Voorschrift 2
Vogelbescherming, mede namens Stichting de Noordzee
Z: Indiener vraagt de bouw van grotere windturbines te stimuleren en –- indien er toch
kleinere windmolens geplaatst worden – corridors voor vogels te realiseren.
A: Met de voorgeschreven maatregelen is het aantal te plaatsen turbines ingeperkt waarmee
tevens grotere turbines gestimuleerd worden. Hierdoor ontstaat in potentie grotere
ruimte tussen de turbines. Daarnaast zorgen veiligheidszones en onderhoudszones om
de windturbineparken en om kabels en leidingen voor corridors waar vogels gebruik
van kunnen maken.
NUON, NWEA en Eneco
Z: Indieners pleiten ervoor de juiste coördinaten in de tabellen op te nemen.
A: In het voorschrift zijn de juiste coördinaten opgenomen.
NWEA, Eneco
Z: Indieners pleiten er voor het maximum rotoroppervlak aan te passen, gebaseerd op
380 MW.
A: Het maximum rotoroppervlak is aangepast op basis van 380 MW naar 1.461.542 m2.
NWEA, Eneco, NUON en Vestas
Z: Indieners pleiten tegen het voorschrijven van een minimum rotoroppervlak, zowel
per turbine als voor het windpark als geheel. Indiener (NWEA) stelt dat uit het MER
volgt dat voor vogels in het algemeen het aanvaringsrisico bij gelijk vermogen kleiner
is bij een kleinere rotor. Indiener (Nuon) stelt dat, mocht er een reden zijn om een
minimum rotoroppervlakte voor te schrijven, dit ruimte moet bieden voor een van de
mogelijke opstellingen zoals benoemd in tabel 5.1. van het MER. Verder stelt de indiener
dat het minimum rotoroppervlakte dient te worden aangepast naar 894.275 m2 zodat een opstelling van 34 turbines van 10 MW mogelijk wordt gemaakt.
A: Bij nader inzien zijn de voorschriften die betrekking hebben op een minimum rotoroppervlak
geschrapt. Vast is komen te staan dat sommige windturbineconfiguraties die wel gunstig
zijn voor de ecologische effecten van de bouw en exploitatie van een windpark niet
mogelijk zijn. Daarom is ervoor gekozen een limitering van het aantal MW per te installeren
windturbine voor te schrijven. Het is toegestaan om windturbines met een geïnstalleerd
vermogen per turbine tussen 4 en 10 MW in de kavels I en II te plaatsen. De tekst
van voorschrift 2 is hierop aangepast.
Delta
Z: Indiener verzoekt een bepaling op te nemen die ten doel heeft dat in ieder geval
een deel van de voordelen die de realisatie van windparken op zee heeft, ten goede
komt aan de Zeeuwse gemeenschap.
A: Er wordt een aanvullend voorschrift opgenomen, waarin de vergunninghouder wordt
verplicht zich aantoonbaar in te spannen om het park zodanig te ontwerpen, te bouwen
en te exploiteren dat het park actief bijdraagt aan versterking van lokale en regionale
economie, uiteraard binnen de grenzen die geldende wetgeving daarvoor biedt.
NWEA, Eneco, DONG en Delta
Z: Indieners verzoeken voorschrift 2 lid 13 te verduidelijken.
A: Voorschrift 2 lid 13 is als volgt aangepast: ‘Als opofferingsanodes gebruikt worden als kathodische bescherming
van stalen constructies, bestaan deze uit legeringen van aluminium of magnesium. De
legeringen mogen kleine hoeveelheden(< 5 gewicht %) andere metalen bevatten.’
Delta
Z: Verzoekt om verduidelijking van voorschrift 2, lid 15.
A: Zodra de winnaar van de tender bekend is, zal contact tussen de handhaver en de
exploitant leiden tot meer duidelijkheid over het plan waar dit voorschrift op ziet.
Gemeente Veere
R: Indiener wijst er op dat met het vastleggen van het maximum aantal turbines van
95, in de overige kavels de windmolens groter moeten zijn om het gemiddelde maximum
van 76 te halen.
A: De onderbouwing van het voorschrift is als volgt gewijzigd: ‘In de kavels gelegen
in het windenergiegebied Hollandse Kust zullen daarom grotere turbines moeten worden
voorgeschreven, zodat het gemiddelde aantal turbines per park niet hoger wordt dan
76.’
Delta
Z: Indiener verzoekt de zin waarin uitspraken zijn opgenomen ten aanzien van voorschriften
voor kavels die nog volgen (gemiddeld 76 turbines in de overige kavels) te verwijderen.
