Algemeen besluit erkenning EU-beroepskwalificaties

Geraadpleegd op 16-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-10-2016.
Geldend van 11-10-2016 t/m heden

Besluit van 27 september 2016 tot vaststelling van het Algemeen besluit erkenning EU-beroepskwalificaties in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening») en de uitvoering van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 van de Commissie van 24 juni 2015 betreffende de procedure voor de afgifte van de Europese beroepskaart en de toepassing van het waarschuwingsmechanisme overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad alsmede tot wijziging van enkele besluiten (Algemeen besluit erkenning EU-beroepskwalificaties)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 10 juni 2016, nr. WJZ/1002604 (6720), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening») alsmede Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 van de Commissie van 24 juni 2015 betreffende de procedure voor de afgifte van de Europese beroepskaart en de toepassing van het waarschuwingsmechanisme overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad, en de artikelen 30a, 30b, 31a, zevende lid, 31b, derde lid, en 31c, vijfde lid van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, artikel 20, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikelen 1.50b, 1.56b, tweede lid, en 2.8 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel 4:9, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 71, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 69, vijfde lid, van de Kernenergiewet, en artikelen 87a en 87b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2016, nr. WO5.16.0149/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van, 23 september 2016, nr. WJZ/1050534 (6720), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • de wet: de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties;

  • IMI-bestand: individueel dossier van een migrerende beroepsbeoefenaar, aangemaakt in het IMI in het kader van een aanvraag voor een Europese beroepskaart;

  • Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983: Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 van de Commissie van 24 juni 2015 betreffende de procedure voor de afgifte van de Europese beroepskaart en de toepassing van het waarschuwingsmechanisme overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Hoofdstuk 2. Europese beroepskaart

Titel 2.1. Europese beroepskaart voor beroepsuitoefening in Nederland

Afdeling 2.1.1. Europese beroepskaart bij vestiging in Nederland

Artikel 2. Aanvraag inkomend vestiger

  • 1 Indien voor een gereglementeerd beroep een Europese beroepskaart is ingevoerd, kan de migrerende beroepsbeoefenaar die toegang tot of uitoefening van het betrokken beroep in Nederland wenst, een aanvraag voor een Europese beroepskaart voor het betrokken beroep indienen bij de bevoegde autoriteit in een andere betrokken staat op grond van artikel 4 ter en 4 quinquies van de richtlijn.

  • 2 Onze minister die het aangaat beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, nadat deze door de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat aan Onze minister die het aangaat is toegezonden.

  • 4 Indien Onze minister die het aangaat kennis neemt van de indiening in een andere betrokken staat van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en de aanvrager tevens op grond van hoofdstuk 2 van de wet een aanvraag voor erkenning van beroepskwalificaties inzake hetzelfde gereglementeerde beroep heeft ingediend bij Onze minister die het aangaat, besluit Onze minister die het aangaat laatstgenoemde aanvraag niet te behandelen dan wel buiten behandeling te stellen.

Artikel 3. Procedure afgifte inkomend vestiger

  • 1 Onze minister die het aangaat beslist binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 2, over de afgifte van de Europese beroepskaart of tot het eisen van een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet.

  • 2 In geval van het eisen van een compenserende maatregel als bedoeld in het eerste lid, beslist Onze minister die het aangaat binnen een maand nadat de aanpassingsstage is doorlopen of de proeve van bekwaamheid is afgelegd, over de afgifte van de Europese beroepskaart.

  • 3 Onze minister die het aangaat beslist binnen een maand na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 2, over de afgifte van de Europese beroepskaart indien sprake is van een geval als bedoeld in artikel 16 van de richtlijn of van automatische erkenning als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn of hoofdstuk 3b van de wet.

  • 4 In de gevallen, bedoeld in het eerste en derde lid, kan Onze minister die het aangaat bij gegronde twijfel de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 2, eerste lid, verzoeken om binnen twee weken aanvullende informatie, dan wel een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document te verstrekken.

    Onze minister die het aangaat verzoekt niet om documenten die reeds zijn opgenomen in het IMI-bestand, voor zover deze documenten nog steeds geldig zijn.

  • 5 De beslistermijnen, bedoeld in het eerste en derde lid, worden niet opgeschort door een verzoek om aanvullende informatie of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift als bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Indien Onze minister die het aangaat van de andere betrokken staat of de aanvrager niet de informatie als bedoeld in het vierde lid, of andere op grond van de wet of Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 vereiste informatie ontvangt voor het nemen van een besluit over de afgifte van de Europese beroepskaart, beslist hij over de afgifte op basis van de beschikbare informatie.

  • 7 Onze minister die het aangaat kan de termijnen, bedoeld in het eerste en derde lid, met twee weken verlengen. Onze minister die het aangaat kan de verlengde termijn nog eenmaal met twee weken verlengen, indien hij dit noodzakelijk acht, met name om redenen die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten.

  • 8 Indien ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet tijdig wordt beslist, of, indien aan de orde bij een dergelijke aanvraag, niet tijdig een proeve van bekwaamheid wordt georganiseerd, wordt de Europese beroepskaart geacht van rechtswege te zijn afgegeven.

Artikel 4. Gelijkstelling met erkenning van beroepskwalificaties

Indien Onze minister die het aangaat op grond van deze afdeling beslist tot afgifte van een Europese beroepskaart, geldt dit besluit als een besluit tot het verlenen van erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de wet.

