en/of woning, vuur, licht en water
Periode: 1948–1983
Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 26.1 en 41
Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling
(171.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen, wijzigen
of intrekken van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van het bepaalde
in de artikelen 2 en 3 van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
Periode: 1984–
Grondslag: Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel, 1 november 1983,
Stb. 1983/574, art. 4
Waardering: B (5)
(178.)
Handeling: Het uitkeren van een bedrag bestaande uit ingehouden loon vermeerderd met
rente en een eventuele bijslag, aan de werknemer of diens rechtverkrijgenden bij einde
dienstverband
Periode: 1945–1966
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluiten van 17
januari 1949, Stb. 1949/J 38 en van 15 maart 1954, Stb. 1954/102, art 15a juncto 95a;
AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluiten van 17 januari
1949, Stb. 1949/J 38 en van 15 maart 1954, Stb. 1954/102, art. 14 juncto art. 63
Opmerking Deze regeling gold voor ambtenaren in tijdelijke dienst en werknemers op
arbeidsovereenkomst die niet de hoedanigheid bezaten van ambtenaar in de zin van de
Pensioenwet 1922. Wanneer men na verloop van tijd wel de hoedanigheid van ambtenaar
in de zin van de Pensioenwet 1922 verkreeg kon de tijd welke in tijdelijke dienst
of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht was doorgebracht voor pensioen worden
ingekocht. Er vond dan een verrekening plaats met het ingehouden loon. Bleef er na
deze verrekening geld over of vond de voornoemde inkoop niet plaats dan werd het bedrag
uitgekeerd aan de medewerker of zijn rechtverkrijgenden.
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(182.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van
nadere voorschriften ter uitwerking of aanvulling van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren
voor bepaalde groepen van belanghebbenden
Periode: 1960–1996
Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art.
12; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 18
Waardering: B (5)
(190.)
Handeling: Het stellen van nadere regels over de wijze waarop een personeelslid een
verzoek tot deelname aan de spaarloonregeling moet indienen
Periode: 1994–
Grondslag: Spaarloonregeling rijkspersoneel, 6 april 1994, Stcrt. 1994/74, art. 5.3
Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling
6 Gratificaties, schadeloosstelling en vergoeding van kosten
(193.)
Handeling: Het verlenen van subsidies, bijdragen, vergoedingen, schadeloosstellingen,
gratificaties en andere geldelijke uitkeringen ten gunste van (voormalig) personeel
dan wel van hun nagelaten betrekkingen
Periode: 1945–1990
Grondslag: Besluit van 19 juni 1924, tot overdracht van enkele bevoegdheden aan de
Hoofden der Ministerieele Departementen, Stb. 1924/294; Gratificatiebesluit, Stb.
1950/K 320, art. 1
Waardering: V 10 jaar
(195.)
Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over
schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke vergoedingen
Periode: 1991–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 69.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354 art. 45a.2, zoals gewijzigd bij besluit van 19 oktober 1992, Stb. 1992/638
Waardering: B (5)
(203.)
Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften voor de uitvoering van het Verplaatsingskostenbesluit
1946
Periode: 1947–1962
Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art.
9
Opmerking Voor de vaststelling van de verschillende verplaatsingskostenbesluiten zie
handeling 17.
Waardering: V 5 jaar na vervanging
(210.)
Handeling: Het vaststellen van de Verplaatsingskostenregeling 1989 afwijkende regels
met betrekking tot tegemoetkomingen in reis- en pensionkosten ten behoeve van belanghebbenden
die buiten Nederland werken
Periode: 1989–
Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1989, 6 oktober 1989, Stb. 1989/424, art. 12.8
Waardering: B (5)
(216.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën, vanaf 1959 de minister van
Binnenlandse Zaken, beslissen in afwijking van bepalingen van het Verplaatsingskostenbesluit
of in gevallen waar het Verplaatsingskostenbesluit niet of niet naar redelijkheid
voorziet
Periode: 1947–1989
Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art.
4.3, 5.5; Verplaatsingskostenbesluit 1962, Stb. 1962/150, art 5.6, 5a.2, 9.3, 9.4,
10.3, 11.1 en 15; Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel,
Stb. 1970/56
Waardering: V 10 jaar
(227.)
Handeling: Het stellen van regels over, of het vaststellen van een van het Reisbesluit
afwijkend tarief voor, de vergoeding van verblijfkosten
Periode: 1953–
Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.4 en 7.5; Reisbesluit
1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.2, 6.7; Reisbesluit 1971, 15 december
1970, Stb. 1970/602, art. 7.3, 10.1; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144,
art. 13.5; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 10.6
Waardering: V 5 jaar na wijziging van het tarief
(230.)
Handeling: Het bepalen of een middagmaaltijdtoeslag wordt verleend
Periode: 1971–1993
Grondslag: Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb.
1956/579, art. 9.6; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 8.3
Waardering: V 10 jaar
(231.)
Handeling: Het vaststellen van vaste reissommen die in de plaats treden van de vergoeding
voor reis- en verblijfkosten opgenomen in het Reisbesluit
Periode: 1945–
Grondslag: Reisbesluit 1916, 19 oktober 1915, Stb. 1915/451, art. 26; Reisbesluit
binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art 14
Waardering: V 5 jaar na vervanging van de reissommen
(232.)
Handeling: Het vaststellen van een carpoolregeling
Periode: 1993–
Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart, 1993, Stb. 1993/144, art. 12
Waardering: B (5)
(233.)
Handeling: Het in afwijking van het Reisbesluit Buitenland treffen van een bijzondere
regeling voor bepaalde groepen van personeel
Periode: 1994–
Grondslag: Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 15
Waardering: B (5)
(235.)
Handeling: Het vaststellen van voorschriften over de wijze van declareren van reiskosten
Periode: 1993–
Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 15.1; Reisbesluit
buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 16.1
Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling
(239.)
Handeling: Het goedkeuren van de voor het motorvoertuig van de medewerker afgesloten
aansprakelijkheids- en inzittendenverzekering indien het motorvoertuig wordt gebruikt
voor dienstreizen
Periode: 1956–1970
Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 5.7
Waardering: V 10 jaar
(244.)
Handeling: Het in geval van twijfel beslissen over de indeling van een dienstreis
in één van de in het Reisbesluit genoemde rubrieken
Periode: 1953–1970
Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.2; Reisbesluit
1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.10
Opmerking Voor de uitvoering van het Reisbesluit 1952 en het Reisbesluit 1956 werden
verschillende soorten dienstreizen onderscheiden. Zo kende het Reisbesluit 1956 bijvoorbeeld
dagreizen, overnachtingsreizen, functiereizen, detacheringsreizen en nachtreizen.
Waardering: V 10 jaar
(258.)
Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming aan diegene die in het jaar voor de
inwerkingtreding van het Reisbesluit binnenland als ambtenaar in de zin van het Reisbesluit
1971 op ten minste 40 dagen tegen vergoeding dienstreizen binnen Nederland heeft ondernomen
Periode: 1993–1997
Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 19
Waardering: V 10 jaar
7 Dienst- en werktijden
(267.)
Handeling: Het afwijken van in het ARAR en het AOB vastliggende bepalingen inzake
de werktijden
Periode: 1971–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.7 resp. 21.9; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, art. 20.7, zoals gewijzigd bij besluit van 25 mei 1971 Stb. 1971/373
Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling
(269.)
Handeling: Het vaststellen van een werktijdregeling
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 20.1
Opmerking Een werktijdregeling is een schema van aanvang en einde der dagelijkse werktijden
gevat in een van te voren bekend gemaakt rooster voor een periode langer dan een week.
Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling
(271.)
Handeling: Het behandelen van verzoeken van deeltijdwerkers om aanvulling van de arbeidsduur
tot de omvang zoals die voor de arbeidsduurverkorting van 1985 was
Periode: 1985–1986
Grondslag: Besluit houdende wijziging van enige rechtspositieregelingen inzake arbeidsduurverkorting,
18 november 1985, Stb. 1985/721, art. I
Opmerking De arbeidsduur van deeltijdwerkers werd naar rato eveneens verkort. Deeltijders
die dit niet wensten konden verzoeken om herstel van de arbeidsduur zoals die voor
de toepassing van deze collectieve maatregel was.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
8 Vakantie en verlof
(279.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van
nadere voorschriften omtrent het verlenen van vakantieverlof, het intrekken van verleend
verlof en het vergoeden van de eventueel tengevolge hiervan geleden geldelijke schade
Periode: 1955–1991
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 30f, 30d en 30e; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, resp. art. 28g, 28e en 28f, zoals gewijzigd bij besluit van 12
oktober 1955, Stb. 1955/516, besluit van 27 september 1971, Stb. 1971/596 en Besluit
van 29 augustus 1983, Stb. 1983/454
Waardering: B (5)
(283.)
Handeling: Het vaststellen van voorschriften, waarin nadere of zo nodig afwijkende
regels betreffende het verlenen van vakantie worden gesteld
Periode: 1991–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 26; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 25, zoals gewijzigd bij besluit van 1 juli 1991, Stb. 1991/349
Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling
9 Voorzieningen in verband met ziekte
(293.)
Handeling: Het bepalen dat een ambtenaar na een periode van ziekte pas na toestemming
van de bedrijfsgeneeskundige dienst zijn dienst mag hervatten
Periode: 1967–1995
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. 35.5, 39.5; AOB, 3 augustus 1931,
Stb. 1931/354 resp. art. 31.5 en 32.5, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967,
Stb. 1967/382, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december
1995, Stb. 1996/2
Waardering: V 10 jaar
(302.)
Handeling: Het verlenen van een uitkering aan de werknemer, die wegens ziekte of ongeval
verhinderd is zijn arbeid te verrichten en geen aanspraak kan maken op een wettelijke
verzekering
Periode: 1945–1967
Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 31
Opmerking Onder ziekte wordt mede verstaan zwangerschap en bevalling. De hoogte en
de duur van de uitkering kwam overeen met een uitkering krachtens de Ziektewet.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(304.)
Handeling: Het verlenen van een aanvulling op de uitkering ingevolge een wettelijke
verzekering of op grond van art. 31 en 32 van het AOB, indien de ziekte of het ongeval
in verband met de dienstbetrekking is ontstaan
Periode: 1945–1967
Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 33
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(305.)
Handeling: Het vergoeden van de kosten van verpleging of behandeling van de ambtenaar
die lijdt aan tbc en bij uitzondering aan ambtenaren met andere ziekten
Periode: 1945–1967
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 47
Waardering: V 10 jaar
(307.)
Handeling: Het vergoeden van kosten van geneeskundige behandeling en verzorging van
de ambtenaar en zijn gezin, voor zover deze meer bedragen dan 5% van de wedde
Periode: 1967–1981
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 46.1 en 43.1; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354art. 33.1, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382,
besluit van 21 december 1970, Stb. 1970/598, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704
Opmerking Onder deze kosten waren begrepen de kosten van verzekering tegen deze risico’s;
de regeling is vervangen door de Zvo-regeling.
Waardering: V 10 jaar
(315.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van
voorschriften die afwijken van de bepaling dat men gedurende meer dan de helft van
een maand in dienst moet zijn geweest of als kostwinner kan worden aangemerkt om over
die maand een geldelijke tegemoetkoming in de ziektekosten te kunnen krijgen
Periode: 1978–1982
Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 2.2
Waardering: B (5)
10 Rechten en plichten bij reorganisaties
(335.)
Handeling: Het vaststellen van (nadere) procedures en voorschriften voor reorganisaties
en het herplaatsen van medewerkers
Periode: 1987–
Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 2; SBK-RO 1991, 3 oktober
1991, Stb. 1991/522, art. 3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996,
Stb. 1996/431, art. 5; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit
van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49a.2
Product: Sociale beleidsplannen
Opmerking Bij actor staat alleen vakminister vermeld. Art. 49c.1 van het ARAR bepaalt
echter dat bij toepassing van dit hoofdstuk op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad
van Adel, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale
Ombudsman en de Raad van State, voor Onze Minister (vakminister) dient te worden gelezen
de President van de Algemene Rekenkamer, de Voorzitter van de Hoge Raad van Adel,
de directeur van het Kabinet der Koningin, de Kanselier der Nederlandse Orden, de
Nationale Ombudsman en de Vice-President van de Raad van State
Waardering: B (5)
(336.)
Handeling: Het mandateren van bevoegdheden uit hoofde van hoofstuk VII (rechten en
verplichtingen bij reorganisatie) van het ARAR
Periode: 1996–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari
1996, Stb. 1996/62, art. 49c.2
Waardering: B (4)
(337.)
Handeling: Het afwijken van de in het ARAR bepaalde volgorde waarin ambtenaren overtollig
worden
Periode: 1996–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari
1996, Stb. 1996/62, art. 49e.7
Waardering: V 5 jaar
(338.)
