Inkwartieringsbesluit

Geraadpleegd op 29-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Besluit van 20 juli 1953, tot vaststelling van regelen ter uitvoering van de Inkwartieringswet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Oorlog en van Marine van 30 Juni 1953, No. 3963;

Gelet op de Inkwartieringswet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 Juli 1953, La. No. 17);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 17 Juli 1953, Nr. 380.394 BIJ/Nr. Minmar 329781/249071;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 2

In dit besluit wordt mede verstaan onder:

Artikel 3

  • 1 Geen verstrekkingen worden gevorderd indien daardoor de uitoefening van een beroep of bedrijf in ernstige mate wordt belet of belemmerd.

  • 2 Het in het voorgaande lid gestelde lijdt uitzondering in geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, indien en voor zover de commandant, die vordert, van oordeel is dat het belang waarvoor de vordering geschiedt voorrang dient te hebben op de voorziening in de essentiële behoeften van de volkshuishouding, tenzij het betreft zaken en diensten van vitaal belang voor de functionnering van bedrijven, welke zijn opgenomen op een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, samengestelde lijst.

Artikel 4

  • 1 Geen vordering vindt plaats:

    • a. van onroerende zaken, vermeld in de Voorlopige Lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, opgemaakt door de Rijkscommissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 7 Juli 1903, no. 44, en door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, ingesteld bij Koninklijk besluit van 10 Mei 1918, no. 66, tenzij het Hoofd van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg desgevraagd heeft verklaard dat daartegen uit een oogpunt van monumentenzorg geen bezwaar bestaat;

    • b. van onroerende zaken, opgenomen in een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, samengestelde lijst, vermeldende gebouwen welke naar hun inhoud of naar het doel, waarvoor zij gebruikt worden, van wetenschappelijke of culturele betekenis zijn, alsmede gebouwen welke uitsluitend gebruikt worden voor de uitoefening van de openbare eredienst;

    • c. van terreinen, welke naar het oordeel van de Houtvester van het Staatsbosbeheer uit een oogpunt van natuur- of landschapsschoon of wegens hun betekenis voor de natuurwetenschappen van bijzonder belang zijn.

  • 2 Onze in het voorgaande lid genoemde Ministers bepalen in hoeverre in geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, van het gestelde in het eerste lid kan worden afgeweken. Daaromtrent worden bij de instructie, bedoeld in het derde lid van artikel 28 der wet, nadere voorschriften gegeven.

Artikel 5

Zo min mogelijk worden verstrekkingen gevorderd, waardoor de uitoefening van de openbare eredienst en de werkzaamheden in het belang van de gezondheidszorg, alsmede die van instellingen van weldadigheid en van sociale instellingen worden belet of belemmerd.

Artikel 6

  • 1 Geen verstrekkingen worden gevorderd van Ons en van de Leden van Ons Huis.

  • 2 Bij de toepassing van de wet en van dit besluit worden de uitzonderingen, welke in het volkenrecht zijn erkend, in acht genomen.

Hoofdstuk II. Inkwartiering en onderhoud

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 7

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. de commandant: de officieren van de zee-, land- en luchtstrijdkrachten, bedoeld in het eerste en vierde lid van artikel 28 der wet, alsmede voor wat betreft de eerste afdeling en de tweede paragraaf van de derde afdeling van dit hoofdstuk, degenen die krachtens artikel 6 der wet bevoegd zijn een aanvraag te richten tot de burgemeester;

  • b. zomer: het tijdvak van 1 Mei-1 October;

  • c. winter: het tijdvak van 1 October-1 Mei.

Artikel 8

In de hierna volgende bepalingen van dit hoofdstuk worden onder officier mede begrepen de adjudant-onderofficier en de onderofficier met een daaraan gelijkgestelde of hogere rang.

Artikel 9

In ruimten, welke krachtens dit hoofdstuk verwarmd moeten zijn, dient de temperatuur tenminste 16° Celsius te bedragen.

Artikel 10

De in dit hoofdstuk vermelde verstrekkingen worden alleen verschaft op de wijze en in de mate als door de commandant wordt aangevraagd of gevorderd.

Artikel 11

  • 1 Aan de vordering tot inkwartiering wordt, al naar gelang de commandant zulks aanvraagt of vordert, voldaan door:

    • a. verstrekking van individuele inkwartiering;

    • b. verstrekking van collectieve inkwartiering.

  • 2 Onder individuele inkwartiering wordt verstaan het onder dak brengen van ten hoogste twee militairen in een afzonderlijke kamer van een bewoond huis.

  • 3 Onder collectieve inkwartiering wordt verstaan het gezamenlijk onderdak brengen van meer dan twee militairen in een ruimte.

Artikel 12

  • 1 Officieren en afzonderlijk reizende militairen worden, met inachtneming van artikel 14 der wet, zoveel mogelijk individueel ingekwartierd.

  • 2 Indien de toestand ter plaatse geen voldoende individuele inkwartiering toelaat, kunnen officieren tot de troep behorende ook collectief worden ingekwartierd, met dien verstande dat zij steeds gezamenlijk in een of meer afzonderlijke ruimten moeten kunnen worden ingekwartierd.

