Dit besluit vormt een bundeling en actualisering van de besluiten die betrekking hebben
op het recht van aftrek van btw. Het besluit vormt geen allesomvattende beschrijving
van de problematiek die zich voordoet bij de aftrek van btw. Het besluit gaat vooral
in op de goedkeuringen die voor bepaalde situaties gelden. Bij de actualisering van
de besluiten zijn bepaalde goedkeuringen verduidelijkt. Het besluit inzake de gratis gesponsorde evenementen (RTB2000/1091M) wordt ingetrokken gelet op jurisprudentie van het Hof van Justitie
(o.a. VNLTO, 12 februari 2009, C-515/07). Niet overgenomen is de in Bijlage C van
het besluit van 8 november 1968 (D68/7220) opgenomen goedkeuring om af te mogen zien
van de toepassing van het werkelijk gebruik (art. 11, tweede lid, beschikking) als
dit minder dan 10% afwijkt. In de praktijk werkt deze faciliteit slechts eenzijdig.
Verder bespreekt het besluit de gevolgen van de implementatie van de Technische Herzieningsrichtlijn
in de btw-regelgeving per 1 januari 2011 (zie § 5.3.1 t/m § 5.3.5). Het besluit beschrijft in hoeverre de btw-heffing op 1 januari 2011 verandert bij
onroerende zaken die ondernemers zowel bedrijfsmatig als privé gebruiken. Daarbij
komt ook de overgangsregeling aan de orde die hierbij geldt.
Het besluit bevat de volgende (beleidsmatige) aanwijzingen:
§ 3.2.2 en § 3.2.3: beschrijving van de algemene uitgangspunten die gelden bij het bepalen of er sprake
is van economische dan wel niet-economische handelingen. Hierbij wordt ook aangegeven
wanneer er een zodanig nauw verband bestaat tussen de economische en de niet-economische
handelingen, dat over het geheel genomen sprake is van economische handelingen.
§ 3.3.2: er wordt ingegaan op het recht op aftrek van btw bij kosten die direct toerekenbaar
zijn aan economische en aan niet-economische handelingen.
§ 3.4.1: beschrijving van de wijze waarop de aftrek van btw wordt gesplitst bij kosten die
niet direct zijn toe te rekenen aan economische dan wel niet-economische handelingen.
Deze kosten moeten voor het recht op aftrek worden gesplitst in een aftrekbaar en
een niet-aftrekbaar deel. Bij de splitsing moet een verdeelsleutel worden gehanteerd
die objectief weergeeft welk deel van de kosten toerekenbaar is aan economische handelingen
en welk deel aan niet-economische handelingen (zie Hof van Justitie van 13 maart 2008,
nr. C-437/06 (Securenta) en van 12 februari 2009, nr. C-515-07 (VNLTO)).
§ 3.6.1: richtlijnen voor de splitsing van de aftrek van btw bij lokale en regionale omroepen.
De omroepen verrichten zowel economische handelingen (belast en vrijgesteld) als niet-economische
handelingen. Goedgekeurd is dat de in aftrek te brengen btw wordt berekend naar rato
van de verhouding tussen de vergoedingen voor belaste handelingen en de totale opbrengsten/respectievelijk
de totale kosten van de omroep, als de totale opbrengsten niet voldoende zijn om de
totale kosten te dekken.
§ 3.6.2: reisbureaus verrichten zowel belaste (het bemiddelen bij de verkoop van reizen)
als vrijgestelde handelingen (het afsluiten van reis- en annuleringsverzekeringen).
Uit gegevens van het Algemeen Nederlands Verbond van Reisondernemers is naar voren
gekomen dat reisbureaus het geheel van de goederen en diensten die zij afnemen voor
gemiddeld 96% gebruiken voor belaste handelingen en voor gemiddeld 4% voor vrijgestelde
handelingen. Dit betekent dat reisbureaus de aan hen in rekening gebrachte btw voor
96% in aftrek kunnen brengen en voor 4% niet.
§ 3.6.3: aangegeven is in hoeverre er recht bestaat op aftrek van btw bij kosten die betrekking
hebben op de beëindiging of overdracht van een deel van een onderneming als bedoeld
in artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het recht op aftrek van btw wordt bepaald op basis van de economische handelingen
(belast of vrijgesteld) die plaatsvinden in het betrokken deel van de onderneming.
§ 3.6.4: het gratis uitlenen van boeken door bibliotheken aan kinderen leidt niet tot een
aftrekbeperking.
§ 4.4 en § 5.2.9: het komt voor dat een ondernemer zijn voornemen om goederen (investeringsgoederen
en andere goederen) en diensten te gebruiken voor belaste handelingen niet realiseert.
Als de ondernemer de goederen en diensten ook niet voor andere doeleinden gebruikt,
blijft het oorspronkelijke recht op aftrek van btw voor de ondernemer onder bepaalde
voorwaarden in stand.
§ 5.2.2 en § 5.2.3: een ondernemer kan een investeringsgoed bij aanschaf bestemmen en gebruiken voor
verschillende handelingen (economisch en/of niet-economisch en/of voor privégebruik).
Aangegeven is welke situaties zich kunnen voordoen, welke keuze de ondernemer daarbij
heeft voor de vermogensetikettering en de gevolgen van de keuze van de ondernemer
op het recht op aftrek van voorbelasting.
§ 5.2.4: aangegeven is op welk tijdstip de ondernemer kenbaar moet maken welke keuze hij
maakt bij de vermogensetikettering van investeringsgoederen en hoe hij deze keuze
moet vastleggen.
§ 5.2.5: aangegeven is welke regels gelden voor de vermogensetikettering van investeringsgoederen
die onderdeel uitmaken van de overdracht van een (gedeelte van een) onderneming als
bedoeld in artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968. De overnemende ondernemer is gebonden aan de keuze die de overdrager heeft gemaakt
voor de vermogensetikettering van de betrokken goederen.
§ 5.2.6: richtlijnen over het recht op aftrek van btw bij diensten bestaande uit het onderhoud,
het herstel, de verbetering en de verbouwing van investeringsgoederen. Voor het recht
op aftrek is beslissend of de ondernemer het investeringsgoed waaraan de dienst wordt
verricht, gebruikt voor belaste handelingen.
§ 5.2.7.1: richtlijnen over de herziening van eerder in aftrek gebrachte btw bij onroerende
zaken die, ná door de ondernemer te zijn gebruikt, gedurende een bepaalde periode
leeg staan. Deze leegstand leidt niet tot herziening van eerder in aftrek gebrachte
aanschaf-btw. Kosten voor de instandhouding van leegstaande onroerende zaken vormen
algemene kosten; omdat de hieraan toerekenbare prestaties direct worden verbruikt
heeft de ondernemer voor deze kosten recht op aftrek van btw op basis van het pro
rata in het jaar van leegstand. Voor het bepalen van de omvang van het recht op aftrek
wordt aangesloten bij de periode dat de onroerende zaak daadwerkelijk wordt gebruikt.
§ 5.3.5: er wordt ingegaan op de overgangsregeling in verband met de wijziging van het btw-regime
voor privégebruik van onroerende zaken per 1 januari 2011.
§ 6.2: bij een te laat uitgereikte factuur ontstaat het recht op aftrek wanneer die factuur
wordt ontvangen. Bij de bepaling van de omvang van het recht wordt aangesloten bij
het tijdvak waarin de afgenomen goederen/diensten zijn geleverd/verricht.
§ 6.3.2: het is mogelijk dat een ondernemer schade veroorzaakt en aan een andere ondernemer
de opdracht geeft tot herstel van de schade. De ondernemer die de schade herstelt,
reikt voor de hersteldienst een factuur met btw uit aan de ondernemer die de schade
heeft veroorzaakt. De ondernemer die de schade heeft veroorzaakt, kan deze btw niet
in aftrek brengen, omdat hij de hersteldienst niet afneemt. De schadelijdende partij
kan de btw ook niet in aftrek brengen, omdat aan hem geen factuur met berekening van
btw wordt uitgereikt. Ter voorkoming van cumulatie van btw is onder bepaalde voorwaarden
goedgekeurd dat de schadelijdende ondernemer de btw in aftrek kan brengen die betrekking
heeft op de hersteldienst, maar die is gefactureerd aan de schadeveroorzaker.
§ 6.3.3: er wordt nader ingegaan op het leerstuk van de kosten voor gemene rekening en het
recht op aftrek van btw voor de ondernemer die optreedt als penvoerder en de andere
deelnemende ondernemers.
§ 6.3.4: onder bepaalde voorwaarden is goedgekeurd dat de leden-ondernemers van een vereniging
van eigenaren recht hebben op aftrek van de aan de vereniging in rekening gebrachte
btw.
§ 6.3.5: aan samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid wordt onder bepaalde voorwaarden
toegestaan dat zij de btw in aftrek mogen brengen die drukt op de goederen die de
deelnemers in het samenwerkingsverband aanschaffen en aan het samenwerkingsverband
niet tegen (een fictieve) vergoeding ter beschikking stellen. Bij doorlevering van
een investeringsgoed door de deelnemer binnen de herzieningstermijn van het goed,
herziet het samenwerkingsverband de eerder in aftrek gebrachte btw en voldoet het
samenwerkingsverband de terzake verschuldigde btw.
§ 6.3.6: aangegeven is hoe het recht op aftrek van btw wordt vastgesteld in situaties waarin
sprake is van mede-eigendom van goederen. Ingegaan wordt op situaties waarin mede-eigendom
een begrenzing van het aftrekrecht met zich brengt, zoals bij huwelijkse voorwaarden
en geregistreerd partnerschap (zie Hof van Justitie 21 april 2005, nr. C-25/03 (HE)).
§ 6.3.7: bepaalde ondernemersorganisaties kunnen onder voorwaarden de aan hen in rekening
gebrachte btw in aftrek brengen naar rato van de aftrekgerechtigdheid van de bij deze
organisaties aangesloten ondernemers.
§ 6.4.2: verduidelijking van de goedkeuring voor privaatrechtelijke onderwijsinstellingen
om de zogenoemde integratieheffing (artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968) achterwege te laten. De verduidelijking houdt in dat de privaatrechtelijke onderwijsinstellingen
de integratieheffing niet in hun pro rata mee kunnen tellen als omzet die belast is
met btw.
Hoofdstuk 7: het komt voor dat in Nederland gevestigde ondernemers in het buitenland belaste
handelingen verrichten. Die ondernemers hebben recht op aftrek van btw voor de in
dat kader aangeschafte goederen en diensten in het geval zij recht op aftrek van btw
zouden hebben als deze handelingen in Nederland zouden plaatsvinden. Als in Nederland
voor deze handelingen kan worden geopteerd voor de heffing van btw heeft de ondernemer
recht op aftrek van btw als hij aannemelijk kan maken dat hij – als de handelingen
in Nederland zouden plaatsvinden – voor de heffing van btw zou hebben gekozen.