Regeling voorzieningenplanning VO

Geraadpleegd op 19-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2009.
Geldend van 01-08-2008 t/m 21-10-2009

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 juli 2008, nr. VO/B&B/2008/26204, houdende regels voor de voorzieningenplanning bij scholen in het voortgezet onderwijs (Regeling voorzieningenplanning VO)

De Staatssecretaris van Onderwijs,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 71, tweede lid, 72, derde lid, 76 en 85a van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

afdeling: een afdeling als bedoeld in artikel 10c van de wet;

bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet;

CFI: het agentschap Centrale Financiën Instellingen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

school: een school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

scholengemeenschap: een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de wet;

wet: de Wet op het voortgezet onderwijs.

Paragraaf 2. Stichting, splitsing en leerwegondersteunend onderwijs

Artikel 2. Stichting van scholen, scholengemeenschappen en afdelingen

  • 2 Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 2.

Artikel 3. Splitsing van scholen en scholengemeenschappen

De methodiek voor het opstellen van de leerlingprognose die voor splitsing van een school of scholengemeenschap vereist is op grond van artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 3.

Artikel 4. Leerwegondersteunend onderwijs aan een school of scholengemeenschap

  • 1 De Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel 69 van de wet voor bekostiging in aanmerking brengen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit onderwijs zal worden gevolgd door ten minste 40 leerlingen. Indien het betreft een school of scholengemeenschap op de Waddeneilanden, kan de Minister ten gunste van het bevoegd gezag afwijken van het vereiste aantal leerlingen, genoemd in de eerste volzin.

  • 2 De methodiek voor het opstellen van de prognose, vereist op grond van het eerste lid, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 4.

  • 3 Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 5.

  • 4 De aanvraag gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het desbetreffende samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.

Artikel 5. Uitbreiding leerwegondersteunend onderwijs met meer leerwegen of meer vestigingen

  • 1 Het bevoegd gezag dat gerechtigd is tot het verzorgen van leerwegondersteunend onderwijs, kan bij de Minister een aanvraag indienen om dit onderwijs in meer leerwegen of op meer vestigingen te kunnen verzorgen.

  • 2 Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 5.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het desbetreffende samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.

Paragraaf 3. Omzetting, samenvoeging, tijdelijke nevenvestiging, verplaatsing vestiging over minder dan drie kilometer

Artikel 6. Omzetting openbare in bijzondere school

  • 2 De Minister besluit voor 1 mei volgend op de aanvraag. Indien het besluit niet voor 1 mei genomen kan worden, stelt de Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een advies van gedeputeerde staten over de voorgenomen omzetting.

Artikel 7. Omzetting bijzondere school in een school van een andere richting

Het bevoegd gezag meldt voor 1 april van enig kalenderjaar schriftelijk aan CFI het voornemen van de omzetting van een bijzondere school in een school van een andere richting per 1 augustus van dat kalenderjaar.

Artikel 9. Tijdelijke nevenvestiging

  • 1 Het bevoegd gezag meldt het voornemen tot ingebruikname van een tijdelijke nevenvestiging schriftelijk aan CFI uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de datum van de feitelijke ingebruikname. Bij die melding wordt aangegeven voor welke hoofdvestiging of nevenvestiging, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de wet, de tijdelijke nevenvestiging in de tijdelijke huisvestingsbehoefte voorziet.

  • 2 De melding gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente met ingang van de datum van de feitelijke ingebruikname als bedoeld in het eerste lid de benodigde huisvesting ter beschikking zullen stellen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid doet het bevoegd gezag van een school waarvoor jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald op grond van artikel 76v van de wet of van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de melding vergezeld gaan van een document waaruit blijkt:

    • a. dat er bij de desbetreffende hoofdvestiging of nevenvestiging sprake is van tijdelijke huisvestingsbehoefte voor een periode van korter dan vijftien jaar, gelet op de prognose van het aantal leerlingen van de desbetreffende hoofdvestiging of nevenvestiging voor vijftien jaar en de normen voor de huisvesting zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO, en

    • b. dat er met ingang van de datum van de feitelijke ingebruikname huisvesting voor de desbetreffende tijdelijke nevenvestiging beschikbaar is.

  • 4 Bij de prognose, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van de gegevens, vermeld onder punten A tot en met D, van bijlage 1.

Artikel 10. Verplaatsing van een vestiging over minder dan drie kilometer

Het bevoegd gezag dat een vestiging van een school of scholengemeenschap verplaatst over een hemelsbreed gemeten afstand van minder dan drie kilometer van de vorige vestigingsplaats, doet hiervan schriftelijk melding aan CFI uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de daadwerkelijke verplaatsing.