Artikel 13

  • 1 Als besmettelijke ziekten in de zin van het tweede lid van artikel 19 der wet worden aangemerkt:

    Pest

    Cholera

    Gele koorts

    Vlektyphus en andere Rickettsiosen

    Febris Recurrens

    Pokken (Variola major en minor)

    Febris Typhoidea

    Salmonellosen

    Bacillaire Dysenterie

    Amoeben Dysenterie

    Roodvonk

    Diphterie

    Meningitis Cerebrospinalis (Epidemica)

    Poliomyelitis Anterior Acuta

    Encephalitis Lethargica

    Leptospirosen

    Ornithosis

    Hepatitis Infectiosa

    Open longtuberculose.

  • 2 Onder gebouwen, waarin een besmettelijke ziekte heerst, worden mede begrepen gebouwen waarin een kiemdrager verblijft van:

    Febris Typhoidea

    Salmonellosen

    Bacillaire Dysenterie

    Amoeben Dysenterie.

Afdeling 2. Individuele inkwartiering

Artikel 14

  • 1 In geval van individuele inkwartiering moet worden verschaft een behoorlijke kamer, voorzien van:

    • a. per militair een ledikant of bedstede met matras, hoofdkussen, kussensloop, twee bedlakens, en een deken des zomers en twee des winters, een en ander van deugdelijke hoedanigheid en in zindelijke staat verkerend;

    • b. een tafel, alsmede per militair een stoel of bank;

    • c. wasgelegenheid met voldoende waswater;

    • d. behoorlijke verlichting.

  • 2 De kamer, het meubilair en de overige zaken genoemd in het eerste lid worden door de zorg van de kwartiergever schoongehouden.

  • 3 In geval van inkwartiering des winters dient de in het eerste lid bedoelde kamer verwarmd te zijn gedurende de avonduren, of dient de ingekwartierde een plaats in een verwarmd en behoorlijk verlicht vertrek te worden verschaft, zulks ter keuze van de kwartiergever.

Artikel 15

Voor opper- of vlagofficieren, alsmede voor door Onze Minister aangewezen hoofdofficieren, wordt zo mogelijk boven de in artikel 14 omschreven verstrekking nog verschaft een behoorlijk verlichte en des winters ook verwarmde werkkamer, voorzien van de nodige meubelen, waaronder een tafel en enige stoelen. Alsdan behoeft de in artikel 14 bedoelde kamer niet verwarmd te zijn.

Artikel 16

  • 1 In geval van individuele inkwartiering met voeding draagt degene, van wie de inkwartiering is gevorderd, zorg voor de maaltijden van de ingekwartierde.

  • 2 Wanneer de kwartiergever verlangt dat de ingekwartierde militair aan de gewone maaltijden van het gezin deelneemt, wordt daaraan voldaan voorzover de militaire dienst zulks toelaat.

Afdeling 3. Collectieve Inkwartiering

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 17

  • 1 De ruimten in deze afdeling bedoeld moeten voldoen aan de eisen, welke Onze Minister op het gebied van de gezondheidszorg daaraan stelt.

  • 2 Zij dienen behoorlijk verlicht en des winters zonodig ook verwarmd te zijn.

  • 3 Zij dienen, zo geen brandblusapparaten aanwezig zijn, voorzien te zijn van een voldoende hoeveelheid zand en een voldoend aantal emmers met schoppen.

  • 4 De ruimten dienen, voorzover zij door of vanwege de militaire gebruikers onderhouden worden, voorzien te zijn van schoonmaakgereedschap en reinigingsmiddelen.

  • 5 Voorzover de ruimten niet aan de in dit artikel gestelde eisen voldoen, worden door de zorg van de burgemeester in overeenstemming met de commandant de nodige voorzieningen getroffen.

§ 2. Anders dan in buitengewone omstandigheden

Artikel 18

  • 1 In geval van collectieve inkwartiering moet voor de legering van militairen worden verschaft:

    • a. per militair een ruimte van tenminste 12 m3 inhoud met een vloeroppervlakte van tenminste 1,50 m bij 2,50 m in een daartoe geschikt gebouw;

    • b. per militair een hoeveelheid vers ligstro van 15 kg in geval van militaire zijde een bedzak en een kussenzak zijn verstrekt, en van ten hoogste 25 kg indien geen bedzak en kussenzak zijn verstrekt, dan wel een matras.

  • 2 Indien bedzakken en kussenzakken zijn verstrekt, dient het stro eenmaal in de drie maanden ververst te worden. Indien geen bedzakken en kussenzakken zijn verstrekt, dient het stro eenmaal per maand ververst te worden en dient tussentijds een vierde deel van de totale hoeveelheid bijgevuld te worden.

  • 3 Het stro, dat bij het einde van de collectieve inkwartiering en bij de verversing vrij komt, wordt door de zorg van de burgemeester zo mogelijk tegen de marktprijs ten bate van het Rijk verkocht, waarbij degenen die het stro verstrekt hebben in de gelegenheid worden gesteld het stro terug te kopen.

