Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2023.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Besluit van 10 november 2014, houdende regels omtrent de verstrekking van subsidie aan een rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 241, 256 en 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van vreemdelingen (Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 oktober 2014, nr. 571509;

Gelet op artikel 48v Wet Justitie-subsidies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 2014, RvS. no. W03.14.0372/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 oktober 2014, kenmerk 578457;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

  • 3 De subsidie wordt bepaald aan de hand van door Onze Minister vast te stellen normbedragen per taak.

Hoofdstuk II. Verlening en vaststelling van de subsidie

§ 1. De aanvraag

Artikel 3

  • 1 Uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar stelt Onze Minister de rechtspersoon schriftelijk in kennis van het beleid, dat betrekking heeft op de taak van de rechtspersoon.

  • 2 Voorts deelt hij de voorlopig vastgestelde normbedragen mee.

Artikel 4

De aanvraag van de subsidie gaat tevens vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 3.3 van de Jeugdwet ofwel van de uitkomsten van de jaarlijkse controle door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 3.2.3, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

Het bedrag van de subsidieverlening wordt bepaald door de normbedragen per taak te vermenigvuldigen met de toegekende capaciteit, zijnde het aantal minderjarigen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.

Artikel 6

  • 1 Het bedrag, bedoeld in artikel 5, kan in de loop van het begrotingsjaar worden gewijzigd, indien als gevolg van de ontwikkeling van de prijzen of de ontwikkeling in de loonkosten de geldende begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt aangepast.

  • 2 Onze Minister kan bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als prijsgevoelig en welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als loongevoelig.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister beslist voor 1 januari van het boekjaar op de aanvraag tot subsidieverlening.

§ 3. Verplichtingen van de rechtspersoon

Artikel 9

De rechtspersoon verstrekt aan Onze Minister uiterlijk vier weken na het einde van ieder kwartaal:

Artikel 10

  • 1 De rechtspersoon vormt een egalisatiereserve.

  • 3 Per boekjaar mag de toevoeging aan de egalisatiereserve niet meer bedragen dan 5% van de vastgestelde subsidie, inclusief genoten rente, waarbij het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve niet meer mag bedragen dan een door Onze Minister te bepalen bedrag.

  • 4 Een subsidietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van de rechtspersoon. Is de egalisatiereserve niet toereikend, dan wordt in het navolgend boekjaar aan Onze Minister een plan van aanpak overgelegd om dit tekort op te heffen. Alsdan kan het subsidietekort ten laste komen van het eigen vermogen.

  • 5 Onze Minister kan nadere regels stellen inzake het beheer van de egalisatiereserve.

Artikel 11

De rechtspersoon kan ten behoeve van specifieke doelen reserves of voorzieningen vormen mits deze door Onze Minister zijn goedgekeurd.

Artikel 12

  • 4 Het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor onroerende zaken vindt plaats door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de rechtspersoon wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 5 Indien het vermogen is gevormd mede met andere middelen dan de subsidie, komt aan Onze Minister toe het bedrag, waarmee de subsidiëring door Onze Minister in verhouding tot die middelen aan de vorming van het vermogen heeft bijgedragen.

  • 6 Onze Minister komt de in het eerste lid bedoelde vordering niet toe, indien de activiteiten van de rechtspersoon met toestemming van Onze Minister door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die rechtspersoon in eigendom worden overgedragen.

Artikel 13

  • 1 Indien de rechtspersoon zaken ter beschikking stelt aan of diensten verricht voor natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel hebben, brengt zij een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.

  • 2 Indien aan de rechtspersoon zaken ter beschikking worden gesteld door een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, betaalt zij aan deze andere rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat ter zake op grond van de historische kostprijs en rekening houdende met de voor de rechtspersoon geldende afschrijvingspercentages in redelijkheid in rekening kan worden gebracht.

  • 3 Indien een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, voor deze rechtspersoon diensten verricht welke in het algemeen door de rechtspersoon in eigen beheer worden verricht, betaalt de rechtspersoon aan de andere rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat het verrichten van de diensten in eigen beheer zou hebben gekost.

  • 4 De rechtspersoon verstrekt desgevraagd aan Onze Minister een beschrijving van de tussen de rechtspersoon en andere rechtspersonen bestaande organisatorische dan wel financiële banden alsmede, van zodanig nog in het leven te roepen of te wijzigen banden, voor zover deze banden van invloed kunnen zijn op de bepaling van de vergoedingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 14

  • 1 De rechtspersoon verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden in voldoende mate.

  • 2 De rechtspersoon verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de minderjarigen die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken, indien deze aansprakelijkheid niet reeds anderszins is verzekerd.

  • 3 De rechtspersoon verzekert zijn onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde en zijn roerende zaken tegen brandschade, waterschade en diefstal.

§ 4. De subsidievaststelling

Artikel 15

  • 1 De rechtspersoon dient vóór 1 mei van het jaar volgend op het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2 In de exploitatierekening, bedoeld in artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de afschrijving van onroerende zaken gespreid over veertig jaren, van verbouwingen over tien jaren en van duurzame gebruiksmiddelen gespreid conform door Onze Minister vast te stellen termijn, die per gebruiksmiddel kan verschillen.

Artikel 16

Artikel 17

  • 1 Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het gemiddeld aantal minderjarigen meer bedraagt dan 105% van het aantal minderjarigen, waarvan bij de bepaling van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 5, is uitgegaan, vindt een verhoging van de subsidie plaats. De hoogte van de verhoging is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag met de uitkomst van de volgende formule:

    {(gerealiseerde jaarbezetting : totaal aantal minderjarigen bij de bepaling van de subsidie) x 100%} – 105%.

  • 2 Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het gemiddeld aantal minderjarigen minder bedraagt dan 95% van het aantal minderjarigen, waarvan bij de bepaling van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 5, is uitgegaan, vindt een verlaging van de subsidie plaats. De hoogte van de verlaging is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag met de uitkomst van de volgende formule:

    95% – {(gerealiseerde jaarbezetting : totaal aantal minderjarigen bij de bepaling van de subsidie) x 100%}.

  • 3 Op de subsidie berekend overeenkomstig de voorgaande leden wordt in mindering gebracht het bedrag waarmee de toevoeging aan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 10, van de rechtspersoon meer bedraagt dan 5% van de vastgestelde subsidie voor het desbetreffende boekjaar, inclusief genoten rente, of het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve hoger is dan het door Onze Minister te bepalen bedrag.

Artikel 18

  • 1 Onze Minister beslist binnen acht maanden na ontvangst van de aanvraag op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 2 Indien de rechtspersoon niet binnen de door Onze Minister gestelde termijn, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvraag heeft aangevuld, wordt de subsidie aan de hand van de beschikbare informatie door Onze Minister ambtshalve vastgesteld.

§ 5. Bevoorschotting

Artikel 19

  • 1 Bij de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt tevens een aanvraag tot verlening van een voorschot gedaan.

  • 2 Onze Minister beslist op de aanvraag tot verlening van een voorschot op hetzelfde moment als waarop een beslissing wordt genomen op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 10 november 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Uitgegeven de eenentwintigste november 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten