Regeling landelijk sociaal statuut politie

Geraadpleegd op 17-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017.
Geldend van 01-01-2017 t/m 08-06-2020

Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 21 april 2011, nr. DGV/DPV/P&M 2011-2000113644, houdende de vaststelling van een landelijk sociaal statuut politie (Regeling landelijk sociaal statuut)

Artikel 1. Definities

In de regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1a. Reorganisatie Politiewet 2012

  • 1 In afwijking van artikel 1, onderdeel j, wordt voor de reorganisatie Politiewet 2012 als oorspronkelijke functie aangemerkt de functie waarin de ambtenaar was aangesteld op 1 januari 2012 tenzij:

    • a. de ambtenaar aantoont dat hij na die datum formeel van functie is gewijzigd zonder dat deze wijziging verband hield met de voorbereidingen van die reorganisatie, of

    • b. de ambtenaar na 31 maart 2011 formeel van functie is gewijzigd in verband met de voorbereidingen van die reorganisatie. In dat geval geldt als oorspronkelijke functie, de functie die de ambtenaar bekleedde op 31 maart 2011.

  • 2 Van de bewijslast in het eerste lid, onderdeel a, zijn uitgezonderd ambtenaren die na 1 januari 2012 formeel van functie zijn gewijzigd:

    • a. op basis van eerdere loopbaanafspraken;

    • b. op basis van afspraken gemaakt in verband met het traject Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie II, of

    • c. omdat hun aanstelling als aspirant sindsdien is omgezet in een aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

  • 3 In de gevallen als aangeduid in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid geldt als oorspronkelijke functie, de functie die de ambtenaar bekleedde nadat deze formeel van functie is gewijzigd.

Artikel 1b. Reorganisatie Politieacademie

De artikelen 1a en 20a tot en met 20e zijn van overeenkomstige toepassing op de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel.

Artikel 2. Informatie

Het bevoegd gezag is uit oogpunt van zorgvuldigheid en goed werkgeverschap gehouden de ambtenaar tijdig en voortdurend op de hoogte te houden van het reorganisatieproces en de daaraan verbonden personele en organisatorische gevolgen.

Artikel 3. Diversiteit

Bij de invulling van de sleutelfuncties wordt gestreefd naar invulling conform vastgestelde percentages streefcijfers. In een reorganisatieplan worden opgenomen

  • a. wat de percentages zijn,

  • b. welke termijn van reservering verantwoord is, en

  • c. welke acties ondernomen zullen worden om binnen die termijn tot invulling conform de streefcijfers te komen.

Artikel 4. Reorganisatieplan

Het bevoegd gezag stelt een reorganisatieplan op, waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

  • a. de beweegredenen voor de reorganisatie;

  • b. de fases van het reorganisatieproces;

  • c. het reorganisatiegebied waarop de reorganisatie betrekking zal hebben;

  • d. een overzicht van de formatieve functies – in kwalitatieve en kwantitatieve zin – van de bestaande organisatie binnen het reorganisatiegebied;

  • e. een overzicht van de formatieve functies – in kwalitatieve en kwantitatieve zin – van de nieuwe organisatie;

  • f. inzicht in het resultaat van de functievergelijking naar inhoud, van de formatieve functies van de bestaande en de nieuwe organisatie;

  • g. welke functies als sleutelfunctie worden aangemerkt;

  • h. de ingangsdatum van de reorganisatie, zijnde het moment van de adviesaanvraag bij de ondernemingsraad;

  • i. een activiteitenplan en een daaraan verbonden tijdschema;

  • j. inzicht in de middelen welke noodzakelijk zijn om personele gevolgen op te vangen, zoals de financiering van om-, her-, en bijscholing;

  • k. inzicht in de personele gevolgen, het te voeren plaatsingsbeleid, de gevolgen met betrekking tot reistijd en reisafstand en het te verwachten natuurlijk verloop;

  • l. maatregelen met betrekking tot een tijdige en optimale voorlichting van de betrokken ambtenaren.