Afdeling 2.1.2. Europese beroepskaart bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland

§ 2.1.2.1. Dienstverrichting

Artikel 5. Toepasselijkheid van de wet op inkomend dienstverrichter met beroepskaart

  • 1 Op de dienstverrichter, bedoeld in artikel 21 van de wet, die in het bezit is van een Europese beroepskaart die is afgegeven door een andere betrokken staat met het oog op tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland op grond van artikel 4 quater van de richtlijn, is hoofdstuk 3 van de wet van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 23, 27 en 28 van de wet.

  • 2 Indien Onze minister die het aangaat kennis neemt van de indiening in een andere betrokken staat van een aanvraag voor een Europese beroepskaart als bedoeld in het eerste lid, en de aanvrager tevens een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 23 van de wet bij Onze minister die het aangaat heeft ingediend inzake hetzelfde gereglementeerde beroep, besluit Onze minister die het aangaat de schriftelijke verklaring niet te behandelen dan wel buiten behandeling te stellen.

§ 2.1.2.2. Dienstverrichting met implicaties voor volksgezondheid of openbare veiligheid

Artikel 6. Aanvraag beroepskaart

  • 1 Indien voor een gereglementeerd beroep als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet een Europese beroepskaart is ingevoerd, kan de dienstverrichter, bedoeld in artikel 21 van de wet, een aanvraag voor een Europese beroepskaart indienen bij de bevoegde autoriteit in een andere betrokken staat dan Nederland op grond van artikel 4 quinquies van de richtlijn.

  • 2 Onze minister die het aangaat beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, nadat deze door de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat aan Onze minister die het aangaat is toegezonden.

  • 4 Indien Onze minister die het aangaat kennis neemt van de indiening in een andere betrokken staat van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en ten aanzien van de betreffende aanvrager tevens sprake is van toepassing van artikel 27, eerste lid, van de wet, besluit Onze minister die het aangaat de schriftelijke verklaring van de betreffende dienstverrichter niet te behandelen dan wel buiten behandeling te stellen.

Artikel 7. Procedure afgifte beroepskaart

  • 1 In geval van gegronde twijfel kan Onze minister die het aangaat de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 6, eerste lid, verzoeken om binnen twee weken aanvullende informatie, dan wel een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document te verstrekken. Onze minister die het aangaat verzoekt niet om documenten die reeds zijn opgenomen in het IMI-bestand, voor zover deze documenten nog steeds geldig zijn.

  • 2 De beslistermijn, bedoeld in artikel 6, derde lid, wordt niet opgeschort door een verzoek om aanvullende informatie of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien Onze minister die het aangaat van de andere betrokken staat of de aanvrager niet de informatie als bedoeld in het eerste lid, of andere op grond van de wet of Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 vereiste informatie ontvangt voor het nemen van een besluit over de afgifte van de Europese beroepskaart, beslist hij over de afgifte op basis van de beschikbare informatie.

  • 4 Onze minister die het aangaat kan de termijn van twee maanden, bedoeld in artikel 6, derde lid, met twee weken verlengen. Onze minister die het aangaat kan de verlengde termijn nog eenmaal met twee weken verlengen, indien hij dit noodzakelijk acht, met name om redenen die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten.

  • 5 Indien Onze minister die het aangaat na een besluit als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet, om van de dienstverrichter een proeve van bekwaamheid te verlangen, er niet in slaagt binnen een maand na dat besluit een proeve van bekwaamheid te organiseren, wordt de Europese beroepskaart geacht van rechtswege te zijn afgegeven.

Artikel 8. Verlenging beroepskaart inkomende dienstverrichter artikel 6

  • 1 Een op grond van artikel 6, tweede lid, j° artikel 28, eerste lid, van de wet afgegeven Europese beroepskaart is twaalf maanden geldig. De dienstverrichter aan wie door Onze minister die het aangaat een Europese beroepskaart is afgegeven, kan een aanvraag voor verlenging van de Europese beroepskaart indienen bij Onze minister die het aangaat.

  • 2 Onze minister die het aangaat kan op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, de Europese beroepskaart verlengen voor een periode van twaalf maanden.

  • 3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, verschaft de dienstverrichter aan Onze minister die het aangaat alle informatie omtrent wezenlijke veranderingen met betrekking tot de documenten die de dienstverrichter in het kader van de aanvraag, bedoeld in artikel 6, eerste lid, heeft ingediend bij de bevoegde autoriteit in de andere betrokken staat op grond van artikel 4 ter, tweede lid, van de richtlijn j° artikel 10, eerste lid, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 dan wel bij Onze minister die het aangaat ingevolge de artikelen 12, tweede lid, 15, vierde lid en 18, tweede lid van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983.

Titel 2.2. Europese beroepskaart voor beroepsuitoefening in een andere betrokken staat

Afdeling 2.2.1. Europese beroepskaart bij vestiging in een andere betrokken staat

Artikel 9. Begripsbepaling afdeling 2.2.1

In deze afdeling wordt onder uitgaande beroepsbeoefenaar verstaan een migrerende beroepsbeoefenaar die in een andere betrokken staat dan Nederland toegang tot of uitoefening van hetzelfde, aldaar gereglementeerde beroep wenst.

Artikel 10. Reikwijdte

Indien voor een beroep een Europese beroepskaart is ingevoerd, kan de uitgaande beroepsbeoefenaar bij Onze minister die het aangaat een aanvraag indienen voor het verkrijgen van een Europese beroepskaart voor het desbetreffende beroep, indien hij:

  • a. rechtmatig in Nederland is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen;

  • b. niet in Nederland of in een andere betrokken staat is gevestigd als bedoeld in onderdeel a, en in het bezit is van een in Nederland behaalde beroepskwalificatie die is vereist voor de toegang tot of uitoefening van het betrokken beroep in de andere betrokken staat; of

  • c. niet in Nederland of in een andere betrokken staat is gevestigd als bedoeld in onderdeel a, en in Nederland een beroepservaring van ten minste drie jaar heeft opgedaan in het betrokken beroep op basis van een in een derde land afgegeven opleidingstitel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn.

