Vakantiewet 1949 BES

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-10-2010 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Vakantiewet 1949 BES

I. Definities

Artikel 1

In deze wet en de naar aanleiding daarvan uitgevaardigde besluiten wordt verstaan:

onder werkgever: ieder natuurlijk of rechtspersoon, die één of meer arbeiders in dienst heeft.

Voor de toepassing van deze wet wordt voor zoveel betreft de werkgever, die arbeid in één of meer van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba doet verrichten doch daarbuiten woont of gevestigd is, diens vertegenwoordiger of agent in één of meer van deze openbare lichamen, binnen welke de arbeid wordt verricht, als zodanig aangemerkt.

De bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden niet als werkgever in de zin van dit artikel beschouwd ten aanzien van die arbeiders, die zij anders dan op burgerrechtelijke overeenkomst in hun dienst hebben.

onder arbeider: ieder, die in dienstverhouding tegen loon arbeid verricht. Voor de toepassing van deze wet worden niet als arbeiders beschouwd personen, die krachtens de bepalingen van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel BES recht hebben op vakantie, thuiswerkers en inwonende kinderen van een werkgever, die uitsluitend voor zijn rekening arbeid verrichten.

onder loon: elke uitkering in welke vorm ook, welke de arbeider als vergoeding voor zijn arbeid gedurende de voor hem geldende arbeidstijd van zijn werkgever ontvangt, uitgezonderd overwerkgelden, premiegelden en vergoedingen voor het tijdelijk verrichten van andere dan zijn gewone arbeid; voor de berekening van het loon worden medegerekend ontvangsten van derden, welke van invloed zijn op de voorwaarden der arbeidsovereenkomst.

Het loon per dag, voorzover niet op deze wijze vastgesteld, wordt berekend:

  • a. voor de arbeider voor wie een zesdaagse werkweek geldt:

    • 1. door het tussen werkgever en arbeider overeengekomen loon per uur te vermenigvuldigen met het gemiddelde aantal werkuren per week van de betrokken arbeider en het verkregen product te delen door 6;

    • 2. door het weekloon te delen door 6;

    • 3. door het maandloon te vermenigvuldigen met drie en het verkregen product te delen door 78;

  • b. voor de arbeider voor wie een vijfdaagse werkweek geldt:

    • 1. door het tussen werkgever en arbeider overeengekomen loon per uur te vermenigvuldigen met het gemiddelde aantal werkuren per week van de betrokken arbeider en het verkregen product te delen door 5;

    • 2. door het weekloon te delen door 5;

    • 3. door het maandloon te vermenigvuldigen met drie en het verkregen product te delen door 65.

II. Van de vakantie

Artikel 2

  • 1 De arbeider heeft voor ieder jaar, dat hij onafgebroken werkzaam is geweest in dienst van éénzelfde werkgever, aanspraak op vakantie gedurende tenminste driemaal het bedongen aantal werkdagen per week met behoud van het loon, dat hij tijdens zijn vakantie met werken zou hebben verdiend, met dien verstande evenwel dat de arbeider voor wie een zesdaagse werkweek geldt aanspraak heeft op vakantie van tenminste vijftien werkdagen.

  • 2 De werkgever is verplicht de arbeider op diens verzoek de in het vorige lid bedoelde vakantie te verlenen, behoudens het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 7, terwijl de arbeider verplicht is deze vakantie, ook indien ongevraagd verleend, te nemen.

  • 3 Niet als werkdagen worden aangemerkt de voor de arbeider krachtens zijn werktijdenregeling geldende rustdagen en, voor zover betreft de arbeider die niet werkzaam is krachtens een werktijdenregeling welke op grond van een regeling ter uitvoering van artikel 27 van de Arbeidswet 2000 BES werd goedgekeurd, tevens de krachtens die wet met de zondag gelijkgestelde dagen.

Artikel 3

  • 1 De aanspraak op vakantie over een afgelopen jaar vervalt, indien de arbeider gedurende dat jaar van zijn werk is weggebleven:

    • a. wegens ziekte of ongeval in totaal tenminste zes maanden;

    • b. ter voldoening aan wettelijke verplichtingen in totaal tenminste zes weken.

  • 2 Ingeval van afwezigheid van het werk zonder toestemming van de werkgever en zonder wettige reden, verliest de arbeider zijn aanspraak op een overeenkomstig deel van zijn vakantie, waarbij een gedeelte van een dag gerekend wordt als een gehele dag.

Artikel 4

  • 1 De vakantie wordt bij voorkeur onafgebroken verleend.

  • 2 Indien de arbeider het verzoekt of de werkzaamheden het wenselijk maken, kan de vakantie worden gesplitst. Tenminste de helft van de vakantie wordt echter aaneensluitend verleend.

  • 3 De beslissing omtrent het tijdstip, waarop de vakantie zal ingaan, alsmede die omtrent de tijdvakken, waarin de vakantie overigens zal worden gesplitst berust bij de werkgever. Daarbij dient, voor zover de belangen van het bedrijf en die van het overige personeel dit toelaten, zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de wensen van de arbeider.

Artikel 4a

De vergoeding van één of meer vakantiedagen mag niet in de vorm van een opslag op het loon worden uitgekeerd.

III. Van uitstel en intrekking der vakantie

Artikel 5

De werkgever kan een vakantie, waarvan het tijdstip van ingang reeds overeenkomstig artikel 4 is vastgesteld, slechts om redenen van bedrijfsbelang of op verzoek van de arbeider uitstellen en op een latere tijdstip doen ingaan.

Artikel 6

  • 1 De werkgever kan een vakantie, welke reeds is ingegaan, slechts om redenen van bedrijfsbelang of op verzoek van de arbeider intrekken en het nog niet genoten deel daarvan op een later tijdstip doen ingaan, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 2, tweede volzin.

  • 2 De dag, waarop de arbeider als gevolg van de intrekking slechts gedeeltelijk vakantie geniet, wordt niet geteld als een vakantiedag.

Artikel 7

  • 1 Indien de arbeider bij de aanvang van zijn vakantie ongeschikt is tot werken in de zin van de Wet ongevallenverzekering BES dan wel op dat tijdstip of tijdens zijn vakantie ziek is of wordt in de zin van de Wet ziekteverzekering BES, wordt de vakantie onderscheidenlijk het nog niet genoten deel daarvan, beschouwd, als te zijn ingetrokken.

  • 2 Het bepaalde in artikel 6 is voorzover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

De werkgever vergoedt de schade ter zake van eventuele reis- of verblijfkosten, welke de arbeider als onmiddellijk gevolg van uitstel der vakantie krachtens artikel 5 dan wel intrekking daarvan op grond van artikel 6 mocht lijden, tenzij het uitstel of de intrekking op verzoek van de arbeider is geschied.

IV. Van samenvoeging van en vergoeding voor niet genoten vakantie

Artikel 9

  • 1 De vakantie, waarop aanspraak is verkregen, doch welke nog niet genoten is op het tijdstip, dat een nieuwe aanspraak ontstaat, en de vakantie krachtens deze nieuwe aanspraak worden samengevoegd tot een maximum aantal werkdagen gelijk aan zesmaal het bedongen aantal werkdagen per week.

  • 2 De werkgever is verplicht de samengevoegde maximum vakantie binnen drie maanden na aanvraag te doen ingaan, terwijl de arbeider verplicht is deze vakantie ook indien ongevraagd verleend, te nemen. Voor bedrijven, waarin op basis van vierentwintig uren per dag wordt gewerkt, geldt een termijn van zes maanden.

  • 3 De samengevoegde maximum vakantie wordt onafgebroken verleend en kan niet worden uitgesteld of ingetrokken, behoudens het bepaalde in artikel 7, in welk geval het niet genoten deel daarvan ingaat de dag volgende op die van het herstel van de arbeider in de zin der desbetreffende regeling.

Artikel 10

  • 1 De werkgever betaalt de arbeider voor niet genoten vakantie, waarop bij het eindigen der dienstbetrekking aanspraak bestaat, een bedrag gelijk aan zijn in geld uitgedrukt, ten tijde van dat eindigen geldend loon over het aantal dagen der niet genoten vakantie.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het voorgaande lid en in afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 3 geacht mede aanspraak te bestaan op een evenredig aantal vakantiedagen over de periode gedurende welke de arbeider bij dezelfde werkgever onafgebroken in dienst is geweest en waarover hij geen vakantie heeft genoten. Bij de berekening van het aantal vakantiedagen wordt een gedeelte van een dag gerekend als een gehele dag.

V. Algemene bepalingen

Artikel 11

Het is de arbeider verboden gedurende een hem verleende vakantie arbeid ten behoeve van zijn werkgever of derden te verrichten.

Artikel 12

Het is de werkgever verboden de arbeider gedurende diens vakantie werkzaamheden te laten verrichten.

Artikel 14

De werkgever houdt een register bij van de per arbeider verleende en genoten vakantie; het register ligt ter inzage voor de arbeiders en de toezichthoudende personen.

Artikel 15

Alle tengevolge van deze wet opgemaakte of overgelegde stukken, verzoekschriften en beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie.

Artikel 16

  • 1 De vakantieregeling in een arbeidsovereenkomst of arbeidsreglement mag slechts ten voordele van de arbeider van het in deze wet bepaalde afwijken.

  • 2 Als niet overeengekomen wordt beschouwd iedere voorwaarde, welke erop gericht is de aanspraak op vakantie geheel of gedeeltelijk afhankelijk te doen zijn van de verlenging of wijziging der arbeidsovereenkomst dan wel van het aangaan van een andere arbeidsovereenkomst.

VA. Toezicht

Artikel 16a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaren. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen.

  • 3 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.

  • 5 Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd