Zoals is toegelicht in paragraaf 6 is dit besluit voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, overeenkomstig artikel 3.10, derde lid, Tw. Van 25 februari tot en met 8 april 2013 kon eenieder zijn zienswijze geven op een
ontwerp van dit besluit. Een aantal respondenten heeft van deze gelegenheid gebruik
gemaakt. Op deze zienswijzen wordt hieronder ingegaan.
Een respondent kan zich verenigen met het ontwerpbesluit. Die zienswijze wordt onderstaand
niet besproken, omdat het beleid wordt onderschreven. Twee andere respondenten hebben
een (bedrijfs)vertrouwelijke zienswijze gegeven, zodat die ook niet wordt besproken.
Uiteraard zijn die zienswijzen wel meegewogen bij de vraag of een aanpassing van het
ontwerpbesluit gewenst is.
Verder zijn overeenkomstig artikel 3.10, derde lid, Tw de Eerste en Tweede Kamer in kennis gesteld van het ontwerpbesluit. De vaste commissie
voor Economische Zaken van de Tweede Kamer heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt
om vragen te stellen. De vragen hadden onder meer betrekking op de voor- en nadelen
van opknippen van kavel A7 en het potentiële financiële risico van uitgifte van kavel
A7 voor de staat. Deze vragen zijn per brief d.d. 2 april j.l. beantwoord (Kamerstukken
2012/2013, 24 095, nrs. 340 en 341). In het antwoord is toegelicht dat het opknippen
van kavel A7 en vervolgens verdelen van de delen van die kavel een aantal nadelen
kent en feitelijk geen voordelen. Inzake het potentiële financiële risico voor de
staat is uiteengezet wat de toezegging behelst om eventueel onder omstandigheden een
neerwaartse correctie toe te passen op de eenmalige bedragen die de huidige landelijke
commerciële FM-vergunninghouders verschuldigd zijn. De vaste commissie heeft in de
beantwoording geen aanleiding gezien nog aanvullende vragen te stellen.
RadioCorp B.V.
RadioCorp B.V. (verder: RadioCorp) stelt allereerst dat de periode tussen het sluiten
van de consultatietermijn en de beoogde datum van publicatie van de definitieve besluiten
kort is en vraagt zich af of de ingebrachte zienswijze serieus worden bestudeerd.
Er wordt naar de aard van de procedure serieus rekening gehouden met de ingebrachte
zienswijzen. Bij het bepalen van het tijdpad voor de definitieve besluitvorming is
een inschatting gemaakt van de tijd die nodig is voor het verwerken van ingebrachte
zienswijzen. Daarbij speelt een rol dat vorig jaar reeds een consultatie van een eerder
ontwerp van dit besluit heeft plaatsgevonden. De Minister heeft toen kennis kunnen
nemen van de standpunten van de respondenten. De huidige consultatie vindt plaats
omdat artikel 3.10, derde lid, Tw (nieuw) voorschrijft dat voor een bekendmakingsbesluit de openbare voorbereidingsprocedure
van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd dient te worden. Omdat er reeds eerder op grond van het Frequentiebesluit
een consultatie heeft plaatsgevonden is het mogelijk om binnen een relatief korte
termijn het definitieve besluit vast te stellen. Overigens is uiteindelijk meer tijd
genomen voor de bestudering van de zienswijzen dan oorspronkelijk voorzien.
RadioCorp geeft verder in haar zienswijze aan dat artikel 3.3, zevende lid (oud) Tw jo. art. 20a Tw inhoudt dat de Minister ten aanzien van reeds verstrekte vergunningen
en dus ook vergunningen met dezelfde looptijd die nog niet zijn verleend voor dezelfde
bestemming, zoals vergunning kavel A7, niet zomaar kan afwijken van eerder beleid,
nu de oude regels mutatis mutandis op deze vergunningen van toepassing blijven, aangezien
alle onder het oude regime voor dezelfde bestemming verleende vergunningen nog in
stand zijn. Deze zienswijze wordt niet gedeeld. Het nieuwe hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet trad onmiddellijk in werking en er is geen overgangsrecht getroffen voor verdelingsprocedures
die nog niet gestart waren op het tijdstip van inwerkingtreding. RadioCorp kan dus
geen beroep doen op artikel 3.3 Tw (oud).
Het betoog van RadioCorp dat ingevolge artikel 20a, zevende lid, Tw de minister niet
bevoegd is een ander verdeelinstrument dan een vergelijkende toets te kiezen, wordt
niet gevolgd. In artikel 20.2a, zevende lid, Tw is – kort samengevat – geregeld dat op een bezwaar of beroep tegen een besluit dat
is genomen voor inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet het oude recht van toepassing blijft. RadioCorp heeft in verband met de vorige uitgifte
van vergunning kavel A7 een hoger beroep lopen bij het College van Beroep voor het
bedrijfsleven. Zij stelt dat dit beroep weinig effect heeft, indien niet ook de bevoegdheid
van de Minister, om hangende het beroep een ander verdelingsinstrument te kiezen,
op grond van het oude kader kan worden getoetst. Om die reden geldt volgens haar het
oude regime voor de keuze van het verdelingsinstrument ten aanzien van vergunningen
waarvoor een aanvraag is gedaan en die nog onderwerp zijn van een hoger beroepsprocedure.
Met deze uitleg miskent RadioCorp dat de overgangsbepaling van artikel 20.2a, zevende
lid, Tw slechts betrekking heeft op het bezwaar of het beroep. Dit impliceert voor
de hoger beroepszaak dat hierin het oude recht van toepassing is.
Het overgangsrecht van artikel 20.2a stelt geen beperkingen aan de toepassing van verdeelprocedures na inwerkingtreding
van het nieuwe hoofdstuk 3. Artikel 20.2a, vijfde en zesde lid, Tw bevat overgangsrecht voor lopende verdeelprocedures.
Kort gezegd, is daarin bepaald dat het oude recht van toepassing is op aanvragen die
zijn ingediend voor inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk 3 of die zijn ingediend
in het kader van een verdeelprocedure waarvoor het bekendmakingsbesluit inwerking
is getreden voor inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk 3. Dit bekendmakingsbesluit
dateert van na dat tijdstip en bijgevolg is het nieuwe hoofdstuk van de Telecommunicatiewet
van toepassing. Dit onderdeel van de zienswijze van RadioCorp is derhalve geen reden
voor aanpassing van het ontwerpbesluit.
Verder verwijst RadioCorp naar de memorie van toelichting bij het nieuwe hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet. Zij geeft aan dat daarin is aangegeven dat een vergelijkende toets naar verwachting
met name gebruikt wordt bij commerciële radio-omroep. Zij verbindt daaraan de conclusie
dat ook in dit geval een vergelijkende toets gehouden zou moeten worden. Ook die zienswijze
wordt niet gedeeld. In de bedoelde passage van de memorie van toelichting staat dat
een vergelijkende toets met name voor een verdeling voor commerciële omroep gebruikt
kan worden omdat bij die verdelingen de beoogde vergunningvoorschriften (soms) niet
vooraf kunnen worden bepaald. Hierbij wordt gedoeld op verdelingen van geclausuleerde
vergunningen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De huidige ongeclausuleerde vergunningen
bevatten ook geen voorschriften die volgen uit de eerder gehouden vergelijkende toets.
De passage waaraan RadioCorp refereert werpt dus geen ander licht op deze zaak.
Ook geeft RadioCorp aan dat een bedrijfsplantoets en dus een vergelijkende toets vereist
is om een partij te selecteren die de rit kan gaan uitzitten. RadioCorp verwijst hierbij
naar een passage in het Berenschot rapport ‘Op de Golven’ uit 2005 waarin is aangegeven
dat een globale toets betekenis had om te voorkomen dat een kavel werd toegewezen
aan gelukszoekers. Allereerst merk ik op dat een keuze voor een vergelijkende toets
niet automatisch inhoudt dat getoetst wordt op een bedrijfsplan. Die laatste keuze
vloeit niet voort uit dit besluit, maar uit de verdeelregeling. Ik ben daarnaast van
oordeel dat een bedrijfsplantoets in dit geval niet noodzakelijk is. Zoals verwoord
in de toelichting op de Regeling is voorzien dat elke aanvrager ten minste 50% van het financieel bod moet (kunnen)
betalen wat een, naar oordeel van de minister, afdoende waarborg is om een bestendige
vergunninghouder te selecteren. Opgemerkt zij dat die eis strenger is dan de eis die
in 2003 gold. Voor wat betreft de verwijzing naar het Berenschot-rapport zij opgemerkt
dat daarin niet alleen lovend wordt gesproken over een toets op het bedrijfsplan.
Zo geeft Berenschot aan dat de vergelijkende toets zelf, d.w.z. het onderscheid tussen
de nul- en plusbeoordeling, geen invloed heeft gehad op de beoogde doelstellingen
van kwaliteit en continuïteit (p. 44). Ook geeft Berenschot aan dat een beoordeling
van het voorspelde marktaandeel zeer lastig is (p. 5), terwijl dat een belangrijk
element is in de beoordeling van een bedrijfsplan. De passage (p. 5) waarnaar RadioCorp
verwees zag bovendien niet op de vergelijkende toets zelf, maar betrof de vraag of
een aanvraag moet worden geweigerd krachtens artikel 3.6 Tw (oud) wegens strijd wegens doelmatig frequentiegebruik.
Daarnaast geeft RadioCorp aan dat op kennis en ervaring dient te worden getoetst om
te voorkomen dat een opportunistische partij de vergunning voor kavel A7 verkrijgt.
Ook hier geldt dat een keuze voor een vergelijkende toets niet automatisch inhoudt
dat getoetst wordt op kennis en ervaring. Die laatste keuze vloeit niet voort uit
dit besluit, maar uit de verdeelregeling. Een toetsing op kennis en ervaring is niet
noodzakelijk, omdat die kennis eenvoudig kan worden ingekocht.
Tot slot meent RadioCorp dat de keuze voor een veiling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel
omdat de verlengde ongeclausuleerde kavels met een vergelijkende toets zijn verdeeld.
Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van het Hof van Justitie met zaaknummer C-431/07
P (Bouygues SA en Bouygues Télécom SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen).
Die uitspraak heeft betrekking op een door de Franse overheid opgelegde vergoeding
voor het gebruik van frequentieruimte. Bij een veiling wordt de hoogte van de verschuldigde
financiële vergoeding voor het gebruik van frequentieruimte niet door de overheid
bepaald, maar door de aanvrager. Niet wordt ingezien hoe een keuze voor het instrument
veiling kan leiden tot de door RadioCorp bedoelde strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Daarnaast heeft RadioCorp in een aanvullende zienswijze aangegeven dat er een capaciteitsprobleem
is ontstaan op een aantal in de vergunning voor kavel A7 genoemde zendmasten. Dit
kan volgens RadioCorp de uitrol van kavel A7 belemmeren. RadioCorp vraagt de minister
van Economische Zaken naar deze situatie eerst een grondig onderzoek in te stellen
alvorens het kavel A7 uit te geven. Uit navraag bij Novec B.V. en de zenderoperators
Broadcast Partners en KPN blijkt dat er geen onoverkomelijk problemen zijn die een
uitrol van kavel A7 in de weg staan. De situatie is daarmee niet veel anders dan bij
eerdere vergunningverleningen. Ik zie dan ook geen noodzaak voor een grondig onderzoek.
Sky radio, Q-music en Radio 538
Sky radio, Q-music en Radio 538 benadrukken de noodzaak tot het creëren van een level-playing
field tussen de huidige vergunninghouders en de toekomstige vergunninghouder van kavel
A7. Correctie van de reeds opgelegde eenmalige bedragen is volgens hen nodig zodra
vergunning kavel A7 wordt vergund voor een prijs die ligt onder de door SEO berekende
waarde in het Addendum van maart 2011 als gecorrigeerd voor de korte looptijd van
de vergunning en eventuele wijzigingen in het demografisch bereik van het kavel. Het
ontwerpbesluit dient daarbij volgens Sky Music, Q-Music en Radio 538 zodanig te worden
aangepast dat is verzekerd dat de financiële verplichtingen van de bestaande vergunninghouders
en van de toekomstige vergunninghouder van kavel A7 gelijkwaardig zijn en dat deze
daarnaast op basis van dezelfde grondslag zijn bepaald.
De genoemde drie vergunninghouders zijn een eenmalig bedrag verschuldigd welke verplichting
is opgelegd in het kader van de verlenging van hun FM-vergunning en de verlening van
een vergunning voor digitale radio-omroep. Dit valt buiten de reikwijdte van dit besluit.
Voor mijn standpunt ten aanzien van een eventuele correctie van de reeds opgelegde
eenmalige bedragen verwijs ik naar de kamerbrief van 2 april jl. (Kamerstuk 24 095,
nrs. 340 en 341).
Sky radio, Q-music en Radio 538 geven voorts de Minister in overweging om de looptijd
van de vergunning van kavel A7 te verlengen tot 8 jaar en daarnaast ook de looptijd
van de verlengde vergunningen ook te verlengen om ze zo gelijk te laten lopen. De
looptijd van de vergunningen van de drie vergunninghouders valt buiten de reikwijdte
van dit besluit. Overigens zou de gevraagde verlenging afbreuk doen aan de inzet van
het digitaliseringsbeleid zoals vastgesteld in 2009, namelijk een transitie naar digitale
radio. Om de vergunninghouder te stimuleren de omschakeling naar digitale radio voortvarend
te laten plaatsvinden is het nu niet wenselijk het in de Kamerbrief geschetste tijdspad
aan te passen. Er is ook geen reden waarom de looptijd tot 2017 in de weg zou staan
aan de uitgifte. Een aanvrager kan de kortere looptijd van de vergunning verwerken
in zijn bod. Ruim voor 2017 wordt, mede op basis van een tussenevaluatie van de ontwikkeling
van de digitalisering van etherradio, besloten of er sprake zal zijn van een verlenging.
Voor een nadere toelichting op het digitaliserings- en verlengingsbeleid voor commerciële
radio wordt verwezen naar de kamerbrief van 23 juni 2009 (Kamerstuk 24 095 nr. 241).
Tot slot wijzen Sky radio, Q-music en Radio 538 op het risico van overbieden bij een
één-rondeveiling. Zij adviseren een meer-rondenveiling toe te passen. De keuze voor
het type veiling valt buiten de reikwijdte van dit besluit, maar volgt uit de eerder
geconsulteerde veilingregeling. In de toelichting op de veilingregeling is de keuze
voor het type veiling toegelicht.