Regeling maritieme radiocommunicatie examens BES

Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2016 en zichtdatum 21-09-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Regeling maritieme radiocommunicatie examens BES

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Aanmelding

Artikel 3

  • 1 De voorzitter stelt de plaats, de datum en het tijdstip van de examens vast. Van de wijze van aanmelding wordt mededeling gedaan in de plaatselijke media.

  • 3 De vergoedingen bedoeld in het tweede lid worden niet terugbetaald indien een kandidaat zich terugtrekt dan wel niet op het examen verschijnt.

Categorieën examens

Artikel 4

  • 1 De volgende examens worden afgenomen:

    • a. het examen algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie;

    • b. het examen beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie;

    • c. het examen VHF marifonie certificaat.

  • 2 De in het eerste lid genoemde examens zijn in overeenstemming met de geldende internationaal voorgeschreven exameneisen.

  • 3 Het eerste lid genoemde examens bestaan uit de volgende onderdelen:

    • a. voorschriften met betrekking tot de maritieme radiocommunicatie;

    • b. procedures met betrekking tot de maritieme radiocommunicatie procedures;

    • c. techniek;

    • d. engels;

    • e. aardrijkskunde.

  • 4 Het examen VHF marifonie, bestaat uit de stof voor het examen beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie met uitzondering van de examenmodule ‘Global Maritime Distress and Safety System’ (GMDSS).

  • 5 De houder van het VHF marifonie certificaat ontleent aan het desbetreffende certificaat slechts de bevoegdheid een VHF marifonie installatie te bedienen die binnen het bereik van een kuststation en kustwachtpost van een openbaar lichaam hun vaar- en werkgebied hebben.

  • 6 De stof voor de in het eerste lid bedoelde examens is omschreven in de bij deze regeling behorende bijlagen 1, 2 en 3.

Het examen

Artikel 5

  • 1 Desgevraagd legitimeert de kandidaat zich overeenkomstig de door de voorzitter gegeven voorschriften.

  • 2 Door of vanwege de voorzitter wordt de kandidaat voor de aanvang van het examen in kennis gesteld van de regels van het examen.

  • 3 Door of vanwege de voorzitter gegeven aanwijzingen met betrekking tot het examen dienen door de kandidaat te worden opgevolgd.

  • 4 Het schriftelijk examen wordt in beginsel in groepsverband afgenomen.

Artikel 6

  • 1 De examenonderdelen voorschriften, maritieme radiocommunicatie procedures, techniek, aardrijkskunde en engels worden schriftelijk afgenomen. Het examen heeft een tijdsduur van ten minste één uur en ten hoogste twee uur per onderdeel.

  • 2 Het examen maritieme radiocommunicatie procedures bevat tevens het onderdeel praktische bediening van radiocommunicatie apparatuur.

  • 3 Tijdens het examen zijn ten minste 2 leden van de commissie aanwezig.

Artikel 7

  • 1 Indien een kandidaat zich ten aanzien van het examen aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt en dit voor of tijdens het examen wordt ontdekt, ontzegt de voorzitter hem van deelneming of verdere deelneming aan het examen.

  • 2 Indien een kandidaat in enig ander opzicht in strijd met dit reglement heeft gehandeld en dit voor of tijdens het examen wordt ontdekt, kan de voorzitter hem de deelneming of de verdere deelneming aan het examen ontzeggen.

  • 3 Indien bedrog of een andere onregelmatigheid eerst na afloop van het examen wordt ontdekt, kan de voorzitter het examen van de kandidaat die zich hieraan heeft schuldig gemaakt, ongeldig verklaren.

  • 4 Indien buiten de in het derde lid genoemde gevallen het examen niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden kan de voorzitter besluiten dat het examen geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt afgenomen.

Het bijzonder examen

Artikel 8

  • 1 In afwijking van de artikelen 5 en 6 kan de voorzitter, op verzoek van de kandidaat, besluiten het examen op andere wijze af te doen nemen, indien:

    • a. de gezondheidstoestand van een kandidaat het afnemen van het examen op de wijze, bedoeld in artikel 4, niet toelaat. De kandidaat dient daartoe bij het verzoek een medische indicatie te overleggen;

    • b. een kandidaat gedurende lange periode buiten het grondgebied van een openbaar lichaam verblijft;

    • c. een kandidaat onvoldoende de Nederlandse of de Engelse taal beheerst.

  • 2 Het examen wordt in een zodanig geval afgenomen door twee leden van de commissie.