Artikel 11. Toepasselijkheid procedure hoofdstuk 2 van de wet

Onze minister die het aangaat behandelt een aanvraag voor een Europese beroepskaart van een uitgaande beroepsbeoefenaar op grond van deze afdeling, overeenkomstig de procedure in hoofdstuk 2 van de wet, tenzij in deze afdeling anders is bepaald.

Artikel 12. Aanvraag uitgaande beroepsbeoefenaar

  • 1 De uitgaande beroepsbeoefenaar dient bij Onze minister die het aangaat een aanvraag voor een Europese beroepskaart in langs elektronische weg via het online instrument, bedoeld in artikel 4 ter, eerste lid, van de richtlijn.

  • 2 Onze minister die het aangaat bevestigt aan de uitgaande beroepsbeoefenaar binnen een week de ontvangst van de aanvraag en deelt daarbij in voorkomend geval mede met welke documenten de aanvraag dient te worden aangevuld.

  • 3 Indien Onze minister die het aangaat bij of krachtens wettelijk voorschrift bevoegd en gehouden is tot de afgifte van een document als bedoeld in artikel 13, vult hij de aanvraag aan met dit document.

  • 4 Onze minister die het aangaat verifieert binnen een maand de geldigheid en authenticiteit van de documenten, bedoeld in artikel 13 alsmede, ingeval artikel 10, onderdeel a, van toepassing is, de rechtmatige vestiging van de uitgaande beroepsbeoefenaar. Bij gegronde twijfel over de geldigheid en authenticiteit van de documenten of de rechtmatige vestiging raadpleegt Onze minister die het aangaat een daartoe bevoegde instantie en kan hij de uitgaande beroepsbeoefenaar verzoeken om overlegging van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van documenten overeenkomstig artikel 14.

  • 5 Onze minister die het aangaat verlangt geen indiening van documenten die reeds zijn opgenomen in het IMI-bestand, voor zover deze documenten nog steeds geldig zijn.

  • 6 De termijn van een maand, bedoeld in het vierde lid, vangt aan op het moment dat de ontbrekende documenten zijn ontvangen of, indien geen aanvullende documenten zijn vereist, na de week, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 13. Documenten bij de aanvraag

  • 1 Onze minister die het aangaat kan in het kader van de aanvraag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de uitgaande beroepsbeoefenaar de volgende documenten eisen:

    • a. een bewijs van de nationaliteit van de aanvrager alsmede, indien dat bewijs geen geboorteplaats vermeldt, een attest ten bewijze van de geboorteplaats van de aanvrager en, indien de aanvrager een onderdaan van een derde land is, een attest dat hij rechten kan ontlenen aan de richtlijn uit hoofde van relevante wetgeving van de Europese Unie, waaronder:

      • 1°. richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158);

      • 2°. richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016);

      • 3°. richtlijn nr. 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PbEU L 304);

      • 4°. richtlijn nr. 2009/50/EG van Raad van de Europese Unie van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155);

    • b. de bekwaamheidsattesten of opleidingstitels waarop de aanvrager zich beroept;

    • c. in voorkomend geval, een bewijs van de opleidingstitels of beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 10 van de wet, waarop de aanvrager zich beroept;

    • d. documenten met aanvullende informatie over de totale duur van de door de aanvrager gevolgde opleiding, de verhouding tussen het theoretische en het praktische deel van de opleiding en de binnen de opleiding bestudeerde onderwerpen;

    • e. voor zover geëist door de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 9, op grond van artikel 10, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983, de volgende documenten betreffende kwalificaties die een compensatie kunnen vormen voor kwalificaties die wezenlijk verschillen, en het risico dat compenserende maatregelen nodig zijn, kunnen verminderen:

      • 1°. informatie over door de aanvrager verworven kennis, vaardigheden en competenties, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de richtlijn,

      • 2°. een kopie van een bewijsstuk inzake verworven beroepservaring, waaruit duidelijk blijkt welke beroepswerkzaamheden de aanvrager heeft uitgeoefend;

    • f. in voorkomend geval, een bewijsstuk van de beroepservaring als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, die door de aanvrager is verworven in een betrokken staat waar het betrokken beroep niet is gereglementeerd;

    • g. de documenten, bedoeld in de artikelen 13, eerste lid, onderdeel d en 14 tot en met 17 van de wet, voor zover deze documenten door de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 9, worden geëist op grond van artikel 10, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983;

    • h. indien artikel 10, onderdeel a, van toepassing is, en Onze minister die het aangaat de in dat artikel bedoelde vestiging niet op enige andere wijze kan bevestigen, een attest dat de aanvrager rechtmatig in Nederland gevestigd is om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen;

    • i. indien artikel 10, onderdeel c, van toepassing is, een door Onze minister die het aangaat afgegeven certificaat waaruit blijkt dat de aanvrager drie jaar beroepservaring heeft in het betrokken beroep of, indien Onze minister die het aangaat de beroepservaring niet kan certificeren, een ander bewijs van de opgedane beroepservaring, waaruit duidelijk blijkt welke beroepswerkzaamheden de aanvrager heeft uitgeoefend.