Paragraaf 4. Verplaatsing, nieuwe nevenvestiging, afsplitsing, afsluitend onderwijs, gemengde leerweg en een vbo-afdeling in het kader van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen

Artikel 11. Aanvraagprocedure

Het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap maakt voor een aanvraag voor een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdelen a tot en met f, van de wet gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 6.

Artikel 12. Percentage overlap in voedingsgebied nieuwe nevenvestiging

Het percentage, bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel b, van de wet, bedraagt twintig.

Artikel 13. Berekening leerlingverlies

De methodiek voor het berekenen van het leerlingverlies, bedoeld in artikel 72, zesde lid, van de wet, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 7.

Artikel 14. Gebruik gegevens bij leerlingprognose bij regionale samenwerking

Bij het opstellen van een prognose van het aantal leerlingen per vestiging, bedoeld in artikel 72, tweede lid onder 3°, van de wet, wordt uitgegaan van de gegevens, vermeld onder punten A tot en met D, van bijlage 1.

Artikel 15. Aanvang bekostiging

De bekostiging van een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdelen c tot en met f, van de wet, vangt aan op 1 augustus van het kalenderjaar volgend op de aanvraag of op 1 augustus van een later kalenderjaar indien het bevoegd gezag daarom heeft verzocht, met dien verstande dat de bekostiging niet later aanvangt dan op 1 augustus volgend op het verstrijken van de looptijd van het desbetreffende regionaal plan onderwijsvoorzieningen.

Artikel 16. Aanvullende bekostiging regionaal plan onderwijsvoorzieningen

  • 1 De Minister kan aanvullende bekostiging verstrekken aan bevoegde gezagsorganen die een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 72, tweede lid, van de wet, voorbereiden.

  • 2 De aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, kan door één van de betrokken bevoegde gezagsorganen worden aangevraagd. De aanvraag wordt ingediend voor 1 augustus 2010.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een door betrokken bevoegde gezagsorganen ondertekende intentieverklaring om tot een regionaal plan onderwijsvoorzieningen te komen.

  • 4 De aanvullende bekostiging geldt slechts voor de vestigingen van scholen of scholengemeenschappen van betrokken bevoegde gezagsorganen die gelegen zijn binnen de beoogde regio. Een vestiging van een school of scholengemeenschap kan slechts éénmaal voor de aanvullende bekostiging in aanmerking komen.

  • 5 De aanvullende bekostiging bedraagt per regionaal plan onderwijsvoorzieningen € 6000,–, per school of scholengemeenschap € 1000,– en per leerling van een vestiging als bedoeld in het vierde lid € 1,–.

  • 6 Verrekening van eventueel niet bestede middelen of overschotten vindt niet plaats.

  • 7 De verklaring van de accountant bij de jaarrekening van de school of scholengemeenschap waarvan het bevoegd gezag de aanvullende bekostiging heeft aangevraagd omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de aanvullende bekostiging.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 17. Inwerkingtreding

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 december 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Kamerstukken II 2007/08, 31 310, nr. 2) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling voorzieningenplanning VO.

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Bijlage 1. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

Voor bekostiging komt in aanmerking een afdeling, school of scholengemeenschap indien wordt voldaan aan de toekomstige aantallen leerlingen, vereist op grond van de artikelen 65, eerste en tweede lid, en 68 van de wet (de zogenaamde stichtingsnormen of in termen van deze bijlage en de aanvraagformulieren: netto-potentiëlen genoemd). Het aantonen van het voldoen aan de stichtingsnormen kan op twee wijzen plaatsvinden: een indirecte meting of een directe meting.

Stichting nieuwe school, scholengemeenschap of afdeling op grond van een indirecte meting

Toepassing indirecte meting

Als in het voedingsgebied van de aangevraagde school of scholengemeenschap een basisschool van dezelfde richting als de aangevraagde school aanwezig is, toont het schoolbestuur de belangstelling voor de gevraagde richting aan op basis van een indirecte meting.