Artikel 4a. Reorganisatiecommissie

  • 1 De reorganisatiecommissie, bedoeld in artikel 55la, van het Barp, heeft in aanvulling op de in artikel 55l, vierde lid, van het Barp genoemde taak, de volgende taken:

    • a. Het adviseren van het bevoegd gezag over sleutelfuncties, met dien verstande dat de reorganisatiecommissie toetst of concrete voorstellen van het bevoegd gezag tot aanwijzing van sleutelfuncties voldoen aan de criteria genoemd in artikel 55jb, eerste lid, Barp;

    • b. Het adviseren van de CGOP of het bij een voorgenomen reorganisatie voorgestelde flankerend beleid adequaat is toegepast ter ondervanging van de gevolgen voor de algemene rechtstoestand of de rechtspositie van het personeel dat door het voorgenomen reorganisatiebeleid wordt getroffen; en

    • c. Het in het algemeen, gevraagd of ongevraagd adviseren van de CGOP, over al hetgeen bevorderlijk is ten aanzien van het reorganisatieproces in verband met de totstandkoming van de politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Politiewet 2012.

  • 2 De voorzitter heeft geen stemrecht.

  • 3 Het bevoegd gezag legt de voorstellen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gemotiveerd aan de reorganisatiecommissie voor. Indien het bevoegd gezag het advies van de reorganisatiecommissie niet overneemt of indien de stemmen in de reorganisatiecommissie staken, wordt het advies voorgelegd aan de CGOP.

Artikel 5. Pac

  • 1 Het bevoegd gezag stelt een pac in en voorziet de pac van ambtelijke ondersteuning.

  • 2 Het bevoegd gezag is niet verplicht tot het instellen van een pac indien de voorgenomen reorganisatie voor 20 of minder ambtenaren wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft. Voordat het bevoegd gezag beslist dat een pac achterwege kan blijven, wint hij advies in bij de reorganisatiecommissie, bedoeld in artikel 4a.

  • 3 Bij een voorgenomen reorganisatie die voor meer dan 20 ambtenaren wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft kan in bijzondere gevallen met instemming van de in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 bedoelde Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken, de minister besluiten dat het bevoegd gezag ontheven wordt van de verplichting tot het instellen van een pac.

  • 4 Bij ontheffing van de verplichting tot het instellen van een pac worden de taken van de pac, als bedoeld in artikel 7 van deze regeling,uitgevoerd door het bevoegd gezag.

Artikel 6. Leden pac

  • 1 De leden en de plaatsvervangende leden van de pac worden benoemd door het bevoegd gezag.

  • 2 De benoeming van de leden van de pac geschiedt per reorganisatie. Herbenoeming is mogelijk.

  • 3 De pac bestaat in ieder geval uit:

    • a. een externe voorzitter, benoemd op gezamenlijke voordracht van het bevoegd gezag en de politievakorganisaties;

    • b. een lid aangewezen door het bevoegd gezag;

    • c. een lid dat is voorgedragen door de politievakorganisaties.

  • 4 Een lid verschoont zich indien zich omstandigheden voordoen die de onpartijdigheid van de pac in diskrediet kunnen brengen.

  • 5 Er is een model-reglement van orde voor de werkwijze van een pac. Een pac stelt een reglement van orde voor haar werkwijze vast dat niet in strijd is met het model-reglement.

Artikel 7. Taken pac

  • 1 De pac heeft de volgende taken:

    • a. het houden van een schriftelijke belangstellingsregistratie onder de ambtenaren aangesteld binnen het reorganisatiegebied;

    • b. het voeren van een gesprek met mogelijke herplaatsingskandidaten, waarin de ambtenaar zijn belangstelling voor een functie of een plaats van tewerkstelling kan toelichten;

    • c. het op haar initiatief voeren van een gesprek met een ambtenaar niet zijnde een mogelijke herplaatsingskandidaat naar aanleiding van diens getoonde belangstelling voor een functie of plaats van tewerkstelling;

    • d. het schriftelijk vastleggen van het gesprek zoals bedoeld in de onderdelen b en c en het toezenden van een afschrift aan de ambtenaar:

    • e. het opstellen van een concept-personeelsplaatsingsplan als bedoeld in artikel 8, van deze regeling zo spoedig mogelijk na ontvangst van de opdracht daartoe van het bevoegd gezag;

    • f. het adviseren van het bevoegd gezag over de zienswijze van ambtenaren tegen een door het bevoegd gezag voorgenomen besluit tot plaatsing respectievelijk tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat, als bedoeld in artikel 10, van deze regeling;

    • g. het adviseren van het bevoegd gezag over de wijziging van het personeelsplaatsingsplan, indien de adviezen over de zienswijzen van de ambtenaren daartoe aanleiding geven.

  • 2 In het geval de ambtenaar geen functievolger is, of volgens zijn zienswijze ten onrechte als functievolger is aangemerkt, kan de pac beschikken over de voor de reorganisatie relevante gegevens uit het personeelsdossier.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de pac slechts die gegevens van de ambtenaar ter beschikking die van belang zijn voor een goede uitvoering van de taken van de pac en indien de betrokken ambtenaar daartoe het bevoegd gezag toestemming geeft.

  • 4 Indien een functievolger heeft aangegeven voorkeur te hebben voor een plaatsing op een andere plaats van tewerkstelling dan die waarop hij ingevolge artikel 55lb Barp zal worden geplaatst, adviseert de pac het bevoegd gezag over de mogelijkheden om aan deze wens tegemoet te komen. Aan deze wens kan slechts tegemoet worden gekomen indien een functievolger met de gewenste plaats van tewerkstelling eveneens de voorkeur heeft uitgesproken voor een andere plaats van tewerkstelling en twee of meerdere functievolgers kunnen worden uitgewisseld.

  • 5 De pac brengt binnen zeven weken, nadat de voorgenomen besluiten, zoals bedoeld in artikel 10 van deze regeling, zijn uitgereikt of verzonden, schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag over de zienswijzen.

Artikel 7a

  • 1 Een mogelijke herplaatsingskandidaat die belangstelling toont voor een verticaal positieve plaatsing, motiveert zijn belangstelling schriftelijk.

  • 2 De pac adviseert alleen over een verticaal positieve plaatsing wanneer de ambtenaar ervoor zorg draagt dat de pac over de relevante gegevens kan beschikken. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a. het verslag van het meest recente gesprek, bedoeld in artikel 71, eerste lid, van het Barp;

    • b. een recente beoordeling, bedoeld in artikel 71 tweede lid, van het Barp;

    • c. het persoonlijk ontwikkelplan;

    • d. het overzicht van gevolgde opleidingen en van werkervaring;

    • e. een weergave van de belangstellingsregistratie, en

    • f. overige voor de plaatsing relevante gegevens uit het personeelsdossier.

  • 3 Bij gebreke van benodigde gegevens uit het personeelsdossier nodigt de pac de betrokken ambtenaar en bevoegd gezag uit om gelijktijdig hun visie te geven op het functioneren van de ambtenaar. Is hun visie niet eensluidend dan kan de pac andere bronnen betrekken.

Artikel 8. Concept-personeelsplaatsingsplan

  • 1 Bij het opstellen van het concept-personeelsplaatsingsplan geschiedt de volgorde van plaatsing in de nieuwe organisatie met inachtneming van de volgende procedure:

    • a. de ambtenaar, wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die niet boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp wordt aangemerkt als functievolger en wordt geplaatst op de vergelijkbare of uitwisselbare functie van de nieuwe organisatie;

    • b. de ambtenaar, wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die wel boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat;

    • c. de ambtenaar wiens oorspronkelijke functie niet als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en wiens oorspronkelijke functie aldus vervalt, wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat.

  • 2 Bij het opstellen van het concept-personeelsplaatsingsplan voor de reorganisatie Politiewet 2012 geschiedt de volgorde van plaatsing in de nieuwe organisatie, in afwijking van het eerste lid, met inachtneming van de volgende procedure:

    • a. de ambtenaar, wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die binnen het deelreorganisatiegebied, als bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder a, van het Barp, waartoe hij behoort niet boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp, wordt aangemerkt als functievolger en wordt in de nieuwe organisatie geplaatst op de vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het deelreorganisatiegebied waartoe hij behoort;

    • b. in het geval de ambtenaar, wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die binnen het deelreorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder a, van het Barp, waartoe hij behoort, wel boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp, wordt in de tweede fase van de reorganisatie bezien of de ambtenaar aangemerkt kan worden als functievolger en in de nieuwe organisatie kan worden geplaatst op een vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het landelijk reorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder b, van het Barp;

    • c. in het geval de oorspronkelijke functie van de ambtenaar vervalt binnen het deelreorganisatiegebied, als bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder a, van het Barp, waartoe hij behoort, en deze functie dus niet als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt, wordt in de tweede fase van de reorganisatie bezien of de ambtenaar aangemerkt kan worden als functievolger en in de nieuwe organisatie kan worden geplaatst op een vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het landelijk reorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder b, van het Barp;

    • d. de ambtenaar, zijnde een ambtenaar als bedoeld in onderdeel b of onderdeel c van dit lid wiens oorspronkelijke functie als een vergelijkbare of uitwisselbare functie kan worden aangemerkt en die binnen het landelijk reorganisatiegebied, bedoeld in artikel 55ia, derde lid, onder b, van het Barp, niet boventallig is als bedoeld in artikel 55l van het Barp wordt aangemerkt als functievolger en wordt geplaatst op de vergelijkbare of uitwisselbare functie van de nieuwe organisatie, mits hier geen ambtenaar als functievolger is geplaatst als gevolg van onderdeel a van dit lid.

  • 3 Indien uit het concept-personeelsplaatsingsplan blijkt dat er in de nieuwe organisatie onvervulde functies zijn, wordt vervolgens bezien of de herplaatsingskandidaten daarop kunnen worden geplaatst. De volgorde van plaatsing voor herplaatsingskandidaten geschiedt dan met inachtneming van het volgende:

    • a. de functie is passend voor betrokkene;

    • b. een horizontale plaatsing gaat vóór een verticale plaatsing;

    • c. een verticaal positieve plaatsing gaat voor een verticaal negatieve plaatsing;

    • d. bij een horizontale of een verticale positieve plaatsing is, indien de functie voor meerdere ambtenaren passend is, de geschiktheid van de ambtenaar bepalend, bij gelijke geschiktheid gaat de ambtenaar met het hoogste aantal jaren in politiedienst voor de ambtenaar met een lager aantal jaren in politiedienst.

  • 4 In afwijking van het tweede lid gaat bij een verticaal positieve plaatsing, waarvoor meerdere ambtenaren die een zelfde vergelijkbare of uitwisselbare functie uitoefenen passend zijn bevonden, de ambtenaar die geplaatst kan worden op die vergelijkbare of uitwisselbare functie voor de ambtenaar die, op grond van artikel 55l van het Barp, als herplaatsingskandidaat moet worden aangewezen.

Artikel 8a

  • 1 Als politiedienstjaren als bedoeld in de artikelen 55l en 55lb Barp worden aangemerkt die jaren waarin een ambtenaar aantoonbaar:

    • a. was aangesteld als ambtenaar;

    • b. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee;

    • c. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst-ECD of de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst;

    • d. als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar in dienst was van het Korps Spoorwegpolitie van de Nederlandse Spoorwegen voor zover het principe-akkoord van 14 oktober 1999, gesloten tussen de vakorganisaties, FNV-bondgenoten, FSV, CNV-Bedrijvenbond, VHS en het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Spoorwegen, op de ambtenaar van toepassing en deze een AFUP- garantieregeling toegekend heeft gekregen voor de jaren dat hij bij de spoorwegpolitie heeft gewerkt;

    • e. was aangesteld als onbezoldigd algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van het Korps Rijkspolitie, werkzaam voor een krachtens de Wet op de weerkorpsen toegestane particuliere beveiligingsorganisaties van de luchthaven Schiphol in de periode van 15 februari 1974 tot en met datum 31 december 1992;

    • f. was aangesteld als ambtenaar van politie in dienst bij de politie in Suriname tot en met 24 november 1975; of

    • g. anderszins een schriftelijk besluit kan overleggen waaruit volgt dat de tijd die deze ambtenaar in een bepaalde functie was aangesteld door het bevoegd gezag voor inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is aangemerkt als politiedienstjaar.

  • 2 De ambtenaar zorgt dat de relevante documenten tijdig ter beoordeling aan het bevoegd gezag worden overgelegd.

Artikel 9. Vaststelling concept-personeelsplaatsingsplan

  • 1 Het bevoegd gezag stelt het concept-personeelsplaatsingsplan vast.

  • 2 Het vastgestelde concept-personeelsplaatsingsplan omvat in ieder geval:

    • a. een overzicht van de namen dan wel personeelsnummers van de ambtenaren jegens wie het voornemen bestaat hen te plaatsen in de nieuwe organisatie alsmede de functies waarop en de namen dan wel personeelsnummers van de ambtenaren jegens wie het voornemen bestaat hen als herplaatsingskandidaat aan te wijzen.

    • b. een overzicht van de formatieve functies in kwantitatieve en kwalitatieve zin in de nieuwe organisatie, waarvoor nog geen voornemen is om een ambtenaar te plaatsen.

Artikel 10. Voorgenomen besluit

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het op het vastgestelde concept-personeelsplaatsingsplan gebaseerde voorgenomen besluit dat hij wordt geplaatst of dat hij als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen.

  • 2 Voor zover het bevoegd gezag afwijkt van het advies van de pac wordt in de motivering van dat voorgenomen besluit opgenomen in hoeverre en om welke redenen het bevoegd gezag afwijkt van het advies van de pac.

  • 3 Een ambtenaar kan zijn zienswijze tegen een voorgenomen besluit bij het bevoegd gezag kenbaar maken. De ambtenaar doet dit binnen drie weken na de datum van uitreiking of verzending van het voorgenomen besluit.

  • 4 De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord alvorens het bevoegd gezag een besluit tot plaatsing of tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat neemt.

  • 5 Als het concept-personeelsplaatsingsplan is vastgesteld op advies van een pac wordt de ambtenaar gehoord door de pac.

  • 6 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de uitkomst van de heroverweging op basis van de ingebrachte zienswijze door middel van een vervangend voorgenomen besluit of door opname van de uitkomst in het besluit tot plaatsing of tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat als bedoeld artikel 11, tweede lid, van deze regeling.

Artikel 11. Personeelsplaatsingsplan

  • 1 Het bevoegd gezag stelt het personeelsplaatsingsplan vast binnen vier weken, nadat de pac advies heeft uitgebracht over wijziging van het personeelsplaatsingsplan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, van deze regeling. Voordat het personeelsplaatsingsplan definitief wordt vastgesteld heeft het bevoegd gezag alle kenbaar gemaakte zienswijzen beoordeeld.

  • 2 Na vaststelling van het personeelsplaatsingsplan, bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag de betrokken ambtenaren onverwijld in kennis van de daarop gebaseerde besluiten tot plaatsing dan wel tot aanwijzing als herplaatsingskandidaat.

Artikel 12. Bezwaarprocedure

  • 1 Over een bezwaar ingesteld tegen een jegens de ambtenaar genomen rechtspositioneel besluit dat is genomen in het kader van een reorganisatie, adviseert een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde commissie bestaat uit:

    • a. een externe voorzitter, benoemd op gezamenlijke voordracht van het bevoegd gezag en van de politievakorganisaties;

    • b. een lid benoemd op voordracht van het bevoegd gezag;

    • c. een lid benoemd op voordracht van de politievakorganisaties.

  • 3 Voor ieder van de leden wordt tevens een plaatsvervanger benoemd.

  • 4 De leden van de commissie, alsmede hun plaatsvervangers, mogen geen deel uitmaken van het te reorganiseren onderdeel. Zij mogen geen persoonlijk belang hebben en niet bij de voorbereiding van het plaatsingsbesluit betrokken zijn geweest.

  • 5 Een secretaris en zo nodig een plaatsvervangend secretaris worden door het bevoegd gezag aan de bezwaaradviescommissie toegevoegd.

  • 6 Over de werkwijze van de bezwaaradviescommissie wordt door het bevoegd gezag in overeenstemming met de ondernemingsraad een reglement vastgesteld.

Artikel 13. Opschorting vacaturevervulling

  • 1 Indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen ten aanzien van een herplaatsingskandidaat, inhoudende een weigering tot herplaatsing op een passende functie, dan wordt de procedure tot vervulling van desbetreffende vacature in die functie opgeschort gedurende zes weken vanaf de datum van bekendmaking.

  • 2 In het geval er een bezwaarschrift is ingediend tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt de termijn van zes weken verlengd tot dat er op het bezwaarschrift is beslist.

  • 3 In het geval na het besluit op het bezwaar beroep wordt ingesteld en aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een verzoek is gedaan om een voorlopige voorziening te treffen, wordt de termijn verlengd totdat deze rechter over dit verzoek heeft beslist.