  • 2 Indien de aanvraag betreft een gereglementeerd beroep waarvoor een automatische erkenning geldt als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn, kan Onze minister die het aangaat in het kader van de aanvraag de volgende documenten eisen:

    • a. de documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en g;

    • b. de opleidingstitel waarop de aanvrager zich beroept alsmede, indien van toepassing, een begeleidend certificaat;

    • c. in voorkomend geval, een certificaat als bedoeld in bijlage VII, punt 2, van de richtlijn, waaruit blijkt dat de opleidingstitel voldoet aan de opleidingseisen;

    • d. in voorkomend geval, een certificaat van verandering van aanduiding als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de richtlijn, indien de benaming van de door de aanvrager verworven opleidingstitel niet overeenstemt met de aanduidingen in bijlage V, punt 5.2.2 of 5.6.2, bij de richtlijn, maar de opleidingstitel wel voldoet aan de opleidingseisen;

    • e. in voorkomend geval, een certificaat van verworven rechten als bedoeld in artikel 23, 33 of 33 bis van de richtlijn, dat bewijst dat de aanvrager de betrokken werkzaamheden gedurende ten minste de vereiste minimumperiode heeft daadwerkelijk en op wettige wijze heeft uitgeoefend en dat aan de specifieke vereisten van het betreffende artikel is voldaan, indien zijn opleiding is begonnen voor de referentiedatum, bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2. of 5.6.2, bij de richtlijn, en de opleidingstitel niet aan alle opleidingseisen voldoet.

Artikel 14. Voor eensluidend gewaarmerkte afschriften

  • 1 Indien een document waarover gegronde twijfel bestaat als bedoeld in artikel 12, vierde lid, is afgegeven in een andere betrokken staat, verzoekt Onze minister die het aangaat de bevoegde autoriteit of bevoegde instantie in die andere betrokken staat om de geldigheid en authenticiteit van het document te bevestigen.

  • 2 Indien de geldigheid en authenticiteit van het document niet bevestigd kan worden door een bevoegde instantie als bedoeld in artikel 12, vierde lid of door de bevoegde autoriteit of andere bevoegde instantie in de betrokken staat, bedoeld in het eerste lid, kan Onze minister die het aangaat van de aanvrager een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het betreffende document eisen, mits de bevoegde autoriteit in de betrokken staat van ontvangst zulks verlangt op grond van artikel 15, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983. Onze minister die het aangaat informeert de aanvrager binnen de termijn, bedoeld in artikel 12, vierde lid, over het te verstrekken voor eensluidend gewaarmerkte afschrift.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, kan Onze minister die het aangaat bij gegronde twijfel over de rechtmatige vestiging van de aanvrager, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, van de aanvrager een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift eisen van het attest van zijn rechtmatige vestiging, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel h.

  • 4 Indien Onze minister die het aangaat op grond van het tweede lid of artikel 12, vierde lid een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document verlangt, geldt als zodanig een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, afgegeven in een andere betrokken staat. Ingeval het verzoek om een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift op grond van het tweede of derde lid of artikel 12, vierde lid is gericht tot de aanvrager, volstaat tevens het origineel van het document waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift werd verlangd.

Artikel 15. Vertalingen van documenten

  • 1 Onze minister die het aangaat verlangt van de aanvrager een vertaling van een door de aanvrager in het kader van de aanvraag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, verstrekt document in een door de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 9, aanvaarde taal, indien het een document betreft als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen d en e. Indien de aanvrager geen vertaling verstrekt, wordt deze niet beschouwd als ontbrekend document als bedoeld in artikel 12, zesde lid.

  • 2 Indien de bevoegde autoriteit in de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 9, op grond van artikel 17, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 een vertaling verlangt van een document als bedoeld in artikel 13, eist Onze minister die het aangaat binnen een week na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de aanvrager de betreffende vertaling in een door de andere betrokken staat aanvaarde taal.

  • 3 Indien Onze minister die het aangaat een beëdigde vertaling van een document verlangt, geldt als zodanig een beëdigde vertaling, afgegeven in een andere betrokken staat. Bij gegronde twijfel over de geldigheid of de authenticiteit van een in een andere betrokken staat beëdigde vertaling, verzoekt Onze minister die het aangaat de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat om aanvullende informatie.

Artikel 16. Procedure afgifte uitgaande beroepsbeoefenaar

  • 1 Na de verificatie, bedoeld in artikel 12, vierde lid, verzendt Onze minister die het aangaat de aanvraag onverwijld aan de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat ter afhandeling van die aanvraag en stelt de aanvrager daarvan onverwijld in kennis.

  • 2 In geval van gegronde twijfel over de geldigheid of authenticiteit van een document dat is gevoegd bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat Onze minister die het aangaat verzoeken om aanvullende informatie waaronder een gewone of beëdigde vertaling van het document, dan wel een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het document.

  • 3 Onze minister die het aangaat voldoet binnen twee weken aan het verzoek, bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 2.2.2. Europese beroepskaart bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting in een andere betrokken staat

§ 2.2.2.1. Algemeen

Artikel 17. Begripsbepaling afdeling 2.2.2

In deze afdeling wordt onder uitgaande dienstverrichter verstaan een migrerende beroepsbeoefenaar die rechtmatig in Nederland is gevestigd om er een beroep uit te oefenen en die in een andere betrokken staat dan Nederland bij wijze van tijdelijke en incidentele dienstverrichting hetzelfde, aldaar gereglementeerde beroep, wenst uit te oefenen. Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de dienstverrichting.