A: Achtergrond bij het verzoek is dat een dergelijk voorschrift mogelijk niet nodig
is indien in het onderhavige kavel grote turbines worden geplaatst. Echter, vanwege
de snelheid waarin de kavelbesluiten worden genomen, is bij van kracht worden van
betreffende besluiten nog niet duidelijk welk type turbines in kavel I/II van Borssele
worden geplaatst. Verzoek kan daarom niet overgenomen worden omdat zekerheid moet
worden verkregen dat cumulatief significant negatieve effecten zijn uit te sluiten.
Voorschrift 4
GDF SUEZ, NWEA, Eneco en NUON
Z: Indieners geven aan dat het heiverbod in de periode januari tot en met mei, bij
het oprichten van 77 tot 95 turbines, onwenselijk is.
A: De heirestrictie (verbod in januari tot en met mei in geval van 77–95 palen) is
aangepast naar 159 dB re μPa2s SEL1 op 750 meter van de geluidsbron.
NWEA, Eneco en NUON
Z: Indieners geven aan dat er meer/andere ‘proven technology’ alternatieven zijn, die
in het voorschrift opgenomen zouden kunnen worden.
A: De beste effectiviteit ten aanzien van de verschillende diersoorten wordt geboden
door de frequentie specifieke verjagingssystemen. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs
in een systeem gebundeld te zijn. Hierop is het voorschrift aangepast.
Z: Indieners doen een voorstel om te komen tot wijziging van voorschrift 4, tweede lid, sub a.
A: Het voorschrift is gewijzigd en luidt nu: ‘Als gevolg van de bouw van het windpark
mag op enig moment het geluidsniveau onder water tijdens het heien de in de onderstaande
tabel vermelde geluidsnorm niet overschrijden.’ Verschillende vissoorten op de Noordzee
vallen onder de Flora- en Faunawet. Hoewel de gunstige staat van instandhouding niet wordt aangetast, dienen onder andere
in het kader van de zorgplicht maatregelen genomen te worden om negatieve effecten
te verkleinen.
Z: Indieners vragen zich af waarom er voor de bruinvis een strengere toets norm wordt
gehanteerd dan in het KEC en waarom er 1dB van de norm is afgehaald.
A: De geluidsnormen zoals die zijn opgenomen in voorschrift 4, tweede lid, sub a, zijn gebaseerd op berekeningen van TNO, conform de berekeningen in het MER. Uitgangspunt
is dat per windpark de reductie de acceptabele grens van 255 dieren niet overschrijdt.
Dat wil zeggen een maximale cumulatieve afname van 5% van de huidige populatieomvang.
In het KEC werd in de eerste instantie nog uitgegaan van een afname van 20%, echter
dat is niet verenigbaar met een populatie die zich in een matig ongunstige staat van
instandhouding bevindt en de doelen die in het bruinvisbeschermingsplan zijn neergelegd.
Om het werk in geval van overschrijding van de geluidsnorm niet direct stil te leggen
in het kader van handhaving, is de norm met 1 dB verlaagd. Uit de praktijk blijkt
dat het met name bij de eerste palen lastig is om gelijk de norm te halen. Door de
gekozen aanpak hoeft het werk niet te worden stilgelegd indien men binnen de gedefinieerde
ruimte blijft en worden acceptabele grenzen niet overschreden.
NWEA, Eneco, DONG, Delta en NUON
Z: Indieners geven aan dat het rapporteren van geluidsmetingen binnen 12 uur niet haalbaar
is.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijzen is voorschrift 4 tweede lid, sub c, aangepast, waarbij de deadline om de geluidsmetingen te rapporteren naar 48 uur
gezet is.
Delta
Z: Indiener pleit er voor om voorschrift 4, tweede lid, sub c, aan te vullen met toegestane en niet-toegestane wijzen om geluid continu te meten.
A: Er zullen geen specifieke methoden of wijzen worden voorgeschreven. Metingen dienen
te voldoen TNO standaarden voor het meten van impulsief onderwatergeluid. De vergunninghouder
dient in het heiplan de te gebruiken methode te onderbouwen.
NUON
Z: Het voorschrift omtrent de procedure en het tijdsbestek van de goedkeuring van het
heiplan zou verduidelijkt moeten worden.
A: De vereiste goedkeuring is komen te vervallen.
Delta, NWEA, Eneco, DONG en NUON
Z: Indieners doen een voorstel voor aanpassing van de definitie van ‘massale vogeltrek’
in voorschrift 1 en transect in voorschrift 4, derde lid. Daarbij geeft zij aan dat het voorgeschreven monitoringssysteem nog niet voor windparken
op zee bestaat en dat zij uit oogpunt van kostenbesparing voorstander is van combinatie
van dit met andere parken en/of voorgeschreven systemen. Tevens stelt indiener (NUON)
voor om voorschrift 4, derde lid te beperken tot de periode waarin er gedurende nachten
daadwerkelijk sprake is van daadwerkelijke vogeltrek.
A: In cumulatie gaat het om aanzienlijke aantallen slachtoffers die in de onderbouwende
stukken worden berekend. Hoewel op zee de systemen nog niet zijn getest, biedt deze
maatregel naar verwachting de hoogste effectiviteit. Andere maatregelen bieden niet
datzelfde perspectief. Op basis van de zienswijze is het voorschrift zodanig aangepast
dat de maatregel alleen geldt tijdens perioden van de nacht dat er daadwerkelijk sprake
is van ‘massale trek’. Via het MEP zal de effectiviteit gemonitord worden. Afwegende
tegen de kosten is de overheid van mening dat dit een redelijke maatregel is. Momenteel
wordt nog onderzocht of het ook mogelijk is om met minder systemen te werken in plaats
van in ieder windpark één. Daarnaast wordt gekeken naar andere financieringsconstructies.
Het voorschrift is hierop aangepast zodat deze mogelijkheden niet worden uitgesloten.
Dit punt wordt thans verder inhoudelijk, operationeel en juridisch verder uitgezocht.
Wel wordt vanuit handhavingsoogpunt het systeem direct gekoppeld aan het SCADA systeem
van de windturbineparken.
NWEA, Eneco en DONG
Z: Indieners zouden graag zien dat eerst kennis wordt vergaard, alvorens het voorschrift
inzake de maatregelen ter voorkoming van aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen
als zodanig op te nemen.
Indieners zijn van mening dat onderbouwende rapporten en kavelbesluit aangeven dat
vleermuisactiviteit laag is. Indieners stellen voor om bij voorschrift 4, vierde lid, sub a op te nemen dat beneden een bepaalde temperatuur vleermuizen niet vliegen en ook
niet bij regen.
A: De kavelbesluiten zijn gebaseerd op de best beschikbare kennis, ook ten aanzien
van de verwachte vleermuisactiviteit. In een cumulatief scenario is daarbij niet uit
te sluiten dat significant negatieve effecten optreden. Vanwege de kennisleemtes en
de mede daaruit voortvloeiende maatregelen, heeft de overheid al versneld een monitoringsopgave
op het aspect vleermuizen uitgezet. Een van de onderzoeken van deze monitoringsopgave
richt zich specifiek op de relatie tussen vleermuisactiviteit en weersomstandigheden.
Wanneer deze onderzoeken bekend zijn kunnen indien nodig de voorschriften hierop gepreciseerd
worden.
Voorschrift 5
NUON, DONG, NWEA en Eneco
Z: Indieners pleiten er voor het monitoringsprogramma te laten focussen op het invullen
van de kennisleemtes om de daadwerkelijk benodigde en effectieve mitigerende maatregelen
voor vogels, vleermuizen en zeezoogdieren goed te kunnen onderbouwen. Indiener verzoekt
tijdig in overleg te treden met de vergunninghouder over de beoogde installaties en
activiteiten ten behoeve van de monitoring en evaluatie. Apparatuur dient bij voorkeur
aan de turbines bevestigd te worden voor deze de zee op gaan.
A: Conform de zienswijze beoogt een groot deel van het MEP onderzoek naar validatie
van de aannames die in het MER, PB en het KEC zijn gedaan. Tevens zijn er onderdelen
geformuleerd die betrekking hebben op de effectiviteit van de maatregelen. Mocht uit
de monitoring blijken dat effecten groter of kleiner zijn dan ingeschat, dan bestaat
de mogelijkheid dat voorschriften aangepast worden. Bij het opstellen van het MEP
zal ook de windsector worden betrokken, alsmede de vergunninghouder zodat deze tijdig
op de hoogte is van de monitoringsapparatuur die bevestigd moet worden. Getracht zal
worden om de apparatuur te bevestigen voordat de turbines het vasteland verlaten.
Vogelbescherming, mede namens Stichting de Noordzee, NUON, NWEA en Eneco
Z: Indieners pleiten er voor het voorschrift met betrekking tot de waarneming van real-time
vogelmigratie uit te breiden met de eisen waaraan het monitoringssysteem moet voldoen,
dan wel vroegtijdig in contact te treden over het bevestigen van apparatuur aan de
turbines.