Ontheffing

Artikel 9

De voorzitter kan geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van een der examens bedoeld in artikel 4, eerste lid, indien een kandidaat is geslaagd voor een ander examen, welke is afgenomen door een bevoegde autoriteit en dat naar het oordeel van de commissie gelijkwaardig is aan een der examens bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Uitslag van het examen

Artikel 10

  • 1 Een kandidaat wordt binnen 30 dagen na het afleggen van het examen door de commissie van de uitslag in kennis gesteld.

  • 2 Indien het examen met goed gevolg is afgelegd, ontvangt de kandidaat een certificaat.

  • 3 Over de uitslag van het examen, alsmede de inhoud van de vraagstukken wordt niet gecorrespondeerd.

Beroep

Artikel 12

  • 1 Tegen de uitslag van het examen staat geen beroep open.

  • 2 Tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 7, kan de kandidaat binnen 30 dagen in beroep gaan bij de Minister van Economische Zaken. Het beroep dient schriftelijk en met redenen omkleed te worden ingediend.

Bijlage 1. behorende bij de Regeling maritieme radiocommunicatie examens BES

Algemene toelichting:

De in het examenprogramma gebruikte gradaties hebben de volgende betekenis:

Kennis: het weten en begrijpen van de hoofdzaken;

Grondige kennis: het weten en begrijpen van de stof tot in bijzonderheden;

Vaardigheden: blijk geven de vereiste handelingen te kunnen uitvoeren.

Examenprogramma voor het behalen van het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie:

Het examenprogramma voor het behalen van het Algemeen Certificaat bestaat uit vijf onderdelen:

  • 1. Voorschriften met betrekking tot de maritieme radiocommunicatie;

  • 2. Procedures met betrekking tot de maritieme radiocommunicatie;

  • 3. Techniek;

  • 4. Engels;

  • 5. Aardrijkskunde.

VOORSCHRIFTEN EN PROCEDURES:

De kandidaat dient kennis te hebben van:

  • 1. Het doel van:

  • 2. De internationale bepalingen met betrekking tot het Global Maritime Distress and Safety System (GMDSS).

  • 3. De INMARSAT voorschriften (INMARSAT User's Handbooks).

  • 4. De bevoegdheden verbonden aan het bezit van het Algemeen Certificaat Maritieme Radio-communicatie.

  • 5. De bepalingen uit de Schepenwet en het Schepenbesluit 2004 en de daarbij behorende bijlage(n) die handelen over:

    • a. Uitrusting van schepen in de zeegebieden Al t/m A4;

    • b. Luisterdienst;

    • c. De aanwezigheid van bevoegde radiooperators;

    • d. Het veiligheidscertificaat (VC), Radiodagboek, geïntegreerd scheepsdagboek en het peilingboekje;

    • e. De eisen die aan het radiostation worden gesteld;

    • f. Verplichte reserve-onderdelen.

  • 6. De bepalingen uit de Reglementen van het Internationaal Verdrag betreffende de Verreberichtgeving en de Wet telecommunicatievoorzieningen BES, die handelen over:

    • a. De machtiging voor zendinrichtingen voor de scheepvaart;

    • b. De bij de machtiging behorende voorschriften en beperkingen;

    • c. Geheimhouding;

    • d. Bevoegdheden en verplichtingen van de gezagvoerder en de radiooperator met betrekking tot de uitvoering van de radiocommunicatiedienst;

    • e. Stuiting van telegrammen, telexberichten en gesprekken;

    • f. Beproevingen;

    • g. Overbodige uitzendingen, gespreksdiscipline;

    • h. Het internationale naamsein, of roepnamen en overige identificatiemogelijkheden;

    • i. Documenten die bij de radiocommunicatieinstallatie aanwezig moeten zijn.

  • 7. Het doel en het gebruik van het Handboek algemene maritieme radiocommunicatie.

  • 8. Documenten met betrekking tot operationele communicatieprocedures, zoals het Internationaal Seinboek en het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR).

  • 9. De voorschriften met betrekking tot spraakversleutelapparatuur (Scrambler).

Maritieme radiocommunicatieprocedures

Algemeen:

De kandidaat dient grondige kennis te hebben van:

  • 1. De communicatiemogelijkheden binnen het GMDSS.

  • 2. De indeling van de zeeën in de zeegebieden A1 t/m A4.

  • 3. De satelliet bedekkingsgebieden.

  • 4. Navigatie en meteorologische waarschuwingssystemen.

  • 5. De Search and Rescue (SAR).

  • 6. Het gebruik van het internationale spellingsalphabet.

Nood, Spoed en Veiligheidsverkeer:

De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheid te hebben met betrekking tot:

  • 1. Doel en werking van het GMDSS en de verschillende GMDSSsubsystemen.