Artikel 18. Toepasselijkheid procedure hoofdstuk 3 van de wet

Onze minister die het aangaat behandelt een aanvraag voor het verkrijgen van een Europese beroepskaart van een uitgaande dienstverrichter op grond van deze afdeling, overeenkomstig de procedure in hoofdstuk 3 van de wet, tenzij in deze afdeling anders is bepaald.

§ 2.2.2.2. Dienstverrichting

Artikel 19. Aanvraag uitgaande dienstverrichter

  • 1 De uitgaande dienstverrichter dient bij Onze minister die het aangaat een aanvraag voor een Europese beroepskaart in langs elektronische weg via het online instrument, bedoeld in artikel 4 ter, eerste lid, van de richtlijn.

  • 2 Onze minister die het aangaat bevestigt aan de uitgaande dienstverrichter binnen een week de ontvangst van de aanvraag en deelt daarbij in voorkomend geval mede met welke documenten de aanvraag dient te worden aangevuld.

  • 3 Indien Onze minister die het aangaat bij of krachtens wettelijk voorschrift bevoegd en gehouden is tot de afgifte van een document als bedoeld in artikel 20, vult hij de aanvraag aan met dit document.

  • 4 Onze minister die het aangaat verifieert de geldigheid en authenticiteit van de documenten, bedoeld in artikel 20 alsmede de rechtmatige vestiging van de uitgaande dienstverrichter. Bij gegronde twijfel over de geldigheid en authenticiteit van de documenten of de rechtmatige vestiging raadpleegt Onze minister die het aangaat een daartoe bevoegde instantie en kan hij de uitgaande dienstverrichter verzoeken om overlegging van voor eensluidend gewaarmerkt afschriften van documenten overeenkomstig artikel 21.

  • 5 Onze minister die het aangaat verlangt geen indiening van documenten die reeds zijn opgenomen in het IMI-bestand, voor zover deze documenten nog steeds geldig zijn.

Artikel 20. Documenten bij de aanvraag

  • 1 Onze minister die het aangaat kan in het kader van de aanvraag, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de uitgaande dienstverrichter de volgende documenten eisen:

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c en d, worden slechts geëist voor zover deze documenten door de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 17, worden geëist op grond van artikel 10, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983.

Artikel 21. Voor eensluidend gewaarmerkte afschriften

  • 1 Indien een document waarover gegronde twijfel bestaat als bedoeld in artikel 19, vierde lid, is afgegeven in een andere betrokken staat, verzoekt Onze minister die het aangaat de bevoegde autoriteit of bevoegde instantie in die andere betrokken staat om de geldigheid en authenticiteit van het document te bevestigen.

  • 2 Indien de geldigheid en authenticiteit van het document niet bevestigd kan worden door een bevoegde instantie als bedoeld in artikel 19, vierde lid of door de bevoegde autoriteit of andere bevoegde instantie in de betrokken staat, bedoeld in het eerste lid, kan Onze minister die het aangaat van de aanvrager een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het betreffende document eisen, mits de bevoegde autoriteit in de betrokken staat van ontvangst zulks verlangt op grond van artikel 15, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983. Onze minister die het aangaat informeert de aanvrager binnen de termijn, bedoeld in artikel 23, eerste lid, over het te verstrekken voor eensluidend gewaarmerkte afschrift.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, kan Onze minister die het aangaat bij gegronde twijfel over de rechtmatige vestiging van de aanvrager, bedoeld in artikel 17, van de aanvrager een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift eisen van het attest van zijn rechtmatige vestiging, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b.

  • 4 Indien Onze minister die het aangaat op grond van het tweede lid of artikel 19, vierde lid een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document verlangt, geldt als zodanig een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, afgegeven in een andere betrokken staat. Ingeval het verzoek om een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift op grond van het tweede of derde lid of artikel 19, vierde lid, is gericht tot de aanvrager, volstaat tevens het origineel van het document waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift werd verlangd.

Artikel 22. Vertalingen van documenten

  • 1 Indien de bevoegde autoriteit in de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 17, op grond van artikel 17, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 een vertaling verlangt van een document als bedoeld in artikel 20, eist Onze minister die het aangaat binnen een week na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de aanvrager de betreffende vertaling in een door de andere betrokken staat aanvaarde taal.

  • 2 Indien Onze minister die het aangaat een beëdigde vertaling van een document verlangt, geldt als zodanig een beëdigde vertaling, afgegeven in een andere betrokken staat. Bij gegronde twijfel over de geldigheid of de authenticiteit van een in een andere betrokken staat beëdigde vertaling, verzoekt Onze minister die het aangaat de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat om aanvullende informatie.

Artikel 23. Procedure afgifte uitgaande dienstverrichter

  • 1 Onze minister die het aangaat beslist binnen drie weken over de afgifte van de Europese beroepskaart aan de uitgaande dienstverrichter.

  • 2 Onze minister die het aangaat verzendt een op grond van het eerste lid afgegeven Europese beroepskaart onverwijld naar de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat dan wel andere betrokken staten en stelt de uitgaande dienstverrichter hiervan onverwijld in kennis.

  • 3 De termijn van drie weken, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de ontbrekende documenten, bedoeld in artikel 19, tweede lid, zijn ontvangen of, indien geen aanvullende documenten zijn vereist, na de week, bedoeld in artikel 19, tweede lid.

Artikel 24. Territoriale uitbreiding beroepskaart uitgaande dienstverrichter artikel 23

  • 1 Indien de uitgaande dienstverrichter aan wie op grond van artikel 23 door Onze minister die het aangaat een Europese beroepskaart is afgegeven, tijdelijk en incidenteel diensten wil verrichten in een of meerdere andere betrokken staten dan de betrokken staat dan wel betrokken staten waarvoor de Europese beroepskaart is afgegeven, kan hij een aanvraag voor uitbreiding van zijn Europese beroepskaart indienen bij Onze minister die het aangaat.