Definities

Voedingsgebied school of scholengemeenschap: het voedingsgebied voor een school of scholengemeenschap met inbegrip van de daarbij aangevraagde vbo-afdelingen, bestaat uit de viercijferige postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk binnen 10 kilometer hemelsbreed gemeten vanaf het vestigingsadres van de bestaande of de nieuw te stichten school vallen; bij ontbreken van een vestigingsadres wordt uitgegaan van het centrum (bevolkingszwaartepunt) van de wijk waar de school wordt gesticht. Daarbij wordt de meest recente wijkindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek gehanteerd (thans de Wijk-en buurtkaart 2006);

Deelnamepercentage verlangde richting: het aantal leerlingen van de verlangde richting in groep 3 in het basisonderwijs gedeeld door het totaal aantal leerlingen in groep 3 in het basisonderwijs;

Deelnamepercentage gevraagde schoolsoort of afdeling in leerjaar 1: het aantal leerlingen van de gevraagde schoolsoort of afdeling in leerjaar 1 gedeeld door het totaal aantal leerlingen in leerjaar 1 van het voorgezet onderwijs.

Berekeningsmethodiek bij indirecte meting

Netto potentieel

Om te komen tot het netto potentieel van een gemeente, wordt allereerst het bruto potentieel van een gemeente (E) vastgesteld volgens de formule A×B×C×D=E, waarbij wordt verstaan onder:

  • A. De basisgeneratie is het aantal leerlingen in leerjaar 1 van het voortgezet onderwijs voor de gemeente gelegen in het voedingsgebied van aangevraagde voorziening en wordt bepaald door uit te gaan van het aantal 12 en 13-jarigen in de gemeente voor bovengenoemde prognosejaren zoals weergegeven in de meest recente publicatie ‘Basisgeneraties en aantallen inwoners van de Nederlandse gemeenten’, en gedeeld door 2.

  • B. Deelnamepercentage van de verlangde richting voor de betrokken gemeente op basis van groep 3 in het basisonderwijs, ontleend aan de meest recente publicatie ‘Verdeling naar richting in het Basisonderwijs’.

  • C. Deelnamepercentage gevraagde schoolsoort of afdeling in leerjaar 1 van het voorgezet onderwijs in de gemeente waarvoor de voorziening wordt aangevraagd, ontleend aan de meest recente CFI-publicatie ‘Statistisch Materiaal voor stichting van een nieuwe school’.

  • D. De verblijfsduur is de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 van de gevraagde schoolsoort.

Het netto potentieel van een gemeente (G) wordt vervolgens vastgesteld volgens de formule E–F=G, waarbij wordt verstaan onder:

  • E. Het bruto potentieel (A×B×C×D).

  • F. Het percentage van het bruto potentieel van de betrokken gemeente dat valt in het voedingsgebied van een bestaande school of afdeling.

  • G. Het netto potentieel (E–F).

Het totale potentieel voor de nieuwe school is de optelling van de netto potentiëlen over het voedingsgebied. Het totale potentieel moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het aantal leerlingen per schoolsoort of afdeling als bedoeld in artikel 65, eerste en tweede lid, of artikel 68, eerste lid, van de wet.

Termijn

Aan het vereiste aantal leerlingen wordt zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na de datum van de aanvraag voldaan.

Stichting nieuwe school, scholengemeenschap of afdeling op grond van een directe meting

Toepassing directe meting

Als er in het voedingsgebied van de aangevraagde school of scholengemeenschap geen basisschool van dezelfde richting als de aangevraagde school of scholengemeenschap aanwezig is, toont het schoolbestuur de belangstelling voor de gevraagde richting aan op basis van een directe meting.

De uitkomst van de directe meting wordt gecorrigeerd met een factor 0,7.

Definities

deelnamepercentage verlangde richting: het aantal leerlingen van 10 en 11 jaar dat een school van de verlangde richting zal bezoeken volgens het onderzoek directe meting gedeeld door het totaal aantal leerlingen van 10 en 11 jaar en vermenigvuldigd met 0,7.

Voor het overige gelden dezelfde definities als bij de indirecte meting.

Berekeningsmethodiek bij directe meting

De berekeningsmethode bij directe meting is dezelfde als bij indirecte meting, met dien verstande, dat het deelnamepercentage voor de verlangde richting wordt gebaseerd op een meting van de belangstelling voor die richting via een onderzoek naar de voorkeur van ouders van leerlingen van 10 en 11 jaar, woonachtig in het voedingsgebied van de aangevraagde school.