  • 2. Het selecteren van het(de) meest geschikte communicatiemiddel(en) en de daarmee verband houdende routering van de berichtgeving.

  • 3. Het tot stand brengen van de gewenste telex en/of telefoonverbinding.

  • 4. Het afhandelen van nood, spoed en veiligheidsverkeer.

  • 5. Het gebruik van noodalarmering, alarmseinen en seinen voor belangrijke navigatieberichten.

  • 6. Het snel kunnen opzoeken, of beschikbaar hebben en gebruiken van de noodfrequenties in de VHF-, MF- en HF banden.

  • 7. De verschillende rapportagesystemen, zoals bijvoorbeeld Automated Mutual assistance Vessel Rescue Systeem(AMVER).

  • 8. Veiligheidsberichtgeving door middel van Navigation Telex (Navtex), Enhanced Group Calling (EGC) en Digital Selective Calling (DSC).

  • 9. Opstelling aan boord en gebruik van noodradiobakens, Emergency Position Indicating Radiobacons (EPIRB's) en Search and Rescue Radio Transponder (SART).

Openbaar verkeer:

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

  • 1. De afwikkeling van openbaar verkeer via kuststations en grondstation:

    • a. De wijze van oproepen per radiotelefonie, het starten van radiotelex verbindingen en het juiste gebruik van de frequenties in de VHF, MF en HF banden;

    • b. Overgaan naar nationale of internationale werkfrequenties.

  • 2. Het opstellen, overbrengen en opnemen van radiotelegrammen, telex en telefoonberichten.

  • 3. Het aan boord afhandelen van radiotelefoongesprekken via kuststations en grondstations.

  • 4. De woordentelling bij telegrammen.

  • 5. Het bestaan van dienstaanwijzingen bij telegrammen en bijzondere diensten bij radiotele-foongesprekken.

  • 6. De wijze van prijsberekening van radiotelegrammen, telefoon en telexgesprekken via kuststations en grondstations.

  • 7. De te gebruiken munteenheid in het nationale en internationale openbaar verkeer. Het gebruik van de Accounting Authority Identification Code (AAIC).

  • 8. De wijze waarop vanaf de wal via een kuststation of een grondstation een contact met een schip tot stand kan komen.

  • 9. Het volgen van radiotelefonie en radiotelex verkeerslijsten van kuststations. (SEL)FEC en/of ARQ skeds met kuststations.

  • 10. Het TR geven aan de belanghebbende kuststations, in het bijzonder bij het binnenlopen en verlaten van een haven.

  • 11. Het op juiste wijze gebruiken van diverse handboeken, zoals bijvoorbeeld INMARSAT user's Handbooks.

  • 12. De behandeling van radiomedische adviezen.

Onderling (intership) en havenverkeer:

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

  • 1. Het gebruik van de nationale en internationale intership frequenties in de VHF, MF en HF-banden.

  • 2. Het gebruik van de VHF radiotelefonie (Marifoon) kanalen voor havenverkeer (port operations).

  • 3. Het gebruik van satellietverbindingen.

TECHNIEK:

Algemeen

De kandidaat dient kennis te hebben van:

  • 1. De wet van Ohm, geleiders, isolatoren, kortsluiting, smelt veiligheden, uitwendige stoorvelden, capaciteit, radiofrequente en audiofrequente trillingen.

  • 2. De voortplanting van de radiofrequente golven in de diverse frequentiebanden.

  • 3. Het verband tussen golflengte en frequentie.

  • 4. Het principe van EZBuitzendingen en klassen van uitzending.

  • 5. De begrippen ‘assigned frequency’ en ‘carrier frequency’.

  • 6. De opstelling van antennes.

  • 7. Simplex, duplex en semiduplex werken.

  • 8. Het verschil tussen telex en radiotelex.

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

Het gebruik van de in de apparatuur ingebouwde testmogelijkheden:

  • 1. Het aan de hand van een gebruikershandleiding localiseren en repareren van eenvoudige defecten.

  • 2. Het rapporteren van defecten ten behoeve van reparatie aan de wal.

Apparatuur:

De kandidaat dient kennis en vaardigheden te hebben van:

EZBzenders/ontvangers:

  • 1. De bediening van de EZBzender.

  • 2. Het moduleren en het controleren van de modulatie.

  • 3. De begrippen gevoeligheid, selectiviteit en bandbreedte.

Digital Selective Calling (DSC)-modem:

De bediening in combinatie met de relevante radioapparatuur.

Radiotelex-modem:

De bediening in combinatie met de relevante radio-apparatuur.

Satelliet-communicatie-apparatuur:

  • 1. De bediening van een Ship Earth Station(SES).

  • 2. Het verschil in de toepassingsmogelijkheden van Inmarsat A, B en C.

VHF radiotelefonie installaties:

  • 1. De bediening.

Radartransponders (SART): (Search and Rescue Radar Transponder)

  • 1. Doel en werking.

Overige apparatuur:

  • 1. Luistersterwachtontvanger voor 2182 kHz (vervalt per 1 februari 1999).

  • 2. Alarmseingever voor 2182 kHz (vervalt per 1 februari 1999).

  • 3. EPIRB.

  • 4. Navtex.

Bediening van de installaties.

Voeding:

  • 1. Het gebruik van de hoofd en noodkrachtbron van het schip.

  • 2. Het gebruik van de reservekrachtbron van de radioinstallatie.

  • 3. Soort, werking, capaciteit en gevaren van een accubatterij.

  • 4. Serie en parallelschakeling van accubatterijen.

  • 5. Laadinrichting, gebufferd en automatisch laden.

  • 6. Opslaan, opstellen, samenstellen en het onderhoud van accubatterijen.

  • 7. Het gebruik van de zuurweger.

ENGELS

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheid te hebben met betrekking tot:

  • 1. De gesproken en geschreven Engelse taal voor zover van belang voor een adequate uitwisseling van berichten ten behoeve van de veiligheid op zee:

    • a. Woorden en uitdrukkingen die worden gebruikt bij de behandeling van radiotelegram-men, telexberichten, weerberichten, navigatiewaarschuwingen enz;

    • b. IMO Standard Marine Vocabulary.

  • 2. Taalgebruik met kuststations (aanroepprocedures) in het internationaal verkeer.

  • 3. Het kunnen lezen en begrijpen van de diverse radiocommunicatiepublicaties, zoals de List of Shipstations, List of Coaststations, List of Callsigns and Numerical Identities en handleidin-gen voor de radio apparatuur.

AARDRIJKSKUNDE

De ligging van de belangrijkste kuststations en grondstations van het INMARSAT systeem.

Men neemt hiervoor kuststations die over HF telefonie en radiotelex beschikken.

Daar er regelmatig wijzigingen plaatsvinden, wordt het lesprogramma per schooljaar vastgesteld.

Bijlage 2. behorende bij de Regeling maritieme radiocommunicatie examens BES

Algemene toelichting

De in de examenprogramma's gebruikte gradaties hebben de volgende betekenis:

Kennis: het weten en begrijpen van de hoofdzaken;

Grondige kennis: het weten en begrijpen van de stof tot in bijzonderheden;

Vaardigheden: blijk geven de vereiste handeling te kunnen uitvoeren.

Examenprogramma voor het behalen van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie:

Het examen voor het behalen van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Het examen voor het behalen van het certificaat VHF marifonie inclusief de vakken techniek en engels.

  • 2. Het examen voor het behalen van de GMDSS module (Global Maritime Distress and Safety System).

BEPERKT CERTIFICAAT MARITIEME RADIOCOMMUNICATIE:

Voorschriften

De kandidaat dient kennis te hebben van:

  • 1. Het doel van het Internationaal Verdrag betreffende de Verreberichtgeving en het daarbij behorende Radioreglement en de Wet telecommunicatievoorzieningen BES.

  • 2. De bevoegdheden verbonden aan het bezit van het certificaat VHF marifonie.

  • 3. De voorschriften met betrekking tot:

    • a. de zendmachtiging en de daarbij behorende voorschriften en beperkingen;

    • b. de geheimhouding van verreberichtgeving;

    • c. inspecties aan boord van schepen;

    • d. het in gebruik nemen van radioapparatuur aan boord van schepen;

    • e. de gespreksdiscipline;

    • f. controle op het ether en frequentiegebruik;

    • g. overtredingen van de (radio)voorschriften en de daarbij behorende maatregelen;

    • h. het testen van de radioapparatuur aan boord van schepen;

    • i. de bevoegdheden en verplichtingen van de gezagvoerder of schipperen de radiooperator met betrekking tot de uitvoering van de radiodienst aan boord;

    • j. de roepnaam en overige relevante identificatiemogelijkheden;

    • k. de typetoelating van maritieme radioapparatuur;

    • l. de bij de radioinstallatie behorende bescheiden.

  • 4. Het gebruik van hoog of laag zendvermogen.

  • 5. De voorschriften met betrekking tot draagbare VHF Radiotelefonie installaties (portofoons).

  • 6. De voorschriften met betrekking tot spraakversleutelapparatuur (scramblers).

  • 7. Het gebruik van dual watch.

  • 8. Het internationaal spellingsalfabet.

  • 9. Doel en gebruik van het leerboek Beperkte maritieme radiocommunicatie.

Maritieme communicatie procedures

Nood, Spoed en Veiligheidsverkeer

De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

  • 1. De afwikkeling van nood, spoed en veiligheidsverkeer voor de zeevaart, de kustwateren en de binnenvaart op de daarvoor bestemde VHFkanalen.

  • 2. Geografische plaatsbepaling.

Openbaar verkeer:

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

  • 1. De afwikkeling van het openbaar verkeer.

  • 2. De wijze van aanroepen van kuststations.

  • 3. Het gebruik van de VHFkanalen voor het openbaar verkeer.

  • 4. Het doel en de herkenning van het antwoordsignaal via de werkkanalen van het kuststation.

  • 5. Herhaling van de aanroep van schepen en kuststations bij geen antwoord.

  • 6. De leiding van het radioverkeer.

  • 7. Het afhandelen van radiotelefoongesprekken via en het overbrengen van radiotelegrammen aan kuststations.

  • 8. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag van een radiotelefoongesprek via een kuststation.

  • 9. De gespreksduur en de daarmee verband houdende kosten.

  • 10. De gebruikte munteenheid in het verkeer met kuststations.

  • 11. Een persoonlijk gesprek (PGS), een Collect Call en een dringend gesprek via kuststation.

  • 12. Verkeerslijsten en direct aanroepen door een kuststation.

  • 13. Het gebruik en het doel van de Accounting Authority Identification Code (AAIC).

  • 14. Taalgebruik in het radioverkeer met kuststations.

  • 15. Het afhandelen van radiomedische adviezen.

Nautisch radioverkeer:

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

  • 1. Het gebruik van de intershipkanalen voor de zee en binnen- en kustvaart.

  • 2. Het gebruik van de VHF radiotelefonieinstallatie op de daarvoor bestemde kanalen in haven-gebieden (Port operations).

Bijzonder radioverkeer:

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

  • 1. Het gebruik van de VHFkanalen ten behoeve van:

    • a. Sociaal verkeer.

    • b. Bunkerdoeleinden en proviandering.

    • c. Opsporing en redding (Search and Rescue: SAR).

    • d. Digital Selective Calling (DSC).

    • e. Bergings en sleepactiviteiten.

    • f. Bestrijding van milieuverontreinigingen (Anti pollution).

    • g. Radioverkeer met jachthavens.

    • h. Radioverkeer binnenvaart met laad en losplaatsen.

    • i. Aan boord radiocommunicatie (Intraship verkeer).

TECHNIEK:

De kandidaat dient kennis te hebben van:

  • 1. De opstelling van de VHF Radiotelefonie installatie aan boord.

  • 2. Het zendvermogen van de VHF Radiotelefonie installatie.

  • 3. Simplex, Duplex en SemiDuplex werken.

  • 4. Propagatie van VHFradiogolven met betrekking tot:

    • a. begrenzingen;

    • b. reikwijdte.

  • 5. De VHF antenne met betrekking tot:

    • a. de soorten antennes;

    • b. de opstelling;

    • c. de versterkingsfactor;

    • d. het stralingsdiagram;

    • e. de coaxiale antennekabel met betrekking tot:

      • de soort kabel;

      • de 50 ohm impedantie.

    • f. reflectie;

    • g. montage antennekabel en connectors.

  • 6. De voedingsbron met betrekking tot:

    • a. de spanning;

    • b. de polariteit;

    • c. de electrische verbindingen tussen voedingsbron en VHF radio telefonie installatie;

    • d. het opgenomen vermogen van de VHF radiotelefonie installatie;

    • e. de zekering.

  • 7. Accubatterijen met betrekking tot:

    • a. de benodigde capaciteit voor voeding van de VHF Radiotelefonie installatie;

    • b. de opstelling;

    • c. de ventilatie van de accuruimte;

    • d. het laden;

    • e. het controleren van de ladingtoestand;

    • f. het onderhoud.

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

Het doel, de werking en de bediening van de VHF Radiotelefonie installatie met betrekking tot:

  • a. De volume regeling.

  • b. De aan/uitschakeling van de luidspreker.

  • c. De dimmer.

  • d. Selectie van het gewenste kanaal.

  • e. De squelch regeling.

  • f. Selectie van het zendvermogen.