  • 2 Onze minister die het aangaat kan op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, de geldigheid van de desbetreffende Europese beroepskaart uitbreiden als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, verschaft de uitgaande dienstverrichter aan Onze minister die het aangaat alle informatie omtrent wezenlijke veranderingen met betrekking tot de documenten die hij ingevolge artikel 20 heeft verstrekt aan Onze minister die het aangaat.

  • 4 Onze minister die het aangaat verzendt een op basis van het tweede en derde lid geactualiseerde Europese beroepskaart aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken staten.

Artikel 25. Verlenging beroepskaart uitgaande dienstverrichter artikel 23

  • 1 Een op grond van artikel 23 afgegeven Europese beroepskaart is achttien maanden geldig. De uitgaande dienstverrichter aan wie door Onze minister die het aangaat een Europese beroepskaart is afgegeven, kan een aanvraag voor verlenging van de Europese beroepskaart indienen bij Onze minister die het aangaat.

  • 2 Onze minister die het aangaat kan op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, de Europese beroepskaart verlengen voor een periode van achttien maanden.

§ 2.2.2.3. Dienstverrichting met implicaties voor volksgezondheid of openbare veiligheid

Artikel 26. Aanvraag uitgaande dienstverrichter

  • 1 De uitgaande dienstverrichter die tijdelijk en incidenteel diensten wenst te verrichten in een beroep dat in de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 17, is aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de richtlijn, kan, mits voor het betrokken beroep een Europese beroepskaart is ingevoerd, bij Onze minister die het aangaat een aanvraag voor een Europese beroepskaart indienen langs elektronische weg via het online instrument, bedoeld in artikel 4 ter, eerste lid, van de richtlijn.

  • 3 Onze minister die het aangaat kan in het kader van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, van de uitgaande dienstverrichter de volgende documenten eisen betreffende kwalificaties die een compensatie kunnen vormen voor kwalificaties die wezenlijk verschillen, en het risico dat een proeve van bekwaamheid nodig is, kunnen verminderen:

    • a. informatie over door de aanvrager verworven kennis, vaardigheden en competenties als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de richtlijn;

    • b. een kopie van een bewijsstuk inzake verworven beroepservaring, waaruit duidelijk blijkt welke beroepswerkzaamheden de aanvrager heeft uitgeoefend;

    • c. documenten met aanvullende informatie over de totale duur van de door de aanvrager gevolgde opleiding, de verhouding tussen het theoretische en het praktische deel van de opleiding en de binnen de opleiding bestudeerde onderwerpen.

  • 4 Indien Onze minister die het aangaat bij of krachtens wettelijk voorschrift bevoegd en gehouden is tot de afgifte van een document als bedoeld in het derde lid, vult hij de aanvraag aan met dit document.

Artikel 27. Vertalingen van documenten

  • 1 Onze minister die het aangaat verlangt van de aanvrager een vertaling van een door de aanvrager in het kader van de aanvraag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, verstrekt document in een door de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 17, aanvaarde taal, indien het een document betreft als bedoeld in artikel 26, derde lid. Indien de aanvrager geen vertaling verstrekt, wordt deze niet beschouwd als ontbrekend document als bedoeld in artikel 12, zesde lid.

  • 2 Indien de bevoegde autoriteit in de andere betrokken staat, bedoeld in artikel 17, op grond van artikel 17, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 een vertaling verlangt van een document als bedoeld in artikel 20 of 26, derde lid, eist Onze minister die het aangaat binnen een week na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de aanvrager de betreffende vertaling in een door de andere betrokken staat aanvaarde taal.

  • 4 Indien Onze minister die het aangaat een beëdigde vertaling van een document verlangt, geldt als zodanig een beëdigde vertaling, afgegeven in een andere betrokken staat. Bij gegronde twijfel over de geldigheid of de authenticiteit van een in een andere betrokken staat beëdigde vertaling, verzoekt Onze minister die het aangaat de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat om aanvullende informatie.

Titel 2.3. Overige bepalingen Europese beroepskaart

Artikel 28. Gegevens in het IMI-bestand

  • 1 Een Europese beroepskaart bevat uitsluitend de volgende gegevens met betrekking tot de migrerende beroepsbeoefenaar:

    • a. achternaam;

    • b. voornamen;

    • c. geboortedatum en geboorteplaats;

    • d. beroep;

    • e. opleidingstitels en bekwaamheidsattesten;

    • f. toepasselijk stelsel;

    • g. betrokken bevoegde autoriteiten;

    • h. kaartnummer;

    • i. beveiligingsfuncties;

    • j. verwijzing naar een geldig identiteitsbewijs, inhoudende een identificatienummer en de soort identificatie, dat het burgerservicenummer kan betreffen, en het land van afgifte.

  • 2 Het IMI-bestand van de beroepsbeoefenaar bevat, indien aan de orde, informatie met betrekking tot door de desbetreffende migrerende beroepsbeoefenaar opgedane beroepservaring of compenserende maatregelen waaraan hij heeft voldaan.

Artikel 29. Controle geldigheid en authenticiteit Europese beroepskaart

Werkgevers, klanten, patiënten, overheidsinstanties en andere belanghebbenden aan wie door een migrerende beroepsbeoefenaar een Europese beroepskaart is voorgelegd, kunnen de geldigheid en authenticiteit van die Europese beroepskaart verifiëren.

Artikel 30. Waarschuwingsmechanisme houders Europese beroepskaart

  • 1 Indien in Nederland door een rechterlijke instantie of andere bij of krachtens de wet bevoegde instantie aan een houder van een Europese beroepskaart een verbod of een beperking is opgelegd op de beroepsuitoefening met het oog waarop de beroepskaart werd afgegeven, actualiseert Onze minister die het aangaat het IMI-bestand van de kaarthouder met informatie over het verbod of de beperking, in geval van een migrerende beroepsbeoefenaar:

    • a. wiens Europese beroepskaart door Onze minister die het aangaat is afgegeven;

    • b. wiens Europese beroepskaart is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland nadat Onze minister die het aangaat de aanvraag heeft verzonden aan de betrokken bevoegde autoriteit op grond van artikel 16, eerste lid of artikel 22; of

    • c. die in het bezit is van een Europese beroepskaart die op grond van artikel 4 quater van de richtlijn is afgegeven door een andere betrokken staat met het oog op tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.

  • 2 De actualisatie, bedoeld in het eerste lid, geschiedt zo spoedig mogelijk nadat ingevolge het verbod of de beperking de uitoefening van het betrokken beroep daadwerkelijk niet of slechts beperkt mag geschieden.

  • 3 De informatie, bedoeld in het eerste lid, beperkt zich tot:

    • a. de identiteit van de betreffende migrerende beroepsbeoefenaar;

    • b. het betrokken beroep;

    • c. informatie over de rechterlijke instantie of andere bij of krachtens de wet bevoegde instantie die het verbod of de beperking heeft opgelegd;

    • d. de reikwijdte van de beperking of het verbod;

    • e. de periode gedurende welke het verbod of de beperking van kracht is.

  • 4 De actualisatie, bedoeld in het eerste lid, omvat mede het zo spoedig mogelijk verwijderen van gegevens die niet langer noodzakelijk zijn.

  • 5 De rechterlijke instanties en andere bij of krachtens de wet bevoegde instanties, bedoeld in het eerste lid, verstrekken Onze minister die het aangaat de informatie, bedoeld in het derde lid. De verstrekking kan ook geschieden door of via andere daartoe aangewezen instanties of personen.

  • 6 Het besluit tot de actualisatie, bedoeld in het eerste lid, is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Van dit besluit wordt de migrerende beroepsbeoefenaar schriftelijk in kennis gesteld op hetzelfde moment als waarop de actualisatie wordt verricht.

  • 7 In geval van een ingesteld bezwaar of beroep tegen het besluit tot de actualisatie van het IMI-bestand kan Onze minister die het aangaat in verband met de afhandeling van dat bezwaar of beroep, gegevens in verband met de actualisatie verwerken voor zover dit noodzakelijk is met het oog op die afhandeling.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld voor de uitvoering van dit artikel. Deze voorschriften kunnen onder meer inhouden:

    • a. een nadere bepaling van welke verboden en beperkingen de actualisatie kan betreffen; en

    • b. regels over de voor de toepassing van dit artikel noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 31. Binnengekomen actualisaties waarschuwingsmechanisme houders Europese beroepskaart

  • 1 Onze minister die het aangaat kan de actualisaties in het IMI-bestand van een migrerende beroepsbeoefenaar die door bevoegde autoriteiten van andere betrokken staten zijn verricht op grond van artikel 4 sexies, eerste lid, van de richtlijn, verwerken.

  • 2 De verwerking, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer inhouden het onderzoeken of voor degene op wie de actualisatie betrekking heeft een procedure op grond van de wet aanhangig is of is geweest, en of degene op wie de actualisatie betrekking heeft in Nederland werkzaam is in een gereglementeerd beroep, en als dat het geval is waar. Desgevraagd verstrekken derden Onze minister die het aangaat de hiervoor benodigde informatie.

  • 3 De verwerking, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer het informeren van derden over een actualisatie inhouden.

  • 4 Onze minister die het aangaat kan bij de bevoegde autoriteit van de betrokken staat die de actualisatie heeft verricht, nadere informatie opvragen over de actualisatie, waaronder informatie over de aanleiding voor die actualisatie.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 32. Het IMI-bestand

  • 1 De toegang tot het IMI-bestand is voorbehouden aan Onze minister die het aangaat.

  • 2 Onze minister die het aangaat stelt de migrerende beroepsbeoefenaar die houder is van een Europese beroepskaart op diens verzoek in kennis van de inhoud van zijn IMI-bestand, indien het een Europese beroepskaart betreft die:

    • a. is afgegeven door Onze minister die het aangaat;

    • b. is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland nadat Onze minister die het aangaat de aanvraag aan die bevoegde autoriteit heeft verzonden op grond van artikel 16, eerste lid of artikel 26;

    • c. op grond van artikel 4 quater van de richtlijn in een andere betrokken staat dan Nederland is afgegeven aan een dienstverrichter met het oog op dienstverrichting in Nederland.

  • 3 De migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in het tweede lid, kan Onze minister die het aangaat op elk moment verzoeken om correctie van onjuiste of onvolledige gegevens in zijn IMI-bestand dan wel om verwijdering of afscherming van zijn IMI-bestand. Onze minister die het aangaat brengt geen kosten in rekening ten aanzien van het verzoek.

  • 4 Onze minister die het aangaat stelt de migrerende beroepsbeoefenaar aan wie hij een Europese beroepskaart afgeeft, op het moment van afgifte in kennis van diens recht tot het doen van een verzoek als bedoeld in het derde lid.