Handeling: Het met het oog op herplaatsing opleggen van de verplichting tot om-, her-
of bijscholing en het vergoeden van de hieraan verbonden kosten aan de medewerker
wiens functie wordt opgeheven
Periode: 1987–1996
Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 7.1 en 7.2; SBK-RO 1991,
3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 5.1 en 5.2; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996,
6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 6.1 en 6.2
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(339.)
Handeling: Het vervallen verklaren van het recht op wachtgeld danwel het recht op
een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966 voor de medewerker die weigert
te voldoen aan de opgelegde verplichting tot om-, her- of bijscholing
Periode: 1987–1996
Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 7.3; SBK-RO 1991, 3 oktober
1991, Stb. 1991/522, art. 5.3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996,
Stb. 1996/431, art. 6.3
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(340.)
Handeling: Het stellen van voorwaarden aan het toekennen van een stimuleringspremie
aan een herplaatsingskandidaat
Periode: 1996
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari
1996, Stb. 1996/62, art. 49o en Nota van Toelichting
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(344.)
Handeling: Het bepalen dat de financiële voorzieningen met betrekking tot de spreiding
van de rijksdienst en andere functieverplaatsingen van toepassing zijn op de belanghebbende
die, als gevolg van herplaatsing in een passende functie in verband met reorganisatie,
moet verhuizen
Periode: 1987–1996
Waardering: V 5 jaar
(349.)
Handeling: Het stellen van voorwaarden waaronder de medewerker aan wie in verband
met reorganisatie ontslag is verleend het recht op wachtgeld danwel het recht op een
uitkering kan laten afkopen
Periode: 1987–1996
Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 8.1; SBK-RO 1991, 3 oktober
1991, Stb. 1991/522, art. 11.1; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996,
Stb. 1996/431, art. 12.1
Waardering: V 75 jaar na geboorte
11 Overige rechten en verplichtingen
(351.)
Handeling: Het opleggen van de verplichting om in een bepaald deel van de standplaats
of van de gemeente waartoe de standplaats behoort te gaan wonen
Periode: 1945–1989
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55.1
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(352.)
Handeling: Het verlenen van ontheffing van de verplichting te wonen in of nabij de
gemeente, die als standplaats is aangewezen of waartoe de standplaats behoort
Periode: 1945–1989
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55.2; Nota van toelichting bij
het besluit van 6 oktober 1989 houdende wijziging van het Rijksambtenarenreglement,
het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Arbeidsovereenkomstenbesluit inzake
woonverplichtingen, Stb. 1989/425
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(357.)
Handeling: Het aanwijzen van personen en groepen van personen waarop de regeling verzekering
vliegrisico’s van toepassing is en die niet genoemd staan in art. 1 van die regeling
Periode: 1948–1990
Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico’s, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art.
1.e; Regeling Verzekering Vliegrisico’s 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art.
1.g
Waardering: V 5 jaar
(358.)
Handeling: Het goedkeuren van het reizen per vliegtuig door ambtenaren in de uitoefening
van hun ambt of betrekking
Periode: 1948–1990
Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico’s, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art.
2.1; Regeling verzekering vliegrisico’s 1969, 3 september 1969, Stb. 1963/409, art.
2.1
Waardering: V 10 jaar
(360.)
Handeling: Het bepalen wie als kostwinners in de zin van de Regeling verzekering vliegrisico’s
kunnen worden aangemerkt
Periode: 1948–1969
Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico’s, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art.
2.2; Regeling Verzekering Vliegrisico’s 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art.
3.1
Opmerking Vanaf 1970 wordt door de minister van Financiën bepaald wat onder kostwinner
moet worden verstaan. Het begrip is omschreven in art. 2 van de Eerste Uitvoeringsbeschikking
Regeling Verzekering Vliegrisico’s 1969.
Waardering: V 5 jaar
(367.)
Handeling: Het delegeren van de bevoegdheid tot het stellen van regels ten aanzien
van het dragen van dienstkleding en onderscheidingstekenen aan de hoofden van dienst
Periode: 1988–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 65.3 en 65.2; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, art. 43.3
Opmerking Het ARAR spreekt van het overdragen van de bevoegdheid.
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(368.)
Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van het dragen van dienstkleding en
onderscheidingstekens
Periode: 1988–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 65.3 en 65.2; AOB, 3 augustus
1931, Stb. 1931/354, art. 43.3
Waardering: B (5)
(370.)
Handeling: Het verlenen van vergunning aan medewerkers voor het dragen van het uniform
bij betogingen en optochten
Periode: 1945–1992
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 43.2
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(371.)
Handeling: Het verlenen van ontheffing van het verbod tot het dragen van andere dan
de voorgeschreven dienstkleding of onderscheidingstekens
Periode: 1945–1988
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 43.3
Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband
(373.)
Handeling: Het opleggen van een verbod aan bepaalde (groepen van) medewerkers om commissaris,
bestuurder, vennoot, aandeelhouder of lid te zijn van alle of nader te omschrijven
rechtspersonen, welke geregeld in aanraking komen of kunnen komen met de betrokken
dienst
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 63; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 41
Waardering: V 5 jaar na vervallen van het verbod
(377.)
Handeling: Het treffen van maatregelen om te voorkomen dat een medewerker bij een
onderzoek aan lichaam, kleding of goederen onbehoorlijk wordt bejegend
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 77.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb.
1931/354, art. 49.3; Ambtenarenwet 1929, art. 125d
Waardering: V 5 jaar na vervanging
12 Disciplinaire straffen
(378.)
Handeling: Het voordragen van een KB/amvb of het met machtiging van de Kroon vaststellen
van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van de regel dat de disciplinaire
straf wordt opgelegd door het tot aanstelling bevoegde gezag
Periode: 1959–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei
1959, Stb. 1959/196, art. 80.3
Waardering: B (5)
13 Instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van
administratieve organen is opgedragen
(385.)
Handeling: Het instellen van een commissie, als bedoeld in het 2e en 3e lid van art.
3 van de Ambtenarenwet 1929
Periode: 1945–1993
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 85
Waardering: B (4)
(386.)
Handeling: Het benoemen van de leden van de een commissie, als bedoeld in het 2e en
3e lid van art. 3 van de Ambtenarenwet 1929
Periode: 1945–1993
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 85
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
(388.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën voordragen van een KB over
het toekennen van een vaste beloning aan voorzitters, leden en secretarissen van commissies
als bedoeld in art. 85 tot en met 89 van het ARAR
Periode: 1945–1993
Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van vacatiegeld aan de voorzitters,
de leden, de secretarissen en hunne plaatsvervangers van commissiën als bedoeld in
de artikelen 85 tot en met 89 van het Algmeen Rijksambtenarenreglement, 30 juni 1933,
Stb. 1933/343, art. 3
Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling
14 Schorsing en ontslag
(392.)
Handeling: Het vaststellen en bekendmaken van een plan voor de afvloeiing van personeel
Periode: 1945–
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 15 augustus
1970, Stb. 1970/400, resp. art. 96.3 en 96.4
Waardering: V 10 jaar
(395.)
Handeling: Het overleggen met respectievelijk de minister-president (tot 1955) of
de minister van Binnenlandse Zaken (vanaf 1955) inzake het niet verlenen van ontslag
aan in een het huwelijk tredende vrouwelijke ambtenaar
Periode: 1945–1957
Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september
1955, Stb. 1955/428 en Besluit van 30 november 1957, Stb. 1957/527, art. 97.3 resp.
art. 97.4
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(461.)
Handeling: Het doen van een voorstel voor een ministeriële regeling waarbij bepaalde
werknemers als belanghebbende in de zin van de Uitkeringsregeling worden aangewezen
of van de werking van de Uitkeringsregeling worden uitgesloten
Periode: 1952–1972
Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 2.2 en 2.3;
Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 6.1 en 6.2
Waardering: B (5)
(472.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken bepalen dat de verplichting
tot het inzenden van een verklaring van het Gewestelijk Arbeidsbureau dat men staat
ingeschreven als werkzoekende aan de minister van Binnenlandse Zaken niet geldt voor
bepaalde belanghebbenden of groepen van belanghebbenden
Periode: 1952–
Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 5.3; Uitkeringsregeling
1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 7.2 resp. 6.2
Waardering: V 5 jaar na vervanging
15 Pensioenaangelegenheden
(500.)
Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanwijzen van privaatrechtelijke rechtspersonen voor
wiens personeel de ABP-wet van toepassing is
Periode: 1989–1992
Grondslag: Wet houdende tijdelijke regeling pensioenvoorziening na privatisering,
9 mei 1990, Stb. 1990/276, art. 1.1
Opmerking Het betreft privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan voorheen door het
Rijk verrichte werkzaamheden zijn overgedragen.
Waardering: B (5)
(505.)
Handeling: Het aan hem die ambtenaar in de zin van de ABP-wet wordt ,verstrekken van
een geschrift waaruit dat ambtenaarschap blijkt
Periode: 1966–1996
Grondslag: ABP-wet, art. B 10.2
Opmerking Dit is het zogenaamde intreebericht, waarin opgenomen gegevens over datum
van ingang van het ambtenaarschap, bij welk orgaan de ambtenaar in dienst is, wat
de pensioengrondslag is etc. De ambtenaar diende dit intreebericht bij de pensioenaanvraag
te overleggen.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(506.)
Handeling: Het in kennis stellen van de betrokkene wanneer aan het ambtenaarschap
in de zin van de ABP-wet een drempeltijd voorafgaat
Periode: 1974–1980
Grondslag: ABP-wet, art. B 10.2
Opmerking De drempeltijd is de tijd waarna de ambtenaar na in dienst te zijn genomen
recht krijgt op een pensioen.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(507.)
Handeling: Het in kennis stellen van een persoon die ambtenaar is geworden dat hij
een verzoek tot inkoop van diensttijd en van wachtgeldtijd tot de Pensioenraad kan
richten
Periode: 1954–1965
Grondslag: Besluit houdende nadere regeling van de gelijkstelling van pleegkinderen
met eigen kinderen ten opzichte van het recht op wezenpensioen, bedoeld in de Pensioenwet
1922, Stb. 1922/240, en de vaststelling van een plicht tot kennisgeving betreffende
de mogelijkheid van inkoop van diensttijd voor pensioen, 30 juni 1954, Stb. 1954/304,
art. 1.2
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(512.)
Handeling: Het laten uitvoeren van een geneeskundig onderzoek
Periode: 1945–1965
Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 52.1
Opmerking Indien een ambtenaar voor ontslag in aanmerking komt, is er de mogelijkheid
dat hij aan een geneeskundig onderzoek wordt onderworpen ten einde de aanspraak op
pensioen te beoordelen.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(513.)
Handeling: Het aanwijzen van een geneeskundige
Periode: 1966–
Grondslag: ABP-wet, art. P 11.1
Opmerking Indien een ambtenaar voor ontslag in aanmerking komt, is er de mogelijkheid
dat hij aan een geneeskundig onderzoek wordt onderworpen ten einde de aanspraak op
pensioen te beoordelen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het ABP; de
vakminister is bevoegd een geneeskundige aan te wijzen die het onderzoek bijwoont
Waardering: V 5 jaar
(534.)
Handeling: Het betalen aan het ABP van de pensioenbijdrage
Periode: 1945–1994
Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 35.1, ABP-wet, art. C 4.1
Opmerking Met ingang van 1966 is het systeem van maandelijkse betalingen vervangen
door voorschotbetalingen. Dit houdt in dat eens per jaar de werkelijke rekening wordt
vereffend. Voor bepaalde organen kan een afwijkende regeling worden getroffen voor
de voorschotbetaling. Dit omdat bijvoorbeeld kleine administraties moeilijk kunnen
voldoen aan het systeem van maandelijkse voorschotbetalingen.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(535.)
Handeling: Het doen van gespecificeerde opgaven van bijdragegrondslagen aan het bestuur
van het ABP
Periode: 1966–1996
Grondslag: ABP-wet, art. C 2.2
Waardering: V 10 jaar
(536.)
Handeling: Het betalen van drempelbijdragen aan het ABP
Periode: 1966–1979
Grondslag: ABP-wet, art. C 5.4
Opmerking Het betalen van de drempelbijdrage is bedoeld om de financiële gevolgen
van het automatisch meetellen van de drempeltijd bij de voor het pensioen geldige
diensttijd te vereffenen.
Zie BSD Beheer van de Rijksbegroting, handeling nr. 10, 196.1, 296.
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(538.)
Handeling: Het vaststellen van de pensioengrondslag van de ambtenaar
Periode: 1945–1965
Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 34.1
Waardering: V 75 jaar na geboorte
(539.)
Handeling: Het inhouden op het ambtelijk inkomen van een bedrag voor de betaling van
de pensioenbijdrage aan het ABP
Periode: 1966–1996
Grondslag: ABP-wet, art. C 7.1
Waardering: V 75 jaar na geboorte