Artikel 19

  • 1 De gebouwen, bedoeld in het eerste lid van artikel 18, dienen voorzien te zijn van voldoende sanitaire installaties, waarbij als regel geldt dat per 20 man een toilet en één waterkraan of -pomp of per man één wasblik met voldoende waswater beschikbaar is.

  • 2 Indien geen voldoende sanitaire installaties aanwezig zijn, doet de burgemeester in overeenstemming met de commandant de nodige voorzieningen treffen.

Artikel 20

  • 1 In geval van collectieve inkwartiering met voeding worden, behoudens de verstrekking bedoeld in de vierde afdeling, lokalen verschaft, geschikt tot het nuttigen van maaltijden en voorzien van een voldoend aantal tafels en stoelen of banken.

  • 2 Voorts dienen bij collectieve inkwartiering verschaft te worden:

    • a. gebouwen of gedeelten van gebouwen voor het inrichten van bureaux met tafels, stoelen en zo mogelijk kasten, met dien verstande dat per militair beschikt kan worden over een bureauruimte met een oppervlakte van 1/3 m2;

    • b. gebouwen of gedeelten van gebouwen of terreinen voor de opslag en plaatsing van materieel en voorraden, met dien verstande dat per militair beschikt kan worden over een bergruimte met een oppervlakte van 1/3 m2 en een al dan niet overdekte parkeergelegenheid met een oppervlakte van 3 m2;

    • c. lokalen, geschikt tot het betrekken van wachten, voorzien van een tafel en stoelen.

  • 3 De in het tweede lid onder a bedoelde gebouwen of gedeelten van gebouwen alsmede de onder c bedoelde lokalititen dienen zoveel mogelijk voorzien te zijn van een telefoonaansluiting.

Artikel 21

In geval van collectieve inkwartiering worden de in arrest gestelde militairen ondergebracht in bestaande arrestantenlokalen.

Artikel 22

  • 1 Indien voor de legering gebruik gemaakt wordt van tenten of slaapzakken, worden daarvoor geschikte terreinen beschikbaar gesteld.

  • 2 Bij voorkeur worden bestaande kampeerterreinen beschikbaar gesteld, voorzover daardoor het gebruik door burgers niet in ernstige mate wordt geschaad.

Artikel 23

Voor de stalling van paarden dient beschikbaar te worden gesteld een ruimte van tenminste 1.50 m breedte en 3 m lengte per paard in stallen of daartoe geschikte gebouwen.

§ 3. Buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat

Artikel 24

In geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, dienen boven de verstrekkingen genoemd in de vorige paragraaf ten behoeve van de collectief ingekwartierde militairen nog verschaft te worden:

  • a. dekens, handdoeken en zeep;

  • b. lokalen geschikt tot het geven van theorie en voor ontspanning, voorzien van tafels en stoelen of banken;

  • c. gymnastieklokalen, bad- en zweminrichtingen en terreinen voor exercitie en beoefenen van sport gedurende tijdsruimten per week, door de commandant in overeenstemming met de burgemeester te bepalen;

  • d. daartoe geschikte gebouwen of gedeelten van gebouwen voor het inrichten van een ziekenverblijf, met het nodige meubilair en inventaris;

  • e. lokalen geschikt tot het onderbrengen van arrestanten.

Artikel 25

  • 1 De burgemeester doet aan de gebouwen en terreinen, bedoeld in deze afdeling, voorzieningen treffen welke door de commandant in verband met het gebruik nodig worden geoordeeld.

  • 2 Het gestelde in het eerste lid laat onverlet de bevoegdheid van de commandant zelf de nodige voorzieningen te treffen.

Artikel 26

  • 1 Ter voorziening in de behoeften aan onderhoud en herstel van materieel, kleding en uitrusting kan het met voorrang verrichten van onderhouds- en herstelwerkzaamheden gevorderd worden.

  • 2 Indien door toepassing van het voorgaande lid aan de militaire behoeften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen, kunnen gebouwen met daarin aanwezige machines en gereedschappen, reparatiematerialen, onderdelen en onderhoudsmiddelen gevorderd worden.

  • 3 De verstrekkingen, bedoeld in dit artikel, worden zoveel mogelijk gevorderd van hen die uit hoofde van hun beroep of bedrijf daaraan het beste kunnen voldoen.

Artikel 27

De commandant kan boven de verstrekkingen omschreven in dit hoofdstuk, doch binnen de grenzen bij artikel 3 der wet bepaald, nog meer verstrekkingen vorderen of aanvragen, welke hij nodig oordeelt ter voorziening in de behoeften aan inkwartiering en onderhoud.

Afdeling 4. Voeding

Artikel 28

Voor de voeding van militairen dienen te worden verschaft:

  • a. bereide spijzen en dranken;

  • b. grondstoffen en onbereide spijzen en dranken;

  • c. gereedschappen en middelen tot het bereiden en nuttigen van spijzen en dranken.

Artikel 29

  • 1 De onder a van het vorige artikel bedoelde verstrekking houdt in dat per dag verschaft worden drie maaltijden, waaronder tenminste een warme maaltijd.

  • 2 Indien de in het vorige lid bedoelde verstrekking niet bij minnelijke schikking kan worden geregeld, kan zij zich per militair en per dag ten hoogste uitstrekken tot:

    • 500 gram brood

    • 40 gram vleeswaren

    • 40 gram kaas

    • 40 gram zoet broodbeleg

    • 75 gram margarine, vet of spijsolie

    • 800 gram aardappelen of 150 gram peulvruchten

    • 300 gram groente, zo mogelijk vers

    • 100 gram vlees zonder been, of mager spek, of twee eieren

    • 30 gram grutterswaren

    • 9 gram koffie

    • 2 gram thee

    • 500 gram melk

    • 50 gram suiker

    • 15 gram zout.

  • 3 De verschaffing van de onder b van het vorige artikel bedoelde verstrekking kan zich per militair en per dag ten hoogste uitstrekken tot hoeveelheden, welke gelijk, dan wel gelijkwaardig zijn aan de in het vorige lid genoemde.

Artikel 30

De onder c van artikel 28 bedoelde verstrekking houdt in het beschikbaarstellen van keukens, brandstoffen, kook-, bak- en braadtoestellen, pannen en overige keukengereedschappen, alsmede borden, lepels, vorken, messen en drinkglazen of bekers.

Artikel 31

Zonodig worden terreinen tot het plaatsen van veldkeukens beschikbaar gesteld, alsmede gereedschappen en materialen voor het inrichten van zodanige keukens.

Hoofdstuk III. De voorbereiding van de vordering van gebouwen en terreinen

Artikel 36

Degene, die in opdracht van Onze Minister de maatregelen, bedoeld onder b van artikel 30 der wet, treft, pleegt terzake daarvan zoveel mogelijk overleg met de eigenaar of de gebruiker van het gebouw of het terrein, alsmede met de burgemeester van de gemeente, binnen welker grenzen het gebouw of het terrein is gelegen.

Hoofdstuk IV. De algemene vordering in eigendom van motorrijtuigen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 37

  • 1 Indien aan een algemene vordering van motorrijtuigen - niet zijnde die voor mechanisch grondverzet - een voorbereiding, overeenkomstig de artikelen 36 tot en met 40 van de wet, voorafgaat, geschieden die voorbereiding en de algemene vordering met inachtneming van de bepalingen van de afdelingen 2 tot en met 9 van dit hoofdstuk.

  • 2 Indien aan een algemene vordering van motorrijtuigen - niet zijnde die voor mechanisch grondverzet - geen voorbereiding, overeenkomstig de artikelen 36 tot en met 40 van de wet, is voorafgegaan, geschiedt die algemene vordering met inachtneming van de bepalingen van de afdeling 10 van dit hoofdstuk.

Artikel 38

In dit besluit wordt verstaan onder motorrijtuigen: rij- of voertuigen, bestemd om uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen met inbegrip van door zodanige rij- of voertuigen voort te bewegen aanhangwagens.

Artikel 39

Onder algemene vordering van motorrijtuigen in de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan de algemene vordering van motorrijtuigen die voor zover nodig ter uitvoering van de militaire taak ten tijde van de oproeping van reservisten dan wel van dienstplichtigen in geval van buitengewone omstandigheden wordt gehouden dan wel de vordering die op een later tijdstip ter aanvulling wordt gehouden.

Artikel 40

  • 1 Onze Minister van Defensie benoemt ten behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk:

    • a. een vorderingscommissaris-motorrijtuigen, belast met de leiding van de voorbereiding en de uitvoering van de algemene vordering;

    • b. een aantal keuringscommissarissen, belast met de leiding van keuringsploegen;

    • c. een aantal taxateurs, belast met de waarde-vaststelling van de motorrijtuigen.

  • 2 Ten aanzien van de benoeming van taxateurs pleegt Onze Minister van Defensie overleg met de daarvoor in aanmerking komende organen van het bedrijfsleven.

  • 3 Indien een keuringscommissaris tevens optreedt als taxateur, wordt ten aanzien van zijn benoeming eveneens overleg gepleegd met de organen bedoeld in het voorgaande lid.

Artikel 41

De vorderingscommissaris-motorrijtuigen verdeelt ten behoeve van de voorbereiding van de algemene vordering het land in districten.

Artikel 42

  • 1 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen wijst voor elk district een keuringscommissaris aan en voegt deze een keuringsploeg toe, waarin een of meer taxateurs zijn opgenomen.

  • 2 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen voorziet de keuringscommissaris en de taxateurs van een instructie.

Artikel 43

De burgemeester houdt aantekening van alle gegevens en opgaven, welke hij ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk ontvangt, op de hem door de vorderingscommissaris-motorrijtuigen verstrekte kaarten of lijsten.

Artikel 44

Degene, op wie krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk de verplichting rust tot bekendmaking, zal ook met andere dan de in die bepalingen genoemde middelen, welke hem ten dienste staan, de bekendmaking bevorderen.

Afdeling 2. De registratie

Artikel 45

  • 1 Indien de gegevens, welke Onze Minister nodig heeft voor de registratie van motorrijtuigen, niet verschaft kunnen worden door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, brengt Onze eerstgenoemde Minister ter algemene kennis dat de inwoners de nodige gegevens moeten verschaffen.