Criteria waaraan het onderzoek directe meting moet voldoen:

  • a. de directe meting is uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau op basis van een wetenschappelijk verantwoorde schriftelijke enquête;

  • b. de directe meting is gebaseerd op een representatieve, aselecte steekproef uit de onderzoekspopulatie die bestaat uit de ouders of verzorgers van kinderen van 10 en 11 jaar, woonachtig in het voedingsgebied van de gewenste school of afdeling (zie conclusie over afdeling en directe meting;

  • c. de anonimiteit van de ondervraagden is gegarandeerd;

  • d. het onderzoek inventariseert de voorkeuren van de ondervraagden voor alle richtingen; ook wordt de ouders/verzorgers gevraagd of ze hun kind daadwerkelijk naar de aan te vragen school/afdeling (idem) zullen sturen als de school of afdeling er is op het moment dat hun kind naar het voortgezet onderwijs gaat en wat voor hen de maximaal te accepteren afstand is naar de gevraagde school of afdeling;

  • e. het onderzoek directe meting is op de uiterste indieningsdatum van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Toelichting bij de vermenigvuldiging van het deelnamepercentage met 0,7

In de praktijk blijkt dat de belangstelling – anders gezegd het deelnamepercentage – voor de verlangde richting, gebaseerd op de directe meting hoger uitvalt dan de feitelijke realisatie. Dit doet zich zowel bij het primair onderwijs als bij het voorgezet onderwijs voor. De feitelijke realisatie ligt voor het voortgezet onderwijs op ongeveer 70% van het deelnamepercentage op basis van de directe meting. Daarom wordt de uitkomst van de directe meting vermenigvuldigd met 0,7.

Termijn

Aan het vereiste aantal leerlingen wordt zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na de datum van de aanvraag voldaan.

Bijlage 3. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

Splitsing school of scholengemeenschap

Onder splitsing wordt verstaan het opsplitsen van een bestaande school of scholengemeenschap in twee scholen of scholengemeenschappen van dezelfde schoolsoort of schoolsoorten.

De vraag naar splitsing van een school of scholengemeenschap in twee gelijksoortige scholen of scholengemeenschappen doet zich met name voor bij een zodanige groei van het aantal leerlingen van de school of scholengemeenschap dat het totaal aan leerlingen ten minste tweemaal de stichtingsnorm bedraagt.

Definitie

In afwijking van de definitie van het voedingsgebied in bijlage 1 geldt bij splitsing de volgende definitie:

Voedingsgebied bestaande school of scholengemeenschap: de viercijferige postcodegebieden waarin de huidige leerlingen van de school woonachtig zijn op de teldatum in het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag.

Vereisten

Het bevoegd gezag toont voor de school of scholengemeenschap die het wil splitsen aan dat het aantal leerlingen gelijk is aan tweemaal de stichtingnorm, bedoeld in de artikelen 65, eerste en tweede lid, van de wet. Het aantonen van het voldoen aan de stichtingsnorm geschiedt door middel van een indirecte meting zoals opgenomen in bijlage 1.

Splitsingsplan en voedingsgebied

In een splitsingsplan wordt het voedingsgebiedvan de bestaande school of scholengemeenschap als bedoeld in bijlage 1, verdeeld over de bestaande en de nieuwe school of scholengemeenschap. Het splitsingsplan maakt aannemelijk dat beide scholen of scholengemeenschappen afzonderlijk zullen voldoen aan de stichtingsnorm zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na de datum van de aanvraag.

Toelichting

Voor de bestaande school kan zich de situatie voordoen dat slechts een bepaald percentage van een gemeente als voedingsgebied mee mag tellen. De school toont dan aan dat bijvoorbeeld in het jaar voorafgaand aan de aanvraag 5 procent van de leerlingen van de verlangde richting in een gemeente het eerste leerjaar van het voorgezet onderwijs die school bezoekt; van de basisgeneratie van die gemeente wordt in dat geval 5 procent meegerekend.

Bijlage 4. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

Het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs voor een school

Op grond van artikel 69, tweede lid, van de wet is het mogelijk dat een school of scholengemeenschap in aanmerking komt voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs, de zogenaamde licentie leerwegondersteunend onderwijs.

In dit verband wordt een tweetal situaties onderscheiden, namelijk de aanvraag door een school of scholengemeenschap die tot nu toe niet over een licentie beschikt, of de aanvraag voor verbreding van de bestaande licentie naar meer leerwegen of vestigingen.

Een school of scholengemeenschap die tot nu toe niet over een licentie beschikt

Voor het verkrijgen van bekostiging is een aantal van 40 leerlingen vereist. Dit kan op twee manier worden aangetoond:

  • 1. Door middel van het aantal aanmeldingen en doorverwijzingen van leerlingen met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs van de Regionale Verwijzingscommissie, bedoeld in de artikelen 10e en 10g van de wet van de afgelopen vier jaren, voorzien van de herkomstgegevens van de leerlingen voor de betreffende vestiging waarvoor de aanvraag wordt gedaan;

  • 2. Door middel van het aantal reeds aanwezige leerlingen met een indicatie als bedoeld onder 1, voorzien van de herkomstgegevens van de leerlingen voor de betreffende vestiging waarvoor de aanvraag wordt gedaan.

Voor beide wijzen van aantonen worden bij de berekening van het potentieel niet meegenomen, leerlingen die woonachtig zijn binnen een straal van 10 kilometer van het vestigingsadres van omliggende scholen met leerwegondersteunend onderwijs van dezelfde richting en dezelfde schoolsoort als de aanvrager.

Verbreding van de bestaande licentie naar meer leerwegen of vestigingen

Voor verbreding hoeft geen minimum aantal leerlingen te worden aangetoond.

Voor zowel een nieuwe als een bestaande licentie geldt de eis dat de aanvraag vergezeld gaat van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van de overige scholen en scholengemeenschappen in het desbetreffende samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.

Bijlage 7. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

Berekening leerlingverlies

Bij een aanvraag op grond van artikel 72, derde of vierde lid, van de wet, wordt het leerlingverlies bij een vestiging van een school of scholengemeenschap van een bevoegd gezag dat niet deelneemt aan de regionale samenwerking, door dat bevoegd gezag als volgt berekend. In het volgende wordt onder een school tevens een scholengemeenschap verstaan.

a. Algemeen

Op basis van het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag wordt het leerlingverlies voor een vestiging van een omliggende school berekend door – op basis van de kortste afstand, hemelsbreed gemeten – de leerlingen per schoolsoort toe te rekenen aan de vestiging van de school van de aanvrager of aan de vestiging van de omliggende school.

b. Nadere uitwerking berekeningsmethode bij verplaatsing, uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een vbo-afdeling

Het leerlingverliespercentage wordt bij een voorziening als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdelen a, d, e en f, van de wet gelijkgesteld aan het leerlingverliespercentage van de betreffende vestiging, berekend op basis van de leerjaren drie en hoger. Dit houdt in, dat het leerlingverliespercentage in de leerjaren één en twee gelijkgesteld wordt aan dat voor de leerjaren drie en hoger. Bij een categoriale school wordt het leerlingverlies berekend op basis van alle leerjaren.

c. Nadere uitwerking berekeningsmethode bij een nieuwe nevenvestiging

Het leerlingverlies van een vestiging van de betreffende school of scholengemeenschap wordt bij een voorziening als bedoeld in artikel 72, derde lid onderdeel b, van de wet berekend op basis van de eerste twee leerjaren voor wat betreft vbo en mavo en voor de eerste drie leerjaren voor wat betreft havo en vwo; daarbij wordt het aandeel van de schoolsoorten voor alle leerjaren in de onderbouw gelijkgesteld aan het aandeel van die schoolsoorten in leerjaar drie.

d. Vermindering leerlingverlies bij als de aanvraag uitgaat van een andere richting dan de bestaande school

Van het leerlingverlies zoals berekend op grond van de berekeningsmethode onder a en b, of a en c, wordt 25% afgetrokken als de omliggende school waarvoor dat verlies is berekend van een andere richting is dan de school die zijn voorzieningen wil uitbreiden.

Rekenvoorbeeld

Stel school A wil op vestiging 01 (A01) een uitbreiding met havo afsluitend onderwijs. Op korte afstand ligt vestiging 02 van school B (B02). Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B02 voor havo, leerjaren drie tot en met vijf berekend worden op 60 leerlingen (20%). Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en twee van het havo op vestiging B02 een leerlingverlies van 20% geldt. Daarmee komt het totale leerlingverlies voor het havo bijvoorbeeld op 80 leerlingen.

Vestiging B02 omvat naast havo ook een andere schoolsoort namelijk vwo. Het aantal leerlingen van B02 is 660. Het leerlingverliespercentage voor de vestiging met havo en vwo is 80 gedeeld door 660 is 12%.

Daarvan wordt, als de bestaande vestiging B02 van een andere richting is dan het aangevraagde havo afsluitend onderwijs, 25% afgetrokken (zie onder d). Het leerlingverliespercentage is dan 9% (kleiner dan 10%). Een eventueel bezwaar van het bevoegd gezag van school B tegen de uitbreiding wordt dan niet gehonoreerd.

Zou B02 van dezelfde richting zijn als het aangevraagde havo afsluitend onderwijs dan wordt het bezwaar gehonoreerd (verliespercentage is 12% en dus hoger dan de grens van 10%).

Bij een afsplitsing die niet gepaard gaat met een verplaatsing is leerlingverlies niet aannemelijk. Als de afsplitsing gepaard gaat met een verplaatsing is het bovenstaande van toepassing.