Inkomstenbelasting, inkomen uit sparen en beleggen (box 3)

[Regeling vervallen per 09-11-2016.]
Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-01-2014 en zichtdatum 21-09-2024.
Geldend van 11-09-2013 t/m 27-05-2015

Inkomstenbelasting, inkomen uit sparen en beleggen (box 3)

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In dit besluit staat het beleid over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Dit besluit is een actualisering van het besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M en bevat een nieuw beleidsstandpunt over de tijdigheid van een verzoek om een voorlopige aanslag of een aangifte en een goedkeuring voor de waardering van achtergestelde deposito’s en vorderingen op de DSB Bank NV op peildata 1 januari 2012 en 2013.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 13801, datum inwerkingtreding 28-05-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot 01-01-2012.

In dit besluit staat het beleid over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Dit besluit is een actualisering van het besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M en bevat een nieuw beleidsstandpunt over de tijdigheid van een verzoek om een voorlopige aanslag of een aangifte en een goedkeuring voor de waardering van achtergestelde deposito’s en vorderingen op de DSB Bank NV op peildata 1 januari 2012 en 2013.

In dit besluit is ook een goedkeuring opgenomen voor de defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In dit besluit staat het beleid over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Dit besluit is een actualisering van het besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M over het inkomen uit sparen en beleggen. Hieronder staan de wijzigingen ten opzichte van het besluit van 16 februari 2012.

  • Onderdeel 2.1 is aangepast. Voor een verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag geldt voortaan een termijn van acht weken. Voor een aangifte is de termijn gesteld op dertien weken.

  • Onderdeel 2.2 is niet meer opgenomen. Dit onderdeel heeft zijn belang verloren omdat de aangiftetermijn en de termijn voor ambtshalve verminderen of teruggeven voor het kalenderjaar 2007 zijn verlopen.

  • Onderdeel 3.1 is niet meer opgenomen. Met ingang van 1 januari 2012 is dit onderdeel wettelijk geregeld in artikel 5.4, zesde lid van de Wet IB 2001.

  • Onderdeel 4.1 is niet meer opgenomen. Dit onderdeel heeft een voorlichtend karakter en bevat geen beleid.

  • Onderdeel 4.2 (in dit besluit onderdeel 4.1) is uitgebreid met een goedkeuring voor de peildata 1 januari 2012 en 1 januari 2013.

In de overige onderdelen zijn enkele tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

Het besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M is ingetrokken.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 13801, datum inwerkingtreding 28-05-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot 01-01-2012.

In dit besluit staat het beleid over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Dit besluit is een actualisering van het besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M over het inkomen uit sparen en beleggen. Hieronder staan de wijzigingen ten opzichte van het besluit van 16 februari 2012.

  • Onderdeel 2.1 is aangepast. Voor een verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag geldt voortaan een termijn van acht weken. Voor een aangifte is de termijn gesteld op dertien weken.

  • Onderdeel 2.2 is niet meer opgenomen. Dit onderdeel heeft zijn belang verloren omdat de aangiftetermijn en de termijn voor ambtshalve verminderen of teruggeven voor het kalenderjaar 2007 zijn verlopen.

  • Onderdeel 3.1 is niet meer opgenomen. Met ingang van 1 januari 2012 is dit onderdeel wettelijk geregeld in artikel 5.4, zesde lid van de Wet IB 2001.

  • Onderdeel 3.2 bevat een goedkeuring voor de defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom.

  • Onderdeel 4.1 is niet meer opgenomen. Dit onderdeel heeft een voorlichtend karakter en bevat geen beleid.

  • Onderdeel 4.2 (in dit besluit onderdeel 4.1) is uitgebreid met een goedkeuring voor de peildata 1 januari 2012 en 1 januari 2013.

In de overige onderdelen zijn enkele tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

Het besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M is ingetrokken.

2. De rendementsgrondslag

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

2.1. Tijdig verzoek om een voorlopige aanslag en box 3

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Met uitzondering van erfbelastingschulden zijn belastingschulden geen schulden in box 3 (artikel 5.3, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet IB 2001). De belastingplichtige kan de eventuele nadelige gevolgen van deze regel voor inkomstenbelastingschulden voorkomen door tijdig een verzoek voor een (nadere) voorlopige aanslag of een aangifte in te dienen en de aanslag voor de peildatum van box 3 te betalen.

Voor de belastingjaren 2012 en eerder wordt in dit kader onder tijdig verstaan: een schriftelijk verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag of een aangifte die vóór 1 oktober is ingediend.

Met ingang van het belastingjaar 2013 wordt onder tijdig verstaan:

  • a. Een schriftelijk of digitaal verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag dat 8 weken voor het einde van het kalenderjaar is ingediend.

  • b. Een aangifte die 13 weken voor het einde van het kalenderjaar is ingediend.