Artikel 14. Herplaatsingsinspanningen

  • 1 De ambtenaar die als herplaatsingskandidaat is aangewezen en niet binnen het reorganisatiegebied is herplaatst en diens direct leidinggevende maken afspraken over het te volgen herplaatsingstraject. De persoonlijke afspraken over het te volgen herplaatsingstraject worden opgenomen in het herplaatsingsplan en gaan in op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan artikel 55n van het Barp en omvatten in ieder geval:

    • a. de uitgangssituatie van de ambtenaar, inclusief gegevens met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden die relevant zijn voor de herplaatsing;

    • b. de voorkeuren van de ambtenaar;

    • c. de aandachtspunten bij het zoeken naar een passende functie;

    • d. het zoekgebied;

    • e. de mogelijkheid om tijdelijke werkzaamheden te zoeken en op te dragen;

    • f. welke flankerende voorzieningen worden ingezet;

    • g. de beschrijving en planning van acties te ondernemen door direct leidinggevende en ambtenaar;

    • h. het evaluatiemoment.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt op voorstel van de leidinggevende het herplaatsingsplan bij besluit vast. De ambtenaar krijgt de gelegenheid vooraf zijn zienswijze op het voorgenomen besluit te geven.

  • 3 Het herplaatsingsplan en de daarin opgenomen afspraken worden periodiek, minimaal eens per half jaar, geëvalueerd en zo nodig gewijzigd. Deze wijziging is een nieuw besluit. Van de evaluatie wordt een verslag gemaakt dat wordt opgenomen in het personeelsdossier.

Artikel 14a

  • 1 De vervulling van iedere vacature geschiedt in de volgende volgorde van voorrang:

    • a. Door een ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld was bij het onderdeel van de politie waar de vacature zich voordoet;

    • b. Door een ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld was bij een ander onderdeel van de politie dan het onderdeel waar de vacature zich voordoet;

    • c. Door een ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld is bij het onderdeel van de politie waar de vacature zich voordoet;

    • d. Door een ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat die tewerkgesteld is bij een ander onderdeel van de politie dan het onderdeel waar de vacature zich voordoet;

    • e. Door een kandidaat die behoort tot een onderdeel van de politie; of

    • f. Door een kandidaat van buiten de politie.

  • 2 De voorrangspositie van pre-herplaatsingskandidaten of herplaatsingskandidaten is niet van toepassing bij de invulling van sleutelfuncties.

Flankerende voorzieningen

Artikel 15. Outplacement

Op aanvraag van de herplaatsingskandidaat die ten minste één jaar herplaatsingskandidaat is en die zich, met het oog op het verwerven van een functie buiten de politie, wil voorzien van een professioneel, extern outplacement-traject, wordt een maximaal te besteden budget toegekend voor de daaraan verbonden kosten. De kosten worden tot het afgesproken maximum op gespecificeerde nota rechtstreeks voldaan aan de dienstverlener die in het traject voorziet.

Artikel 16. Opleidingskosten

Op aanvraag van de herplaatsingskandidaat en van de pre-herplaatsingskandidaat die in verband met het aanvaarden van een functie buiten de politie een opleiding dient te volgen, wordt éénmalig een maximaal te besteden budget toegezegd voor de daaraan verbonden kosten. De kosten worden tot het afgesproken maximum op gespecificeerde nota rechtstreeks voldaan aan de organisatie die de opleiding verzorgt.

Artikel 17. Verhuiskosten en reiskosten woon-werkverkeer

  • 1 Op aanvraag van de herplaatsingskandidaat en van de pre-herplaatsingskandidaat die een functie buiten de politie heeft aanvaard, en die in verband hiermee verhuist, wordt een verhuiskostenvergoeding toegekend op grond van het Brvvp.

  • 2 Op aanvraag van de herplaatsingskandidaat en van een pre-herplaatsingskandidaat die een functie buiten de politie heeft aanvaard wordt voor een periode van 12 maanden een tegemoetkoming voor woon-werkverkeer toegekend op grond van het Brvvp. Aanspraak bij de nieuwe werkgever op een vergoeding reiskosten woon-werkverkeer, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van het Brvvp, wordt hiermee verrekend.

Artikel 18. Reiskosten

  • 1 De ambtenaar die als gevolg van een reorganisatie een andere plaats van tewerkstelling krijgt aangewezen die op een grotere afstand van de woning is gelegen dan de plaats van tewerkstelling voor de reorganisatie, ontvangt vanaf het moment van wijziging een aanvulling op de tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer met eigen vervoer, al dan niet in combinatie met openbaar vervoer volgens het Brvvp.

  • 2 De aanvulling bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend voor elke kilometer die de afstand van de woning naar de nieuwe plaats van tewerkstelling meer bedraagt dan de afstand van de woning naar de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling voor de reorganisatie.