  • 2 De algemene kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door publicatie in de Staatscourant, alsmede door aanplakking in de gemeente door de zorg van de burgemeester.

Artikel 46

  • 1 Degene, die ten tijde van de in het vorige artikel bedoelde kennisgeving houder is van een motorrijtuig, bedoeld in de kennisgeving, is verplicht binnen twee maanden na de dagtekening van de kennisgeving dit motorrijtuig te laten registreren.

  • 2 Een zelfde verplichting bestaat voor een ieder die na de kennisgeving houder wordt van een motorrijtuig, met dien verstande dat hij alsdan binnen veertien dagen nadat hij houder is geworden daaraan dient te voldoen.

Artikel 47

De in het vorige artikel bedoelde verplichting houdt in, dat de houder van een motorrijtuig een ten gemeentehuize verkrijgbaar registratieformulier invult en binnen de in dat artikel genoemde termijnen ten gemeentehuize inlevert.

Artikel 48

  • 1 De burgemeester brengt de gegevens, welke hij middels de registratieformulieren heeft verkregen, over op de daarvoor door de vorderingscommissaris-motorrijtuigen beschikbaar gestelde lijsten of kaarten.

  • 2 De burgemeester zendt een exemplaar van de lijst of de kaarten toe aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen en behoudt een exemplaar voor zijn administratie.

Afdeling 3. De keuring

Artikel 49

De vorderingscommissaris-motorrijtuigen bepaalt welke geregistreerde motorrijtuigen moeten worden gekeurd en zendt aan elke burgemeester, voorzover het zijn gemeente betreft, een opgave daarvan. Bij elk motorrijtuig worden de naam en het adres van de houder aangetekend.

Artikel 50

  • 1 De keuringscommissaris stelt in overeenstemming met de burgemeester de plaats vast waar de keuring zal geschieden en bepaalt de tijdstippen waarop de motorrijtuigen ter keuring aanwezig moeten zijn.

  • 2 De burgemeester treft na overleg met de keuringscommissaris de nodige maatregelen ter bevordering van een ordelijk verloop van de keuring.

Artikel 51

  • 1 Tenminste zeven dagen voor de keuring zendt de burgemeester aan de houders van motorrijtuigen welke zullen worden gekeurd een persoonlijke oproeping toe, onder mededeling van de plaats alwaar en het tijdstip waarop het motorrijtuig aanwezig moet zijn.

  • 2 De oproeping bevat tevens een opsomming van de bescheiden en inlichtingen, op het motorrijtuig betrekking hebbende, welke bij de keuring getoond respectievelijk verstrekt moeten worden.

  • 3 Het motorrijtuig dient in bedrijfsvaardige toestand, voorzien van daarbij behorende reservewiel(en) met binnen- en buitenband(en), ter keuring te worden aangeboden.

Artikel 52

  • 1 De motorrijtuigen worden door de zorg van de houders op de keuringsplaats gebracht.

  • 2 De keuringscommissaris beslist, met inachtneming van de hem verstrekte instructie als bedoeld in het tweede lid van artikel 42, of het motorrijtuig geschikt is voor militair gebruik.

Artikel 53

  • 1 De taxateur maakt met inachtneming van de hem verstrekte instructie, bedoeld in het tweede lid van artikel 42, een rapport op van de toestand waarin het motorrijtuig zich bevindt en stelt de waarde daarvan vast op de wijze als in artikel 97 is bepaald.

  • 2 Het model van het rapport wordt door Onze Minister vastgesteld en in de Staatscourant bekendgemaakt.

  • 3 Het rapport wordt door de taxateur, die de waardevaststelling deed, ondertekend en door de keuringscommissaris voor gezien mede ondertekend.

  • 4 Een afschrift van het rapport wordt aan de houder uitgereikt.

  • 5 Mocht de houder van oordeel zijn dat het rapport onjuistheden bevat, dan kan hij zulks bij de eerstkomende keuring van zijn motorrijtuig aan de keuringscommissaris mededelen, die daaraan de nodige aandacht schenkt.

Artikel 54

De keuringscommissaris maakt van de keuringen dagelijks een verslag op, hetwelk met de rapporten betreffende de op die dag gekeurde motorrijtuigen wordt toegezonden aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen.

Artikel 55

De burgemeester doet nagaan of alle motorrijtuigen verschenen zijn. Hij doet, zo dit niet het geval mocht zijn, een onderzoek instellen naar de redenen van het niet verschijnen, en stelt de keuringscommissaris van de resultaten van dit onderzoek in kennis.

Artikel 56

Motorrijtuigen, welke niet op de vastgestelde datum en plaats ter keuring zijn verschenen, zullen op een nader te bepalen plaats, dag en uur gekeurd worden.

Artikel 59

De burgemeester van de gemeente, waar de keuring plaats heeft, stelt na overleg met de keuringscommissaris de nodige hulpmiddelen als tafels, stoelen en verlichtingsmiddelen ter beschikking ten behoeve van de keuring op de keuringsplaats.

Afdeling 4. De aanwijzing

Artikel 60

  • 1 Onze Ministers van Defensie en van Verkeer en Waterstaat delen de motorrijtuigen, welke krachtens de tweede afdeling van dit hoofdstuk geregistreerd zijn, in drie bezwarenklassen in.

  • 2 De eerste bezwarenklasse bevat die motorrijtuigen, aan welker onttrekking aan hun normale bestemming in geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, bezwaren van essentiële aard zijn verbonden. De in deze klasse gerangschikte motorrijtuigen worden niet dan met toestemming van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat voor vordering aangewezen. Onze laatstgenoemde Minister pleegt, alvorens zijn toestemming te geven, overleg met Onze Minister welke belast is met de behartiging van de belangen ten behoeve waarvan het motorrijtuig is bestemd.

  • 3 De tweede bezwarenklasse bevat die motorrijtuigen, aan welker onttrekking aan hun normale bestemming in geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, bezwaren zijn verbonden, welke niet van essentiële aard, doch niettemin van zodanig belang zijn, dat een vordering van deze motorrijtuigen minder wenselijk is. De in deze klasse gerangschikte motorrijtuigen worden alleen dan aangewezen, indien en voor zover in de betreffende gemeente geen voldoende motorrijtuigen van de derde bezwarenklasse aanwezig zijn, welke naar het oordeel van de vorderingscommissaris-motorrijtuigen geschikt zijn voor militair gebruik.

  • 4 De derde bezwarenklasse bevat alle overige motorrijtuigen.

Artikel 61

  • 1 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen wijst, met inachtneming van de regelen gesteld bij het voorgaande artikel, uit de krachtens

    artikel 52 geschikt bevonden motorrijtuigen die aan, welke voor vordering in aanmerking komen.

  • 2 Van de in het eerste lid bedoelde aanwijzing wordt de burgemeester, voorzover het betreft de motorrijtuigen uit zijn gemeente, een opgave verstrekt onder vermelding van het adres van het onderdeel ten behoeve waarvan het motorrijtuig bestemd is.

  • 3 Van de aanwijzing van motorrijtuigen doet de vorderingscommissaris-motorrijtuigen mededeling aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat of aan een door deze aangewezen autoriteit.

Artikel 62

  • 1 Elke houder van een motorrijtuig, dat krachtens het voorgaande artikel is aangewezen, ontvangt van de burgemeester een lastgeving, inhoudende de verplichting het motorrijtuig in voorkomend geval ter vordering aan te bieden overeenkomstig de bepalingen van de achtste afdeling van dit hoofdstuk. Het model van de lastgeving wordt door Onze Minister vastgesteld en in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 2 De lastgeving kan vergezeld zijn van nadere instructies en bescheiden, welke de vorderingscommissaris-motorrijtuigen en de burgemeester nodig oordelen.

Afdeling 5. Vrijstelling

Artikel 63

  • 1 De houder van een motorrijtuig, die van de burgemeester een lastgeving als bedoeld in het eerste lid van artikel 62 heeft ontvangen, kan binnen een maand na dagtekening van deze lastgeving, indien hij van oordeel is dat dit motorrijtuig in geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep onmisbaar is, een met redenen omkleed verzoekschrift tot vrijstelling door tussenkomst van de burgemeester bij de vorderingscommissaris-motorrijtuigen indienen.

  • 2 De burgemeester voorziet het verzoekschrift, alvorens het door te zenden, van zijn advies.

  • 3 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen stelt het model van het verzoekschrift vast en verstrekt het aan de burgemeester ter inzage voor de inwoners.

Artikel 64

  • 1 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen beslist in hoogste aanleg op het verzoek om vrijstelling en geeft van zijn beslissing schriftelijk kennis aan de houder en aan de burgemeester.

  • 2 Zo de beslissing inhoudt een vrijstelling van de algemene vordering, dient de houder daarop onverwijld de ontvangen lastgeving in te leveren bij de burgemeester. Zolang dit laatste niet heeft plaats gehad blijft de lastgeving van kracht.

Afdeling 6. Mededelingen

Artikel 65

  • 1 Iedere houder van een motorrijtuig, die een lastgeving heeft ontvangen, is verplicht binnen acht dagen mededeling te doen aan de burgemeester:

    • a. wanneer het motorrijtuig aan een andere houder of eigenaar overgaat;

    • b. wanneer het motorrijtuig voor langere duur dan een maand in het buitenland verblijft;

    • c. wanneer het motorrijtuig voor het ondergaan van herstellingen langer dan een maand aan het normale gebruik wordt onttrokken;

    • d. wanneer het motorrijtuig zodanig bedrijfsonklaar mocht geraken, dat het niet meer voor normaal gebruik geschikt is te achten;

    • e. wanneer in het adres van de houder wijziging komt;

    • f. wanneer aan het motorrijtuig zodanige veranderingen worden aangebracht, dat de gegevens, welke op de lastgeving voorkomen, niet meer daarmede in overeenstemming zijn.

  • 2 Bij de mededeling, bedoeld onder a van het eerste lid, dienen tevens de naam, de woonplaats en het adres van de nieuwe houder of eigenaar te worden vermeld.

