Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2019.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 januari 2008, nr. JOZ/94546, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap (Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap)

Artikel 1. Begrippen

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner alsmede ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de Toeslagenwet, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. ongehuwd persoon: persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Artikel 2. Doel

In deze regeling is de wijze van vaststelling van het inkomen van een persoon die een vervoersvoorziening aanvraagt vastgelegd en er is in deze regeling een lijst opgenomen van zorgvoorzieningen, die als onderwijsvoorzieningen kunnen worden verstrekt indien zij vrijwel uitsluitend gebruikt worden in de onderwijssituatie.

Artikel 3. Inkomen

Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap wordt in deze regeling onder inkomen verstaan hetgeen onder inkomen wordt verstaan op grond van artikel 3:2, eerste en tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten vermeerderd met:

  • a. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;

  • b. hetgeen wordt genoten op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking met artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige regelingen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat.

Artikel 4. Inkomen echtgenoot

Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, wordt mede in aanmerking genomen het inkomen van zijn echtgenoot.

Artikel 5. Aftrekbare kosten

Op het inkomen worden in mindering worden gebracht kosten ter zake van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, alsmede van zijn echtgenoot of van zijn gezinsleden indien zij voor hun levensonderhoud mede afhankelijk zijn van zijn inkomen, voor zover die kosten niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed en naar het oordeel van het UWV als buitengewone lasten zijn aan te merken.

Artikel 6. Buiten beschouwing blijvende bedragen bij inkomensvaststelling

Bij het vaststellen van het inkomen voor toepassing van deze regeling blijft buiten beschouwing het bedrag waarmee de uitkering of inkomensvoorzieningen op grond van de WAO, de Wet WIA, de WAZ of de Wajong, of een combinatie van deze uitkeringen is verhoogd, op grond van artikel 22 van de WAO, de artikelen 53 of 63 van de Wet WIA, artikel 10 van de WAZ, of artikel 2:51 of 3:9 van de Wajong, of een combinatie van deze artikelen.

Artikel 7. Vaststelling inkomen van personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt

  • 1 Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend en die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt wordt in aanmerking genomen het gezamenlijk inkomen van de ouders van die persoon dan wel, indien het een pleegkind betreft, het gezamenlijk inkomen van de pleegouders indien laatstgenoemden het pleegkind als eigen kind opvoeden en onderhouden.

  • 2 Indien de ouders respectievelijk pleegouders van de persoon, bedoeld in het eerste lid, geen echtgenoten zijn van elkaar en hij:

    • a. bij een van beide ouders verblijft, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen van de ouder respectievelijk pleegouder die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak een bijdrage is verschuldigd voor het levensonderhoud ten behoeve van die persoon, slechts die bijdrage in aanmerking genomen;

    • b. afwisselend bij een van beide ouders respectievelijk pleegouders verblijft, wordt alvorens het gezamenlijk inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld, het inkomen van de ouder respectievelijk pleegouder met het hoogste inkomen verminderd met 30 procent.

Artikel 8. Vaststelling van het inkomen in het jaar van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar

Indien een persoon in het kalenderjaar waarin hij een vervoersvoorziening heeft of aanvraagt, de leeftijd van 18 jaar bereikt, wordt:

  • a. tot de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt;

  • b. vanaf de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar reeds de leeftijd van 18 jaar had bereikt.

Artikel 9. Afwijking van de inkomensgrens met betrekking tot vervoersvoorzieningen

  • 1 Indien de echtgenoot of een ander gezinslid van de persoon die een vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie een vervoersvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op een vervoersvoorziening of om een andere reden dan ziekte of gebrek is aangewezen op het gebruik van een vervoermiddel, wordt voor de verlening of beëindiging van de tweede in het gezin benodigde vervoersvoorziening het percentage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap, vastgesteld op 105%.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien één van de in het gezin benodigde vervoersvoorzieningen of het naast de vervoersvoorziening benodigde vervoermiddel niet voor ten minste driekwart wordt bekostigd uit het gezinsinkomen.

Artikel 10. Geen toepassing van de inkomensgrens met betrekking tot vervoersvoorzieningen

Artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap is niet van toepassing bij de toekenning van een vervoersvoorziening die betreft:

  • a. een vergoeding van de kosten van aanpassing van een vervoermiddel of een vergoeding van een in een vervoermiddel aangebrachte faciliteit, voor zover de aanpassing of de faciliteit noodzakelijk is in verband met ziekte of gebrek;

  • b. een vergoeding voor de aanschaf, of een verstrekking, van een vervoermiddel voor het vervoer buitenshuis dat is bestemd voor het gebruik door een persoon met een ziekte of gebrek;

  • c. een vergoeding van de meerkosten van de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto die samenhangt met ziekte of gebrek, voor zover deze meerkosten niet meer bedragen dan het verschil tussen de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het UWV wordt beschouwd als een referentie-auto en de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het UWV zou zijn toegekend indien er sprake zou zijn geweest van een bruikleensituatie;

  • d. de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi die strekt tot verbetering van de leefomstandigheden, en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen het door het UWV vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi en het door het UWV vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een taxi;

  • e. een vergoeding van de kosten die iemand moet maken voor het kunnen volgen van rijlessen in een aangepaste auto en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen de kosten van het volgen van autorijlessen in een niet aangepaste auto en het volgen van autorijlessen in een aangepaste auto.

Artikel 11. Lijst van hulpmiddelen

De hulpmiddelen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap zijn:

  • a. Van de Orthesen en orthetische hulpmiddelen:

    • 1°. (semi-) orthopedisch werkschoeisel, dat voor praktijkmodulen en stages nodig is;

    • 2°. Orthopedische voorzieningen in of aan confectiewerkschoenen, die voor praktijk-modulen en stages nodig zijn;

  • b. Van de visuele hulpmiddelen:

    • 1°. Bijzondere optische hulpmiddelen, zoals telescoopbrillen, verrekijkerbrillen, loepen;

    • 2°. Beeldschermloepen;

    • 3°. Tactiel-leesapparatuur met toebehoren;

  • c. Van de hulpmiddelen voor de mobiliteit:

    • 1°. Loophulpen met drie of vier poten;

    • 2°. Looprekken;

    • 3°. Rollators;

    • 4°. Loopwagens;

    • 5°. Trippelstoelen;

  • d. Van de hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering:

    • 1°. computers met bijbehorende apparatuur voor lichamelijk gehandicapten;

    • 2°. invoer- en uitvoerapparatuur (en bijbehorende programmatuur), alsmede accessoires voor computers/schrijfmachines/rekenmachines aangepast aan lichamelijke handicap;

    • 3°. computerprogrammatuur voor grootlettersystemen voor visueel gehandicapten;

    • 4°. bladomslagapparatuur;

    • 5°. opname- en voorleesapparatuur voor gehandicapten, waaronder begrepen een memorecorder voor visueel gehandicapten, daisyprogrammatuur en voorleesapparatuur voor zwartdrukinformatie voor visueel gehandicapten;

  • e. Van de telefoons en telefoonhulpmiddelen: hulpmiddelen voor het kiezen telefoonnummers;

  • f. Van de signaleringsapparatuur en alarmeringssysteem: wek- en waarschuwingsinstallaties ten behoeve van auditief gehandicapten.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma