Andere (oudere) verdragenPer 1 januari 2008 gaat het om de verdragen met Australië,
Duitsland, Filippijnen, Frankrijk, Ierland, Israël, Japan, Korea, Luxemburg, Malawi,
Malta, Marokko, Oostenrijk, Singapore, Spanje, Suriname, Slowakije, Tsjechië, Zambia,
Zuid Afrika (1971). Ook de Belastingregeling voor het Koninkrijk (Aruba en de Nederlandse
Antillen) en het verdrag met Zwitserland kennen een autonome regeling. kennen een
autonome regeling voor de door Nederland te verlenen belastingvermindering voor vrijgestelde
buitenlandse inkomsten. De zogenoemde voorkomingsbreuk wordt hierbij zelfstandig omschreven.
Daarbij wordt voor de noemer een formulering gebruikt als ‘het bedrag van het gehele
inkomen … dat de grondslag vormt waarnaar de belasting wordt geheven’. In een protocol
wordt vervolgens meestal aangegeven dat hieronder wordt verstaan het onzuiver inkomen
in de zin van de Nederlandse wet op de inkomstenbelasting of de winst in de zin van
de Nederlandse wet op de vennootschapsbelasting. Wel kennen deze verdragen een voorbehoud
voor de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de nationale
Nederlandse wetgeving of de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele
belasting. Deze verwijzing ziet op de doorschuif- en inhaalregeling uit het Besluit voorkoming dubbele belasting (HR 27 november 1985, nr. 22 717, BNB 1986/47). De vermindering van de noemer met
compensabele verliezen uit andere jaren volgt echter niet uit de tekst van deze verdragen.
Wet IB 2001
Gemeenschappelijk aan de verdragen met autonome regeling is dat de diverse voorkomingsbepalingen
uitgaan van één inkomensbegrip en dus niet aansluiten bij de opzet en terminologie
van de drie inkomensboxen in de Wet IB 2001. Voor de genoemde verdragen moet een vertaalslag plaatsvinden om voor belastingplichtigen
in de inkomstenbelasting de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te bepalen.
Een redelijke toepassing die recht doet aan doel en strekking van de verdragen brengt
in dit licht naar mijn mening mee dat bij de verdragen met een autonome voorkomingsregeling
voor de bepaling van de tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting aansluiting
wordt gezocht bij de voorkomingstechniek uit het BVDB 2001. Dit houdt in dat ook voor die verdragen de voorkoming volgens de vrijstellingsmethode
per inkomensbox afzonderlijk plaatsvindt, waarbij elke box zijn eigen grondslag en
tarief kent. In HR 1 december 2006, nr. 42 211, V-N 2006/65.11 is de voorkoming per
box bevestigd. Op deze wijze wordt een juiste aansluiting bereikt tussen – de hoogte
van – de belastingheffing over de buitenlandse inkomsten en de bepaling van de vermindering
ter voorkoming van dubbele belasting. Anders gezegd: voor de (buitenlandse) inkomsten
van box 3 die tegen een tarief van 30% zijn belast, wordt tegen dit tarief van 30%
voorkoming van dubbele belasting verleend (en niet tegen een gemiddeld tarief van
de drie boxen samen). Tot meer is Nederland op grond van de verdragsbepalingen niet
verplicht. Het uitgangspunt voorkomt dat Nederland in bepaalde situaties een vermindering
van belasting moet verlenen, die groter (of kleiner) is dan het bedrag van de Nederlandse
belasting, welke zonder de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake
van het buitenlandse bestanddeel verschuldigd zou zijn.
Bedacht moet verder worden dat de autonome regeling uit de oudere verdragen in grote
lijnen overeenkomt met de systematiek die destijds in het Besluit voorkoming dubbele belasting (1965 en 1989) werd gehanteerd. Waar in de belastingverdragen in voor de belastingplichtige
ongunstige zin werd afgeweken van het BVDB 1989, is dit in het verleden in een aantal
gevallen gelijk getrokken door goedkeurend beleid (zie hierna). Verder is in het BVDB 2001 een regeling voor de voorkoming van dubbele belasting getroffen die direct aansluit
bij de Wet IB 2001.
Het begrip ‘onzuiver inkomen’ komt in de Wet IB 2001 als zodanig niet meer voor. Opdat wereldwijd zoveel mogelijk kan worden uitgegaan
van hetzelfde noemerinkomen bij de vrijstelling van buitenlandse inkomensbestanddelen,
keur ik voor zover nodig goed dat het noemerinkomen, zoals dat is bepaald in het BVDB 2001, wordt gehanteerd. Het te hanteren noemerinkomen in box 1 is omschreven in artikel 10, vijfde lid, BVDB 2001. Door de aansluiting met het BVDB 2001 worden automatisch de negatieve bedragen aan noemerinkomen uit andere jaren (verliesverrekening)
in aanmerking genomen bij de voorkoming in box 1. De toepassing van de vrijstellingsmethode
bij box 3 inkomen is neergelegd in artikel 24, tweede lid, BVDB 2001. De aansluiting bij het BVDB 2001 heeft ook tot gevolg dat de aanpassingen van het noemerinkomen met ingang van 1 januari
2005 bij het Besluit van 8 april 2005 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele
belasting 2001 Besluit van 8 april 2005 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele
belasting 2001 in verband met het arrest De Groot van het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen (C-385/00) en in verband met enkele overige technische aanpassingen,
Stb. 2005, 197. en met ingang van 1 januari 2008 bij het Besluit van 20 december 2007
tot wijziging van enige fiscale Uitvoeringsbesluiten, Stb. 2007, 573, doorwerken naar
de verdragen die een autonome regeling voor de vrijstellingsmethode kennen. De bepaling
van de buitenlandse inkomsten in box 3 waarvoor vrijstelling wordt gegeven (de teller)
vindt uiteraard eveneens plaats met inachtneming van het in artikel 24, tweede lid, BVDB 2001 genoemde forfaitaire rendement.
Wet VPB 1969
Onder het begrip ‘winst’ wordt in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969) verstaan de belastbare winst ex artikel 7, derde lid, Wet VPB 1969 vóór vermindering met de aftrekbare giften. Het verticaal verrekenbare verlies maakt
ook geen deel uit van de noemer. Ik keur echter voor zover nodig goed dat voor de
bepaling van de noemerwinst wordt aangesloten bij de noemerwinst van artikel 33, vierde lid, BVDB 2001. Met ingang van 1 januari 2005 geldt in artikel 33, vierde lid, BVDB 2001 als noemerwinst het belastbare bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, Wet VPB 1969. De aanpassing van de noemerwinst is met ingang van 1 januari 2005 dus ook van toepassing
op de verdragen met een autonome voorkomingsregeling.
Vanwege de afwijkende voorkomingsbepalingen in de Belastingregeling voor het Koninkrijk en het verdrag met Zwitserland, zal hierop in het navolgende nog afzonderlijk worden
ingegaan.