GLOBAL MARITIME DISTRESS and SAFETY SYSTEM MODULE:

Voorschriften

De kandidaat dient kennis te hebben van:

  • 1. Het doel van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS), het Internationaal Verdrag betreffende de Verreberichtgeving, het daarbij behorende Radioreglement en de Schepenwet en het Schepenbesluit 2004 en met name de bepalingen hieruit met betrekking tot de GMDSS voor VHF radio-verkeer.

  • 2. De bepalingen uit de Schepenwet en het Schepenbesluit 2004 en de daarbij behorende bijlage(n) die handelen over:

    • a. radiocommunicatie-apparatuur aan boord van schepen binnen zeegebied A-1.

    • b. de luisterdienst.

    • c. de aanwezighied van bevoegde radio-operators.

    • d. het radioveiligheidscertificaat (RVC), het radiodagboek scheepsdagboek en het peilingboek. (Met ingang van 1 februari 1999 vervalt de eis met betrekking tot het radiodagboek en het peilingboek).

    • e. reserveonderdelen.

    • f. verplichte documenten met betrekking tot het radiostation.

Maritieme communicatie procedures:

De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

  • 1. De communicatiemogelijkheden onder de bepalingen van het GMDSS met betrekking tot het VHF gebruik.

  • 2. De indeling van de zeeën in de zeegebieden A1 t/m A4.

  • 3. Navigatie- en meteorologische berichtgeving.

  • 4. Search and Rescue (SAR).

  • 5. De alarmering bij en de afwikkeling van Nood-, spoed- en veiligheidsverkeer binnen zeegebied A-1.

  • 6. Het doel en het gebruik van het Internationale Seinboek en het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR).

TECHNIEK

De kandidaat dient kennis of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

Het doel en de werking van een radartransponder (SART), NAVTEX, een radionoodbaken (EPIRB) en andere radiocommunicatie-apparatuur voor groepsreddingmiddelen.

De bediening van een DSC-modem.

Het gebruik van de in de apparatuur ingebouwde eenvoudige testmogelijkheden.

Aan de hand van een gebruikershandleiding lokaliseren en repareren van eenvoudige defecten.

Het rapporteren van defecten ten behoeve van de reparatie aan wal.

ENGELS

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

  • 1. De gesproken en geschreven Engelse taal voor zover van belang voor een adequate uitwisseling van berichten ten behoeve van de veiligheid op zee.

  • 2. Woorden en uitdrukkingen te gebruiken bij de behandeling van weerberichten, NAVTEX berichten enz.

Taalgebruik met kuststations (aanroepprocedure) in het internationale radioverkeer.

Bijlage 3. behorende bij de Regeling maritieme radiocommunicatie examens BES

Algemene toelichting

De in het examenprogramma gebruikte gradaties hebben de volgende betekenis:

  • Kennis: het weten en begrijpen van de hoofdzaken;

  • Grondige kennis: het weten en begrijpen van de stof tot in bijzonderheden;

  • Vaardigheden: blijk geven de vereiste handeling te kunnen uitvoeren.

Examenprogramma voor het behalen van het certificaat VHF marifonie:

Voorschriften

De kandidaat dient kennis te hebben van:

  • 1. Het doel van het Internationaal Verdrag betreffende de Verreberichtgeving en het daarbij behorende Radioreglement en de Wet telecommunicatievoorzieningen BES.

    De bevoegdheden verbonden aan het bezit van het certificaat VHF marifonie.

    De voorschriften met betrekking tot:

    • a. De zendmachtiging en de daarbij behorende voorschriften en beperkingen;

    • b. De geheimhouding van verreberichtgeving;

    • c. Inspectie aan boord van schepen;

    • d. Het in gebruik nemen van radioapparatuur aan boord van schepen;

    • e. De gespreksdiscipline;

    • f. Controle op het ether en frequentiegebruik;

    • g. Overtredingen van de (radio)voorschriften en de daarbij behorende maatregelen;

    • h. Het testen van de radioapparatuur aan boord van schepen;

    • i. De bevoegdheden en verplichtingen van de gezagvoerder/schipper en de radiooperator met betrekking tot de uitvoering van de radiodienst aan boord;

    • j. De roepnaam en overige relevante identificatiemogelijkheden;

    • k. De type toelating van maritieme radioapparatuur;

    • l. De bij de radioinstallatie behorende bescheiden.

      • 4. Het gebruik van hoog of laag zendvermogen.

      • 5. De voorschriften met betrekking tot draagbare VHF Radiotelefonie installaties (portofoons).

      • 6. Het internationaal spellingsalfabet.

      • 7. Doel en gebruik van het leerboek Certificaat VHF Marifonie.

Maritieme communicatie procedures

Nood, Spoed en Veiligheidsverkeer

De kandidaat dient grondige kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

  • 1. De afwikkeling van nood, spoed en veiligheidsverkeer voor de zeevaart, de kustwateren en de binnenvaart op de daarvoor bestemde VHFkanalen.

  • 2. Geografische plaatsbepaling.

Openbaar verkeer

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

  • 1. De afwikkeling van het openbaar verkeer.

  • 2. De wijze van aanroepen van kuststations.

  • 3. Het gebruik van de VHFkanalen voor het openbaar verkeer.

  • 4. Herhaling van de aanroep van schepen en kuststations bij geen antwoord.

  • 5. De leiding van het radioverkeer.

  • 6. Het afhandelen van radiotelefoongesprekken via en het overbrengen van radiotelegrammen aan kuststations.

  • 7. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag van een radiotelefoongesprek via een kuststation.

  • 8. De gespreksduur en de daarmee verband houdende kosten.

  • 9. De gebruikte munteenheid in het verkeer met een kuststation.

  • 10. Een persoonlijk gesprek (PGS), een Collect Call en een Dringend gesprek via een kuststation.

  • 11. Verkeerslijsten en direct aanroepen door een kuststation.

  • 12. Het gebruik en het doel van de Accounting Authority Identification Code (AAIC).

  • 13. Taalgebruik in het radioverkeer met kuststations.

  • 14. Het afhandelen van radiomedische adviezen.

Nautisch radioverkeer

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te hebben met betrekking tot:

  • 1. Het gebruik van de intershipkanalen voor de zee, binnen- en kustvaart.

  • 2. Het gebruik van de VHF radiotelefonieinstallatie op de daarvoor bestemde kanalen in haven-gebieden (Port operations).

Bijzonder radioverkeer

De kandidaat dient kennis en/of vaardigheden te bezitten met betrekking tot:

  • 1. Het gebruik van de VHFkanalen ten behoeve van:

    • a. Sociaal verkeer.

    • b. Opsporing en redding (Search and Rescue: SAR).

    • c. Digital Selective Calling (DSC).

    • d. Bergings en sleepactiviteiten.

    • e. Bestrijding van milieuverontreinigingen (Anti pollution).

    • f. Radioverkeer met jachthavens.

    • g. Radioverkeer binnenvaart met laad en losplaatsen.

    • h. Aan boord radiocommunicatie (Intraship verkeer).

Bijlage bij het examenprogramma algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie

Operationele vaardigheden algemeen certificaat maritieme radio-communicatie

Onderdeel A VHF radioinstallatie

  • 1. Heeft aangetoond correct om te kunnen omgaan met de bedieningsorganen van deze radioinstallatie;

  • 2. Heeft aangetoond de installatie voor operationeel gebruik in te kunnen schakelen en voor het relevante radioverkeer het juiste VHF kanaal, al dan niet met behulp van een officieel boekwerk, te kunnen selecteren;

  • 3. Is in staat het vereiste VHF radiotelefonie verkeer met schepen en met walstations te kunnen afhandelen;

  • 4. Is in staat via de integraal aanwezige, dan wel via het op de installatie aangesloten VHF DSC-modem op de door de fabrikant voorgeschreven wijze DSC boodschappen samen te stellen, deze te verzenden en de ontvangen DSC boodschappen juist te interpreteren;

  • 5. Heeft aangetoond de relevante handleidingen (manuals) van de VHF installatie en/of het DSC modem met succes te raadplegen voor het werken met de installatie;

  • 6. Is in staat de goede werking van de gehele installatie te controleren en aan de hand van een bij de installatie behorende handleiding eenvoudige storingen te verhelpen.

Onderdeel B MF/HF radio-installatie

  • 1. Heeft aangetoond correct te kunnen omgaan met de bedieningsorganen van deze radioinstallatie.

  • 2. Heeft aangetoond voor de verschillende soorten radioverkeer de juiste mode, zowel voor zenden als voor ontvangen te kunnen selecteren.

  • 3. Heeft aangetoond de installatie voor operationeel gebruik in te kunnen schakelen, het antennesysteem op de gewenste zendfrequentie af te stemmen.

  • 4. Is in staat voor het relevante radioverkeer het juiste MF/HF kanaal, al dan niet met behulp van een officieel boekwerk, te kunnen selecteren, dan wel handmatig de juiste ontvang en zendfrequentie te kunnen invoeren.

  • 5. Heeft aangetoond met de HFinstallatie het vereiste radiotelefonie verkeer met schepen en met kuststations te kunnen afhandelen.

  • 6. Heeft aangetoond het op de radioinstallatie aangesloten radiotelex modem te kunnen bedienen en hiermee op de door de fabrikant voorgeschreven wijze de te verzenden berichten voor te bereiden.

  • 7. Kent de mogelijkheden van ARQ, FEC en SELFEC, is in staat deze radiotelex systemen te selecteren en deze in de praktijk, zowel bij zenden als bij ontvangen toe te passen.

  • 8. Is in staat volgens de daarvoor geldende procedures al dan niet in het automatisch verkeer radiotelex verbindingen met schepen en walstations te maken, eventueel voorhanden zijnde berichten bij kuststations op te vragen en op correcte wijze berichten naar schepen, kuststations en wal abonnee's te verzenden.

  • 9. Heeft aangetoond het integraal in de installatie aanwezige DSC modem, dan wel een op de installatie aangesloten MF/HF DSC modem te kunnen bedienen.

  • 10. Heeft aangetoond de op de installatie aangesloten DSC guard receiver voor operationeel gebruik te kunnen instellen, deze te kunnen bedienen en voorts de hiermee ontvangen DSC boodschappen juist te interpreteren.

  • 11. Is in staat de goede werking van de installatie te controleren en kan met behulp van een bij de installatie behorende fabriekshandleiding eenvoudige storingen te verhelpen.

Onderdeel C NAVTEX ontvanger/printer

  • 1. Heeft aangetoond correct te kunnen omgaan met de bedieningsorganen van de NAVTEXontvanger.

  • 2. Heeft aangetoond de gewenste uitzendingen voor veiligheidsberichten te kunnen selecteren.

  • 3. Kent de betekenis van de codering aan het begin van ieder NAVTEXbericht en is in staat met behulp van de aanwezige boekwerken stations, welke NAVTEXberichten uitzenden, te selecteren.

  • 4. Is in staat de goede werking van het apparaat te controleren en kan met behulp van een bij het apparaat behorende fabriekshandleiding eenvoudige storingen verhelpen.

Onderdeel D Ship Earth Station (SES):

  • 1. Heeft aangetoond de begrippen azimuth, elevatie en gyrokoers voor het richten van het antenne systeem van een relevante INMARSAT terminal te kennen en is in staat, al dan niet met behulp van de aanwezige tabellen en/of kaarten de schotelantenne op een INMARSAT satelliet te richten.

  • 2. Heeft aangetoond, hetzij met behulp van een simulatieprogramma, hetzij met behulp van een INMARSATC terminal, in en uit te loggen bij het NCS van de relevante INMARSAT regio.

  • 3. Kent de prioriteiten in het INMARSAT verkeer en is in staat op correcte wijze, zowel bij INMARSATA, INMARSAT-B en INMARSATC, hiervan gebruik te maken.

  • 4. Is in staat via de INMARSATA, INMARSAT-B en de INMARSATC terminal nood, spoed en veiligheidsberichten te verzenden en te ontvangen.

  • 5. Is in staat met de INMARSATA en INMARSAT-B terminal volgens de daarvoor geldende procedures intership telefoon en telexverbindingen op te bouwen.

  • 6. Is in staat volgens de daarvoor geldende procedures een telex, fax of telefoon verbinding met een abonnee aan de wal ten behoeve van het openbaar verkeer op te bouwen.

  • 7. Kent het gebruik van de INMARSAT service information calls en is in staat met behulp van de bij de installatie behorende handboeken op correcte wijze van deze gegevens gebruik te maken.

  • 8. Is bekend met het INMARSATC store and forward systeem en is in staat met behulp van de bij de installatie aanwezige handboeken berichten op te stellen, deze van een adres te voorzien en ze naar het relevante grondstation te verzenden.

  • 9. Is in staat de goede werking van de installatie te controleren en kan met behulp van een bij de installatie behorende fabriekshandleiding eenvoudige storingen verhelpen.

Onderdeel E MF Luisterwachtontvanger (LWO)

  • 1. Is bekend met het gebruik van de ontvanger.

  • 2. Heeft aangetoond de luisterwachtontvanger op correcte wijze te kunnen instellen al dan niet met het gebruik van het muting device.

  • 3. Is in staat de goede werking van het toestel te controleren en kan met behulp van een bij het toestel behorende fabriekshandleiding eenvoudige defecten verhelpen.

Onderdeel F EPIRB

  • 1. Is bekend met het gebruik van het baken.

  • 2. Is in staat de EPIRB te activeren en weer uit te schakelen.

Onderdeel G SART

  • 1. Is bekend met het gebruik van het baken.

  • 2. Is in staat de SART te activeren en weer uit te schakelen.