A: Momenteel wordt nog onderzocht of het ook mogelijk is om met minder systemen te
werken in plaats van in ieder windpark één. Daarnaast wordt gekeken naar andere financieringsconstructies.
Het voorschrift is hierop aangepast. Specifieke eisen zullen aansluiten bij het beoogde
doel van de mitigerende maatregel: het beperken van het aantal aanvaringsslachtoffers.
Momenteel wordt dit punt verder uitgezocht.
Z: Indieners vragen of het monitorings- en evaluatieprogramma (MEP) gereed kan zijn
voordat met de bouw van het windpark begonnen wordt. Indiener geeft aan dat het voor
soorten die een relatief groot risico lopen belangrijk is om op basis van de uitkomsten
van het MEP de mitigerende maatregelen te evalueren en waar nodig aan te passen door
wijzigen van de voorschriften in het kavelbesluit.
A: Het doel van het MEP is onder andere om de effecten van de aanlegfase en de gebruiksfase
te evalueren. De verwachting is dat de opzet voor het MEP in 2016 klaar is, voordat
de aanleg- en gebruiksfase van start gaan. Doordat het MEP door de overheid wordt
opgezet zijn er meerdere mogelijkheden voor het verkrijgen van een nulmeting, afhankelijk
van de te onderzoeken onderwerpen. Wijziging van bestaande kavelbesluiten zal enkel
in zeer uitzonderlijke situaties voorkomen, wanneer geconstateerd wordt dat de eerdere
conclusies uit de reeds genomen kavelbesluiten onhoudbaar maken.
Delta
Z: Indiener vraagt om verduidelijking van voorschrift 5, sub b.
A: Momenteel wordt gewerkt aan de opzet en nadere uitwerking van het MEP. Hierin zal
worden aangegeven hoe, op welke periodieke termijn en in welke vorm de gegevens zullen
worden gepubliceerd.
Voorschrift 7
NWEA, Eneco, NUON en Delta
Z: Indieners zetten vraagtekens bij de noodzaak van het eisen van twee financiële zekerheden,
zeker als deze elkaar overlappen. Daarnaast doen zij voorstellen voor alternatieve
manieren om zekerheid te stellen die onderzocht zouden moeten worden.
A: Het voorschrift is aangevuld, waarbij de zekerheid voor de bouw en de zekerheid
voor de verwijderingskosten elkaar zo min mogelijk overlappen. Tevens zullen de hoogte
en de berekening van de ontmantelingskosten periodiek opnieuw worden berekend. Een
‘parent company guarantee’ biedt minder zekerheid dan een bankgarantie van een systeembank.
Norton Rose Fulbright LLP
Z: Indiener geeft aan het onnodig te vinden dat gedurende de bouw twee zekerheden van
kracht moeten zijn. Dit leidt bovendien tot onnodige kosten, hetgeen in strijd zou
zijn met de doelstelling om 40% kostenreductie te realiseren.
A: Mede naar aanleiding van deze zienswijze is besloten dat de bankgarantie die op
grond van dit kavelbesluit moet worden ingesteld pas beschikbaar moet zijn op het
moment de productie-installatie in gebruik wordt genomen. De tekst van het betreffende
voorschrift is hierop aangepast.
GDF SUEZ
Z: Indiener verzoekt duidelijk en gedetailleerd te vermelden hoe een beoogd exploitant
aan de verplichting tot verwijdering dient te voldoen. Daarnaast wordt voorgesteld
om de gevraagde zekerheid later in te laten gaan.
A: Op grond van huidig inzicht moeten alle kabels, stortstenen en turbines worden verwijderd.
Niet uitgesloten kan worden dat door voortschrijdend inzicht de eisen aan de verwijdering
van een windpark wijzigen. Kosten voor schepen en verwijderingstechnologie evolueren
en wijzigen eveneens in de toekomst. In het kavelbesluit wordt het voorschrift met
betrekking tot financiële zekerheid aangepast. Er zijn herijkingsmomenten bepaald
waarin de verwijderingskosten opnieuw worden vastgesteld. Het is niet mogelijk het
tijdstip voor afgifte van financiële zekerheid later in te laten gaan. Hoewel de kans
op noodzakelijke verwijdering voor het einde van de levensduur van een windpark klein
is, is het niet acceptabel dat het risico wordt afgewenteld op de Staat.