Op grond van artikel 2, eerste lid WAHV kunnen ter zake van de in de bijlage van die wet omschreven gedragingen, administratieve sancties worden opgelegd. Door inwerkintreding
van de Wet OM-afdoening, wordt – in tegenstelling tot de vorige redactie van dit artikel – door de wetgever
nu de mogelijkheid geopend de in de bijlage vermelde feiten in plaats van administratief, strafrechtelijk af te doen. Door deze
wijziging kunnen bijvoorbeeld recidivisten strafrechtelijk worden aangepakt. Uitgangspunt
blijft echter vooralsnog, dat de feiten die in de bijlage bij de WAHV zijn opgenomen, uitsluitend volgens de WAHV worden afgedaan. In nadere beleidsregels zal op een later tijdstip worden uiteengezet
voor welke feiten in welke gevallen voor de strafrechtelijke weg moet worden gekozen.
Om ongewenste cumulatie van sancties te voorkomen wordt per gebeurtenis aan de betrokkene
voor ten hoogste drie gedragingen een sanctie opgelegd.
Indien een gebeurtenis uit gedragingen en overtredingen bestaat, wordt tegen de betrokkene/verdachte
voor ten hoogste drie feiten een administratieve sanctie opgelegd, een strafbeschikking
uitgevaardigd, proces-verbaal opgemaakt of aan hem een transactie aangeboden. Afdoening
langs één traject is daarbij het uitgangspunt. Indien zowel de strafrechtelijke als
de administratiefrechtelijke weg wordt bewandeld, moet in het proces-verbaal melding
worden gemaakt van de opgelegde administratieve sanctie(s) en op de aankondiging van
beschikking van het/de opgemaakte proces(sen)-verbaal. Van deze mogelijkheid moet
slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt.
Indien een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is het niet toegestaan om daarnaast administratieve sancties op te leggen
of transactievoorstellen te doen voor feiten die in relatie staan tot het gevaarlijke
c.q. het belemmerende gedrag op de weg. Deze bepaling is opgenomen omdat in het geval
dat een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake overtreding van artikel 5 WVW 1994 en daarnaast aan dat artikel gerelateerde administratieve sancties worden opgelegd,
de kans bestaat dat de officier van justitie niet meer kan vervolgen. Dit vloeit voort
uit het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen (WvSr) ne bis in idem-beginsel, dat bepaalt dat niemand andermaal kan worden
vervolgd voor feiten waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter onherroepelijk
is beslist.
Het voldoen aan een transactievoorstel wordt op grond van artikel 74, eerste lid WvSr gelijkgesteld met een onherroepelijke veroordeling, zodat hier het ne bis in idem-beginsel
geldt.
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1998 (NJ 1999, 47), mag, indien
voor een gedraging een administratieve sanctie is opgelegd, deze gedraging niet bij
een vervolging wegens overtreding van artikel 5 WVW 1994 worden betrokken. Evenzeer is het volgens dit arrest zo, dat indien is vervolgd wegens
overtreding van artikel 5 WVW 1994, niet nog eens een administratieve sanctie kan worden opgelegd voor zover deze gedraging
in de vervolging was betrokken.
Als voorbeeld kan worden aangegeven het feit dat een bestuurder gevaarlijk rijgedrag
vertoont en daarbij tevens een rood verkeerslicht negeert. Het negeren van het rode
licht, is een gedraging die is opgenomen in de bijlage van de WAHV.
Indien aan een voertuig technische gebreken worden geconstateerd, wordt aan de bestuurder
een sanctie opgelegd. Hiervan wordt slechts afgeweken als in de bijlage van de WAHV uitdrukkelijk is bepaald dat de eigenaar of houder voor het betreffende feit verantwoordelijk
is. Naast het opleggen van een sanctie kan zo nodig gebruik worden gemaakt van de
in artikel 60 van de WVW 1994 toegekende bevoegdheid om deel I(A) van het kentekenbewijs in te vorderen als het
voertuig niet meer voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De in artikel 39 van het Kentekenreglement geregelde procedure moet daarbij worden gevolgd .
Op de aankondiging van beschikking dienen de voor de beroepsprocedure relevante gegevens
te worden vermeld. Indien de betrokkene verweer voert en bijvoorbeeld verklaart dat
een verkeerslicht niet of niet goed werkt of dat een bord ontbreekt/niet zichtbaar
is, zal in korte bewoordingen op dit verweer moeten worden ingegaan. Hiermee wordt
direct recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en wordt eveneens bewerkstelligd
dat alle omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, duidelijk zijn
omschreven (zie ook het rapport van de Nationale ombudsman 2003/436).
In de toelichting moet in voorkomende gevallen melding worden gemaakt van teksten
van onderborden en het feit dat borden geplaatst zijn in verband met wegwerkzaamheden
Een verzoek van het OM om nadere informatie naar aanleiding van een beroepschrift
moet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken zijn afgehandeld.
Als de politie de gevraagde informatie niet binnen deze termijn kan aanleveren, moet
een tussenbericht aan het OM worden toegezonden. Niet of te laat reageren leidt in
beginsel tot vernietiging van de beschikking.