29. Erkenningsregelingen zijn regelingen waarbij de activiteiten van ondernemingen
worden getoetst aan een aantal (kwalitatieve) criteria. Als de activiteiten van een
onderneming aan die criteria voldoen dan mag deze onderneming zich ’erkend’ noemen.
Erkende ondernemingen krijgen vaak het recht om door middel van een logo of anderszins
aan het publiek kenbaar te maken dat zij erkend zijn. Brancheorganisaties spelen vaak
een belangrijke rol bij de totstandkoming en uitvoering van erkenningsregelingen.
30. Erkenningsregelingen kunnen, door het zichtbaar en herkenbaar maken van kwaliteit,
bijdragen aan een vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument en de kwaliteit
van productie, dienstverlening en distributie. Artikel 6 Mw verbiedt overeenkomsten die tot doel of effect hebben de mededinging te beperken.
Aangezien het doel van erkenningsregelingen normaliter is de kwaliteit van het aanbod
van goederen of diensten te vergroten, zal het doel in beginsel niet zijn de mededinging
te beperken (tenzij de erkenningsregeling als vehikel voor mededingingsbeperkende
afspraken wordt gebruikt). Het is echter mogelijk dat erkenningsregelingen een mededingingsbeperkend
effect hebben. Hierna wordt beschreven in welke omstandigheden dit het geval kan zijn.
31. Erkenningsregelingen kunnen in elk geval geen mededingingsbeperkend effect hebben
indien de ondernemingen die deelnemen aan de erkenningsregeling slechts een gering
deel van de markt vertegenwoordigen. Allereerst is een laag (gezamenlijk) marktaandeel
van de bij de regeling betrokken ondernemingen een aanwijzing dat een niet-deelnemende
onderneming ook zonder erkenning op een goede wijze in de markt kan opereren. Daarnaast
zal er dan door de niet aan de regeling deelnemende ondernemingen voldoende concurrentiedruk
worden uitgeoefend om een eventuele minder intensieve concurrentie tussen de erkende
ondernemingen te compenseren. Gelet op het referentiekader van de Europese Commissie
in de richtsnoeren ten aanzien van horizontale overeenkomsten, kan als uitgangspunt
worden genomen dat van erkenningsregelingen waarbij de deelnemende ondernemingen een
gezamenlijk marktaandeel van minder dan 20% hebben in beginsel geen mededingingsbeperkend
effect kan uitgaan.
32. Een andere aanwijzing voor de afwezigheid van een mededingingsbeperkend effect
is het bestaan van meerdere, met elkaar concurrerende, erkenningsregelingen.
33. Bij erkenningsregelingen waarvan het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken
ondernemingen meer dan 20% is, kunnen twee soorten mededingingsbeperkende effecten
optreden. Ten eerste kan er van de inhoud van de erkenningsregeling een mededingingsbeperkend
effect uitgaan. Door de eisen die aan erkenning worden gesteld kan de concurrentie
tussen deelnemers worden beperkt of worden derden bij het aanbieden van diensten aan
deelnemers van de erkenningsregeling beperkt. Ten tweede kan er van het bestaan van de erkenningsregeling een mededingingsbeperkend
effect uitgaan indien erkenningsregelingen zouden kunnen leiden tot het uitsluiten
van ondernemingen van de markt of tot het uitsluiten van ondernemingen van belangrijke
economische voordelen die de erkenningsregeling biedt en die anderszins niet zelf
kunnen worden behaald door nietdeelnemers. Hiermee zouden erkenden de markt aan zichzelf
kunnen trachten voor te behouden.
34. Ten aanzien van het eerst genoemde effect kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
in erkenningsregelingen opgenomen eisen aan het opleidingsen/ of kennisniveau van
(werknemers van) de deelnemende ondernemingen. Op zichzelf levert dit geen problemen
op en zal de eis bijdragen aan de doelstelling van de regeling, het verhogen van de
kwaliteit van de betrokken producten of diensten. Echter, indien de gestelde opleidingseis
wordt gekoppeld aan een specifieke opleiding bij een specifieke instelling, dan gaat
de regeling in de regel verder dan noodzakelijk voor het te bereiken doel en kan tot
gevolg hebben dat de mededinging op de relevante opleidingsmarkt wordt beperkt.
35. Het tweede genoemde effect is het potentiële uitsluitingseffect dat uitgaat van
erkenningsregelingen. Als een erkenningsregeling voor de activiteiten van de deelnemers
op de markt belangrijke economische voordelen met zich meebrengt die niet anderszins
zelf kunnen worden behaald, dan kan een situatie ontstaan waarbij het moeilijk wordt
om in de markt te opereren zonder deelname aan de regeling. Dit zal het geval zijn
als de deelnemende ondernemingen een groot deel van de markt vertegenwoordigen (bijvoorbeeld
omdat de erkenningsregeling gelieerd is aan een branchevereniging), en consumenten
of zakelijke afnemers erkenning als een belangrijke voorwaarde zien om goederen of
diensten af te nemen. Dit laatste zal onder meer samenhangen met de bekendheid van
afnemers met de regeling (naamsbekendheid, logo), het imago van de erkenningsregeling
etc.. Als afnemers individueel besluiten slechts van erkenden af te willen nemen dan
is dit op zichzelf geen probleem (het geeft aan dat de erkenningsregeling meerwaarde
heeft). Het is ook een indicatie dat de erkenningsregeling economisch belangrijk is.
Deelname aan de regeling kan ook van belang zijn als aan erkenden bepaalde faciliteiten
(promotie, automatisering, training voor personeel) ter beschikking worden gesteld
die niet beschikbaar zijn voor niet-erkenden.
36. Als een erkenningsregeling een factor van belang is geworden in de markt, dan
kan de regeling een mededingingsbeperkend effect hebben indien potentiële toetreders
op ongerechtvaardigde gronden worden buitengesloten. Immers, als vaststaat dat deelname
aan een regeling belangrijk is om te concurreren in de markt dan kan uitsluiting van
deelname aan een dergelijke regeling de concurrentie in de markt verstoren. Dit wil
niet zeggen dat de mededingingsregels voorschrijven dat iedereen zou moeten mogen
deelnemen aan de erkenningsregeling. Wat van belang is is dat iedereen die aan de
kwaliteitseisen voldoet kan deelnemen aan de regeling.
37. Om te waarborgen dat een erkenningsregeling daadwerkelijk is gericht op het verhogen
van de kwaliteit, waarbij iedereen die aan de eisen voldoet kan deelnemen, moet de
erkenningsregeling aan een aantal voorwaarden voldoen. Wordt hieraan niet voldaan
dan is de kans groot dat de regeling in strijd is met artikel 6 Mw, tenzij de d-g NMa, desgevraagd, een ontheffing op grond van artikel 17 Mw verleend (zie paragraaf 9).
38. Allereerst moet een erkenningsregeling objectieve eisen stellen die bijdragen
tot het doel van de regeling. Om deze objectiviteit en een eerlijke toepassing van
de eisen te waarborgen moeten de eisen bovendien vóóraf duidelijk zijn, dient de erkenningprocedure
transparant te zijn en dient de regeling te voorzien in een onafhankelijke beslissing
over toelating. Dat kan bij de eerste beoordeling zijn of nadat een erkenning geweigerd
is, in beroep.
39. Ten aanzien van de voorwaarde van objectiviteit kan nog het volgende worden opgemerkt.
Lidmaatschap van een branchevereniging is geen objectieve kwaliteitseis die bijdraagt
aan het doel van de regeling. Ook niet-leden moeten kunnen deelnemen als voldaan wordt
aan de eisen. Als vergelijkbare regelingen (bijvoorbeeld in het buitenland) vergelijkbare
eisen stellen dan zullen degenen die aan die vergelijkbare eisen voldoen ook in aanmerking
moeten kunnen komen voor deelname. Als de eisen op enig moment worden aangepast dan
dient, in het belang van de objectiviteit, verzekerd te zijn dat de nieuwe eisen ook
gelden en toegepast worden ten aanzien van reeds erkenden. Indien de branchevereniging
heeft geïnvesteerd in het opzetten van de erkenningsregeling of daar belangrijke (bijvoorbeeld
administratieve) werkzaamheden voor verricht, dan kan het gerechtvaardigd zijn dat
in de kosten voor deelname aan de regeling onderscheid wordt gemaakt tussen leden
en nietleden. Het verschil in deelnamekosten dient dan wel in een goede verhouding
te staan tot de investeringen of de verrichtte werkzaamheden en mag niet een verkapte
vorm van organisatiedwang zijn.
40. Overigens hoeven erkenningsregelingen niet op zichzelf te staan maar kunnen ook
zijn opgenomen in statuten of andere regelingen van een brancheorganisatie of kunnen
onderdeel uitmaken van integrale ketenbeheersingsystemen zoals die bijvoorbeeld in
de landbouwsector voorkomen.
41. Als aan genoemde voorwaarden wordt voldaan, dan zal een erkenningsregeling normaliter
geen mededingingsbeperking in de zin van artikel 6 Mw opleveren.
42. Eisen die worden gesteld in andersoortige kwaliteitsregelingen zoals certificeringregelingen
(waarbij de certificering en de controle op de kwaliteitseisen door een onafhankelijke
instantie geschiedt) en gedragscodes (die vaak deel uitmaken van de regelingen van
brancheverenigingen) dienen aan dezelfde voorwaarden te voldoen als de genoemde voorwaarden
voor erkenningsregelingen.
Voorbeeld:
Stichting Erkenningsregeling Eendracht voert een erkenningsregeling uit in branche
A. 80% van de ondernemers actief op markt A is bij de erkenningsregeling aangesloten.
Deze ondernemers vertegenwoordigen ruim 90% van de op de markt gerealiseerde omzet.
Van de (zakelijke) afnemers op markt A kent 80% de erkenningsregeling en het door
erkenden gevoerde logo. Voor 75% van de afnemers is erkenning van de leverancier een
doorslaggevend criterium bij de aankoopbeslissing. In een dergelijk geval is aannemelijk
dat de Mededingingswet eisen stelt aan de toelatingsprocedure (zie paragraaf 39) aangezien deelname aan
de regeling van wezenlijk belang is voor het kunnen opereren op de markt.
Voorbeeld:
Een groep leveranciers in markt B wil zich als leveranciers van hoge kwaliteit onderscheiden.
Zij stellen daartoe samen een erkenningsregeling op die zeer hoge eisen stelt aan
de vakbekwaamheid en het serviceniveau van de deelnemers. Ook worden afspraken gemaakt
over het prijsniveau dat de bij de regeling aangesloten ondernemers zouden moeten
hanteren. 7% van de op de markt actieve ondernemers doet mee. Samen vertegenwoordigen
zij 8% van de omzet op de markt. Gelet op het geringe marktaandeel zal de NMa geen
eisen stellen aan de toelatingsprocedure. De prijsregeling is echter verboden en komt
niet voor ontheffing in aanmerking.