In de wettelijke omschrijving staat ‘onderneming of gedeelte daarvan’. Er is dus rekening
gehouden met de situaties waarin een onderneming op meer dan één locatie actief is.
Het kan daardoor zijn dat er voor de onderneming als geheel geen sprake is van een
besluit dat de onderneming in belangrijke mate beperkt, maar dat daarvan wel sprake
is voor een gedeelte van de onderneming, bijvoorbeeld een bepaalde vestiging. In dat
geval is geen sprake van overheidsingrijpen voor de vervreemding van bedrijfsmiddelen
van andere vestigingen.
Als een besluit als bedoeld in onderdeel b niet als gedeelte van een onderneming aan
te merken bedrijfsmiddelen treft (bijvoorbeeld een aantal hectaren landbouwgrond),
zal voor de onderneming als geheel moeten worden beoordeeld of sprake is van ‘in belangrijke
mate beperkt’. In dat geval geldt voor de gehele onderneming dat een vervreemding
(of staking) een gevolg is van overheidsingrijpen.
Als een besluit of regeling als bedoeld in onderdeel b voorziet in een vergoeding,
impliceert dit veelal een (gedeeltelijke) schadeloosstelling voor de door de overheid
beoogde beperking. In die gevallen kan ervan worden uitgegaan dat, tenzij de inspecteur
het tegendeel aannemelijk maakt, sprake is van een beperking ’van de mogelijkheden
om de onderneming of een gedeelte daarvan op de huidige locatie in de huidige vorm
voort te zetten of uit te breiden’. De belastingplichtige zal dan nog slechts aannemelijk
moeten maken dat sprake is van ‘in belangrijke mate beperkt’ zijn.
Bij ‘in belangrijke mate’ beperkt, kan worden uitgegaan van een percentage van 30.
Het ligt voor de hand dit, waar mogelijk, te beoordelen aan de hand van de productiefactoren
waarvoor de beperking zich laat gelden, zoals bijvoorbeeld, hoeveelheid grond, aantal
melkkoeien, aantal varkens, enz.
De belastingplichtige zal de beperking als gevolg van het besluit aannemelijk moeten
maken. De onderneming ‘in de huidige vorm’ wordt beoordeeld aan de hand van de soort
activiteiten. De belastingplichtige zal – door overlegging van relevante stukken –
moeten onderbouwen dat sprake is van de in onderdeel b omschreven beperking. Een ondernemer
die bijvoorbeeld 20 procent mocht uitbreiden en na het in onderdeel b bedoelde besluit
nog slechts 10 procent, ziet zijn mogelijkheden tot uitbreiding voor de helft (dus
meer dan in belangrijke mate) beperkt. Waar twijfel mogelijk is, zal de inspecteur
dit met enige soepelheid beoordelen.
Een beperking in de mogelijkheden tot voortzetting of uitbreiding van de onderneming
kan voortvloeien uit een keuze van de belastingplichtige om gebruik te maken van een
besluit of (sanerings)regeling op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en milieu
van een publiekrechtelijke rechtspersoon.
Goedkeuring
Ik keur voor zoveel nodig goed dat ook die beperking wordt aangemerkt als een beperking
als gevolg van dat besluit. In dat geval zal voor het antwoord op de vraag of sprake
is van een ‘in belangrijke mate beperkt’, de situatie van na de gebruikmaking van
bedoeld besluit moeten worden vergeleken met de situatie die daaraan voorafgaat.
Als een in onderdeel b bedoeld besluit niet leidt tot een ‘in belangrijke mate beperkt’,
kan een dergelijke vervreemding mogelijk vallen onder de reikwijdte van onderdeel
a (verkoop ter voorkoming van onteigening, zie onderdeel 6.2).