Wet sociale kanstrajecten jongeren BES

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-10-2010 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m 31-12-2010

Wet sociale kanstrajecten jongeren BES

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • Onze minister: Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • jongere: een ingezetene van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, maar nog niet de leeftijd van 25 jaar;

  • deelnemer: de jongere die zich bij een uitvoerende instantie heeft ingeschreven voor het volgen van het voor hem vastgestelde kanstraject;

  • jongerenregister: het geautomatiseerde bestand, waarin de jongeren en deelnemers aan de kanstrajecten staan ingeschreven;

  • persoonsbestand: de gegevens met betrekking tot een jongere, zoals opgenomen in het jongerenregister;

  • sociale vormingsplicht: de verplichting van iedere jongere tot het volgen van een kanstraject in geval hij niet beschikt over een beroepskwalificatie niveau 1;

  • raamplan kanstrajecten: een plan als bedoeld in artikel 9;

  • kanstraject: een traject als bedoeld in artikel 10;

  • beroepskwalificatie niveau 1: het niveau van een assistent-beroepsbeoefenaar, die in staat is onder begeleiding routinematige arbeid uit te voeren, welk niveau overeenkomt met het diploma assistent opleiding of een diploma voorbereidend secundair beroepsonderwijs (vsbo).

  • oproepingsinstantie: de met de uitvoering van deze wet belaste dienst of afdeling van een openbaar lichaam, die is belast met de oproeping;

  • uitvoerende instantie: een instantie die een raamplan kanstrajecten opstelt, de kanstrajecten en de daarmee samenhangende begeleiding verzorgt en krachtens artikel 26 een bijdrage van het bestuurscollege van het desbetreffende openbaar lichaam hiervoor ontvangt;

  • Inspecteur: Inspecteur, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht.

Hoofdstuk 2. Oproeping en melding

Artikel 2

  • 1 Iedere jongere wordt binnen één maand na het bereiken van de leeftijd van 16 jaar opgeroepen door de oproepingsinstantie van het openbaar lichaam waar hij ingezetene is, om te laten bepalen of op hem de sociale vormingsplicht rust. De jongere meldt zich op het hem in de oproeping opgegeven tijdstip bij de oproepingsinstantie.

  • 2 Scholen, instellingen, andere voorzieningen en ouders zijn verplicht aan de oproepings-instantie te melden van alle leerlingen die de school zonder diploma verlaten of verlaten hebben.

Artikel 3

  • 1 De jongere op wie de sociale vormingsplicht rust, meldt zich op het hem in de oproeping opgegeven tijdstip bij de daarin opgegeven uitvoerende instantie voor een educatieve intake.

De educatieve intake heeft tot doel te onderzoeken de mate waarin de jongere beschikt over de kennis en vaardigheden voor een beroepskwalificatie niveau 1.

Hoofdstuk 3. Vrijstelling en ontheffing van de sociale vormingsplicht

Artikel 4

Onze Minister verleent de jongere vrijstelling van de sociale vormingsplicht indien:

  • a. uit bij de aanvraag verschafte gegevens en bescheiden blijkt dat de jongere op grond van lichamelijke of geestelijke onbekwaamheid nooit in staat zal zijn aan enige krachtens deze wet voor hem geldende verplichting te voldoen, of

  • b. de jongere ten minste in het bezit is van een diploma beroepsvoorbereidend onderwijs b.v.o.) variant B of D, een diploma voorbereidend secundair beroepsonderwijs (v.s.b.o.) theoretisch kadergerichte leerweg of praktisch kadergerichte leerweg, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (m.a.v.o.), hoger algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.) voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (v.w.o.) dan wel een diploma van een door Onze Minister aangewezen gelijkwaardige, erkende opleiding.

Artikel 5

Onze Minister verleent op verzoek van de jongere ontheffing van het volgen van een kanstraject:

  • a. wegens vervulling van de werkelijke dienst, bedoeld in artikel 1 van de Dienstplichtwet BES;

  • b. indien hij een opleiding volgt aan:

    • een dagschool, avondschool of dag-avondschool voor voorbereidend wetenschappelijke onderwijs (v.w.o.), hoger algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.), of voorbereidend secundair beroepsonderwijs (v.s.b.o);

    • een door Onze Minister aangewezen instelling;

  • c. indien hij op grond van lichamelijke of geestelijke onbekwaamheid tijdelijk niet in staat is aan enige bij deze wet gestelde verplichting te voldoen;

  • d. indien hij wegens persoonlijke omstandigheden tijdelijk niet in staat is aan enige bij deze wet gestelde verplichting te voldoen.

Artikel 6

  • 1 Een aanvraag tot vrijstelling of ontheffing als bedoeld in de artikelen 4 en 5 wordt ingediend bij de oproepingsinstantie door middel van een formulier waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.

  • 2 De jongere verschaft bij de aanvraag de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3 Onze Minister vermeldt in zijn besluit tot ontheffing de duur van de ontheffing. De duur van een ontheffing bedraagt per keer ten hoogste een jaar. Ontheffing wegens vervulling van de werkelijke dienst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, wordt verleend voor zolang de betrokken jongere de werkelijke dienst vervult.

  • 4 Op een aanvraag tot vrijstelling of ontheffing wordt beslist binnen dertig dagen na indiening. Indien binnen deze termijn geen beslissing is genomen, wordt de aanvraag geacht te zijn ingewilligd en wordt aan de aanvrager op diens verzoek een besluit van die strekking afgegeven of toegezonden.

  • 5 Zolang niet op de aanvraag tot vrijstelling of ontheffing, bedoeld in artikel 5, eerste lid, is beslist, is de verplichting tot het volgen van een kanstraject als bedoeld in artikel 10 opgeschort.

  • 6 Een ontheffing kan onder voorwaarden en beperkingen worden verleend.

Hoofdstuk 4. Jongerenregister

Artikel 7

  • 1 In elk openbaar lichaam wordt een jongerenregister gehouden.

  • 2 De beheerder van het jongerenregister is de oproepingsinstantie.

  • 3 Elke jongere die door de oproepingsinstantie wordt opgeroepen, wordt ingeschreven in het jongerenregister. Bij de melding dient de jongere zijn identiteitsbewijs of een ander geldig legitimatiebewijs te tonen.

  • 4 Het jongerenregister dient op verzoek van de jongere een afschrift te geven van de over hem geregistreerde gegevens.

  • 5 In het jongerenregister worden de volgende gegevens opgenomen:

    • a. bij oproeping en vrijstelling of ontheffing: alle gegevens conform een formulier, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld;

    • b. aanvragen voor vrijstelling alsmede de verstrekte vrijstelling alsmede de duur daarvan;

    • c. aanvragen voor ontheffing en de verstrekte ontheffingen alsmede de duur daarvan;

    • d. uitgegane uitnodigingen voor een educatieve intake als bedoeld in artikel 2, en de resultaten daarvan;

    • e. het kanstraject, de daarvan deel uitmakende modules die de jongere moet volgen en de wijzigingen daarin;

    • f. de door de deelnemer met succes afgeronde modules;

    • g. het behalen van het in artikel 12 bedoelde certificaat;

    • h. de ingevolge artikel 3 geregistreerde gegevens;

    • i. gegevens omtrent de toepassing van artikel 19 op de jongere.

  • 6 De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, worden in het persoonsbestand van de onder-scheiden jongeren opgenomen.

  • 7 De bij de aanmelding verstrekte gegevens worden door de beheerder van het jongeren-register vergeleken met:

    • a. de gegevens van de leerlingenadministratie, ter vaststelling of de verstrekte gegevens met betrekking tot deelname aan het onderwijs juist zijn; en

    • b. de basisadministratie persoonsgegevens van het openbaar lichaam waar de jongere ingezetene is, ter vaststelling of alle in de basisadministratie opgenomen jongeren, zijn opgeroepen.

  • 8 Elk kwartaal wordt het jongerenregister door de beheerder van het register bijgewerkt door vergelijking met de gegevens van de leerlingenadministratie en de basisadministratie persoonsgegevens, bedoeld in het zevende lid, en door opgave van jongeren respectievelijk van uitvoerende instanties.

Artikel 8

  • 1 De in het jongerenregister opgenomen gegevens worden uitsluitend gebruikt voor de uitvoering, handhaving en evaluatie van deze wet en zijn als zodanig uitsluitend toegankelijk voor de uitvoerende instantie en de in artikel 14 genoemde personen, voor zover deze gegevens redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak.

  • 2 De beheerder van het jongerenregister draagt zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van het register tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

  • 3 Onze Minister stelt voor het jongerenregister een reglement vast. Het reglement bevat in elk geval een duidelijke regeling van de volgende onderwerpen:

    • a. het doel van de registratie;

    • b. de categorieën van personen over wie gegevens in het register worden opgenomen;

    • c. de soorten van gegevens die in de registratie worden opgenomen, en de wijze waarop deze worden verkregen;

    • d. de gevallen waarin opgenomen gegevens worden verwijderd;

    • e. de categorieën van personen of instanties, waaraan gegevens uit de registratie worden verstrekt;

    • f. de rechtstreekse toegang tot de registratie;

    • g. de wijze waarop geregistreerde personen kennisneming en verbetering van de over hen opgenomen gegevens kunnen verkrijgen;

    • h. de wijze waarop geregistreerde personen mededeling van verstrekking van hen betreffende gegevens kunnen verkrijgen;

    • i. de hoofdlijnen van het beheer van de registratie.

  • 4 Het reglement alsmede wijziging en intrekking daarvan wordt in de Staatscourant bekendgemaakt en voor een ieder ter inzage gelegd bij de uitvoerende instantie.

Hoofdstuk 5. Vaststelling raamplan kanstrajecten

Artikel 9

  • 1 De uitvoerende instantie stelt een raamplan kanstrajecten op. Het raamplan kanstrajecten omvat tenminste:

    • a. de vormings- en scholingsdoelen en de bijbehorende begin- en eindtermen;

    • b. de modules en deelmodules;

    • c. de inhoud, duur, de mogelijke kanstrajecten en praktijkonderdelen;

    • d. de momenten en de wijze waarop de toetsen worden afgenomen;

    • e. de termijn waarbinnen de resultaten van de toetsen bekend worden gemaakt aan de jongere;

    • f. de instructietaal;

    • g. de kwalificatie van de docenten, trajectbegeleiders en praktijkbegeleiders;

    • h. de aard en intensiteit van de begeleiding van de jongere in de verschillende kanstrajecten;

    • i. de wijze waarop het bedrijfsleven betrokken is bij de inhoud van kanstrajecten in de vorm van leerwerktrajecten en bijdraagt met stage- of praktijkplaatsen;

    • j. de periode gedurende welke het raamplan kanstrajecten van kracht is.

  • 2 Het raamplan kanstrajecten wordt voor goedkeuring aan het bestuurscollege voorgelegd.

  • 3 Op een aanvraag tot goedkeuring van een raamplan kanstrajecten neemt het bestuurscollege een beslissing binnen 60 dagen na indiening.

Hoofdstuk 6. Kanstraject

Artikel 10

  • 1 Op grond van de resultaten van de educatieve intake, bedoeld in artikel 3, stelt de uitvoerende instantie een op zijn individuele situatie afgestemd kanstraject voor de jongere vast.

  • 2 Het kanstraject bestaat uit een of meerdere modulen die samengesteld zijn met het oog op:

    • a. de persoonlijke ontplooiing;

    • b. het leggen van een brede basis van algemene kennis en algemene en sociale vaardigheden;

    • c. het leggen van een basis voor de bereidheid tot voortdurende persoonlijke ontwikkeling en uitbreiding van beroepsvaardigheden («lifelong learning»);

    • d. het ontwikkelen van de nodige attitudes en vaardigheden om zich in een werkkring te kunnen handhaven («employability»);

    • e. het doen beschikken over een beroepskwalificatie niveau 1;

    • f. het aanbieden van een basispakket bestaande uit Papiamentu en/of Engels, Nederlands, Spaans en computervaardigheden.

  • 3 Het kanstraject heeft een totale duur van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaar.

  • 4 Het kanstraject kan worden gewijzigd op grond van wijzigingen in de gegevens zoals die op het in artikel 2 bedoelde aanmeldingsformulier door de jongere zijn verstrekt.

Artikel 11

De jongere is verplicht aanwezig en verleent zijn medewerking aan alle onderdelen van het voor hem vastgestelde kanstraject en de daarmee samenhangende begeleiding.

Artikel 12

Nadat de deelnemer alle modules van het voor hem vastgestelde dan wel gewijzigde kanstraject met succes heeft afgerond, ontvangt hij een certificaat of een diploma, afhankelijk van de aard van het traject.

Hoofdstuk 7. Geheimhoudingsplicht

Artikel 13

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Hoofdstuk 9. Administratieve boeten

Artikel 19

  • 2 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden waarin de jongere verkeert en de mate van verwijtbaarheid.

  • 3 De boete kan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk worden opgelegd.

  • 4 Het opleggen van een voorwaardelijke boete geschiedt steeds onder de algemene voorwaarde dat de betrokkene zich voor het einde van de proeftijd, die op ten hoogste twee jaar gesteld kan worden, niet gedraagt op de in het eerste lid bedoelde wijze.

  • 5 Bij het opleggen van een voorwaardelijke boete kunnen voorts bijzondere voorwaarden worden gesteld, onder meer inzake het tijdstip van het zich alsnog melden bij de oproepingsinstantie of de uitvoerende instantie, het gedrag van betrokkene gedurende de proeftijd en storting door betrokkene van een waarborgsom.

  • 6 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt een jaar nadat de overtreding is begaan.

  • 7 De hoogte van de administratieve boete, bedoeld in het eerste lid, is:

    indien het feit, bedoeld in het eerste lid, voor de eerste keer wordt gepleegd: tenminste USD 14 en ten hoogste USD 280;

    in geval van het herhaald plegen van het feit, bedoeld in het eerste lid: tenminste USD 56 en ten hoogste USD 1400.

  • 8 De administratieve boeten komen ten goede van de uitvoering van deze wet.

Artikel 20

  • 1 Indien het bestuurscollege voornemens is een administratieve boete op te leggen, geeft hij daarvan kennis aan de jongere, onder vermelding van het feit terzake waarvan het voornemen bestaat en van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 Voordat de boete wordt opgelegd, stelt het bestuurscollege de jongere in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen. Hij kan zich daarbij doen bijstaan door een raadspersoon.

Hoofdstuk 10. Strafbepalingen

Artikel 21

  • 1 Hij, die zich gedraagt in strijd met de artikelen 2, eerste lid, tweede volzin, 3, eerste lid, of 11 wordt gestraft:

    • a. indien het feit voor de eerste keer wordt gepleegd: met hechtenis van ten hoogste 10 dagen, een geldboete van ten hoogste USD 560 of met beide straffen.

    • b. in geval van het herhaald plegen van het feit, bedoeld in het eerste lid: met hechtenis van ten hoogste twee maanden, een geldboete van ten hoogste USD 2.800 of met beide straffen.

  • 2 De in het eerste lid strafbaar gesteld feiten zijn overtredingen.

  • 3 Strafrechtelijke vervolging ter zake van een in het eerste lid genoemd strafbaar feit is niet mogelijk zolang geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 19.

Artikel 22

  • 1 Hij, die zich gedraagt in strijd met artikel 13 wordt gestraft met:

    • a. indien hij het feit opzettelijk heeft gepleegd: hechtenis van ten hoogste zes maanden, een geldboete van ten hoogste USD 8.400 of met beide straffen.

    • b. in de overige gevallen: een hechtenis van ten hoogste drie maanden, een geldboete van ten hoogste USD 4.200 of beide straffen.

  • 2 De in het eerste lid, onder a, strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. De in het eerste lid, onder b, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

  • 3 Geen vervolging wordt ingesteld dan op klachten van degene te wiens aanzien de geheimhouding geschonden is.

Artikel 23

Hij die op grond van de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken en daarbij opzettelijk een valse opgave doet dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, een geldboete van ten hoogste USD 8.400 of met beide straffen. Het in de eerste volzin strafbaar gestelde feit is een misdrijf.

Artikel 24

Hij die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk een opgave doet in strijd met de waarheid, zulks met het oogmerk om de verlening van vrijstelling of ontheffing van de sociale vormingsplicht te verkrijgen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, een geldboete van ten hoogste USD 8.400 of met beide straffen. Het in de eerste volzin strafbaar gestelde feit is een misdrijf.

Hoofdstuk 11. Kanstrajecttoelage

Artikel 25

  • 1 Een jongere die deelneemt aan een kanstraject als bedoeld in artikel 10, komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de noodzakelijk te maken onkosten voor vervoer, kleding en schoeisel, verzorging, en een ziektekostenverzekering, van gemiddeld USD 280 per maand en voor kinderopvang maximaal USD 56 per maand. Daartoe dient hij een aanvraag in bij de oproepingsinstantie, met gebruikmaking van het formulier volgens het model dat door Onze Minister wordt vastgesteld.

  • 2 De oproepingsinstantie neemt binnen 4 weken een besluit en stelt de jongere daarvan schriftelijk op de hoogte.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld op welke wijze de tegemoetkoming in de in het eerste lid bedoelde onkosten wordt berekend.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan op verzoek van het bestuurscollege van een openbaar lichaam voor het betreffende openbaar lichaam een hoger bedrag dan dat genoemd in het eerste lid, worden vastgesteld.

Hoofdstuk 12. Bekostiging raamplan kanstrajecten

Artikel 26

  • 1 De aan de uitvoering van een raamplan kanstrajecten verbonden kosten en toelagen komen voor 95% ten laste van Onze Minister en voor 5% ten laste van het openbaar lichaam waar uitvoering wordt gegeven aan een raamplan kanstrajecten.

  • 2 Het raamplan kanstrajecten kan slechts verzorgd worden door een rechtspersoon die in aanmerking komt voor bekostiging hiervan uit de openbare kas.

  • 3 Een aanvraag voor bekostiging van een raamplan kanstrajecten wordt ingediend bij het bestuurscollege. Binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek geeft het bestuurscollege hierover advies aan de eilandsraad.

  • 4 Indien er geen of onvoldoende aanvragen als bedoeld in het derde lid, worden ingediend, waardoor er een tekort aan kanstrajectplaatsen dreigt te ontstaan of waardoor er onvoldoende differentiatie is in het aangeboden raamplan kanstrajecten, kan het bestuurscollege een aanbesteding houden.

  • 5 Binnen vier maanden na ontvangst van het advies, bedoeld in het derde lid, neemt de eilandsraad een beslissing op de aanvraag.

  • 6 De eilandsraad stelt de aanvrager in kennis van zijn met redenen omkleed besluit. Bij inwilliging van de aanvraag vermeldt het besluit in ieder geval de datum waarop de eilandsraad voornemens is de bekostiging uit de openbare kas te doen ingaan.

  • 7 Het bestuurscollege sluit met de uitvoerende instantie een overeenkomst voor de bekostiging overeenkomstig artikel 27, derde lid.

Artikel 27

  • 1 De bijdrage aan een uitvoerende instantie ten behoeve van een raamplan kanstrajecten wordt berekend op grondslag van:

    • a. een overzicht van jongeren die deelnemen aan een kanstraject, waarbij in ieder geval vermeld is naam, voornaam, adres, telefoon- en persoonsnummer (ID), gevolgde en voltooide opleiding, en kanstraject waaraan de jongere deelneemt;

    • b. een normbedrag per jongere.

  • 2 Het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt maandelijks door de uitvoerende instanties verstrekt aan de beheerder van het jongerenregister, bedoeld in artikel 8, tweede lid.

  • 3 De uitvoerende instantie ontvangt bij de aanvang van de uitvoering van het raamplan kanstrajecten per deelnemer 50% van het normbedrag en wanneer de deelnemer aan het kanstraject voor meer dan 80% heeft deelgenomen nog eens 30%. Indien de deelnemer het kanstraject met succes afrondt, ontvangt de uitvoerende instantie de resterende 20%.

Artikel 28

  • 1 Bij een met redenen omklede aanvraag, met inachtneming van de artikelen 26 en 27, verzoekt het betrokken bestuurscollege Onze Minister het ingevolge artikel 27, eerste lid, ten laste van het Rijk komende deel in de kosten en kostenvergoedingen ten laste te brengen van ’s Rijks kas. Bij beschikking wordt binnen één maand na de datum van ontvangst omtrent deze aanvraag beslist.

  • 2 Indien een openbaar lichaam kan aantonen dat het niet in staat is het in artikel 26, eerste lid, genoemde, ten laste van hem komende deel in de kosten en onkostenvergoedingen geheel of gedeeltelijk te dragen, kan het betrokken bestuurscollege bij een met redenen omklede aanvraag Onze Minister verzoeken dat deel geheel of gedeeltelijk ten laste te brengen van ’s Rijks kas.

Artikel 29

  • 1 De uitvoerende instantie zendt jaarlijks binnen drie maanden na afloop van het jaar waarvoor een bijdrage uit de openbare kas is verstrekt in de kosten van de uitvoering van het raamplan kanstrajecten, aan het betrokken bestuurscollege en Onze Minister een schriftelijk verslag over de uitgevoerde kanstrajecten.

  • 2 De met het beheer van het jongerenregister belaste instantie zendt binnen drie maanden na de opzet van het jongerenregister een schriftelijk verslag aan het bestuurscollege en Onze Minister over het functioneren van het register.

Artikel 30

  • 1 De uitvoerende instantie dient bij het bestuurscollege vóór 1 maart volgend op het jaar waarvoor een bijdrage uit de openbare kas is verkregen, een financiële verantwoording in waaruit blijkt:

    • a. dat de bijdrage rechtmatig is aangewend;

    • b. of, en zo ja op welke wijze, ten aanzien van het voorafgaande jaar, gebruik is gemaakt van de verstrekte bijdrage.

  • 2 Het bestuurscollege dient bij Onze Minister vóór 1 mei volgend op het jaar waarvoor een bijdrage uit de ’s Rijks kas is verkregen, een financiële verantwoording in waaruit blijkt:

    • a. dat de bijdrage rechtmatig is aangewend;

    • b. of, en zo ja op welke wijze, ten aanzien van het voorafgaande jaar, gebruik is gemaakt van de verstrekte bijdrage.

  • 3 De financiële verantwoording wordt ingericht volgens door Onze Minister gegeven richtlijnen.

  • 4 Het verslag, waarin de financiële verantwoording zoals bedoeld in het eerste en tweede lid is vervat, wordt, vergezeld van een verklaring van deskundige als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel BES. Aan Onze Minister wordt op diens verzoek inzicht gegeven in de gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen, en in de rapporten van bedoelde deskundige.

Artikel 31

De eilandsraad kan op voorstel van het bestuurscollege de vastgestelde bijdrage binnen een periode van vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop het verzoek tot bekostiging was ingewilligd intrekken of ten nadele van de uitvoerende instantie wijzigen:

  • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de eilandsraad bij de vaststelling van de bijdrage redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager zou zijn vastgesteld;

  • b. indien de vaststelling van de bijdrage onjuist was en de uitvoerende instantie dit wist of behoorde te weten;

  • c. indien de uitvoerende instantie na de vaststelling van de bijdrage niet heeft voldaan aan het bepaalde in deze wet.

Artikel 32

Onze Minister kan de vastgestelde rijksbijdrage aan een openbaar lichaam binnen een periode van vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop het verzoek tot bekostiging was ingewilligd intrekken of ten nadele van een openbaar lichaam wijzigen:

  • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de vaststelling van de bijdrage redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager zou zijn vastgesteld;

  • b. indien de vaststelling van de bijdrage onjuist was en het openbaar lichaam dit wist of behoorde te weten;

  • c. indien het openbaar lichaam na de vaststelling van de landsbijdrage niet heeft voldaan aan het bepaalde in deze wet.

Artikel 33

  • 1 Bij het geheel of gedeeltelijk intrekken van de bijdrage op grond van artikel 32 besluit Onze Minister tot:

    • a. het onmiddellijk terugvorderen van de middelen bij het desbetreffende openbaar lichaam, of

    • b. het verrekenen van de middelen met de bijdrage aan het desbetreffende openbaar lichaam van het daarop volgende jaar.

  • 2 Het openbaar lichaam is verplicht binnen vier weken na een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, over te gaan tot betaling. Indien betaling uitblijft, is het openbaar lichaam zonder aanmaning of rechterlijke tussenkomst wettelijke rente verschuldigd.

Hoofdstuk 13. Rapportage en evaluatie

Artikel 34

  • 1 Binnen vier weken na afloop van een kwartaal brengt een oproepingsinstantie verslag uit aan de het bestuurscollege en Onze Minister over het aantal meldingen, oproepingen en toegekende en afgewezen aanvragen voor onkostenvergoeding. Van oproepingen waaraan niet tijdig gehoor is gegeven stelt de oproepingsinstantie het bestuurscollege in kennis binnen twee weken na afloop van de termijn waarbinnen de jongere gehoor had moeten geven aan de oproeping.

  • 2 Binnen vier weken na afloop van elk kwartaal brengt een uitvoerende instantie verslag uit aan de het bestuurscollege en Onze Minister over het aantal afgenomen educatieve intakes, het aantal deelnemers, de mate waarin de deelnemers conform het kanstraject vorderen, het aantal deelnemers dat een kanstraject met goed gevolg heeft voltooid en het aantal jongeren dat vertrokken is.

Hoofdstuk 14. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 36

Onze Minister verleent aan een ieder aan wie geen kanstraject kan worden aangeboden ontheffing van de verplichting tot het volgen van een kanstraject.

Artikel 37

De jongere die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Landsverordening sociale vormingsplicht de leeftijd van 16 jaar en één maand reeds heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 25 jaar wordt binnen één maand na bedoeld tijdstip door de oproepingsinstantie van het openbaar lichaam waarvan hij ingezetene is opgeroepen.

Artikel 38

  • 1 Een in deze wet gestelde termijn die op zaterdag, zondag of een feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of feestdag is.

  • 2 Artikel 5, tweede lid, van de Regeling ambtenarenrechtspraak (P.B.1951, no. 134) is van overeenkomstige toepassing. Een feestdag is eveneens iedere dag die daarenboven door het bestuurscollege als zodanig wordt aangewezen.