Het Handhavingsbeleid van het Bureau Financieel Toezicht
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
In dit document verwoordt het Bureau Financieel Toezicht (het BFT) zijn Handhavingsbeleid
dat het toepast op de beroepsgroepen waarop het, uit hoofde van de diverse wetten,
toezicht houdt. Hiermee worden onder meer de volgende wetten en de daarop gebaseerde
regelgeving bedoeld: Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw), Wet op het notarisambt (Wna) en Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT).
Het BFT richt zich op het doen naleven van de normen die in de hierboven genoemde
wet- en regelgeving en jurisprudentie (het normenkader) zijn neergelegd. Uitgangspunt
voor het BFT is dat een ondertoezichtstaande persoon en/of instelling (de ondertoezichtstaande)
zich uit eigen beweging normconform gedraagt. Het BFT bevordert het normconform gedrag,
onder meer door het geven van voorlichting over het normenkader en het doen van toezichtsonderzoeken.
Het uitgangspunt van het toezicht is steeds het handelen of nalaten van de ondertoezichtstaande.
De daadwerkelijke inzet van het BFT wordt onder meer bepaald door risico, prioritering,
planmatige interventie en onderzoekscapaciteit.
Het Handhavingsbeleid geeft inzicht in de uitgangspunten die voor het BFT van belang
zijn bij het bepalen van de inzet van handhavingsinstrumenten. Het BFT oefent het
toezicht risicogericht en in onafhankelijkheid uit. Het uitgangspunt daarbij is: terughoudend waar het kan en doortastend waar het
moet, afhankelijk van de (risico)signalen en omstandigheden van het geval. Het BFT
treedt daarbij, door beoordeling van de ernst van de (mogelijke) normschending en
de mate van verwijtbaarheid, op passende wijze op.
Sluitstuk van het toezicht is het optreden tegen schendingen van het normenkader door
inzet van handhavingsinstrumenten.
In de tweede paragraaf van dit document wordt uiteengezet op welke terreinen het BFT toezicht uitoefent.
In de derde paragraaf wordt kort aandacht besteed aan de werkwijze bij een onderzoek. In de vierde paragraaf worden de uitgangspunten die bij het bepalen van de inzet van handhavingsinstrumenten
worden gehanteerd behandeld. In de vijfde paragraaf wordt ingegaan op de verschillende handhavingsinstrumenten. Daarbij wordt aandacht
besteed aan de elementen die een rol kunnen spelen bij de keuze voor de inzet van
een handhavingsinstrument. Tot slot wordt in de zesde paragraaf kort ingegaan op de verantwoording die het BFT aflegt over de inzet van
de handhavingsinstrumenten.
2. Toezichtterreinen
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Hieronder worden de verschillende toezichtterreinen nader uitgewerkt.
2.1. Financieel toezicht op de gerechtsdeurwaarder en de waarnemend gerechtsdeurwaarder
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Het financiële toezicht op de gerechtsdeurwaarder en de waarnemend gerechtsdeurwaarder
(gerechtsdeurwaarder) is gericht op een adequaat beheer door een gerechtsdeurwaarder
van de derdengelden. Het normenkader dat van toepassing is op dit financiële beheer is bedoeld om risico’s
voor rechthebbenden van derdengelden te beperken. Deze bescherming van derdengelden
is onlosmakelijk verbonden met het maatschappelijk belang en veronderstelde vertrouwen
in de beroepsgroep (dat door een enkele gerechtsdeurwaarder kan worden geschaad).
2.2. Integraal toezicht op de notaris, toegevoegd notaris en kandidaat-notaris
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Het toezicht op de notaris, toegevoegd notaris en de kandidaat-notaris (notaris) bestaat
uit het financieel toezicht en het toezicht op de kwaliteit en integriteit van het
handelen of nalaten van de notaris.
Het financiële toezicht is primair gericht op een adequaat beheer door de notaris
van de derdengelden. Het normenkader dat van toepassing is op dit financiële beheer
is bedoeld om risico’s voor rechthebbenden van derdengelden te beperken. Ook voor
het notariaat geldt dat de bescherming van derdengelden onlosmakelijk is verbonden
met het maatschappelijk belang en veronderstelde vertrouwen in de beroepsgroep (dat
door een enkele notaris kan worden geschaad).
Het toezicht op kwaliteit is gericht op het deskundig en zorgvuldig handelen door
de notaris. Het vertrouwen op de geboden rechtszekerheid die ontleend wordt aan de
dienstverlening van de notaris is hier leidend.
Het integriteitstoezicht richt zich op cultuuraspecten als houding en gedrag en in
hoeverre het normenkader door de notaris wordt nageleefd. Integriteitstoezicht omvat
ook het toezicht op de naleving van de WWFT (zie paragraaf 1.3).
2.3. Toezicht op de naleving van de WWFT
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
De WWFT heeft tot doel het witwassen van opbrengsten uit misdrijven en de financiering van
terrorisme tegen te gaan teneinde de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen.
Het BFT is aangewezen als toezichthouder op de naleving van de WWFT door de ondertoezichtstaande.
Hieronder vallen onder meer notarissen, belastingadviseurs, accountants(-kantoren),
administratiekantoren en juridische of financieel-economische advieskantoren. Het
handhavingsbelang kan zowel betrekking hebben op de integriteit op cliënt- en/of dossierniveau,
als in brede zin de integriteit van het financiële stelsel.
3. Werkwijze onderzoeken
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
In het kader van toezicht stelt het BFT onderzoeken in. Het onderzoek door het BFT
vindt doorgaans ten kantore van de ondertoezichtstaande plaats. Iedere ondertoezichtstaande
is verplicht om medewerking aan het onderzoek te verlenen.
Na het onderzoek stelt het BFT een conceptrapportage op en verstuurt die naar de ondertoezichtstaande,
waarbij laatstgenoemde in de gelegenheid wordt gesteld om een schriftelijke reactie
op de conceptrapportage te geven. Na ontvangst van deze reactie binnen de daarvoor
gestelde termijn of bij uitblijven daarvan, stelt het BFT een definitieve rapportage
op.
Afhankelijk van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek zet het BFT handhavingsinstrumenten
in.
4. Uitgangspunten
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Voor de inzet van de hierna te bespreken handhavingsinstrumenten zijn de volgende
uitgangspunten geformuleerd:
-
a.
Optreden gericht op het bereiken van normconform gedrag
De ondertoezichtstaande kenmerkt zich in zijn algemeenheid door een hoge mate van
verantwoordelijkheidszin om te voldoen aan het normenkader. De wijze waarop het BFT
optreedt, is bij alle ondertoezichtstaanden gericht op het bevorderen van normconform
gedrag. Ook de inspanningen van beroepsorganisaties zijn daarop gericht.
-
b.
Optreden afhankelijk van de inhoud en de strekking van de norm
De aard en de reactie van het BFT op een normschending wordt overwegend bepaald door
de inhoud en strekking van de overtreden norm.
-
c.
Optreden zodra bekend met een normschending
Als het BFT bekend raakt met een situatie waarin het normenkader niet wordt nageleefd,
is handhavend optreden het uitgangspunt. De keuze voor de inzet van een handhavingsinstrument
en de wijze waarop het handhavingsinstrument wordt ingezet, hangt af van diverse elementen,
mede in het licht van het beoogde toezichtseffect. Dit uitgangspunt laat onverlet
dat het BFT met het oog op de beschikbare onderzoekscapaciteit prioriteiten in de
handhaving stelt.
-
d.
Optreden op effectieve en efficiënte wijze
Het optreden van het BFT is gericht op het bereiken van normconform gedrag en het
(doen) beëindigen van de normschending. De keuze voor de inzet van een handhavingsinstrument
en de wijze waarop het handhavingsinstrument wordt ingezet, hangt af van de omstandigheden
van het geval. Voor iedere situatie wordt bepaald welk handhavingsinstrument het meest
effectief en efficiënt is.
5. Handhavingsinstrumenten
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Hieronder wordt ingegaan op de wettelijke en niet-wettelijke handhavingsinstrumenten,
alsmede de mogelijkheid om aangifte te doen.
Wettelijke handhavingsinstrumenten
Wettelijke handhavingsinstrumenten kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën,
te weten: bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke handhavingsinstrumenten.
Bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten
-
– het geven van een aanwijzing;
-
– het opleggen van een last onder dwangsom;
-
– het opleggen van een bestuurlijke boete.
Tuchtrechtelijke handhavingsinstrumenten
-
– het indienen van een tuchtklacht tegen een notaris, gerechtsdeurwaarder of accountant;
-
– het verzoek tot aanstelling van een stille bewindvoerder bij een notaris;
-
– het verzoek voorlopige voorziening/schorsing van een notaris/gerechtsdeurwaarder.
Opgemerkt wordt dat de toepassing van de wettelijke handhavingsinstrumenten per toezichtterrein
verschilt.
Niet-wettelijke handhavingsinstrumenten
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
-
– schriftelijke waarschuwing;
-
– normoverdragend gesprek;
-
– pré-tuchtrechtelijk gesprek.
Bij de keuze voor de inzet van een handhavingsinstrument in een concrete zaak houdt
het BFT rekening met relevante omstandigheden van het geval en wegen de volgende elementen
mee:
-
1.
Incident of structureel
Een normschending kan incidenteel of structureel van aard zijn.
-
2.
Duur van de normschending
De duur van een normschending kan het gevolg zijn van niet-optimale of falende controlemechanismen
bij de ondertoezichtstaande, dan wel het onvoldoende adequaat optreden door de ondertoezichtstaande
na ontdekking van een normschending.
-
3.
Opzet en Verwijtbaarheid
Opzet en verwijtbaarheid, laakbaar nalaten daar tevens onder begrepen, zijn elementen
die meewegen in de keuze voor de inzet van een handhavingsinstrument.
-
4.
Inkeer
Inkeer is de situatie dat voordat een normschending bekend is geworden bij het BFT
de ondertoezichtstaande de situatie herstelt naar een normconforme situatie. Daarbij
speelt tevens mee of sprake is van een eigen melding aan het BFT (al dan niet ingevolge
artikel 25a Wna).
-
5.
Medewerking
De mate van openheid, waarheidsgetrouwheid en medewerking van de ondertoezichtstaande
richting het BFT wordt meegewogen in de keuze voor de inzet van een handhavingsinstrument.
-
6.
Impact waaronder marktverstoring (zoals bijvoorbeeld inbreuk op rechtszekerheid)
De ernst van de inbreuk op het normenkader is een element. Hierbij moet gedacht worden
aan:
-
– Betreft het enkel de ondertoezichtstaande of is daarnaast sprake van externe impact?
Bijvoorbeeld: een effect op één of meer cliënten, of (een) andere ondertoezichtstaande(n)
of maatschappelijke impact.
-
– Is er sprake van marktverstoring en wat zijn de implicaties daarvan?
-
7.
Nadeel / Voordeel
Onder nadeel wordt verstaan dat door het handelen van de ondertoezichtstaande een
cliënt, een derde of de maatschappij is (of kan zijn) benadeeld. Dit kan zijn in geld,
in rechtspositie en/of anderszins.
Voordeel betreft bijvoorbeeld enig voordeel voor de ondertoezichtstaande door zijn/haar
handelen.
-
8.
Status ondertoezichtstaande / voorbeeldfunctie
Bij de status van de ondertoezichtstaande moet gedacht worden aan personen die beroepsmatig
invloed hebben op het handelen van derden of op de financiële integriteit van geldstromen
(notarissen, gerechtsdeurwaarders, accountants, adviseurs, etc).
-
9.
Recidive
Er is sprake van recidive indien eerder in de afgelopen zeven jaar wegens een normschending
een handhavingsinstrument is ingezet. Het gaat daarbij om de tijd tussen het moment
dat een reeds ingezet handhavingsinstrument onherroepelijk is geworden en de (vermoedelijke)
datum waarop de nieuwe normschending is begaan.
-
10.
Herstel
Eigen initiatief en bereidheid tot voortvarend, volledig en tijdig herstel in combinatie
met maatregelen ter voorkoming van herhaling van de normschending wegen als element
mee. Herstel vindt plaats nadat het BFT bekend is geworden met de normschending.
-
11.
Combinatie normschending met andere normschendingen
Als er sprake is van een combinatie van normschendingen, weegt dit als element mee.
-
12.
Samenspanning
Indien sprake is van enige vorm van samenspanning (al dan niet binnen of buiten het
kantoor van de ondertoezichtstaande) kan dit een element in de keuze voor de inzet
van een handhavingsinstrument zijn.
Opgemerkt wordt dat deze opsomming niet uitputtend is.
Aangifte bij het Openbaar Ministerie
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Naast of in plaats van de inzet van bovengenoemde handhavingsinstrumenten kan het
BFT bij het vermoeden van een strafbaar feit aangifte bij het Openbaar Ministerie
doen. Bij de afweging voor het doen van aangifte spelen onder meer de volgende aspecten
een rol: de complexiteit van de (strafrechtelijke) normschending, de noodzaak tot
inzet van strafrechtelijke (dwang-)middelen, de samenloop met commune delicten, de
verwijtbaarheid, maatschappelijke onrust en/of impact en het te verwachten effect
van tucht-, bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke afdoening.
6. Verantwoording
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Met het Handhavingsbeleid tracht het BFT transparant te zijn over de inzet van handhavingsinstrumenten.