Voorwaarde 2: Verrekening van verliezen, buitenlandse resultaten, bronbelasting en
deelnemingsverrekening
[Regeling vervallen per 20-08-2015 met terugwerkende kracht tot en met 12-08-2015]
Aangezien de overdrager niet ophoudt te bestaan, gaan zijn aanspraken op de verrekening
van verliezen niet verloren. In afwijking van de fiscale begeleiding van de juridische
fusie en zuivere splitsing is het daarom niet mogelijk dat de verliezen van de overdrager
overgaan naar de overnemer (zie voor een uitzondering hoofdstuk 8). De verliezen blijven bij de overdrager achter en kunnen bij deze rechtspersoon
worden verrekend.
Voor de overnemer regelt voorwaarde 2 de wijze waarop op het overgangstijdstip nog
te verrekenen verliezen van de overnemer (voorfusieverliezen) worden verrekend met
de na het overgangstijdstip door de overnemer behaalde winst (nafusiewinst).
De verrekening door de overnemer van de voorfusieverliezen met nafusiewinst is aan
voorwaarden gebonden. Het uitgangspunt hierbij is dat de verrekening van voorfusieverliezen
uitsluitend mogelijk is met nafusiewinst van de overnemer die is toe te rekenen aan
de onderneming die het verlies in het verleden heeft veroorzaakt. Dit uitgangspunt
wordt bewerkstelligd door winstsplitsing voor te schrijven. Het gaat bij deze winstsplitsing
om het toerekenen van de nafusiewinst van de overnemer aan de onderneming van de overnemer,
zoals die vóór de bedrijfsfusie werd gedreven. Het begrip onderneming is niet statisch.
Nieuwe activiteiten moeten hierbij zoveel mogelijk in historisch perspectief worden
geplaatst. De inspecteurs dienen bij de winstsplitsing in de praktijk een zekere soepelheid
te betrachten.
Bij elke voorwaartse verliesverrekening over het overgangstijdstip heen moet door
de overnemer winstsplitsing worden toegepast. Dit geldt ook ten aanzien van rechtsverhoudingen
die door de bedrijfsfusie teniet zijn gegaan. Met nadruk merk ik op dat zolang de
overnemer voorfusieverliezen over het overgangstijdstip heen wil verrekenen, winstsplitsing
in acht dient te worden genomen.
Op grond van voorwaarde 2c worden de verliezen van de overnemer gekort met reeds bij
de overdrager tot uitdrukking gebrachte verliezen. Indien bijvoorbeeld een vordering
van de overdrager op de overnemer vóór het overgangstijdstip is omgezet in aandelen
in de overnemer en deze omzetting plaatsvond vóór 28 april 1990 (waardoor op die omzetting
artikel 13b (oud) van de Wet Vpb niet van toepassing is geweest) is het verlies op de vordering reeds tot uitdrukking
gebracht bij de overdrager.
In voorwaarde 2d is een beperking van de verrekening van vóórfusieverliezen met de
winst van de onderneming van de overnemer opgenomen. Bij de beperking in de slotzin
valt te denken aan de situatie dat een overnemer als moedermaatschappij is ontvoegd
uit een fiscale eenheid. Onder omstandigheden beperkt deze ontvoeging haar verliesverrekening
(artikel 15ag van de Wet Vpb). Voorwaarde 2d stelt buiten twijfel dat deze beperking in stand blijft.
Er zijn geen voorwaarden gesteld met betrekking tot de achterwaartse verliesverrekening
bij de overnemer. Achterwaartse verliesverrekening kan dan ook zonder winstsplitsing
plaatsvinden.
Voorwaarde 2e regelt de wijze waarop na het overgangstijdstip met de in het buitenland
opgekomen resultaten en buitenlandse bronbelasting moet worden omgegaan. Ingeval bij
een bedrijfsfusie tot de overgedragen onderneming een vaste inrichting die in het
buitenland wordt gedreven behoort, treedt de overnemer voor wat betreft de zogenoemde
doorschuifregeling én de inhaalregeling (artikel 34 en artikel 35 van het Bvdb) – voor zover deze op die vaste inrichting betrekking heeft – in de plaats van de
overdrager. Hetzelfde geldt bij overdracht van schuldvorderingen, aandelen, rechten
en dergelijke voor de daarop betrekking hebbende nog niet verrekende buitenlandse
bronbelasting (artikel 37 van het Bvdb). Indien zich een dergelijke plaatsvervanging voordoet schrijft voorwaarde 2e winstsplitsing
voor. Hiervoor wordt aangesloten bij de regeling inzake verliesverrekening. Aan deze
voorwaarde liggen ook dezelfde overwegingen ten grondslag als bij de regeling inzake
verliesverrekening.
Voorwaarde 2f regelt de wijze waarop na het overgangstijdstip moet worden omgegaan
met vóór het overgangstijdstip bij de overnemer ontstane aanspraken op deelnemingsverrekening
in de zin van artikel 13aa van de Wet Vpb. Ten aanzien van laagbelaste beleggingsdeelnemingen als bedoeld in artikel 13, tiende lid, van de Wet Vpb bestaat geen aanspraak op deelnemingsvrijstelling, maar op verrekening van aan de
voordelen uit die deelneming toe te rekenen winstbelasting. Deze te verrekenen winstbelasting
wordt forfaitair op 5% gesteld of – in sommige EU situaties – op de daadwerkelijk
in het buitenland geheven winstbelasting (artikel 23c van de Wet Vpb). Door werking van de zogenoemde tweede limiet of de verminderingen volgens de regels
ter voorkoming van dubbele belasting, kan een situatie ontstaan dat de toe te rekenen
winstbelasting niet leidt tot een volledige vermindering van de verschuldigde vennootschapsbelasting.
Het bedrag dat niet kan worden verrekend, kan – mits bij beschikking vastgesteld –
worden overgebracht naar het volgende jaar en dan alsnog in aanmerking worden genomen
als te verrekenen winstbelasting.