Na het tijdig indienen van een verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag of een aangifte kan het voorkomen dat verwerking door de inspecteur meer tijd in beslag neemt dan gebruikelijk is. De (nadere) voorlopige aanslag naar aanleiding van het verzoek of de aangifte kan dan op zodanig tijdstip worden vastgesteld dat de belastingplichtige daardoor redelijkerwijs niet in staat is om nog voor de peildatum van box 3 te betalen.

Goedkeuring

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Voor die situatie keur ik het volgende goed. Het bedrag dat op de niet tijdig opgelegde (nadere) voorlopige aanslag binnen de betalingstermijn is betaald, behoort op de peildatum niet tot de bezittingen in box 3. Het bedrag dat niet tot de bezittingen behoort, is gebaseerd op de volgens het verzoek of de aangifte op te leggen (nadere) voorlopige aanslag, maar ten hoogste het bedrag dat uiteindelijk op de aanslag is verschuldigd.

De goedkeuring kan worden uitgevoerd door bij de aangifte het bedrag van één of meer van de (niet vrijgestelde) bezittingen in box 3 te verlagen. De verlaging mag er niet toe leiden dat één van de bezittingen of het totaal van de bezittingen op een negatief bedrag uitkomt.

Als de aanslag inkomstenbelasting over het betrokken belastingjaar al is opgelegd, kan de goedkeuring op schriftelijk of digitaal verzoek van de belastingplichtige worden uitgevoerd door een vermindering van de aanslag.

Voor de belastingjaren tot en met 2010 geldt ook het volgende. In de situatie dat de peildatum van de heffing in box 3 valt in de loop van het kalenderjaar (bij overlijden of emigratie), geldt de goedkeuring ook als het verzoek om een voorlopige aanslag is ingediend uiterlijk drie maanden vóór die peildatum.

2.2. Van de oude eigen woning via box 3 naar de nieuwe eigen woning

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Het komt voor dat een belastingplichtige de eigendom van zijn eigen woning overdraagt en vervolgens na de jaarwisseling de eigendom van zijn nieuwe eigen woning verkrijgt. Dat kan gevolgen hebben voor box 3. Zie onderstaand voorbeeld ter verduidelijking.

Voorbeeld

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

De heer A verkoopt in 2012 zijn eigen woning en draagt de eigendom in datzelfde jaar over aan de koper. Na aflossing van zijn hypotheekschuld houdt de heer A een bedrag over. De heer A zet dit bedrag in 2012 op een spaarrekening en betrekt een huurhuis. In 2013 zegt de heer A de huur op en koopt een nieuwe eigen woning. Voor de financiering van deze nieuwe eigen woning haalt hij het bedrag van zijn spaarrekening.

Toelichting en verzoeken hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Het bedrag dat de heer A op zijn spaarrekening heeft gezet, behoort tot de bezittingen in box 3 op de peildatum 1 januari 2013 (artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001). Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 63 van de AWR) goed te keuren dat de heffing in box 3 over het spaarsaldo achterwege blijft, wijs ik af. Op 1 januari 2013 heeft de heer A namelijk een bezitting in box 3 en geen eigen woning. De wetgever heeft met de vermogensrendementsheffing (box 3) gekozen voor een robuust en eenvoudig uitvoerbaar systeem. In dat systeem maakt het niet uit wat de herkomst van een bezitting is of hoe lang de werkelijke bezitsperiode is en wordt het saldo van de bezittingen minus de schulden (de rendementsgrondslag) op de peildatum vastgesteld.

3. Toedeling bij bepaalde verkrijgingen krachtens erfrecht

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

3.1. Renteloze geldvordering van een kind op de echtgenoot van de overleden ouder

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Volgens het wettelijk erfrecht wordt een nalatenschap van een ouder, die een echtgenoot en één of meer kinderen als erfgenaam achterlaat, als volgt verdeeld. De echtgenoot verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap. Ieder van de kinderen verkrijgt als erfgenaam een geldvordering op de echtgenoot. Die geldvordering kan renteloos zijn. Dit staat in artikel 4:13 van het BW. Ook bij een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 van het BW (oud) kan de geldvordering op de echtgenoot renteloos zijn.

Voor de toepassing van de Wet IB 2001 wordt een renteloze geldvordering aangemerkt als een bezitting waarop een genotsrecht is gevestigd. Artikel 5.4 van de Wet IB 2001 is ook van toepassing op een renteloze geldvordering als hiervoor bedoeld, op voorwaarde dat binnen de kaders van het BW is bepaald of overeengekomen dat de geldvordering renteloos is.

3.2. Defiscalisering vruchtgebruik en bloot eigendom

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 13801, datum inwerkingtreding 28-05-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot 01-01-2012.

Het onderdeel is nieuw toegevoegd.

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In bepaalde vruchtgebruiksituaties wordt bij de langstlevende ouder de volledige waarde van de goederen in aanmerking genomen (artikel 5.4, derde en vierde lid, van de Wet IB 2001). De bloot eigendom van het kind wordt niet tot de bezittingen in box 3 gerekend. Een voorwaarde voor deze defiscalisering is dat het vruchtgebruik juridisch moet zijn gevestigd.

In de praktijk is gebleken dat de nabestaanden na het openvallen van de nalatenschap te weinig tijd hebben om het vruchtgebruik in juridisch opzicht te laten vestigen. Dit houdt in dat de defiscalisering niet vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap van toepassing is. Als het vruchtgebruik formeel wordt gevestigd, is de defiscalisering pas vanaf dat moment van toepassing. In de praktijk leidt dit tot misverstanden.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de defiscalisering met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap. Ik stel hierbij de voorwaarde dat het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd binnen twee jaren na het overlijden van de erflater.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 13801, datum inwerkingtreding 28-05-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot 01-01-2012.

Het onderdeel is nieuw toegevoegd.

4. Waardering

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

4.1. Het faillissement van de DSB Bank NV (DSB)

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Op 19 oktober 2009 is DSB failliet verklaard. Daarna zijn voor box 3 de volgende vragen gesteld:

  • a. Wat is op de peildatum de waarde in het economische verkeer van een bij DSB aangehouden achtergesteld deposito?

  • b. Wat is op de peildatum de waarde in het economische verkeer van een vordering op DSB? Onder een vordering op DSB wordt verstaan, een tegoed op een DSB-(spaar)rekening van meer dan € 100.000 verminderd met de uitkering van € 100.000 die op grond van het depositogarantiestelsel is gedaan of zal worden gedaan.

Achtergestelde deposito’s, vorderingen op DSB en vorderingen op de Nederlandsche Bank op grond van het depositogarantiestelsel behoren tot de bezittingen in box 3 (artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001). Deze bezittingen worden op de peildatum in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer. Voor de bepaling van de waarde is van belang om te weten of de deposito- of rekeninghouder (een deel van) zijn geld zal krijgen, wanneer hij een eventuele uitkering zal krijgen en hoe groot die eventuele uitkering zal zijn.

Eerdere goedkeuringen

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Voor de waarde van de achtergestelde deposito’s en de vorderingen op DSB heb ik voor de peildata 31 december 2009, 1 januari 2010, 31 december 2010 en 1 januari 2011 goedgekeurd dat de waarde op nihil (€ 0) kan worden gesteld (besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/4308M en besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/137M bij onderdeel 4.2.4).

Goedkeuring 2012 en 2013

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Op basis van het laatst gepubliceerde faillissementsverslag van de curatoren van DSB van 26 april 2013 keur ik uit praktische overwegingen het volgende goed. Voor box 3 kan de waarde in het economische verkeer op 1 januari 2012 en op 1 januari 2013 van de onder a genoemde achtergestelde deposito’s en de onder b genoemde vorderingen op DSB op nihil (€ 0) worden gesteld.

4.2. Recht van vruchtgebruik en metterwoonclausule

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Artikel 5.22 van de Wet IB 2001 regelt de waardering van genotsrechten (bijvoorbeeld een vruchtgebruik). Een recht van vruchtgebruik dat eindigt bij overlijden, wordt gewaardeerd op grond van artikel 18 en artikel 19, eerste lid, van het Besluit. Deze waarderingsregel geldt niet als een zogenoemde metterwoonclausule geldt. Bij een metterwoonclausule eindigt het vruchtgebruik bij overlijden of zoveel eerder als de vruchtgebruiker de woning metterwoon verlaat, bijvoorbeeld vanwege opname in een verzorgingstehuis. De waarde van het vruchtgebruik moet dan worden gesteld op het bedrag waarvoor dit vruchtgebruik zou kunnen worden aangekocht (artikel 19, elfde lid, van het Besluit).

Goedkeuring

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Uit praktische overwegingen keur ik het volgende goed. Bij een vruchtgebruik in box 3 waarbij een metterwoonclausule geldt, kan de waarde worden bepaald op basis van de regels die gelden voor de waardering van een van het leven afhankelijk vruchtgebruik (artikel 19, eerste, zevende en achtste lid, van het Besluit). Voor deze goedkeuring gelden twee voorwaarden:

  • a. De vruchtgebruiker en de bloot eigenaar doen beiden een beroep op deze goedkeuring.

  • b. Het recht van vruchtgebruik en de bloot eigendom van de woning behoren voor de vruchtgebruiker respectievelijk de bloot eigenaar tot de bezittingen in box 3 (artikel 5.3 van de Wet IB 2001).

6. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 09-11-2016]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 3 september 2013

De

Staatssecretaris

van Financiën,

F.H.H. Weekers