Regeling prestatiebox mbo

[Regeling vervallen per 01-01-2017.]
Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 01-08-2012 t/m 14-02-2014

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2012, nr. BVE/387637, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende vergoeding op de bekostiging aan mbo-instellingen (Regeling prestatiebox mbo)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikel 2.2.3, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Doel van de regeling

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Het doel van deze regeling is het jaarlijks verstrekken van een aanvullende vergoeding op de bekostiging voor het realiseren van in deze regeling genoemde bijzondere beleidsdoelstelling.

Artikel 3. Subsidieplafond en verdelingswijze

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 is jaarlijks maximaal € 40.600.000,– beschikbaar.

  • 2 De aanvullende vergoeding op de bekostiging, als bedoeld in het eerste lid, wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van de bijzondere beleidsdoelstelling voortijdig schoolverlaten.

Paragraaf 2. Subsidie ten behoeve van de beleidsdoelstelling voortijdig schoolverlaten

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 2 In deze paragraaf wordt onder een onderwijsinstelling niet begrepen het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum.

Artikel 5. Doel

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De aanvullende vergoeding op de bekostiging wordt verstrekt ten behoeve van de beleidsdoelstelling voortijdig schoolverlaten welke ten doel heeft het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters tot maximaal 25.000 in het kalenderjaar 2016.

Artikel 6. Gegevens berekening nieuwe voortijdig schoolverlaters

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Bij de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters maakt de minister gebruik van de gegevens, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, en 10, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling gebruik gegevens bron en artikel 7.52 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 7. Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De wijze waarop voor elk van de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015 per onderwijsinstelling het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters wordt berekend is opgenomen in bijlage A bij deze regeling.

Artikel 8. Subsidieverstrekking

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De minister verstrekt voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 ambtshalve een aanvullende vergoeding op de bekostiging aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor die onderwijsinstelling ten minste één convenant heeft ondertekend.

  • 2 De aanvullende vergoeding op de bekostiging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, wordt telkens voor één jaar verstrekt in de maand oktober voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar.

  • 3 De aanvullende vergoeding op de bekostiging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt telkens voor één jaar verstrekt in de maand oktober volgend op het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 9. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf bedraagt voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 jaarlijks maximaal € 40.600.000,–.

  • 2 Van het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, is jaarlijks € 4.100.000,– bedoeld voor subsidieverstrekking van het vast bedrag, bedoeld in artikel 12.

  • 3 Van het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, is jaarlijks € 36.500.000,– bedoeld voor subsidieverstrekking van het variabel bedrag, bedoeld in artikel 13.

  • 4 Indien het deel van het subsidieplafond dat is bestemd voor het vast bedrag respectievelijk het variabel bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt overschreden, wordt de hoogte van de aanvullende vergoeding op de bekostiging naar evenredigheid per onderwijsinstelling verlaagd.

Artikel 10. Besteding van de subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De aanvullende vergoeding op de bekostiging kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de onderwijsinstelling dan waarvoor deze aanvullende vergoeding wordt verstrekt. Terugvordering van eventueel niet-bestede middelen of overschotten vindt niet plaats.

Artikel 11. Verdelingswijze

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De aanvullende vergoeding op de bekostiging voor een onderwijsinstelling in een kalenderjaar bestaat uit:

    • a. een vast bedrag dat per studiejaar kan verschillen, berekend op grond van artikel 12; en

    • b. een variabel bedrag dat per studiejaar en per categorie beroepsopleiding kan verschillen, berekend op grond van artikel 13.

  • 2 Bij de berekening van het vast bedrag, bedoeld in artikel 12, wordt het aantal deelnemers tot 22 jaar jaarlijks bepaald op grond van de volgende peilmomenten:

    • a. voor kalenderjaar 2013: op 1 oktober 2011;

    • b. voor kalenderjaar 2014: op 1 oktober 2012; en

    • c. voor kalenderjaar 2015: op 1 oktober 2013.

  • 3 Bij de berekening van het variabel bedrag, bedoeld in artikel 13, wordt het aantal deelnemers tot 22 jaar jaarlijks bepaald op grond van de volgende peilmomenten:

    • a. voor kalenderjaar 2013: op 1 oktober 2012;

    • b. voor kalenderjaar 2014: op 1 oktober 2013; en

    • c. voor kalenderjaar 2015: op 1 oktober 2014.

Artikel 12. Berekeningswijze vast bedrag

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De hoogte van het vast bedrag per onderwijsinstelling wordt bepaald op grond van het aantal deelnemers tot 22 jaar.

  • 2 Het aantal deelnemers tot 22 jaar, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks bepaald op grond van de peilmomenten, bedoeld in artikel 11, tweede lid.

  • 3 De hoogte van het vast bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op grond van onderstaande tabel:

    Tabel 1. Maximumbedragen jaarlijks beschikbaar per onderwijsinstelling

    Aantal deelnemers tot 22 jaar per onderwijsinstelling

    Bedrag per onderwijsinstelling

    10–1000

    € 10.000,–

    1001–2000

    € 20.000,–

    2001–6000

    € 35.000,–

    6001–10.000

    € 75.000,–

    Meer dan 10.000

    € 150.000,–

Artikel 13. Berekeningswijze variabel bedrag

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De hoogte van het variabel bedrag voor een onderwijsinstelling wordt per jaar vastgesteld aan de hand van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per studiejaar per categorie beroepsopleiding ten opzichte van het totaal aantal deelnemers tot 22 jaar binnen die categorie beroepsopleiding van de onderwijsinstelling.

  • 2 Het aantal deelnemers tot 22 jaar, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks bepaald op grond van de peilmomenten, bedoeld in artikel 11, derde lid.

  • 3 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een percentage, rekenkundig afgerond op twee decimalen achter de komma.

  • 4 Indien het percentage, bedoeld in het derde lid, gelijk is aan of lager is dan de procentuele norm per categorie beroepsopleiding genoemd in tabel 2, dan komt de onderwijsinstelling in aanmerking voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging.

  • 5 De hoogte van het variabel bedrag wordt bepaald aan de hand van het aantal deelnemers tot 22 jaar per categorie beroepsopleiding, genoemd in tabel 3.

  • 6 Bij de berekening van het percentage, bedoeld in het eerste lid, en de hoogte van het variabel bedrag, bedoeld in het vijfde lid, wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters en de deelnemers tot 22 jaar voor de vakopleiding, middenkaderopleiding en de specialistenopleiding bij elkaar opgeteld.

  • 7 In afwijking van de bovenstaande leden, kan een onderwijsinstelling die niet voldoet aan één van de procentuele normen bedoeld in tabel 2, alsnog in aanmerking komen voor het variabel bedrag, indien er sprake is van een substantiële daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, zijnde:

    • a. een daling van het percentage, bedoeld in het derde lid, met twee procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaand kalenderjaar, met betrekking tot de assistentopleiding; en

    • b. een daling van het percentage, bedoeld in het derde lid, met één procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaand kalenderjaar, met betrekking tot de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of de specialistenopleiding.

      Tabel 2. Procentuele norm nieuwe voortijdig schoolverlaters per categorie beroepsopleiding
       

      Assistentopleiding

      Basisberoepsopleiding

      Vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding

      2012–2013

      32,5%

      13,5%

      4,25%

      2013–2014

      27,5%

      11,5%

      3,5%

      2014–2015

      22,5%

      10%

      2,75%

      Tabel 3. Maximumbedragen beschikbaar per categorie beroepsopleiding per onderwijsinstelling

      Assistentopleiding

      Deelnemers tot 22 jaar

      Bedrag per onderwijsinstelling

      10–50

      € 25.000,–

      51–250

      € 50.000,–

      251–500

      € 100.000,–

      501–1000

      € 200.000,–

      Meer dan 1000

      € 300.000,–

      Basisberoepsopleiding

      Deelnemers tot 22 jaar

      Bedrag per onderwijsinstelling

      10–50

      € 12.500,–

      51–250

      € 25.000,–

      251–500

      € 50.000,–

      501–1000

      € 100.000,–

      1001–2000

      € 150.000,–

      2001–4000

      € 300.000,–

      4001–6000

      € 400.000,–

      6001–8000

      € 500.000,–

      8001–10000

      € 600.000,–

      Meer dan 10000

      € 700.000,–

      Vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding

      Deelnemers tot 22 jaar

      Bedrag per onderwijsinstelling

      10–50

      € 12.500,–

      51–250

      € 25.000,–

      251–500

      € 50.000,–

      501–1000

      € 100.000,–

      1001–2000

      € 150.000,–

      2001–4000

      € 300.000,–

      4001–6000

      € 400.000,–

      6001–8000

      € 500.000,–

      8001–10000

      € 600.000,–

      Meer dan 10000

      € 700.000,–

Artikel 14. Geen aanvullende bekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 In afwijking van artikel 13, vierde lid, komt een onderwijsinstelling niet in aanmerking voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, voor kalenderjaar 2014, indien:

    • a. in de kalenderjaren 2013 en 2014, het percentage, bedoeld in artikel 13, derde lid, zoals vastgesteld ten behoeve van de onderwijsinstelling, gelijk is aan of lager is dan de procentuele norm per categorie beroepsopleiding genoemd in tabel 2; en

    • b. het percentage, bedoeld in artikel 13, derde lid, zoals vastgesteld ten behoeve van de onderwijsinstelling, in het kalenderjaar 2014 met ten minste 0,3 procentpunt gemiddeld is gestegen ten opzichte van de onderhavige percentages in de kalenderjaren 2012 en 2013.

  • 2 In afwijking van artikel 13, vierde lid, komt een onderwijsinstelling niet in aanmerking voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, voor kalenderjaar 2015, indien:

    • a. in de kalenderjaren 2014 en 2015, het percentage, bedoeld in artikel 13, derde lid, zoals vastgesteld ten behoeve van de onderwijsinstelling per categorie beroepsopleiding, gelijk is aan of lager is dan de procentuele norm per categorie beroepsopleiding genoemd in tabel 2; en

    • b. het percentage, bedoeld in artikel 13, derde lid, zoals vastgesteld ten behoeve van de onderwijsinstelling, in kalenderjaar 2015 met ten minste 0,3 procentpunt gemiddeld is gestegen ten opzichte van de onderhavige percentages in de kalenderjaren 2013 en 2014.

Artikel 15. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Indien voor de toepassing van de meetsystematiek, bedoeld in bijlage A van deze regeling, die als uitgangspunt dient voor de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, de gegevensbronnen niet tijdig beschikbaar zijn en dit zal leiden tot een onbillijkheid van ernstige aard bij de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de betreffende instelling, kan de minister een correctie toepassen op de procentuele normen, als bedoeld in tabel 2.

  • 2 Indien als gevolg van oprichting, splitsing, samenvoeging of verplaatsing van een onderwijsinstelling de toepassing van de peilmomenten, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, die als uitgangspunt dient voor de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de desbetreffende onderwijsinstelling, bedoeld in deze paragraaf, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan de minister afwijken van deze gegevens.

Artikel 16. Overgangsrecht

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Bij de berekening, bedoeld in de artikelen 13, zevende lid en 14, eerste lid, onderdeel b, wordt bij de vergelijking van het kalenderjaar 2013 met het kalenderjaar 2012, de berekeningswijze van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gehanteerd, zoals bedoeld in artikel 8, van de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten zoals luidend op 31 juli 2012.

Paragraaf 3. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Artikel 17. Evaluatie

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De effecten van de aanpak van het beleid inzake voortijdig schoolverlaten in de RMC-regio in de praktijk worden uiterlijk in 2015 geëvalueerd.

Artikel 18. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2012.

Artikel 19. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling prestatiebox mbo.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Bijlage A. behorende bij artikel 7 van de Regeling prestatiebox mbo

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per mbo-instelling inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. teldatum: datum waarop het aantal inschrijvingen per onderwijsinstelling bij aanvang van het studiejaar wordt gemeten. Het betreft hier de datum van 1 oktober;

  • b. Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs: het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 7.52 van Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • c. vavo: het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs;

  • d. Examen resultaten register: de registratie door Dienst Uitvoering Onderwijs van examenresultaten in het voortgezet onderwijs op basis de Wet voortgezet onderwijs. Het Examen resultaten register omvat een overzicht van behaalde examenresultaten vanaf schooljaar 1998/1999. Vanaf schooljaar 2005/2006 zijn deze gegevens onderdeel van het basisregister;

  • e. startkwalificatie: diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • f. basisregister: basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht;

  • g. verlate startkwalificatie: startkwalificatie behaald zonder bekostigde inschrijving in de maanden oktober tot en met december volgend op de teldatum (t+1), na een bekostigde inschrijving op de teldatum (t);

  • h. niet-bekostigd voorgezet onderwijs: scholen die op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn aangewezen;

  • i. niet-bekostigd middelbaar beroepsonderwijs: een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • j. Register vrijstellingen LPW: het register waarin onder andere de vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet staan geregistreerd. Dit register is juridisch en technisch in oprichting ten tijde van de ondertekening van het convenant.

  • k. register UWV: het register waar mensen met een baan geregistreerd staan;

  • l. Registers van politie en defensie: de registers waarin de deelnemers aan politieschool en defensieopleidingen geregistreerd staan;

  • m. Examenregister: het register waar het aantal behaalde startkwalificaties geregistreerd staat;

  • n. schooljaar, studiejaar of collegejaar: het jaar waarin de student staat ingeschreven dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend.

Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in drie categorieën ingedeeld: mbo-niveau 1, mbo-niveau 2 en mbo-niveaus 3 en 4. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (tot 23 jaar) uit het vavo-onderwijs, niet zijnde de Rutte-leerlingen, wordt wel geteld per mbo-instelling, maar dit aantal wordt niet beoordeeld in het kader van de prestatiesubsidies. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters uit het vavo telt wel mee in het landelijk gepresenteerde cijfer.

Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per categorie per studiejaar in het middelbaar beroepsonderwijs wordt door de minister berekend op basis van de volgende formule:

X = A – B – (C1+C2+C3+C4+C5+C6+C7+C8+C9+C10) – (D1+D2+D3+D4+D5)

Waarbij:

X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per categorie per studiejaar (t) in het middelbaar beroepsonderwijs;

A = (ook wel startpopulatie genoemd) het aantal jongeren in de leeftijd tot 22 jaar dat op de teldatum van het studiejaar (t) door de onderwijsinstelling als deelnemer is ingeschreven per categorie in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging wordt meegeteld;

B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het studiejaar (t) is overleden of geëmigreerd voor teldatum t + 1. Deze gegevens worden ontleend aan de gemeentelijke basisadministratie.

C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende studiejaar (t + 1) nog een opleiding volgt of een vrijstelling van inschrijving heeft gekregen op grond van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet. Het kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding betreffen aan dezelfde of een andere bekostigde instelling dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:

  • C1: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende studiejaar t + 1 is ingeschreven als deelnemer in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging wordt meegeteld. Dit op basis van gegevens zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C2: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 is ingeschreven in het hoger onderwijs zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs;

  • C3: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 als leerling in het voortgezet onderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C4: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 als vavo-deelnemer is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C5: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als leerling in het niet-bekostigd voorgezet onderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C6: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als deelnemer in het niet-bekostigd middelbaar beroepsonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C7: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 onder de vrijstellingen van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet valt en als zodanig bevestigd door de leerplichtambtenaar in het register vrijstellingen LPW;

  • C8: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 geregistreerd staat bij de Dienst Justitiële inrichtingen in het basisregister;

  • C9: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als deelnemer aan de politieschook of defensieopleidingen is ingeschreven op basis van registers van politie en defensie;

  • C10: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs of praktijkonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd het basisregister;

D = Het aantal jongeren onder A dat een startkwalificatie heeft behaald. D is de som van:

  • D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende studiejaar (t) een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het basisregister;

  • D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf 2004 tot aan studiejaar (t) al een startkwalificatie heeft behaald in het middelbaar beroepsonderwijs zoals geregistreerd in het basisregister. Het basisregister omvat een overzicht van behaalde mbo-diploma’s vanaf kalenderjaar 2004. Eerder in het mbo behaalde diploma’s zijn niet in het basisregister geregistreerd;

  • D3: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf studiejaar 1998–1999 tot studiejaar (t) voorafgaand aan de inschrijving op het middelbaar beroepsonderwijs of de vavo een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of basisregister.

  • D4: Het aantal jongeren onder A dat gedurende de eerste drie maanden na de teldatum (t+1) een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het examenregister (de zogenoemde verlate startkwalificatie);

  • D5: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, heeft behaald en geregistreerd staat als werkende in het register van het UWV.

Toelichting

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Met behulp van het basisregister wordt per categorie het aantal jongeren bepaald dat aan het begin van een studiejaar bij een bekostigde mbo-instelling is ingeschreven en aangemeld is voor bekostiging (aantal deelnemers tot 22 jaar op peildatum 1 oktober jaar t). Deze groep wordt de startpopulatie genoemd. Vervolgens wordt van deze jongeren nagegaan of bij aanvang van het daaropvolgend schooljaar (peildatum 1 oktober jaar t+1) zij:

  • nog steeds een opleiding volgen in het bekostigd of niet-bekostigd onderwijs;

  • geen opleiding meer volgen maar wel inmiddels een startkwalificatie hebben behaald of aan de voorwaarden (mbo-niveau 1 + baan) voldoen om als zodanig te worden aangemerkt;

  • geen opleiding meer volgen, geen vrijstelling van inschrijving hebben gekregen, niet overleden of geëmigreerd zijn en geen startkwalificatie hebben.

Deze laatste groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van de betreffende school gedurende het schooljaar per categorie.

Deze vernieuwde berekeningsmethode behorende bij deze regeling wordt vanaf het voorjaar van 2014 ook gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van voortijdig schoolverlaten.

Indien de jongere binnen het schooljaar gedurende korte tijd is uitgevallen maar ook weer binnen korte tijd in een andere opleiding en/of op een andere onderwijsinstelling is ingestroomd, wordt deze niet als nieuwe voortijdig schoolverlater gerekend van de school waar de jongere bij aanvang van het schooljaar was ingeschreven. Immers aan het begin van het nieuwe schooljaar volgt deze jongere weer onderwijs. Dit betekent dat een onderwijsinstelling naast preventie van uitval ook belang heeft om er voor te zorgen dat wanneer een jongere toch uitvalt deze jongere te helpen een andere opleiding of onderwijsinstelling te vinden voor het volgende peilmoment op 1 oktober.

Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012/2013 tot en met 2014/2015

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

Berekeningswijze voor het voortgezet onderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Voor het voortgezet onderwijs wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in drie categorieën ingedeeld: onderbouw (inclusief brug 3), bovenbouw vmbo (inclusief vm2) en bovenbouw havo/vwo. De Rutte-leerlingen die uitbesteed zijn aan het vavo blijven ingeschreven staan bij de vo-school en tellen als zodanig mee bij de vo-school als leerling en mogelijk als nieuwe voortijdig schoolverlater.

Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school per categorie per schooljaar (t) wordt door de minister berekend op basis van de volgende formule:

X = A – B – (C1+C2+C3+C4+C5+C6+C7+C8+C9+C10) – (D1+D2)

Waarbij:

X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school per categorie per schooljaar (t) in het voortgezet onderwijs

A = (ook wel startpopulatie genoemd) het aantal jongeren per categorie in de leeftijd tot 22 jaar dat op de teldatum bij aanvang van het schooljaar (t) door de onderwijsinstelling:

  • als leerling is ingeschreven en voor bekostiging in het voortgezet onderwijs wordt meegeteld;

  • het geen leerlingen betreft aan het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs;

  • het geen leerlingen betreft die bekend staan als eerstejaars nieuwkomers conform de Regeling Leerplusarrangement VO, Nieuwkomers VO en eerste opvang Vreemdelingen 2009; en

  • het geen leerlingen betreft aan de Engelse Stroom of Internationaal Baccelaureaat.

B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het schooljaar (t) is overleden of geëmigreerd voor teldatum t + 1. Deze gegevens worden ontleend aan de gemeentelijke basisadministratie.

C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum bij aanvang van het daaropvolgende schooljaar (t + 1) nog een opleiding volgt of een vrijstelling van inschrijving heeft gekregen op grond van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet. De opleiding kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:

  • C1: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende schooljaar (t + 1) nog steeds is ingeschreven als leerling in het voortgezet onderwijs op basis van gegevens zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C2: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 als deelnemer is ingeschreven en voor bekostiging wordt meegeteld in het middelbaar beroepsonderwijs en als zodanig geregistreerd in het basisregister;

  • C3: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 als vavo-deelnemer is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C4: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 is ingeschreven in het hoger onderwijs zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs;

  • C5: het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 als leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs of praktijkonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C6: het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 als leerling in het niet-bekostigd voorgezet onderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C7: het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 als deelnemer in het niet-bekostigd middelbaar beroepsonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;

  • C8: het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 onder de vrijstellingen van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet valt en als zodanig bevestigd door de leerplichtambtenaar in het register vrijstellingen LPW;

  • C9: het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 geregistreerd staat bij de Dienst Justitiële inrichtingen in het basisregister;

  • C10: het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t +1 als leerling aan de politieschool of defensieopleidingen is ingeschreven en als zodanig in het register politie en defensie staat.

D = Het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) is uitgeschreven met een startkwalificatie. D is de som van:

  • D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het basisregister;

  • D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf begin 1998/1999 tot aan schooljaar (t) reeds een startkwalificatie heeft behaald in het voortgezet onderwijs zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of in het basisregister.

Toelichting

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Met behulp van het basisregister onderwijs wordt per categorie het aantal jongeren bepaald dat aan het begin van een schooljaar bij een bekostigde vo-school is ingeschreven en aangemeld is voor bekostiging (aantal deelnemers tot 22 jaar op peildatum 1 oktober jaar t). Deze groep wordt de startpopulatie genoemd. Vervolgens wordt van deze jongeren nagegaan of bij aanvang van het daaropvolgend schooljaar (peildatum 1 oktober jaar t+1) zij:

  • nog steeds een opleiding volgen in het bekostigd of niet-bekostigd onderwijs;

  • geen opleiding meer volgen maar wel inmiddels een startkwalificatie hebben behaald;

  • geen opleiding meer volgen, geen vrijstelling van inschrijving hebben gekregen, niet overleden of geëmigreerd zijn en geen startkwalificatie hebben.

Deze laatste groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van de betreffende school gedurende het schooljaar per categorie.

Deze vernieuwde berekeningsmethode behorende bij deze regeling wordt vanaf het voorjaar van 2014 ook gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van voortijdig schoolverlaten.

In het (voortgezet) speciaal onderwijs is sinds enige tijd ook het onderwijsnummer ingevoerd. Echter deze leerlingen worden grotendeels niet opgeleid met het oogmerk een startkwalificatie te halen. Daarom worden deze onderwijstypen in de berekeningsmethode buiten de startpopulatie gehouden. Na de convenantsperiode 2012–2015 kan deze aanpak worden herzien. De uitstroom vanuit het reguliere onderwijs naar het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt niet langer als nieuwe voortijdig schoolverlater geteld.

Indien de jongere binnen het schooljaar gedurende korte tijd is uitgevallen maar ook weer snel in een andere opleiding en/of op een andere onderwijsinstelling is ingestroomd, wordt deze niet als nieuwe voortijdig schoolverlater gerekend van de school waar de jongere bij aanvang van het schooljaar was ingeschreven. Immers aan het begin van het nieuwe schooljaar volgt deze jongere weer onderwijs. Dit betekent dat een onderwijsinstelling naast preventie van uitval ook belang heeft om er voor te zorgen dat wanneer een jongere toch uitvalt deze jongere te helpen een andere opleiding of onderwijsinstelling te vinden voor de volgende peildatum van 1 oktober.

Het convenant richt zich op het behalen van een startkwalificatie. Dit is minimaal een mbo-niveau 2, havo- of vwo-diploma. De vmbo-leerlingen die een diploma hebben behaald maar zich voor het volgende schooljaar niet inschrijven bij het mbo of havo blijven wel geteld worden als nieuwe voortijdig schoolverlater van de vo-school. Uit dit oogpunt heeft de vo-school er belang bij om jongeren met een vmbo-diploma te stimuleren zich in te schrijven voor een vervolgopleiding.