Circulaire wijzigingen Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) 2011 (burgemeester, enz.)

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2014 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 19-11-2011 t/m heden

Circulaire wijzigingen Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) 2011 (burgemeester, enz.)

1. Algemeen

Op 18 november 2011 is de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 gepubliceerd in Staatsblad 2011, 531.

Allereerst is een uitvloeisel van genoemde wetswijziging de verplichte aansluiting van uw gemeente bij het Pensioenregister. In paragraaf 2 wordt aangegeven wat dit voor uw gemeente betekent en welke actie in dat verband door uw gemeente moet worden verricht.

Tevens is in de wet verduidelijkt dat de inkomenselementen die in de Appa worden verrekend, worden bepaald aan de hand van de bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 2001. Uit de uitvoeringspraktijk van de Appa en een gerechtelijke uitspraak was namelijk naar voren gekomen dat er onduidelijkheid bestaat over de invulling en afbakening van de verschillende inkomensbegrippen. Dit zou het ongewenste gevolg kunnen hebben dat de verrekening van (neven-) inkomsten voor de politieke ambtsdragers, tijdens en na de ambtsvervulling, niet op dezelfde wijze plaatsvindt. Het gaat dan in het bijzonder om de begrippen winst uit een of meer ondernemingen en belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid. In paragraaf 3 wordt hierop ingegaan.

Voor de gemeentelijke uitvoering van de Appa zijn er verder ook andere relevante wijzigingen als gevolg van deze wet. Hierop wordt in paragraaf 4 ingegaan. Deze wijzigingen zijn per 19 november 2011 ingegaan. Eén daarvan is de keuzemogelijkheid om de dekking van nabestaandenpensioen ook na deelnemerschap in stand te houden. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.1. Van uw gemeente wordt op dit punt actie verwacht. Uw gemeente dient betrokkene namelijk te informeren.

De gemeente dient degenen waarvan het recht op een Appa-uitkering in de periode van 1 januari 2008 tot 19 november 2011 is geëindigd, vóór 19 maart 2012 te informeren. Voor betrokkenen waarvan het uitkeringsrecht na 19 november 2011 eindigt, moet dit in de toekomst binnen vier maanden vóór de beëindiging van de deelneming. Voor het beperkte aantal betrokkenen waarvan het uitkeringsrecht al is geëindigd in de periode gelegen tussen 19 november 2011 en de ontvangstdatum van deze circulaire verwijs ik u naar paragraaf 4.1. Deze categorie gewezen ambtsdragers dient uw gemeente ook zo snel mogelijk te informeren over de uitruilmogelijkheid.

In paragraaf 5 wordt gewezen op het belang dat de gemeente toereikende voorzieningen heeft getroffen voor pensioenen van Appa-gerechtigden (in de vorm van bij voorbeeld reserveringen in de begroting). Dit is geen gevolg van bovengenoemde wet, maar ik maak van de gelegenheid gebruik hiervoor aandacht te vragen. Ik heb namelijk signalen ontvangen dat gemeenten niet altijd volledig op de hoogte zijn van de omvang van het wettelijk vereiste bedrag dat in geval van een uitgaande waardeoverdracht moet worden betaald.

2. Pensioenregister

Vanaf 6 januari 2011 is het pensioenregister nationaal beschikbaar gesteld. Hiermee krijgen personen met een aanspraak op pensioen de mogelijkheid zowel de opgebouwde pensioenaanspraken als de aanspraak op AOW op te vragen. Via artikel 164a van de Appa krijgen nu ook politieke ambtsdragers de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen voor hun Appa-pensioenaanspraken.

Op grond van dit artikel 164a worden alle bestuursorganen, waaronder het college van burgemeester en wethouders van uw gemeente, verplicht om mee te werken aan het verstrekken van informatie op verzoek van de politieke ambtsdrager over zijn of haar pensioenaanspraken op grond van de Appa. Deze gegevens worden slechts beschikbaar gesteld voor één doel, namelijk om op duidelijke en begrijpelijke wijze degene met pensioenaanspraken in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn of haar pensioenaanspraken te raadplegen. Daarom wordt in het tweede lid van artikel 164a verwezen naar artikel 51, vierde lid, van de Pensioenwet.