  • 5 Indien een IMI-bestand dat wordt verwijderd op een verzoek daartoe als bedoeld in het derde lid, is gekoppeld aan een nog geldige Europese beroepskaart die werd verstrekt op grond van afdeling 2.1.1 respectievelijk de artikelen 6 en 7, verstrekt Onze minister die het aangaat aan de desbetreffende migrerende beroepsbeoefenaar een attest waaruit blijkt dat diens beroepskwalificaties zijn erkend als bedoeld in artikel 5 van de wet respectievelijk dat de migrerende beroepsbeoefenaar aan de voorwaarden voldoet voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten in een gereglementeerd beroep als bedoeld in artikel 27 van de wet.

Artikel 33. Verwerking persoonsgegevens IMI-bestand en Europese beroepskaart

Artikel 34. Nadere regels vanwege uitvoeringshandelingen Europese Commissie

Bij ministeriële regeling kunnen, ter uitvoering van door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen, regels worden gesteld ten aanzien van in ieder geval:

  • a. krachtens artikel 4 bis, zevende lid, van de richtlijn:

    • 1°. de vormgeving van de Europese beroepskaart;

    • 2°. de verwerking van schriftelijke aanvragen;

    • 3°. de door de aanvrager te verstrekken vertalingen ter ondersteuning van een aanvraag voor een Europese beroepskaart;

    • 4°. nadere bijzonderheden omtrent de documenten die zijn vereist voor het indienen van een aanvraag;

    • 5°. de procedures voor de verrichting en verwerking van betalingen voor een Europese beroepskaart;

    • 6°. de wijze en het tijdstip waarop alsmede de voorwaarden waaronder Onze minister die het aangaat voor een bepaald beroep voor eensluidend gewaarmerkte afschriften kan verlangen;

  • b. krachtens artikel 4 ter, vierde lid, van de richtlijn:

    • 1°. de technische specificaties van de Europese beroepskaart en het IMI-bestand;

    • 2°. het waarborgen van de integriteit, vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de gegevens op de Europese beroepskaart en in het IMI-bestand;

    • 3°. de voorwaarden en procedures voor de afgifte van de Europese beroepskaart;

  • c. krachtens artikel 4 sexies, zevende lid, van de richtlijn:

    • 1°. de toegang tot het IMI-bestand;

    • 2°. de technische middelen en de procedures voor de verificatie, bedoeld in artikel 29.

Artikel 35. Nadere regels per beroep

Onze minister die het aangaat kan per beroep waarvoor de Europese beroepskaart is ingevoerd nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betreffen de documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd en kosten als bedoeld in artikel 30a, derde lid, onderdeel b van de wet, die ten laste van de aanvrager van een Europese beroepskaart worden gebracht in verband met de procedures, bedoeld in titels 2.1 en 2.2.

Titel 2.4. Europese beroepskaart niet-gereglementeerd beroep voor beroepsuitoefening in een andere betrokken staat

Artikel 36. Europese beroepskaart niet-gereglementeerd beroep

  • 1 Indien een Europese beroepskaart is ingevoerd voor een beroep dat geen gereglementeerd beroep is in Nederland, kan een aanvraag voor een Europese beroepskaart voor dat beroep worden ingediend bij Onze minister, door:

    • a. de uitgaande beroepsbeoefenaar, bedoeld in artikel 9;

    • b. de uitgaande dienstverrichter, bedoeld in artikel 17;

    • c. de uitgaande dienstverrichter, bedoeld in artikel 26.

  • 2 Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is titel 2.2 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat «Onze minister die het aangaat» telkens wordt gelezen als «Onze minister».

  • 3 Titel 2.3 alsmede de artikelen 34c en 35 van de wet, zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat «Onze minister die het aangaat» telkens wordt gelezen als «Onze minister».

Hoofdstuk 3. Waarschuwingsmechanisme

Artikel 37. Verwerking identiteitsgegevens waarschuwingsmechanisme

De gegevens, bedoeld artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, van de wet zijn:

  • a. de naam;

  • b. de geboortedatum; en

  • c. de geboorteplaats en het geboorteland, of, indien de geboorteplaats onbekend is, een identificatienummer en de soort identificatie, dat het burgerservicenummer kan betreffen.

Artikel 38. Verwerking gegevens waarschuwingsmechanisme valse beroepskwalificaties

De kennisgeving, bedoeld in artikel 31b, eerste lid, van de wet bevat de volgende gegevens:

  • a. het land van afgifte van de valse beroepskwalificatie,

  • b. een kopie van de valse beroepskwalificatie, of, indien een kopie van de valse beroepskwalificatie niet beschikbaar is:

    • 1°. de titel van het kwalificatiebewijs in de oorspronkelijke taal;

    • 2°. de datum van afgifte van de valse beroepskwalificatie; en

    • 3°. de instelling die de valse beroepskwalificatie heeft afgegeven zoals vermeld op de valse beroepskwalificatie.

Artikel 39. In kennis stellen beroepsbeoefenaar

De rechterlijke instanties en andere bij of krachtens wet bevoegde instanties, bedoeld in de artikelen 31a, eerste lid, en 31b, eerste lid, van de wet verstrekken Onze minister die het aangaat de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 31a, zesde lid, van de wet. Dit kan het burgerservicenummer betreffen.

Artikel 40. Delegatie

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk en van de artikelen 31a, 31b en 31c van de wet. Deze voorschriften kunnen onder meer regels inhouden over de noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens.

Hoofdstuk 4. Wijziging andere besluiten

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 27 september 2016

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker

Uitgegeven de tiende oktober 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur