Vrouwelijke genitale verminking
[Regeling vervallen per 01-05-2016]
Vrouwelijke genitale verminking (VGV), ook wel vrouwen- of meisjesbesnijdenis genoemd,
is een aparte vorm van kindermishandeling, waarvoor specifiek aandacht gevraagd moet
worden. Daarom besteedt deze aanwijzing ook aandacht aan deze vorm van kindermishandeling.
De laatste jaren is de discussie over dit onderwerp flink aangewakkerd en is het besef
ontstaan dat het noodzakelijk is dergelijke verminkingen, die zowel op vroege als
latere leeftijd een ernstige inbreuk maken op het functioneren van het kind, een halt
toe te roepen.
Het Openbaar Ministerie heeft met dergelijke zaken geen ervaring opgebouwd in het
verleden.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de inspanningen bij de aanpak van meisjesbesnijdenis
vooral gericht moeten zijn op het voorkomen van meisjesbesnijdenis en dat dit het
beste kan gebeuren door voorlichting en deskundigheidsbevordering te intensiveren.
Meisjesbesnijdenis wordt echter beschouwd als een ernstige inbreuk op de lichamelijke
integriteit van zeer kwetsbare personen. Als zich zo’n geval heeft voorgedaan, zal
(zullen) de dader(s) mede uit oogpunt van generale preventie zo mogelijk ook strafrechtelijk
moeten worden vervolgd.
Het bewijs zal echter moeilijk te leveren zijn, omdat in veel gevallen het feit in
het buitenland gepleegd is. Daarnaast kunnen ouders zich in sommige gevallen beroepen
op het feit dat de besnijdenis gepleegd is zonder hun toestemming en buiten hun invloedssfeer
(bijvoorbeeld door familie) en zal de mogelijkheid tot het instellen van een strafvervolging
daarop stranden (zaak zal dan in de regel niet aan de rechter worden voorgelegd) Weliswaar
is nader onderzoek in den vreemde niet uitgesloten, maar daarvan zal in het algemeen
worden afgezien.
Een vermoeden van (aanstaande/geplande) VGV dient derhalve serieus te worden onderzocht.
De opsporing dient de aanwijzingen in deze Aanwijzing met betrekking tot de preopsporing
en de opsporing te volgen.
Bij een vermoeden van een geplande VGV, dienen mogelijkheden van tijdelijke ondertoezichtstelling
(OTS) te worden overwogen, om ouders onder druk te zetten de reis af te zeggen of
‘vrijwillige’ controle voorafgaand en na afloop van de reis af te dwingen.
Met betrekking tot de vervolging zijn de artikelen 5 en 5a Sr van belang, waarin de rechtsmacht terzake van meisjesbesnijdenis gepleegd in het
buitenland door Nederlanders, dan wel in Nederland woonachtige vreemdelingen, is geregeld.
In het aangepaste lid 3 van artikel 71 Sr (inwerkingtreding per 1 juli 2009, Stb. 2009, 245) is bepaald dat de verjaringstermijn voor VGV-zaken pas begint te lopen
op de dag dat het slachtoffer achttien jaar is geworden, zoals ook reeds eerder voor
slachtoffers van zedenmisdrijven was bepaald. Hiermee is tegemoet gekomen aan het
feit dat ook voor VGV vaak pas op latere leeftijd aangifte wordt gedaan; door deze
bepaling wordt nu ook de verjaringstermijn voor VGV-delicten gestuit.
In deze Aanwijzing wordt steeds gesproken over VGV. De Aanwijzing sluit echter niet
uit dat in voorkomende gevallen waarin er sprake is van ernstige genitale verminking
bij jongens, die zowel op vroege als latere leeftijd een ernstige inbreuk maakt op
het functioneren van het betreffende kind, er conform de aanwijzingen voor de opsporing
en vervolging van kindermishandeling dient te worden gehandeld. Dit zal van geval
tot geval beoordeeld dienen te worden.