Om te voorkomen dat de bestuursorganen zouden worden overvallen door het feit dat zij al per 19 november 2011 (de ingangsdatum van de wet) voor alle politieke ambtsdragers de benodigde gegevens zouden moeten kunnen verstrekken, zal de verplichte aansluiting op het pensioenregister plaatsvinden op een bij koninklijk besluit nog nader te bepalen tijdstip. Het streven is om uiterlijk 1 oktober 2012 aansluiting van alle politieke ambtsdragers bij het Pensioenregister te realiseren. Deze datum van 1 oktober 2012 is dan ook de streefdatum om de aansluiting wettelijk verplicht te stellen. Een aansluiting op een eerder tijdstip wordt toegejuicht.

BZK coördineert de aansluiting van alle bestuursorganen met het Pensioenregister, maar de verantwoordelijkheid voor de aansluiting blijft die van de individuele gemeente.

Als uw gemeente de uitvoering van de Appa-pensioenen heeft uitbesteed aan een uitvoeringsorganisatie (zoals bij voorbeeld Loyalis, RAET, ProAmbt, Driessen), dan wordt de aansluiting bij het Pensioenregister via die uitvoeringsorganisatie geregeld.

Verzorgt uw gemeente de Appa-pensioenen zelf, dus zonder tussenkomst van een uitvoeringsorganisatie of een andere uitvoerorganisatie dan hier eerder genoemd, dan verzoek ik u mij dit zo snel mogelijk te melden, het liefst vóór 7 februari 2012 (via postbus.helpdeskpa@minbzk.nl). In dat geval wordt uw gemeente of uw uitvoeringsorganisatie vervolgens uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst waarin zal worden uiteengezet hoe de aansluiting van uw gemeente bij het Pensioenregister zo eenvoudig mogelijk kan worden gerealiseerd.

3. Te verrekenen inkomensbestanddelen ingeval van een Appa-uitkering

Voor voormalige burgemeesters en wethouders is in artikel 134 van de Appa de verrekening van inkomsten met de Appa-uitkering geregeld. In het tweede lid is bepaald welke inkomensbestanddelen in aanmerking komen voor deze verrekening.

Voor de verrekening van neveninkomsten tijdens de ambtsvervulling wordt (voor wethouders) in artikel 44, zesde lid, en (voor burgemeesters) in artikel 66, zesde lid, van de Gemeentewet verwezen naar de verrekeningsmethode van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. In de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is een soortgelijk inkomensbegrip als in de Appa opgenomen, maar in tegenstelling tot de Appa is daarin echter nadrukkelijk opgenomen dat de inkomsten worden bepaald ‘overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001’.

Uit de uitvoeringspraktijk van de Appa en een gerechtelijke uitspraak (LJN: BK 6647, Centrale Raad van Beroep, 08/3642 Appa) is naar voren gekomen dat dit relatief kleine verschil in redactie kan leiden tot een ongewenst verschil in verrekening van neveninkomsten vóór en na de ambtsvervulling. Vooral bij de begrippen winst uit een of meer ondernemingen en belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid bestaat er kennelijk onduidelijkheid over de invulling en afbakening van de verschillende inkomensbegrippen.

Winst uit onderneming

Onder ‘winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001’ kan uitsluitend de door de (voormalige) politieke ambtsdrager als natuurlijk persoon genoten winst uit onderneming worden verstaan. Daaronder kan dus niet worden begrepen de winst van een rechtspersoon, nu deze winst als zodanig door de rechtspersoon wordt genoten. Dat betekent dat de winst van een vennootschap niet bij een directeur-grootaandeelhouder van die vennootschap in het kader van de Appa kan worden verrekend als ‘winst uit een of meer ondernemingen’.

In het bijzonder bij een directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap kan dan de vraag opkomen of de zogenoemde ‘gebruikelijkloonregeling’ zoals opgenomen in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964, ook in het kader van de Appa onverkort van (overeenkomstige) toepassing is. In de Appa is daarom toegevoegd dat de inkomenselementen die moeten worden verrekend, eveneens moeten worden bepaald aan de hand van de bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze wijziging betekent voor de uitvoering van de Appa het volgende.

Het loon dat de directeur-grootaandeelhouder van een besloten of naamloze vennootschap ontvangt, kan wel worden verrekend als ‘belastbaar loon’. Dit ‘belastbaar loon’ wordt in de Wet inkomstenbelasting 2001 geregeld in met name de artikelen 3.80 tot en met 3.87. Voor hetgeen onder ‘loon’ moet worden verstaan, verwijst deze wet naar de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Een directeur-grootaandeelhouder van een rechtspersoon die werkzaamheden voor die rechtspersoon verricht, kan onder omstandigheden bewerkstelligen dat hij, hoewel hij werkzaamheden verricht, toch geen reële daadwerkelijke loonbetaling ontvangt. Om in die situaties toch in belastingheffing te kunnen voorzien, is de ‘gebruikelijkloonregeling’ in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen. Deze regeling zorgt ervoor dat een directeur-grootaandeelhouder naar een reëel loon wordt belast. Dit ‘gebruikelijk loon’ moet in dat geval als loon uit tegenwoordige arbeid worden verrekend met de Appa.

Voor meer specifieke informatie over hoe het gebruikelijk loon moet worden vastgesteld, verwijs ik u naar paragraaf 15.1 van het Handboek loonheffingen 2012 van de belastingdienst. Dit handboek is vanaf eind januari 2012 als download beschikbaar op de volgende site:

http://www.belastingdienst.nl/zakelijk/loonheffingen/download/

4. Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011

De aanpassingen in de Appa die worden besproken in deze paragraaf, hebben als achtergrond de Appa-pensioenen zoveel mogelijk in lijn te brengen met het ABP-reglement.

4.1. Keuzemogelijkheid nabestaandenpensioen voor gewezen Appa-deelnemers door uitruil deel ouderdomspensioen

4.1.1. De keuzemogelijkheid

Voor de Appa is iemand een deelnemer als hij of zij een politiek ambt waarmee Appa-aanspraken worden opgebouwd, vervult of recht heeft op een Appa-uitkering. Dit betekent dat iemand ook deelnemer is als de uitkering op nihil is gesteld wegens verrekening van neveninkomsten.

Het nabestaandenpensioen voor de gevallen waarin de deelnemer vóór de pensioengerechtigde leeftijd overlijdt, is voor de pensioengeldige tijd die is gelegen ná 31 juli 2003, risicogedekt. Dat wil zeggen dat uitsluitend een deelnemer aan de Appa-pensioenregeling een dekking heeft voor het nabestaandenpensioen. Is hij of zij geen deelnemer in de periode waarin hij of zij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, dan bestaat er uit hoofde van de Appa geen recht op nabestaandenpensioen. Vanaf de pensioengerechtigde leeftijd is er weer wel een dekking voor het nabestaandenpensioen.

Wanneer Appa-uitkeringen van verschillende overheden parallel lopen, kan de einddatum daarvan verschillen en dus ook het recht op nabestaandenpensioen op grond van die verschillende Appa-uitkeringen. Waardeoverdracht van pensioenaanspraken kan in dit soort gevallen zinvol zijn voor het veiligstellen van Appa-aanspraken op nabestaandenpensioen die zijn opgebouwd bij andere overheden en waarvan de risicodekking aan het einde van de uitkeringsduur is geëindigd.

Zoals gezegd, heeft genoemde risicodekking echter ook tot gevolg dat de dekking volledig vervalt op het moment dat het deelnemerschap aan de pensioenregeling wordt beëindigd. De nabestaanden van een gewezen deelnemer die overlijdt vóór zijn of haar pensioengerechtigde leeftijd, hebben dus géén recht op nabestaandenpensioen, voor zover de pensioengeldige tijd van de gewezen deelnemer is gelegen ná 31 juli 2003. Voor politieke ambtsdragers doet zich dit voor als het recht op Appa-uitkering eindigt voor de pensioengerechtigde leeftijd.