  • 3 De tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer volgens het Brvvp en de aanvulling bedragen tezamen € 0,45 bruto.

  • 4 De aanvulling bedoeld in het eerste lid wordt in een vijftal jaren afgebouwd volgens de tabel:

    eerste jaar

    100% aanvulling

    tweede jaar

    80%

    derde jaar

    60%

    vierde jaar

    40%

    vijfde jaar

    20%

  • 5 In geval de reisafstand van de woning naar de plaats van de te werkstelling groter is dan de maximale afstand bepaald in het Brvvp, heeft de ambtenaar recht op de basisvergoeding en aanvulling voor de kilometers boven de genoemde maximale afstand.

  • 6 Bij een onvrijwillige verplaatsing tijdens de looptijd van een toekenning op grond van dit artikel wordt voor de resterende looptijd van die toekenning de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling genomen als uitgangspunt voor de berekening van de aanvulling als bedoeld in dit artikel.

  • 7 Voor het overige geldt de systematiek conform het Brvvp.

  • 8 De pre-herplaatsingskandidaat heeft geen recht op toekenning van een aanvulling in de reiskosten.

Artikel 19. Behoud individuele rechten

De ambtenaar die is aangewezen onder de Regeling aanwijzing administratief-technische functies behoudt bij plaatsing of herplaatsing zijn aanwijzing.

Artikel 20. Sollicitatieverlof

Aan de herplaatsingskandidaat en aan de pre-herplaatsingskandidaat wordt op diens verzoek buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging toegekend in verband met een sollicitatie.

Voorzieningen voorfase reorganisatie Politiewet 2012

Artikel 20a

  • 1 De ambtenaar met een functie vallend onder het domein Leiding of Ondersteuning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en bijlage 1 bij de Regeling vaststelling LFNP, kan zo lang hij nog niet is geplaatst op een vergelijkbare of uitwisselbare functie of is aangewezen als herplaatsingskandidaat in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012, het bevoegd gezag verzoeken hem met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende artikelen een of meer van de volgende voorzieningen toe te kennen:

    • a. een outplacementtraject als bedoeld in artikel 15,

    • b. een vergoeding van opleidingskosten als bedoeld in artikel 16,

    • c. een vergoeding van verhuiskosten en reiskosten voor woon- werkverkeer als bedoeld in artikel 17,

    • d. het verlenen van buitengewoon verlof in verband met een sollicitatie als bedoeld in artikel 20,

    • e. het toekennen van loonsuppletie als bedoeld in artikel 55tBarp,

    • f. het toekennen van een vertrekstimuleringspremie als bedoeld in artikel 55y Barp, met dien verstande dat de vertrekstimuleringspremie in afwijking van dat artikel maximaal € 75.000 bedraagt dan wel maximaal het bruto-jaarsalaris inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering als dat salaris meer dan € 75.000 bedraagt,

    • g. kwijtschelding van terugbetalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 55z Barp,of

    • h. ontheffing van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan als bedoeld in artikel 55aa Barp.

  • 2 De voorzieningen genoemd in het eerste lid, onder e, f en h kunnen, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, niet onderling gecombineerd worden toegekend.

Artikel 20b

  • 1 Het bevoegd gezag kan de voorzieningen als bedoeld in artikel 20a toekennen, indien naar diens oordeel is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de ambtenaar heeft een functie binnen een taakgebied waarvan voorzienbaar is dat met betrekking tot die functie daar in de toekomst sprake zal zijn van overbezetting, uitsluitend ten gevolge van de reorganisatie Politiewet 2012,

    • b. het is aannemelijk dat het toekennen van de voorziening of voorzieningen aan de ambtenaar bijdraagt aan het verkleinen van overbezetting in het taakgebied waarbinnen betrokkene werkzaam is, of het is voorzienbaar dat de ambtenaar zal worden aangewezen als herplaatsingskandidaat, en

    • c. de kosten van de voorziening voor de organisatie staan in een redelijke verhouding tot het te behalen rendement door het vertrek van de ambtenaar en zijn met het oog op de financiële ruimte toelaatbaar.

  • 2 Een voorziening als bedoeld in artikel 20a kan uitsluitend worden toegekend na indiening van een ontslagaanvraag door de aanvragende ambtenaar, in de zin van artikel 87 Barp, en onder voorbehoud dat die ontslagaanvraag ook wordt geëffectueerd.

Voorzieningen fase 2 reorganisatie Politiewet 2012

Artikel 20c

De ambtenaar die is geplaatst in een functie in de nieuwe formatie en die, doordat hij vrijwillig van functie of plaats van tewerkstelling verandert of buiten de politie werkzaam gaat zijn, een bijdrage levert aan het terugdringen van onder- of overbezetting, kan het bevoegd gezag verzoeken hem met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende artikelen een of meer van de volgende voorzieningen toe te kennen:

  • a. een outplacementtraject als bedoeld in artikel 15,

  • b. een vergoeding van opleidingskosten als bedoeld in artikel 16,

  • c. een vergoeding van verhuiskosten en reiskosten voor woon-werkverkeer als bedoeld in artikel 17,

  • d. een aanvulling op de vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer als bedoeld in artikel 18,

  • e. behoud van individuele rechten als bedoeld in artikel 19 en in artikel 55ra Barp,

  • f. het verlenen van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging in verband met een sollicitatie als bedoeld in artikel 20,

  • g. de mogelijkheid tot telewerken als bedoeld in artikel 55o, derde lid, Barp,

  • h. kwijtschelding van terugbetalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 55z Barp, of

  • i. een terugkeergarantie als bedoeld in artikel 55bb Barp.

Artikel 20d

  • 1 De ambtenaar met een functie vallend onder het domein Ondersteuning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en bijlage 1 bij de Regeling vaststelling LFNP, kan indien hij een bijdrage levert aan het terugdringen van de overbezetting doordat hij buiten de politie werkzaam gaat zijn, het bevoegd gezag verzoeken hem met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende artikelen een van de volgende voorzieningen toe te kennen:

    • a. het toekennen van loonsuppletie als bedoeld in artikel 55t Barp,

    • b. het toekennen van een vertrekstimuleringspremie als bedoeld in artikel 55y Barp, met dien verstande dat de vertrekstimuleringspremie in afwijking van dat artikel maximaal € 76.000 bedraagt dan wel maximaal het bruto-jaarsalaris inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering als dat salaris meer dan € 76.000 bedraagt. Deze bedragen worden per 1 januari van elk kalenderjaar geïndexeerd overeenkomstig de contractlonen blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen, voor het eerst met terugwerkende kracht per 1 januari 2016.

Artikel 20e

Het bevoegd gezag stelt nadere voorwaarden voor de toepassing van de artikelen 20c en 20d vast, waaronder in elk geval de voorwaarde dat een redelijke verhouding bestaat tussen de omvang van de voorziening in geld en arbeidstijd en het rendement van de investering voor ambtenaar en organisatie.

Artikel 20g

  • 1 De duur van het buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 55y, negende lid, Barp wordt bepaald door het bedrag van de vertrekstimuleringspremie waarop de herplaatsingskandidaat maximaal aanspraak zou hebben te verminderen met de percentuele waarde van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 23, eerste lid, Bbp, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, Bbp, waarna vervolgens de uitkomst wordt gedeeld door de voor de ambtenaar geldende bezoldiging per uur, zijnde de bezoldiging die de ambtenaar gedurende zijn buitengewoon verlof daadwerkelijk zal genieten.

  • 2 Het bevoegd gezag houdt bij toekenning van een vertrekstimuleringsregeling dan wel buitengewoon verlof in plaats daarvan, op grond van artikel 55aa Barp, rekening met de leeftijdsopbouw in het personeelsbestand, met dien verstande dat voor iedere ambtenaar die gebruik maakt van deze voorziening en die tien of minder jaren van de voor hem op dat moment geldende AOW-gerechtigde leeftijd verwijderd is, ten minste vier ambtenaren op grond van hetzelfde artikel moeten zijn vertrokken die ten tijde van hun vertrek meer dan tien jaren verwijderd waren van de voor hen op dat moment geldende AOW-gerechtigde leeftijd of leeftijden.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing bij de toekenning van een vertrekstimuleringsregeling dan wel buitengewoon verlof in plaats daarvan, op grond van artikel 55y Barp, indien betrokken ambtenaar op grond van artikel 55l, derde lid, Barp is aangewezen als herplaatsingskandidaat.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 2 maart 2010.

Artikel 23. Naam

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling landelijk sociaal statuut politie

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Veiligheid en Justitie

I.W. Opstelten