Bij het vaststellen van de geldigheidsduur van de certificaten op grond van de artikelen 3.11 van de Binnenvaartregeling, 2.06 van het RosR 1995, 1.16.1.1.2 en 1.16.11 van het ADN hanteert de certificerende instantie voor nieuwbouwschepen het wettelijk maximum,
waarbij de datum van de proefvaart geldt als peildatum.
Bij verlenging of vernieuwing van het certificaat wordt de geldigheidsduur volgens
de onderstaande tabel bepaald.
type schip
|
certificaat van onderzoek (cvo) of communautair binnenvaartcertificaat (cbb)
|
Certificaat van goedkeuring (cvg)
|
Termijn vanaf:
|
Motorvrachtschip, enz.
|
7 jr (art 2.06, lid 2)
|
5 jr
|
Droogzetting 3)
|
Passagiersschip 1)
|
4 jr (art 2.06, lid 2)
|
|
Droogzetting 3)
|
Tankschip
|
5 jr (+1) 2)
|
5 jr (+1) 2)
|
Droogzetting 3)
|
voetnoten bij de tabel
1) Zowel zeilende als werktuigelijk voortgedreven passagiersschepen.
2) Indien een tankschip gebruik maakt van de mogelijkheid om krachtens artikel 1.16.11 van het ADN de geldigheidsduur met één jaar te laten verlengen, kan ook het CVO/CBB met één jaar
worden verlengd. Zo’n verlenging kan slechts eenmaal in twee geldigheidsperioden worden
toegekend.
3) Bij vernieuwing van het CVO/CBB kan een droogstaande inspectie die maximaal twee
jaar eerder heeft plaatsgevonden, worden geaccepteerd. De nieuwe geldigheidstermijn
wordt gerekend vanaf de datum van de droogstaande inspectie.
Indien de droogzetting evenwel binnen 3 maanden voor de vernieuwing van het CVO/CBB
heeft plaatsgevonden, kan de nieuwe geldigheidsduur vanaf de afloopdatum van het CVO/CBB
berekend worden.
De certificerende instantie kan met redenen omkleed besluiten om een kortere geldigheidsduur
toe te passen dan het wettelijke maximum voor nieuwbouw of de bovenstaande tabel voor
verlenging of vernieuwing aangeeft.