Gedragscode Integriteit AZ 2009

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016.
Geldend van 01-01-2010 t/m heden

Gedragscode Integriteit AZ 2009

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Gelet op artikel 125quater van de Ambtenarenwet;

Gelet op de Modelgedragscode Integriteit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Staatscourant 24 maart 2006, nr. 60;

In overeenstemming met het Departementaal Georganiseerd Overleg als bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Gehoord de Ondernemingsraad, ingesteld bij het Ministerie van Algemene Zaken;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    • a. Gedrag in strijd met de kernwaarden genoemd in paragraaf 1.3 van de Modelgedragscode Sector Rijk en het handelen of nalaten dat plichtsverzuim oplevert in de zin van artikel 50 en 80 van het ARAR;

    • b. In ieder geval wordt als niet-integer gedrag beschouwd: het schenden van geheimhoudingsverplichting (272 WbvSr; 125a AW en 2:5 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), het frauderen (225 WbvSr; 326 WbvSr en 360 WbvSr), het plegen van diefstal en verduistering (310 WbvSr en 321 WbvSr), ongeoorloofde nevenwerkzaamheden (61 ARAR), alcohol- en drugsgebruik (78 ARAR), aannemen van geschenken (64 ARAR), discriminatie, (seksuele) intimidatie, pesten op het werk, oneigenlijk gebruik van dienstmateriaal, niet-integer financieel gedrag (62 ARAR), verstrekken van valse informatie of het verzwijgen van informatie (61a ARAR).

  • 2. de minister: de Minister van Algemene Zaken.

  • 3. het ministerie: het Ministerie van Algemene Zaken en de daaronder ressorterende diensten.

  • 4. de medewerker: de ambtenaar in de zin van het ARAR werkzaam bij het ministerie.

  • 5.

    • de secretaris-generaal;

    • het hoofd KMP;

    • de directeur-generaal Rijksvoorlichtingsdienst;

    • de directeur Dienst Publiek en Communicatie;

    • de secretaris van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid;

    • de directeur Financieel Economische Zaken;

    • het hoofd Personeel & Organisatie;

    • het hoofd Facilitaire zaken;

    • het hoofd Communicatietechnologie, Informatie en Documentmanagement.

  • 6. de adviseur integriteit: de door de secretaris-generaal aangewezen adviseur op het gebied van integriteitvraagstukken.

  • 7. nevenwerkzaamheden: werkzaamheden die worden verricht naast de ambtelijke werkzaamheden en die mogelijk de belangen van de dienst en de functievervulling kunnen raken (zie de artikelen 61 en 62 van het ARAR).

  • 8. registratiepunt integriteit: het verzamel-, toets- en archiefpunt van meldingen en/of besluiten ten aanzien van nevenwerkzaamheden en geschenken.

  • 9. een geschenk: een vergoeding, beloning, gift of belofte, in welke vorm dan ook, die aan een medewerker in de hoedanigheid van ambtenaar zonder toestemming van zijn leidinggevende, door een derde wordt gedaan.

  • 10. een standaard relatiegeschenk: een geschenk van geringe waarde dat door een derde in het algemeen aan zijn relaties ook als zodanig pleegt te worden aangeboden.

  • 11. voorkennis: bekendheid met een bijzonderheid omtrent een rechtspersoon, vennootschap of instelling, waarvan de medewerker, die de bijzonderheid kent, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij niet openbaar is en dat zij niet zonder schending van de geheimhouding buiten de kring van geheimhoudingsplichtigen kan komen of is gekomen.

§ 2. Eed en belofte

Artikel 2

  • 1 De medewerker die in dienst treedt bij of wordt verplaatst naar het ministerie legt zo spoedig mogelijk na het eerste moment van uitoefenen van de functie een eed of een belofte af als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van het ARAR.

  • 2 Hij legt de eed of belofte af ten overstaan van het hoofd van dienst en in aanwezigheid van een getuige.

§ 3. Nevenwerkzaamheden

Artikel 3

  • 1 De medewerker doet aan het hoofd van zijn dienst schriftelijk melding van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten als bedoeld in artikel 33b van ARAR en werkzaamheden ten behoeve van politieke partijen in de vrije tijd.

Artikel 4

De in artikel 3, eerste lid, bedoelde melding bevat de volgende gegevens:

  • a. de naam van de medewerker;

  • b. zijn ambtelijke functie;

  • c. de aard van de nevenwerkzaamheden;

  • d. het verband tussen die werkzaamheden en zijn functievervulling;

  • e. de naam van de natuurlijke of rechtspersoon ten behoeve van wie de nevenwerkzaamheden worden of zullen worden verricht.

Artikel 5

Het hoofd van dienst toetst of door het verrichten van de nevenwerkzaamheden de goede functievervulling door de medewerker of het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staan met die functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

Artikel 6

  • 1 Indien de toetsing tot een positieve uitkomst leidt, verleent het hoofd van dienst schriftelijk toestemming voor het verrichten van de gemelde nevenwerkzaamheden.

  • 2 Indien en voor zover de toetsing niet direct tot een positieve uitkomst leidt, onderzoekt het hoofd van dienst de mogelijkheid tot het maken van zodanige schriftelijke afspraken met de medewerker, dat de geconstateerde negatieve effecten die zijn verbonden aan het verrichten van die nevenwerkzaamheden worden tenietgedaan.

    Indien dergelijke afspraken niet mogelijk zijn, verleent het hoofd van dienst geen toestemming voor het verrichten van de gemelde nevenwerkzaamheden. Het besluit wordt schriftelijk aan de medewerker bekendgemaakt, onder vermelding van de motivering.

Artikel 7

De medewerker, aan wie toestemming voor het verrichten van de gemelde nevenwerkzaamheden is verleend, meldt elke wijziging van omstandigheden die van invloed kan zijn op de verleende toestemming terstond aan zijn hoofd van dienst. Het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Het hoofd van dienst stuurt gelijktijdig een afschrift van de melding als bedoeld in artikel 3, lid 1 of artikel 7 en van de toestemming of afwijzing als bedoeld in artikel 6 voor het verrichten van nevenwerkzaamheden naar het registratiepunt integriteit bedoeld in artikel 19.

§ 4. Het aannemen van geschenken

Artikel 9

  • 1 Het is de medewerker toegestaan een standaard relatiegeschenk aan te nemen.

  • 2 Het is de medewerker niet toegestaan:

    • a. een geschenk aan te nemen met een waarde van meer dan € 50,00;

    • b. een geschenk aan te nemen met een waarde van € 50,00 of minder, tenzij het hoofd van dienst hem daarvoor toestemming heeft verleend;

    • c. een geschenk aan te nemen van een derde in een fase van opdrachtverlening aan deze derde.

  • 3 Het is de medewerker in geen geval toegestaan geschenken te laten bezorgen op een privé-adres.

Artikel 10

  • 1 Indien een medewerker een geschenk wordt aangeboden zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, doet hij hiervan terstond mededeling aan het hoofd van dienst waartoe hij behoort, onder vermelding van de vorm waarin het geschenk is aangeboden, de vermoedelijke waarde van het geschenk en de naam van de betrokken derde.

  • 2 Het hoofd van dienst registreert de in het eerste lid bedoelde vermelde gegevens, met gebruikmaking van een standaardregistratieformulier en meldt vervolgens aan het registratiepunt integriteit conform de notitie Jaarlijkse Opgave Geschenken.

Artikel 11

  • 1 Het hoofd van dienst beslist over het al dan niet mogen aannemen van een geschenk, met een waarde van € 50,00 of minder.

  • 2 Het hoofd van dienst bespreekt, met inachtneming van de bedoelingen van het integriteitsbeleid, zo spoedig mogelijk na de mededeling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, met de medewerker of het geschenk, als bedoeld onder 1, kan worden aangenomen en betrekt daarbij zonodig het oordeel van de adviseur integriteit.

Artikel 12

Indien een geschenk niet wordt aangenomen maakt betrokkene of het hoofd van dienst dat bekend aan de aanbieder van het geschenk, onder verwijzing naar het integriteitsbeleid van het ministerie.

Artikel 13

Indien het geschenk al is overgedragen, zorgt betrokkene voor teruggave of indien niet mogelijk voor een alternatieve bestemming, eventueel onder vergoeding van de kosten aan de gever.

Artikel 14

  • 1 Het hoofd van dienst vermeldt op het registratieformulier, zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, zijn besluit over het al dan niet mogen aannemen van het geschenk en zijn overwegingen daarbij. Tevens vermeldt hij welke vervolgacties eventueel zijn ondernomen conform artikel 12 of 13.

  • 2 Het hoofd van dienst verstrekt onmiddellijk na invulling van het registratieformulier een afschrift aan het registratiepunt integriteit.

§ 5. Het omgaan met een vermoeden van een misstand

Artikel 15

Onder een vermoeden van misstand wordt verstaan een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden omtrent:

  • een ernstig strafbaar feit;

  • een grove schending van regelgeving of beleidsregels;

  • het misleiden van justitie;

  • een groot gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu of

  • het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

Artikel 16

  • 1 Een medewerker meldt een vermoeden van een misstand, in principe via zijn direct leidinggevende, aan zijn hoofd van dienst of indien hij dit niet wenselijk acht aan de adviseur integriteit.

  • 2 Van de melding wordt onmiddellijk een rapport opgesteld waarin naast de gegevens van het dienstonderdeel, diensthoofd, degene die de melding doet, datum van melding, ook de feiten, omstandigheden, perso(o)n(en) die bij het vermoeden een rol spelen worden beschreven.

  • 3 Het diensthoofd of de adviseur integriteit draagt zorg voor het onmiddellijk verwittigen van de secretaris-generaal en stelt hem het onder 2 bedoelde rapport ter hand. Indien de melding bij de adviseur is gedaan stelt deze tevens het hoofd van dienst op de hoogte.

  • 4 De secretaris-generaal beoordeelt of de minister op de hoogte moet worden gesteld.

Artikel 17

  • 1 De secretaris-generaal stuurt een bevestiging van ontvangst van de melding aan de medewerker die de melding deed onder vermelding van procedures en termijnen.

  • 2 Binnen 8 weken na de melding ontvangt de medewerker vervolgens een schriftelijk standpunt, dan wel een bericht binnen welke termijn het standpunt kan worden tegemoet gezien.

  • 3 De medewerker kan indien hij het niet eens is met het standpunt, geen bericht heeft ontvangen binnen de gestelde termijn of de verlengde termijn onredelijk lang is, het vermoeden van misstand melden aan de Commissie Integriteit Overheid (CIO).

§ 6. Het inhuren en/of geven van opdrachten aan ex-medewerkers

Artikel 18

Het is het hoofd van dienst niet toegestaan ex-medewerkers van het ministerie binnen een termijn van 2 jaar na datum van ontslag, direct of via derden, anders dan door middel van een ambtelijke aanstelling, in te huren voor het verrichten werkzaamheden ten behoeve van de betreffende dienst. Hiervoor kan een uitzondering worden gemaakt als het inhuren deel uit maakt van de ontslagregeling die met deze ex-medewerker is getroffen en het een vooraf te bepalen en beperkte periode betreft, teneinde de overstap naar een nieuwe functie te vergemakkelijken.

Artikel 19

Indien een regeling, zoals bedoeld in artikel 18, is getroffen dan wordt een afschrift van de brief waarin de afspraken zijn vastgelegd ter hand gesteld aan het registratiepunt integriteit.

§ 7. De adviseur integriteit

Artikel 20

  • 1 Er is een adviseur integriteitvoor het ministerie.

  • 2 De adviseur integriteit wordt aangewezen door en rapporteert aan de secretaris-generaal.

  • 3 De aanwijzing geldt voor een periode van ten hoogste vier jaren.

Artikel 21

  • 1 De adviseur integriteit heeft tot taak:

    • a. het adviseren en voorlichten van dienstleiding en medewerkers inzake integriteitsvraagstukken;

    • b. het desgevraagd adviseren van een medewerker over de wijze waarop hij kan of moet omgaan met kennis over mogelijke integriteitsinbreuken binnen het ministerie;

    • c. het op de hoogte stellen van het bevoegd gezag en het hoofd van dienst van meldingen van een vermoeden van een misstand.

Artikel 22

De adviseur integriteit brengt jaarlijks voor 1 maart aan de secretaris-generaal een vertrouwelijk en geanonimiseerd verslag uit over het aantal malen dat hij is geraadpleegd en de onderwerpen waarover hij heeft geadviseerd in het voorgaande kalenderjaar.

§ 8. Het registratiepunt integriteit

Artikel 23

  • 1 Er is een registratiepunt integriteit.

  • 2 Het registratiepunt integriteit ressorteert onder het hoofd van de Centrale Afdeling Personeel & Organisatie.

Artikel 24

  • 1 Het registratiepunt integriteit heeft tot taak:

    • a. het verzamelen, toetsen, archiveren en registreren van meldingen en/of besluiten ten aanzien van nevenwerkzaamheden, geschenken en mogelijke afspraken met ex-medewerkers zoals bedoeld in deze regeling;

    • b. het registreren van (vermoedens van) integriteitschendingen en disciplinaire bestraffingen;

    • c. het jaarlijks verstrekken van een vertrouwelijk en geanonimiseerd overzicht van de registratie zoals bedoeld onder a. en b. aan de secretaris-generaal;

    • d. het regelmatig onder de aandacht brengen van de regelgeving bij leiding en medewerkers.

  • 2 In het overzicht, zoals bedoeld in het vorige lid onder c, zijn per dienstonderdeel in ieder geval opgenomen het aantal meldingen, eventuele trends en mogelijke conclusies en aanbevelingen.

  • 3 De secretaris-generaal kan op basis van het overzicht nadere informatie tot op persoonsniveau vragen en eventueel nader onderzoek gelasten.

§ 9. Instructie omgaan met de media

Artikel 25

Contacten met de pers over het werk lopen altijd via het Directoraat-Generaal Rijksvoorlichtingsdienst. Als de medewerker in verband met contacten met de media een dilemma ervaart van de persoonlijke integriteit ten opzichte van de loyaliteit aan het ministerie dan bespreekt hij dit met het hoofd van dienst.

§ 10. Discriminatie

Artikel 26

  • 1 Medewerkers van het ministerie gaan collegiaal met elkaar en anderen om, dat betekent ook met respect voor ieders godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, etnische achtergrond, geslacht, seksuele geaardheid of andere persoonsgebonden kenmerken en zonder onderscheid op die gronden.

  • 2 Medewerkers van het ministerie realiseren zich dat bepaalde handelingen, uitlatingen of grappen, mondeling schriftelijk, per e-mail of op andere wijze, hoewel mogelijk onbedoeld, kwetsend of discriminerend kunnen zijn.

  • 3 Iedere medewerker die in zijn of haar werksituatie ongewenst onderscheid of gedrag dat ongelijke behandeling in de hand werkt signaleert, stelt dit op adequate wijze binnen zijn of haar afdeling aan de orde, desgewenst in overleg met de leidinggevende of een vertrouwenspersoon.

  • 4 Iedere medewerker is bij het verrichten van zijn of haar werkzaamheden alert op het zich voordoen van ongewenst onderscheid of mogelijk discriminerende effecten van beleid.

  • 5 Medewerkers verlenen hun volledige medewerking bij de uitvoering van beleidsinitiatieven van het ministerie, die tot doel hebben non-discriminatie en gelijke behandeling, binnen het ministerie en in zijn algemeenheid, te bevorderen.

§ 11. Financiële belangenverstrengeling

Artikel 27

  • 1 Het is de medewerker niet toegestaan om op grond van voorkennis, waarover hij of zij uit hoofde van zijn of haar functie, beschikt persoonlijk enig economisch voordeel te halen of dat na te streven.

  • 2 Het is in strijd met de geheimhoudingsplicht om dergelijke voorkennis aan derden ter beschikking te stellen dan wel op basis hiervan aanwijzingen te geven die tot economisch voordeel voor die derden kunnen leiden.

  • 4 Het inkopen van goederen en diensten voor het ministerie dient onafhankelijk te gebeuren. De medewerker dient te voorkomen dat middelen als geschenken hem beïnvloeden bij het inkoop of inhuurproces (artikel 62 ARAR en HAFIR). Nadere afspraken zijn vastgelegd in het Gedragsprotocol Inkoop AZ.

  • 5 De medewerker zal niet deelnemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij daarvoor toestemming is verleend (artikel 62 ARAR).

§ 12. Eigendommen van AZ, e-mail en internet

Artikel 28

  • 1 De aan de medewerker door het ministerie ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen zijn bedoeld voor gebruik in de uitoefening van de functie. Het privé-gebruik van deze middelen is niet toegestaan. Uitzondering geldt voor het gebruik van telefoon, internet of e-mail voor zover dit gebruik slechts in geringe mate en incidenteel geschiedt.

  • 2 De secretaris-generaal kan ten aanzien van het gestelde in lid 1 nadere regels of gedragscodes formuleren en daarin mogelijke uitzonderingen opnemen (Gedragscode Bescherming en Beveiliging van Informatie d.d. 5 februari 2009).

§ 13. Overige bepalingen

Artikel 29

De hoofden van dienst hebben naast een voorbeeldfunctie ook zorg te dragen voor een open cultuur waarin integriteitdilemma’s worden gemeld en besproken. In het personeelsbeleid wordt expliciet aandacht geschonken aan integriteit.

§ 14. Sancties en rehabilitatie

Artikel 30

De medewerker kan bij niet-integer gedrag disciplinair worden bestraft met een of meerdere straffen als genoemd in artikel 81 van het ARAR. Het bevoegd gezag dat tot opleggen van een disciplinaire maatregel overgaat onderzoekt tevens de mogelijkheden van rehabilitatie indien niet tot ontslag wordt overgegaan. Indien er sprake is van een ambtsmisdrijf, zal er ook aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. Ook andere rechtspositiemaatregelen zijn mogelijk, zoals een ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid (anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken) of een overplaatsing in het belang van de dienst.

Den Haag, 1 februari 2010

De

Minister-President

,

Minister

van Algemene Zaken,
namens deze:
de

Secretaris-Generaal

,

R. van Zwol