Wet van 10 november 2011 tot wijziging van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van
het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de
erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen
en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober
1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten
van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking
tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens
en de uitvoering daarvan en van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
in verband met afschaffing van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de centrale
autoriteit in zaken van internationale kinderontvoering en kinderbescherming, alsmede,
in teruggeleidingszaken, de concentratie van rechtspraak, introductie van de bevoegdheid
van de rechter om te beslissen aan het hoger beroep in teruggeleidingszaken schorsende
werking te verlenen, en beperking van het beroep in cassatie
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de procesvertegenwoordigende
bevoegdheid van de centrale autoriteit in zaken op grond van de verdragen inzake de
civiele aspecten van internationale kinderontvoering en kinderbescherming af te schaffen
en in teruggeleidingszaken de rechtspraak te concentreren, de bevoegdheid aan de rechter
te verlenen om te beslissen dat het instellen van appel tegen teruggeleidingsbeschikkingen
schorsende werking heeft, en het beroep in cassatie te beperken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: