Vaststelling van een kostengeoriënteerd tarief voor bijzondere toegang tot de aansluitlijn
via de hoofdverdeler
[Regeling vervallen per 02-12-2012]
25. Op 1 juli 1998 heeft het college zijn oordeel over de kostenoriëntatie van de
tarieven voor interconnectie- en bijzondere toegangsdiensten bekendgemaakt (hierna:
EDC-besluit; EDC=Embedded Direct Costs). Dit oordeel bevat tevens instemming, onder
voorwaarden, met het door KPN opgestelde kostentoerekeningssysteem, het zgn. EDC-model.
26. In het EDC-model wordt het aansluitnet gewaardeerd tegen historische kosten. Met
ingang van 1 mei 1998 maken de kosten van het aansluitnet geen deel uit van de tarieven
die in het besluit over de kostenoriëntatie van interconnectie en bijzondere toegangsdiensten
voorlagen.
27. Op 17 april 1998 stemde het college in met het door KPN opgestelde systeem voor
de toerekening kosten en opbrengsten aan de spraaktelefoondienst. Dit systeem omvat
de kosten van het aansluitnet.
28. Ondanks de nauwe verbondenheid van beide systemen is er een aantal belangrijke
verschillen in de beginselen die worden gehanteerd voor de bepaling van de kostprijs
van de telefoondienst ten opzichte van de bepaling van de kostprijs voor de verschillende
interconnectie- en bijzondere toegangsdiensten. Beide systemen hanteren een onderling
verschillende methodiek van kostentoerekening en verschillende waarderingsgrondslagen:
het systeem voor de telefoondienst hanteert integrale kostentoerekening op basis van
historische kosten, het EDC-model hanteert directe kostentoerekening met toepassing
van het zgn. stand-alone-criterium en omvat bovendien zgn. forward-looking elementen.
De kosten van het hoofdnet (het telefoonnet minus het aansluitnet) in het EDC-model
zijn gebaseerd op actuele waarde (CCA: Current Cost Accounting).
29. Het college ziet aanleiding om bij de vaststelling van een kostengeoriënteerd
tarief voor ontbundelde toegang tot de aansluitlijn tijdelijk, waarover in § 31 meer,
aan te sluiten op de kostentoerekeningssystematiek voor het aansluitnet van het EDC-model.
De aanleiding is de ontwikkeling van daadwerkelijke mededinging in zowel de markt
voor telecommunicatiediensten als de markt voor telecommunicatienetwerken. Zoals in
§ 8 is besproken, acht het college het van belang dat in de productmarkten voor lokale
telecommunicatiediensten, zoals internettoegang, alsmede in de markten voor innovatieve,
met name breedbandige, telecommunicatiediensten meer concurrentie ontstaat. De door
concurrenten te betalen kostenvergoeding voor een aansluitlijn zou derhalve in beginsel
dezelfde moeten zijn als de kostenvergoeding die KPN Telecom betaalt c.q. ontvangt
van zijn eindgebruikers voor het gebruik van dat deel van de aansluiting.
30. Anderzijds onderkent het college dat de ontwikkeling van alternatieve aansluitnetten
momenteel nog in de kinderschoenen staat. In een meer volwassen markt zou een aanbieder
die van deze netten gebruik wil maken veeleer een kostenvergoeding betalen die in
lijn zou liggen met een waardering op basis van de actuele waarde, zoals ook geldt
voor het hoofdnet in de systematiek van het EDC-model. De daadwerkelijke mededinging
tussen aansluitnetten zou in een dergelijke markt niet behoren te worden belemmerd
door een eventueel verschil in (gereguleerde) kostentoerekeningssystematiek en waarderingsgrondslagen.
31. Het college is van mening dat een geleidelijke overgangsperiode van, kortweg,
een tarief gebaseerd op historische kostprijs naar een tarief gebaseerd op actuele
kostprijs, recht doet aan zowel het prille stadium van ontwikkeling van de mededinging
op dit moment als aan verdere ontwikkeling van de mededinging in de komende jaren.
Het college bepaalt de overgangsperiode op vijf jaar. Na deze periode heeft KPN Telecom
in beginsel de vrijheid het tarief zelf op commerciële basis vast te stellen. Hieraan
liggen de volgende overwegingen ten grondslag. Een termijn van vijf jaar wordt geacht
representatief te zijn voor de minimale terugverdientijd van (aanloop-) investeringen
voor nieuwe diensten in een kapitaalsintensieve industrie als de telecommunicatie.
In de mobiele telefonie, bijvoorbeeld, ligt het break-even punt gemiddeld in het derde
of vierde jaar na aanvang. Meer in het algemeen wordt een periode van vijf jaar gehanteerd
met het oog op het terugverdienen van bepaalde investeringen, bijvoorbeeld in eigen
voorzieningen in een huurpand. Bovendien kan worden gewezen op de regelgeving in Canada,
waar voor ontbundelde lokale toegang eveneens een termijn van vijf jaar voldoende
wordt geacht om enerzijds innovatieve toegang te stimuleren en anderzijds marktpartijen
te stimuleren om in de loop van de tijd eigen voorzieningen aan te leggen of op een
andere wijze te verkrijgen. Tot slot wijst het college op de komst van draadloze breedbandnetten
gestoeld op de UMTS-standaard in de komende vijf jaar.
32. Het college is van mening dat de technische en economische dynamiek van het aansluitnet
verschilt van de dynamiek van het hoofdnet van KPN Telecom, hetgeen onder andere zichtbaar
is in de afschrijvingstermijnen en de investeringsniveaus die momenteel door KPN worden
gehanteerd. Het college verwacht dat dit ook de komende jaren (nog) het geval zal
zijn. Het college acht het daarom niet redelijk om het beginsel van ’forward-looking’
elementen te hanteren ten aanzien van de architectuur van het aansluitnet voor de
bepaling van het tarief voor bijzondere toegang tot de aansluitlijn. Investeringen
door KPN Telecom in de opwaardering van (delen van) het aansluitnet zullen tot uitdrukking
mogen komen in een factor, waarover in § 36 meer, waarmee het tarief voor MDF-access
mag veranderen. Deze factor zal worden bepaald aan de hand van de inzichten in de
kostprijs op basis van actuele waarde in het relevante jaar, zoals in § 37 en 38 nader
wordt toegelicht.