Deze wetswijziging maakt het mogelijk dat betrokkene bij beëindiging van de deelneming een deel van zijn of haar ouderdomspensioen omzet in nabestaandenpensioen. Op deze wijze kan de dekking voor het nabestaandenpensioen ook na beëindiging van het deelnemerschap in stand blijven. Voor de politieke ambtsdragers bij de gemeenten is dit in artikel 138b van de Appa geregeld. Het gaat dan om de aanspraken op ouderdomspensioen op grond van de Appa die betrokkene vanaf 1 augustus 2003 heeft opgebouwd. Zoals eerder uiteengezet was het nabestaandenpensioen vóór deze datum nog niet risicogedekt.

Om de omzetting te realiseren wordt een leeftijdsafhankelijke ruilvoet gehanteerd tussen het eigen pensioen en het nabestaandenpensioen op het moment van de omzetting. Bij ministeriële regeling zal deze ruilvoet worden vastgesteld. Daarbij zal worden aangesloten bij de ruilvoet die in bijlage L van het pensioenreglement van het ABP is opgenomen.

4.1.2. Al geëindigde Appa-uitkeringen: vóór 19 maart 2012 informatie

In het ABP-reglement is de mogelijkheid voor de uitruil opgenomen sinds 1 januari 2008. Als overgangsrecht is daarom in artikel 163c van de Appa bepaald dat gewezen politieke ambtsdragers bij gemeenten, bij wie het recht op Appa-uitkering in de periode van 1 januari 2008 tot 19 november 2011 is geëindigd, alsnog om de uitruil van eigen pensioen in nabestaandenpensioen kunnen verzoeken.

Het college van burgemeester en wethouders dat de uitkering verstrekt of laat verstrekken, heeft de plicht de gewezen ambtsdrager te informeren over deze mogelijkheid in de periode 19 november 2011 tot 19 maart 2012. De gewezen wethouder kan tot 19 november 2012 verzoeken tot omzetting van een deel van het eigen ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen.

4.1.3. Informatieplicht: binnen vier maanden vóór einde deelneming

Als algemene regel geldt dat de afgetreden politieke ambtsdrager binnen vier maanden vóór het einde van de uitkeringsduur moet worden geïnformeerd over deze keuzemogelijkheid. Gedurende deze periode van vier maanden is betrokkene nog deelnemer en is er uit dien hoofde nog dekking. Op gemeenteniveau ligt deze informatieplicht bij het college van burgemeester en wethouders. In de praktijk zal de uitvoeringsorganisatie hier veelal voor zorgen.

De gewezen politieke ambtsdrager moet zijn keuze voor uitruil binnen zes weken na ontvangst van deze mededeling kenbaar maken. Gedurende die zes weken heeft betrokkene een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen. Hiermee is bedoeld dat gedurende deze zes weken een tijdelijke risicodekking voor het nabestaandenpensioen ontstaat. Dit is overigens alleen aan de orde als de gemeente minder dan zes weken vóór het einde van uitkeringsduur of zelfs pas na het einde van de uitkeringsduur/einde deelnemerschap betrokkene informeert.

Informeert de gemeente betrokkene pas ná het einde van de Appa-uitkering dan bestaat de risicodekking voor betrokkene dus voor de tussenliggende (verstreken) periode tussen de datum van het einde uitkeringsrecht en de datum van de mededeling. Vervolgens wordt de dekking gecontinueerd tot uiterlijk zes weken na de datum van de mededeling. Dat geldt ook voor de beperkte categorie betrokkenen waarvan het uitkeringsrecht is geëindigd in de periode gelegen tussen de inwerkingstredingsdatum van de wetswijziging (19 november 2011) en de verschijningsdatum van deze circulaire.

4.1.4. Leeftijdsafhankelijke uitruil

De omzetting van het ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen geschiedt op basis van een leeftijdsafhankelijke ruilvoet.

Wanneer het opgebouwde ouderdomspensioen deels al is omgezet naar nabestaandenpensioen en vervolgens waardeoverdracht plaatsvindt, wordt de omzetting weer ongedaan gemaakt tegen de op dat moment van toepassing zijnde leeftijdsafhankelijke ruilvoet. Kort gezegd komt het er op neer dat de uitruil weer ongedaan wordt gemaakt indien die wordt gevolgd door een waardeoverdracht. Bij het terugruilen wordt rekening gehouden met de ruilvoet die behoort bij de leeftijd waarop de waardeoverdracht plaatsvindt. Dit is bepaald in het vijfde lid van artikel 138b.

Als een gewezen politieke ambtsdrager eerst heeft gekozen voor de uitruil en later weer politiek ambtsdrager wordt in hetzelfde ambt in dezelfde gemeente, zou op grond van de nieuwe ambtsvervulling opnieuw een dekking voor het nabestaandenpensioen ontstaan. Zonder nadere regeling zou er dan sprake kunnen zijn van een dubbele dekking van het nabestaandenpensioen. In het zesde lid van artikel 138b wordt daarom geregeld dat de door uitruil verkregen aanspraken op nabestaandenpensioen weer worden omgezet in aanspraken op eigen ouderdomspensioen. Bij het terugruilen wordt rekening gehouden met de ruilvoet die behoort bij de leeftijd waarop weer het politiek ambt wordt bekleed.

Tot slot is in het zevende lid bepaald dat het terugruilen van de aanspraken op nabestaandenpensioen in aanspraken op eigen pensioen zoals bedoeld in het vijfde en zesde lid niet wordt gedaan als het partnerschap is geëindigd na de uitruil maar voor de waardeoverdracht (vijfde lid) of het hernieuwde vervullen van het politiek ambt (zesde lid). In die gevallen zijn er aanspraken op een bijzonder nabestaandenpensioen ontstaan op grond van artikel 142 van de Appa. Deze aanspraken mogen niet worden uitgeruild.

4.2. Schrappen van de korting op het nabestaandenpensioen bij een groot leeftijdsverschil tussen de beide partners

In artikel 145, vijfde lid, van de Appa was ten aanzien van nabestaanden van politieke ambtsdragers van de gemeenten bepaald dat het nabestaandenpensioen wordt verminderd als de nabestaande meer dan tien jaar jonger is dan de overleden politieke ambtsdrager en het huwelijk dan wel de aanmelding op de dag van overlijden nog geen vijf jaar heeft geduurd.

Bij uitspraak van 8 november 2005 (rolnr. C0400843/MA) heeft Hof ’s-Hertogenbosch echter geoordeeld dat een vergelijkbare regeling in het Pensioenreglement ABP een niet geobjectiveerd onderscheid naar geslacht bevat. In het Pensioenreglement ABP is deze bepaling daarom inmiddels geschrapt. Omdat de Appa als uitgangspunt heeft het ABP zo veel mogelijk te volgen, is artikel 145, vijfde lid, met ingang van 19 november 2011 vervallen. Vanaf deze datum kan deze korting dus niet meer worden toegepast.

4.3. De Appa-uitkeringen van de waarnemend burgemeester en van de burgemeester van een herindelingsgemeente komen ten laste van het Rijk

Sinds 27 februari 2010 vallen burgemeesters wat betreft hun uitkeringsrechten onder de Appa. De Appa-uitkering komt in principe ten laste van de begroting van de gemeente waar de burgemeester in functie is geweest. Uitzonderingen op deze regel zijn:

  • 1. de Appa-uitkering van de waarnemend burgemeester die op grond van artikel 78, eerste lid, van de Gemeentewet door de commissaris van de Koningin is benoemd;

  • 2. de Appa-uitkering voor de burgemeester aan wie eervol ontslag is verleend als gevolg van het opheffen van de gemeente in verband met herindeling.

Deze uitkeringen kwamen altijd ten laste van het Rijk. De wijziging van de Appa per 27 februari 2010 had niet tot doel in de hier bedoelde situatie de uitkeringslasten bij de gemeente neer te leggen. Het was de bedoeling dat de bestaande praktijk zou worden gecontinueerd. Daarom werkt deze reparatie ook terug tot 27 februari 2010. Dit is nu expliciet geregeld in de artikelen 137a en 137b.

Omdat de uitvoering van deze Appa-uitkeringen door het Rijk is uitbesteed aan Loyalis Maatwerkadministraties (LMA), dienen gemeenten zich voor bovengenoemde uitkeringen hier te melden:

Appa-pensioenen

Postbus 4824

6401 JM HEERLEN

Telefonisch is LMA te bereiken onder: 045-5791482 of 045-5793656

4.4. Geen opschorting Appa-pensioen bij herbenoeming in zelfde ambt wethouder na 65e levensjaar

Vroeger werd het pensioen opgeschort van wethouders aan wie het Appa-pensioen was toegekend ten laste van de gemeente, indien deze na hun 65e jaar weer wethouder werden in dezelfde gemeente. Door het amendement-Van Beek is de zinsnede ‘118, derde lid’ in artikel 158 geschrapt. Hierdoor is deze categorie wethouders in dezelfde rechtspositionele positie gebracht als wethouders, die na het bereiken van de 65-jarige leeftijd met een al ingegaan Appa-pensioen, in een andere gemeente tot wethouder worden benoemd, of een ander ambt aanvaarden met aanspraak op een Appa-pensioen. Dit betekent dat deze wethouders nu ook hun pensioen blijven ontvangen.

Tevens wordt voor deze wethouders geregeld dat de opbouw van pensioen, en daarmee de premiebetaling, stopt. Deze beide maatregelen zijn opgenomen in artikel 138a, eerste lid, van de Appa en vergelijkbaar met die in het ABP-reglement.

Een andere overeenkomst met het ABP-reglement is dat het pensioen van een wethouder wordt uitgesteld als hij of zij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar nog het ambt van wethouder vervult. In dat geval gaat het Appa-pensioen pas in na het aftreden als wethouder. Zie artikel 138, tweede lid, van de Appa. Er is dus verschil tussen een wethouder die met een al ingegaan Appa-pensioen weer het ambt van wethouder in dezelfde gemeente gaat bekleden (geen opschorting en dus wel ontvangst pensioen) en de wethouder die bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar nog het ambt van wethouder blijft vervullen (uitstel pensioendatum).

Hieronder wordt ingegaan op verschillende zaken die kunnen spelen voor de gewezen/gepensioneerde wethouder die na het ingaan van zijn of haar Appa-pensioen weer een Appa-ambt gaat bekleden. Zo kan de keuze voor een nieuw Appa-ambt voor een dergelijke wethouder consequenties hebben op pensioenterrein. Een ander punt is dat er geen specifiek overgangrecht is, zodat ook wordt ingegaan op de betekenis van de invoeringsdatum 19 november 2011.

4.4.1. Gepensioneerde wethouder en het volgende politieke ambt

Besproken wordt wat het amendement-Van Beek betekent in drie onderscheiden situaties.

Gepensioneerde wethouder wordt wethouder in dezelfde gemeente

Wethouders die bij een al ingegaan Appa-pensioen na hun 65e jaar opnieuw dat ambt gaan bekleden in dezelfde gemeente ontvangen hun Appa-pensioen, maar bouwen uit dien hoofde geen Appa-pensioen meer op. Zij betalen ook geen pensioenpremie meer.

Gepensioneerde wethouder wordt ambtsdrager in andere gemeente, een provincie of een waterschap

Wethouders die bij een al ingegaan Appa-pensioen na hun 65e jaar opnieuw dat ambt gaan bekleden in een andere gemeente of het ambt van gedeputeerde of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap gaan vervullen, ontvangen hun Appa-pensioen, maar bouwen uit dien hoofde ook Appa-pensioen op. Zij betalen daarvoor pensioenpremie uit hoofde van het nieuwe ambt.

Gepensioneerde wethouder wordt lid Tweede Kamer, voorzitter Eerste Kamer, (substituut-) Ombudsman of bewindspersoon

Wethouders die bij een al ingegaan Appa-pensioen na hun 65e jaar het ambt gaan bekleden van lid van de Tweede Kamer, voorzitter van de Eerste Kamer1, (substituut-) Ombudsman of van minister of staatssecretaris ontvangen hun Appa-pensioen. Zij bouwen daarnaast in dat nieuwe ambt weer pensioen op. Zij betalen dan pensioenpremie uit hoofde van het nieuwe ambt. De wetswijziging betreft namelijk alleen de afdeling die het pensioen regelt van gedeputeerden, wethouders en leden van het dagelijks bestuur van het waterschap.

4.4.2. Ingangsdatum 19 november 2011

Wethouders die na hun 65e jaar opnieuw dat ambt gaan bekleden in dezelfde gemeente behouden hun pensioen, maar bouwen geen pensioen meer op. Er zijn geen overgangsbepalingen in de wet opgenomen. Dat wil zeggen dat dit geldt met ingang van 19 november 2011.

Dit betekent voor de betrokkene wiens pensioen was opgeschort vóór 19 november 2011 en die na die datum nog steeds wethouder is, dat de opschorting van rechtswege is beëindigd met ingang van 19 november 2011. Vanaf 19 november 2011 ontvangt de wethouder weer zijn of haar eerder opgeschorte pensioen waarbij het pensioen wordt aangepast met de opbouw tot 19 november 2011. Vervolgens bouwt betrokkene vanaf 19 november 2011 geen Appa-pensioen meer op.

5. Geen ontheffingsmogelijkheid meer van stortingsplicht wethouder ingeval van gemeenschappelijke regelingen

Van de gelegenheid van deze wetswijziging is gebruik gemaakt om ook een technische aanpassing door te voeren in de Gemeentewet en in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze wijziging heeft dus geen verband met de Appa.

Op grond van artikel 44, vierde lid, van de Gemeentewet moeten wethouders vergoedingen voor nevenfuncties die zij uit hoofde van hun ambt ontvangen in de gemeentekas storten. Artikel 44, vijfde lid, van de Gemeentewet zoals dat luidde voor de wijziging op grond van de Wet van 4 maart 2010 (Stb. 110), regelde dat de raad in bijzondere gevallen ontheffing kon verlenen van de storting in de gemeentekas van door wethouders ontvangen vergoedingen voor qualitate-qua-functies. Artikel 21, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalde dat wanneer de gemeenteraad een wethouder heeft ontheven van zijn stortingsplicht, het algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling ook voor diens vergoeding als bestuurslid van de gemeenschappelijke regeling een uitzondering kan maken. Deze bepaling heeft, door het vervallen van het oude artikel 44, vijfde lid, geen functie meer. Daarom is per 19 november 2011 artikel 21, tweede lid, vervallen.

6. Voorzieningen voor pensioenen en waardeoverdracht van Appa-gerechtigden

Politieke ambtsdragers in functie bouwen pensioenaanspraken op. Deze pensioenaanspraken komen ten laste van de overheidsorganisatie, zoals de gemeente, waar zij het ambt vervullen. In tegenstelling tot deelnemers aan het ABP vindt voor de Appa geen premieafdracht plaats van de gemeente aan een pensioenfonds. De Appa-aanspraken worden namelijk gefinancierd uit de begroting. Dat wil zeggen dat het pensioen ten laste komt van de begroting van die gemeente op het moment dat dit pensioen moet worden uitbetaald aan betrokkene.

Gemeenten zijn verplicht op grond van artikel 44, vierde lid van het Besluit begroting en verantwoording (Bbv) een voorziening in te stellen voor pensioenen van wethouders. De reden voor deze voorziening is dat deze verplichtingen onvoorspelbaar zijn. Zij kunnen namelijk sterk fluctueren als gevolg van de mogelijkheid voor gewezen wethouders om de gevormde pensioenrechten tussentijds op te eisen via waardeoverdracht. Het grote effect van waardeoverdracht is dat de waarde van het pensioen op dat moment moet worden gekapitaliseerd en het bedrag van de voorzieningen acuut vrijgemaakt moet worden om het pensioen over te dragen aan een ander bestuursorgaan of aan een pensioenfonds.

De mogelijkheid tot waardeoverdracht ontstaat als een gewezen wethouder een nieuw dienstverband aanvaardt en op grond van dat dienstverband wordt opgenomen in een pensioenregeling. De oude pensioenuitvoerder (gemeente) verstrekt op verzoek van de gewezen wethouder aan de nieuwe pensioenuitvoerder een opgave van de waarde van de door de betrokkene opgebouwde pensioenaanspraken als (gewezen) wethouder. De nieuwe pensioenuitvoerder zet deze waarde om in aanspraken conform de nieuwe pensioenregeling. Voor deze overdracht van pensioenaanspraken is een verplichte rekensystematiek van kracht. Tot 2008 werden deze verplichte rekenregels vastgesteld op grond van een vaste rekenrente van 4%. Vanaf 2008 is deze rekenrente echter conform de marktrente (vastgesteld door DNB). Deze rentevoet is vanaf 2011 fors gedaald. Als gevolg hiervan zijn de factoren, waarmee opgebouwde aanspraken worden omgezet in een overdrachtswaarde, fors gestegen. Deze combinatie leidt tot hoge(re) overdrachtswaarden.

Om die reden verdient het aanbeveling jaarlijks een actuariële berekening te maken van de benodigde voorziening. Hierbij moet de rekenrente in lijn zijn met de rekenrente die wordt gehanteerd voor waardeoverdrachten. In die situatie zal in voorkomend geval de uiteindelijke overdrachtswaarde namelijk relatief weinig afwijken van hetgeen eerder als voorziening is opgenomen.

Sommige gemeenten hebben gekozen voor een verzekering. Als de verzekering voor de pensioenen van de wethouders de verplichting volledig dekt, is er geen reden meer om ook nog eens een voorziening te treffen.

Overigens merk ik op dat het afsluiten van een verzekering voor de gemeente niet leidt tot het overdragen van de pensioenverplichting. De gemeente draagt nog steeds het volledige risico voor het pensioen. Het is slechts mogelijk geld apart te zetten (een kapitaal te verzekeren) waarbij de hoogte van het benodigde kapitaal wordt berekend aan de hand van de contante waarde van de pensioenaanspraken. Omdat niet de pensioenaanspraken zijn verzekerd, maar een kapitaal, zal de verzekering de verplichting nooit precies dekken.

Het komt voor dat niet alle aanwezige pensioenverplichtingen door gemeenten worden afgedekt. Vaak wordt bij voorbeeld geen voorziening voor lopende pensioenuitkeringen getroffen omdat deze uitgaven een gelijkmatig karakter kennen. Toch kan het voorkomen dat bij voorbeeld door overlijden van de pensioengerechtigde de voorzieningen/uitgaven zullen fluctueren. Ditzelfde kan gebeuren bij een slaper. Bovendien kunnen ook slapers recht hebben op waardeoverdracht. Het verdient daarom aanbeveling ook in de situatie van slapers en ingegane pensioenen een voorziening op te nemen.

Concluderend wijs ik u er nadrukkelijk op dat de huidige lage rekenrente ertoe kan leiden dat de gemeente bij moet storten om de verplichtingen af te dekken. De huidige lage rekenrente leidt namelijk tot hogere voorzieningen, verzekeringspremies en overdrachtswaarden. Zoals gezegd, kan het feit dat de voorzieningen niet regelmatig geactualiseerd worden, leiden tot grote verschillen tussen overdrachtswaarde en voorziening.

Er zijn ook gemeenten die geen toereikende of zelfs in het geheel géén wettelijk vereiste voorziening hebben getroffen. Aan deze gemeenten doe ik hierbij de dringende oproep om alsnog een passende en toereikende voorziening te treffen voor toekomstige waardeoverdrachten. Zoals aangegeven kan het uit te keren bedrag aanzienlijk zijn als het wettelijk moet worden gekapitaliseerd bij een waardeoverdracht.

7. Informatie op internet

Informatie die betrekking heeft op gemeentelijke politieke ambtsdragers, kunt u vinden op de internetsite van de Rijksoverheid: www.rijksoverheid.nl. Daarna kiest u Ministeries/Ministerie van BZK/Onderwerpen/Gemeenten.

Voor eventuele nadere vragen kunt u ook contact opnemen met het ministerie van BZK via postbus.helpdeskpa@minbzk.nl.

Hoogachtend,
De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
namens deze:

L.D.P. Lombaers,

directeur Arbeidszaken Publieke Sector.

  1. Leden van de Eerste Kamer vallen niet onder de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Als een gepensioneerde wethouder lid wordt van de Eerste Kamer heeft dit geen gevolgen voor lopende Appa-pensioenaanspraken. ^ [1]