Avv heeft tot doel de totstandkoming en de inhoud van collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden
te ondersteunen, met als beoogd effect te voorkomen dat niet gebonden werkgevers en
werknemers door onderbieding concurreren op arbeidsvoorwaarden. De minister heeft
de bevoegdheid om uitzonderingen te maken op de algemeenverbindendverklaring (artikel 2, eerste lid, Wet AVV). Nadere regels over deze bevoegdheid zijn neergelegd in het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeen
verbindend verklaring. Deze bevoegdheid is, blijkens de memorie van toelichting (Bijlage Handelingen II
1936/37, 274 nr. 3), behalve ter voorkoming van samenloop van collectieve regelingen
met name gegeven om rekening te houden met de situatie dat de verbindendverklaring
in het algemeen wel gemotiveerd is, doch voor bepaalde ondernemingen op gegronde bezwaren
zou stuiten omdat de situatie van de onderneming(en) verschilt van de ondernemingen
die onder de avv’de cao vallen. Uitzondering van avv maakt in die gevallen maatwerk
in de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming in een afzonderlijke onderneming of subsector
mogelijk.
Belangrijke uitgangspunten in het cao- en avv-beleid zijn de eigen verantwoordelijkheid
van cao-partijen voor de afbakening van de werkingssfeer en dat dispensatie zoveel
mogelijk door cao-partijen zelf wordt geregeld, teneinde voor de desbetreffende sector
maatwerk te realiseren. De daarvoor beschikbare mogelijkheden zijn:
-
– uitzondering van bedrijven of subsectoren bij het avv-verzoek;
-
– uitzondering door middel van het definiëren van de werkingssfeer van de cao;
-
– dispensatiebepalingen in de cao.
In de cao opgenomen dispensatiebepalingen komen alleen voor algemeenverbindendverklaring
in aanmerking als deze ten minste de volgende elementen bevatten:
-
– een duidelijke aanduiding tot wie de verzoeker zich moet wenden met een verzoek om
dispensatie;
-
– duidelijke beoordelingscriteria en voorwaarden waaraan het dispensatieverzoek moet
voldoen;
-
– een beschrijving van de procedure waarbij concrete termijnen zijn vermeld.
Bij deze beschrijving van de procedure wordt tevens vermeld dat de beslissing op het
dispensatieverzoek te allen tijde schriftelijk en gemotiveerd wordt genomen.
Voor zover werkgevers niet al door maatregelen van de cao-partijen zelf van de werking
van de cao zijn uitgesloten, kan de minister toepassing geven aan zijn bevoegdheid
uit hoofde van art. 2 Wet AVV tot het verlenen van dispensatie van algemeenverbindendverklaring.
Het verlenen van dispensatie geschiedt in lijn met de doelstelling van de Wet AVV. Een verzoek om dispensatie wordt alleen in behandeling genomen wanneer deze is voorzien
van een motivering waaruit blijkt dat de beoogde dispensatie aansluit bij deze doelstelling.
In de motivering komen in ieder geval de volgende elementen aan bod:
-
– Dispensatie van avv wordt alleen verleend indien vanwege zwaarwegende argumenten toepassing
van de bedrijfstak-cao door middel van avv rederlijkerwijze niet kan worden gevergd.
Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken
op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van
de avv-cao gerekend kunnen worden. Weging van de afzonderlijke arbeidsvoorwaardenpakketten
vindt in het kader van een dispensatieverzoek niet plaats.
-
– Onafhankelijkheid (ten opzichte van elkaar) van de partijen die de eigen rechtsgeldige
cao zijn overeengekomen en om dispensatie verzoeken. De verenigingen van werkgevers
en werknemers moeten onafhankelijk van elkaar zijn, dat wil zeggen dat ze vrij moeten
zijn van inmenging van de één in de zaken van de ander bij de oprichting, de uitoefening
van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties (ILO-verdrag nr. 98). Informatie
omtrent de onafhankelijkheid dient alleen te worden overlegd voor zover deze niet
reeds bij de Minister bekend is (vanuit een eerder dispensatieverzoek). Wijzigingen
of aanvullende relevante informatie t.o.v. een eerder dispensatieverzoek dienen bij
ieder nieuw dispensatieverzoek kenbaar te worden gemaakt.
Een indicatie voor de onafhankelijkheid is gegeven wanneer:
-
– partijen die avv verzoeken bij het avv-verzoek of in de zienswijze op het dispensatieverzoek
aangeven in te stemmen met een dispensatieverzoek, of wanneer;
-
– een van de werknemersverenigingen die direct is betrokken bij de cao waarvoor avv
wordt verzocht ook direct betrokken is bij de cao waarvoor dispensatie wordt verzocht.
De elementen die bij de onafhankelijkheid aan de orde kunnen komen, zijn:
-
– de historie van de werknemersvereniging en werkgever(svereniging);
-
– de lidmaatschapsbasis van de werknemers- en werkgeversvereniging;
-
– de organisatie en structuur van de werknemers- en werkgeversvereniging;
-
– de financiën van (met name) de werknemersvereniging;
-
– de faciliteiten die door de werkgever(s) geboden worden aan bestuurders/leden van
de werknemersvereniging;
-
– de voorgeschiedenis van de cao(-onderhandelingen).
Bij een dispensatieverzoek wordt de volgende procedure gevolgd:
-
1) Het verzoek om dispensatie moet worden ingediend binnen de periode van de tervisielegging
van de toepasselijke werkingssfeerbepalingen.
-
2) Een verzoek om dispensatie kan worden gehonoreerd, indien sprake is van gebondenheid
aan een eigen rechtsgeldige cao (zie paragraaf 4.2). Tevens dient het verzoek om dispensatie schriftelijk te worden gemotiveerd conform
het hiervoor gestelde. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden niet voldoende
zijn worden de verzoekers van dispensatie in de gelegenheid gesteld binnen een daartoe
aangegeven termijn het verzoek aan te vullen.
-
3) Indien het dispensatieverzoek voldoet aan de onder 1. en 2. gestelde eisen, stelt
de minister de partijen die om avv hebben verzocht in de gelegenheid binnen een termijn
van 3 weken schriftelijk te reageren op het verzoek om dispensatie.
-
4) De minister willigt het dispensatieverzoek in principe in wanneer partijen die om
avv hebben verzocht ten aanzien van het dispensatieverzoek geen bezwarende zienswijze
hebben ingediend, dan wel niet binnen de gestelde termijn een zienswijze hebben ingediend.
-
5) Indien wel (tijdig) een bezwarende zienswijze ten aanzien van het dispensatieverzoek
is ingediend, stelt de minister de dispensatieverzoekers in de gelegenheid binnen
een termijn van 2 weken schriftelijk op deze zienswijze te reageren.
-
6) De minister wijst een verzoek om dispensatie af indien dispensatie zich niet verdraagt
met de doelstellingen van de Wet AVV. Hiervan is in elk geval sprake als het kennelijke oogmerk van het dispensatieverzoek
enkel het ontwijken van de werking van de avv is.
In het kader van de dispensatieprocedure kan de minister alle belanghebbende partijen
verzoeken om die inlichtingen te verschaffen die hij nodig acht om op een dispensatieverzoek
te kunnen beschikken.
Een verzoek om dispensatie wordt nietgehonoreerdindien één van de volgende situaties
zich voordoet:
-
a) de onderneming of subsector valt (blijkens mededeling van de om avv verzoekende partijen)
niet onder de werkingssfeer van de bedrijfstak-cao;
-
b) de onderneming of subsector is op grond van een in de bedrijfstak-cao opgenomen, en
verbindend te verklaren, (dispensatie)bepaling van die cao uitgezonderd;
-
c) de onderneming of subsector is van het verzoek tot avv uitgezonderd.
Verzoeken om dispensatie in verband met gebondenheid aan een eigen rechtsgeldige subsector-cao
waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard c.q. ten aanzien van welke bepalingen
om avv is verzocht, worden aangehouden totdat de overlap van de werkingssfeer tussen
beide cao’s is opgelost.
Gelet op het belang dat als zodanig met AVV is gemoeid, zijn de in het kader van de
dispensatieprocedure gestelde termijnen kort. Als door de verzoeker binnen de gestelde
termijnen niet of niet voldoende wordt gereageerd, wordt het verzoek om dispensatie
niet gehonoreerd. Verzoeken om dispensatie van een besluit tot verlenging van een
avv-besluit worden niet gehonoreerd.
Door de minister van een besluit tot avv verleende dispensaties blijven voor de duur
van de verlenging van dat besluit tot avv automatisch gelden.