U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-01-2016.]Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2010 en zichtdatum 20-09-2024. Geldend van 02-07-2010 t/m 13-10-2010
Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 april 2009, nr. HO&S/116459, houdende regels ter verlening van subsidie ten behoeve van het bevorderen van het leren ondernemen (Regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen)
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 2, eerste lid, en 4, eerste lid, van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 10.5 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
1 In deze regeling wordt verstaan onder een onderwijsinstelling:
a. een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, bekostigd uit de openbare kas;
b. een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, bekostigd uit de openbare kas;
c. een school of instelling voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, bekostigd uit de openbare kas;
d. een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3. van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor zover het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs, bekostigd uit de openbare kas;
e. een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs met uitzondering van een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs, de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel b1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de instituten, genoemd in artikel 12.3.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de hogescholen, genoemd in artikel 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijsinstelling;
f. een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, doch uitsluitend voor zover het gaat om het aanbieden en verzorgen van lerarenopleidingen voor het primair en voortgezet onderwijs.
2 In deze regeling wordt voorts verstaan onder:
a. de minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. een samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband bestaande uit minimaal vier deelnemers, waarvan tenminste twee onderwijsinstellingen en tenminste een ondernemer, die blijkens schriftelijke stukken samenwerken in het kader van een project;
c. een project: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het leren ondernemen volgens de doelstellingen zoals genoemd in artikel 7, derde lid;
d. bevoegd gezag: het bevoegd gezag, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
e. ondernemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;
f. de adviescommissie: de Adviescommissie Onderwijs Netwerk Ondernemen, als bedoeld in artikel 2;
g. AgentschapNL: AgentschapNL, het uitvoeringsorgaan van het Ministerie van Economische Zaken.
3 In deze regeling wordt voorts verstaan onder:
a. de aanvrager, en
b. de subsidieontvanger: de penvoerder, als bedoeld in artikel 7, tweede lid.
1 Er is een onafhankelijke adviescommissie, genaamd de Adviescommissie Onderwijs Netwerk Ondernemen, die tot taak heeft de minister te adviseren omtrent de beoordeling van aanvragen, op basis van door de minister vastgestelde criteria, zoals omschreven in artikel 15, derde lid.
2 De minister benoemt bij afzonderlijke regeling de leden van de adviescommissie. De adviescommissie bestaat uit minimaal drie en maximaal zeven leden.
3 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een periode van een jaar.
4 De periode, bedoeld in het derde lid, kan telkens met een jaar worden verlengd.
5 De benoeming van de voorzitter of een lid kan worden ingetrokken indien:
a. daar door de desbetreffende persoon om verzocht is;
b. het functioneren van de voorzitter of het lid daartoe aanleiding geeft;
c. gebleken is dat de onafhankelijkheid van de voorzitter of het lid niet gewaarborgd is.
6 Bij tussentijds vertrek van de voorzitter of een lid kan de minister een andere voorzitter of een ander lid benoemen.
Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de subsidieverlening.
1 De minister kan een deskundige aanwijzen die het recht heeft de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.
2 De adviescommissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.
1 De adviescommissie stelt, op voordracht van AgentschapNL, haar eigen werkwijze vast.
2 In het secretariaat van de adviescommissie wordt door AgentschapNL voorzien.
1 De voorzitter en de andere leden van de adviescommissie ontvangen een vaste vergoeding per jaar. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter en de andere leden is het maximum van schaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter en de andere leden is gebaseerd op 50, respectievelijk 40 werkuren per jaar.
2 De voorzitter en de andere leden van de adviescommissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland. Deze vergoeding wordt door het secretariaat van de adviescommissie afgehandeld.
1 De minister verstrekt op aanvraag projectsubsidie aan een samenwerkingsverband dat voor gezamenlijke rekening en risico een project uitvoert.
2 De subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die bij de indiening van de aanvraag door de deelnemers gezamenlijk als penvoerder is aangewezen. De penvoerder is in ieder geval een onderwijsinstelling. Heeft de penvoerder zelf geen rechtspersoonlijkheid, dan wordt de subsidie betaald aan het bevoegd gezag van de penvoerder. Is er geen bevoegd gezag dan dienen de deelnemers in de aanvraag gezamenlijk aan te geven aan welke rechtspersoon de subsidie kan worden betaald.
3 De subsidie wordt verleend aan projecten die tot doel hebben:
a. het ondersteunen van de deelnemende onderwijsinstellingen bij het effectief vormgeven en verankeren van het leren ondernemen in de eigen instellingen; en
b. het structureel ondersteunen van kennisopbouw en -uitwisseling over het leren ondernemen in het onderwijsnetwerk ondernemen; en
c. het stimuleren dat andere onderwijsinstellingen en partijen in de regio actief worden in het leren ondernemen.
4 Geen subsidie wordt verstrekt:
a. indien reeds subsidie is verstrekt aan een penvoerder voor eenzelfde samenwerkingsverband;
b. voor projectkosten die zijn gemaakt voor de datum van indiening van de aanvraag.
De subsidie voor een project bedraagt maximaal 75% van de projectkosten met een maximum van € 150.000.
1 Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen kosten:
a. personele kosten van de deelnemers uit het samenwerkingsverband op basis van een vast uurtarief van € 50;
b. materiaalkosten;
c. aan derden verschuldigde kosten;
2 De in het eerste lid onder b en c genoemde kosten bedragen tezamen niet meer dan 25% van de totale subsidiabele kosten.
1 Kosten die op grond van enige andere regeling vanwege het Rijk reeds bekostigd of gesubsidieerd worden, zijn niet subsidiabel.
2 In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de met inachtneming van artikel 11 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.
1 Bij ministeriële regeling worden de perioden vastgesteld, na afloop waarvan de aanvragen om subsidie op grond van artikel 7 die in die periode zijn ontvangen en niet reeds op grond van artikel 15, eerste lid, moeten worden afgewezen, worden behandeld.
2 Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies op grond van artikel 7 op de in een periode als bedoeld in het eerste lid ontvangen aanvragen.
3 De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 2009 vastgesteld op 20 april 2009 tot en met 15 juni 2009.
4 Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen op grond van artikel 7 ontvangen in de in het derde lid genoemde periode, wordt vastgesteld op: € 4.000.000.
1 De aanvraag om subsidie wordt ingediend door een onderwijsinstelling met gebruikmaking van een formulier overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1 en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde stukken.
2 De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een activiteitenplan, conform bijlage a van het aanvraagformulier;
b. een begroting van de kosten, uitgesplitst per deelnemer van het samenwerkingsverband, conform bijlage b van het aanvraagformulier.
AgentschapNL draagt zorg voor de mogelijkheid om aanvragen elektronisch in te dienen.
1 Binnen 22 weken na de laatste dag van de krachtens artikel 11, derde lid, vastgestelde periode beslist de minister op de in die periode ontvangen aanvragen om subsidie.
2 De minister kan, gehoord de adviescommissie, de toegekende subsidie lager vaststellen dan op grond van de begroting bij de aanvraag is aangevraagd.
1 De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien die aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden waaraan een aanvraag op grond van deze regeling moet voldoen.
2 De minister wint omtrent de aanvragen waarop niet met toepassing van het eerste lid afwijzend is beslist, het advies in van de adviescommissie.
3 De minister beslist daarbij, geadviseerd door de adviescommissie, afwijzend op een aanvraag indien hij van oordeel is dat een aanvraag op één of meer van de vijf rankingscriteria, bedoeld in het vierde lid, kennelijk onvoldoende bijdraagt.
4 De minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de adviescommissie, de aanvragen zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate:
a. het meer bijdraagt aan versterking van ondernemend gedrag op alle niveaus van de onderwijsinstellingen;
b. het meer bijdraagt aan verankering van het leren ondernemen binnen de onderwijsinstellingen;
c. het meer bijdraagt aan structurele samenwerking op het leren ondernemen tussen onderwijsinstellingen, ondernemers en andere deelnemers in het netwerk;
d. het meer bijdraagt aan profilering van (de doelstellingen van) het samenwerkingsverband in de regio;
e. het samenwerkingsverband meer divers is samengesteld.
5 Voor de rangschikking wegen de in het vierde lid genoemde criteria ieder even zwaar.
6 De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen als bedoeld in het derde lid altijd buiten beschouwing blijven.
1 Aan de algemeen directeur van AgentschapNL te Den Haag wordt mandaat verleend om namens de minister alle noodzakelijke besluiten te nemen met betrekking tot de behandeling van aanvragen in het kader van de uitvoering van deze regeling. De algemeen directeur van AgentschapNL kan ondermandaat verlenen aan een of meer onder hem ressorterende functionarissen.
2 Bezwaarschriften ingediend naar aanleiding van besluiten op grond van deze regeling worden behandeld conform de Regeling behandeling bezwaarschriften OCW.
De aanvrager bewaart de boeken en bescheiden en informatie of andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van deze regeling gedurende ten minste vijf jaar na datum waarop de vaststelling van de subsidie heeft plaatsgevonden.
1 De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de evaluatie van de subsidieregeling en de ontwikkeling van het beleid.
2 Indien er tussentijds bijzondere omstandigheden optreden, die de voortgang van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan AgentschapNL.
3 De subsidieontvanger is verplicht de minister en de door hem aangewezen ambtenaren desgevraagd alle inlichtingen te geven die deze in verband met deze subsidieregeling verlangen. De subsidieontvanger geeft desgewenst deze ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage.
4 De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan communicatieactiviteiten gericht op het presenteren van het samenwerkingsverband en het verspreiden van de (tussentijdse) projectresultaten aan overige belanghebbenden.
5 De minister kan aan de subsidieverlening voorts verdere nadere voorschriften verbinden. Deze voorschriften worden opgenomen in de beschikking.
1 De subsidie wordt uiterlijk binnen twee jaren en zes maanden na aanvang van het project, zoals bedoeld in artikel 21, besteed. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan het in deze regeling omschreven doel en zoals deze zijn omschreven in het activiteitenplan bij de aanvraag. Zij kan ook worden aangewend voor andere activiteiten waarvoor aan de betrokken scholen en instellingen bekostiging wordt verstrekt. Tenzij de minister besluit tot gehele of gedeeltelijke terugvordering omdat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet zijn verricht of niet is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt geen terugvordering van niet-bestede middelen plaats.
2 Over de uitgevoerde projectactiviteiten wordt verantwoording afgelegd door middel van een inhoudelijk eindverslag, waarin tevens is opgenomen een prestatieverklaring, over de activiteiten waarvoor subsidie is gevraagd. Dit eindverslag met de prestatieverklaring wordt overlegd bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Daarnaast geldt voor de in het eerste lid bedoelde bekostigde scholen en instellingen dat de verklaring van de accountant bij de reguliere jaarrekening tevens een oordeel omvat over de rechtmatige besteding van de subsidie.
3 Naast de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving brengt de subsidieontvanger een jaar na aanvang van het project schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het project. Het verslag wordt neergelegd in het formulier dat is opgenomen als bijlage 2 bij deze regeling en bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee behaalde resultaten. De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan en bevat, voor zover van toepassing, een analyse van de verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het activiteitenplan, en de feitelijke realisatie. Voor het opstellen en versturen van het voortgangsverslag heeft de subsidieontvanger 8 weken de tijd, te rekenen vanaf het moment dat het in de eerste volzin bedoelde jaar is geëindigd.
4 Het in het vorige lid bedoelde verslag wordt gezonden aan AgentschapNL.
5 Naar aanleiding van het in het derde lid genoemde verslag, kan de minister besluiten om de subsidiëring van het vervolg van het project geheel of gedeeltelijk te beëindigen.
1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, doch uiterlijk binnen een tijdvak van twee en een half jaar na aanvang van het project.
2 De minister kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
De subsidieontvanger begint met het project uiterlijk zes maanden na de subsidieverlening.
1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt bij de subsidieverlening van 40% van de toegekende subsidie.
2 Het tweede voorschot wordt verstrekt, nadat het voortgangsrapport bedoeld in artikel 19, derde lid, positief wordt beoordeeld. Het tweede voorschot bedraagt 40% van de toegekende subsidie, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 19, vijfde lid.
1 Uiterlijk dertien weken na afloop van het project dient de subsidieontvanger een aanvraag om vaststelling in.
2 De aanvraag wordt ingediend bij AgentschapNL met een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling en gaat vergezeld van een inhoudelijk eindverslag. Het eindverslag bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee behaalde resultaten.
De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister
R.H.A. Plasterk
[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te Den Haag.]
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.