  • 3 De burgemeester geeft van de in het eerste lid bedoelde wijzigingen onverwijld kennis aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen.

Afdeling 7. Treffen van voorzieningen

Artikel 66

  • 1 Indien aan een voor vordering aangewezen motorrijtuig voorzieningen moeten worden getroffen, ontvangt de houder ten minste zeven dagen voordat de voorzieningen getroffen zullen worden daarvan bericht van de keuringscommissaris of van de burgemeester, onder vermelding van:

    • a. de aard der te treffen voorzieningen;

    • b. de dag en het uur waarop en de plaats alwaar de voorzieningen zullen worden getroffen.

  • 2 De houder is alsdan verplicht zorg te dragen dat het motorrijtuig ten tijde en ter plaatse, bedoeld in het voorgaande lid, aanwezig is.

  • 3 Indien de keuringscommissaris mocht bepalen dat de voorzieningen zullen worden getroffen ter plaatse waar het motorrijtuig is gestald, is de houder verplicht, zo het motorrijtuig bij een derde is gestald, deze derde daarvan in kennis te stellen.

Artikel 67

De keuringscommissaris stelt de burgemeester in kennis van de voorzieningen, welke aan motorrijtuigen uit zijn gemeente zijn aangebracht.

Artikel 68

  • 1 De houder van een motorrijtuig, waaraan een voorziening is getroffen, is verplicht zorg te dragen dat de voorziening in een goede staat gehouden wordt.

  • 2 Indien de voorziening, door welke omstandigheid dan ook, in minder goede staat geraakt, is de houder verplicht hiervan terstond aan de burgemeester mededeling te doen.

  • 3 De burgemeester geeft hiervan bericht aan de keuringscommissaris.

Afdeling 8. De Algemene Vordering

Artikel 69

  • 1 Wanneer Onze Minister van Oorlog bepaalt dat een algemene vordering van motorrijtuigen gehouden zal worden, zal een daartoe strekkende openbare kennisgeving door de zorg van de burgemeesters geschieden.

  • 2 De burgemeester herinnert voorts de houders van motorrijtuigen hetzij schriftelijk, hetzij mondeling aan hun verplichting om alle daarvoor op dat tijdstip in de termen vallende motorrijtuigen op het in de openbare kennisgeving vermelde tijdstip aanwezig te doen zijn op de in de lastgeving, bedoeld in artikel 62, vermelde verzamelplaats in de gemeente.

  • 3 De openbare kennisgeving is rechtens voldoende oproeping, onverschillig of de in het tweede lid bedoelde persoonlijke herinnering de houders al dan niet heeft bereikt.

Artikel 70

  • 1 Op de houder van een motorrijtuig, aan wie een lastgeving als bedoeld in de openbare bekendmaking is verstrekt, rust de verplichting het aangewezen motorrijtuig tijdig op de verzamelplaats in de gemeente aanwezig te doen zijn en vandaar naar de plaats van bestemming te brengen of te doen brengen op de wijze als bepaald in artikel 73.

  • 2 Een zelfde verplichting rust op de werknemer, die in dienst is van de in het eerste lid bedoelde houder, indien deze hem daartoe opdracht geeft.

  • 3 Bij gebreke van een opdracht van de houder kan een zodanige opdracht door de burgemeester of een militaire autoriteit worden gegeven.

  • 4 De in het tweede en derde lid bedoelde opdracht wordt zo mogelijk verstrekt aan die werknemer, die daarvoor het meest in aanmerking komt.

Artikel 71

  • 1 Indien de werknemer weigert aan een opdracht van de houder, bedoeld in het tweede lid van het voorgaande artikel, te voldoen, dient de houder daarvan terstond mondeling, zo mogelijk telefonisch, kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 72

  • 1 De houder van een motorrijtuig, hetwelk ingevolge het bepaalde bij het eerste lid van artikel 70 op de verzamelplaats in de gemeente aanwezig moet zijn, draagt zorg dat het motorrijtuig in bedrijfsvaardige toestand verkeert, voorzien van behoorlijk gevulde benzinetanks en bij het motorrijtuig behorende reservewiel(en) met binnen- en buitenband(en).

Artikel 73

  • 1 De burgemeester doet op de verzamelplaatsen in de gemeente colonnes samenstellen van de motorrijtuigen, welke onder leiding van door de burgemeester aangewezen colonnecommandanten naar de plaats van bestemming gaan. Bij voorkeur zullen als colonnecommandanten worden aangewezen leden van de politie.

  • 2 Voorts doet de burgemeester op de verzamelplaatsen in de gemeente nagaan, of alle daarvoor in de termen vallende motorrijtuigen aanwezig zijn.

Artikel 74

  • 1 De burgemeester doet terstond bij de houders van de motorrijtuigen, welke niet op het aangegeven tijdstip op de verzamelplaats in de gemeente verschenen zijn, een onderzoek instellen naar de redenen van het niet verschijnen en bevordert met alle hem ten dienste staande middelen, dat de motorrijtuigen alsnog op de plaats van hun bestemming komen.

  • 2 Te dien einde kan hij, daarbij optredend namens Onze Minister, desnodig bestuursdwang toepassen.

Artikel 75

De vorderingscommissaris-motorrijtuigen stelt de burgemeester in kennis van de maatregelen welke getroffen moeten worden ten aanzien van de motorrijtuigen, welke na toepassing van het voorgaande artikel niet op de verzamelplaats in de gemeente zijn verschenen.

Artikel 76

  • 1 Op de plaats van bestemming aangekomen wordt elk motorrijtuig aan het onderdeel waarvoor het is bestemd aangeboden.

  • 2 De commandant van het onderdeel onderzoekt, alvorens het motorrijtuig in eigendom van de Staat over te nemen, of de toestand van het motorrijtuig beantwoordt aan de gegevens van het laatstelijk opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 53.

  • 3 Indien de toestand van het motorrijtuig in belangrijke mate afwijkt van de gegevens in het rapport, kan een hertaxatie plaats vinden. Deze hertaxatie geschiedt overeenkomstig de normen, welke gelden voor een taxatie, bedoeld in artikel 53.

  • 4 Het overnemen heeft plaats door de afgifte van een bon, bevattende een verklaring dat het motorrijtuig in eigendom van de Staat is overgenomen, onder vermelding van de waarde waarop het bij de laatstgehouden keuring is getaxeerd en de noodzakelijke gegevens inzake het motorrijtuig en de rechthebbenden op de schadeloosstelling.

  • 5 Heeft een taxatie ingevolge het derde lid van dit artikel plaats gevonden, dan zal het bedrag van de hertaxatie op de bon worden vermeld.

  • 6 Een duplicaat van de bon wordt door de commandant van het onderdeel, ten behoeve waarvan het motorrijtuig is gevorderd, aan de colonnecommandant ter hand gesteld. Deze levert dit duplicaat in bij de burgemeester.

  • 7 Het model van de bon wordt door Onze Minister vastgesteld en in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 77

  • 1 Degene, aan wie de bon ingevolge het voorgaande artikel is uitgereikt, is verplicht deze aan de houder ter hand te stellen.

  • 2 Indien de houder niet zelf rechthebbende op de schadeloosstelling is, is hij verplicht de bon ter hand te stellen aan de rechthebbende op de schadeloosstelling, wiens naam op de bon is vermeld.

  • 3 Zo er meer rechthebbenden op de schadeloosstelling zijn, is de houder verplicht de bon aan die rechthebbende op de schadeloosstelling ter hand te stellen, wiens naam als eerste op de bon is vermeld, en de overige rechthebbenden op de schadeloosstelling daarvan schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 78

  • 1 De burgemeester doet aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen desgevraagd een opgave toekomen van het totale bedrag, hetwelk volgens de door hem ontvangen duplicaat-bonnen aan de rechthebbenden op de schadeloosstelling in zijn gemeente zal moeten worden uitbetaald.

  • 2 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen draagt zorg dat de nodige gelden zo spoedig mogelijk aan de gemeente beschikbaar worden gesteld.

  • 3 De burgemeester maakt het tijdstip bekend waarop de uitbetaling zal plaats hebben.

  • 4 De uitbetaling geschiedt door de gemeente, tegen inlevering van de bon, aan de rechthebbenden op de schadeloosstelling, ieder voor zoveel hij recht heeft.

  • 5 Nadat uitbetaling heeft plaats gevonden wordt een afrekening toegezonden aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen, onder medezending van alle ingenomen bonnen.

Artikel 79

Indien te voorzien is, dat geen openbare middelen van vervoer aanwezig zullen zijn om degenen, die de motorrijtuigen op de plaats van bestemming hebben gebracht, naar hun woonplaats te doen terugkeren, draagt de burgemeester zorg voor de daartoe nodige vervoersmiddelen.

Artikel 80

  • 1 De motorrijtuigen, bestemd voor het in het voorgaande artikel bedoelde vervoer, worden voorzien van een verklaring, afgegeven door de vorderingscommissaris-motorrijtuigen en door deze autoriteit getekend, waarop vermeld wordt dat deze motorrijtuigen niet dan in de uiterste militaire noodzaak op de dag, waarop de algemene vordering van motorrijtuigen plaats heeft, gevorderd mogen worden.

Artikel 81

  • 1 Indien de omstandigheden het niet toelaten dat de terugreis terstond na de aanbieding van de motorrijtuigen geschiedt, treft de colonnecommandant de nodige maatregelen ter voorziening in de behoeften aan voeding en huisvesting van degenen, die de motorrijtuigen op de plaats van bestemming hebben gebracht.

  • 2 Te dien einde stelt hij zich in verbinding met de burgemeester ter plaatse, die zoveel mogelijk zijn bemiddeling verleent.

Afdeling 9. Proefvordering

Artikel 82

  • 1 Indien een algemene vordering van motorrijtuigen in de zin van artikel 61 der wet plaats heeft, wordt het motorrijtuig in afwijking van artikel 76 na de aanbieding niet in eigendom overgenomen.

  • 2 De commandant van het onderdeel, waaraan het motorrijtuig is aangeboden, stelt op de desbetreffende lastgeving een verklaring, dat het motorrijtuig op de plaats van bestemming is verschenen.

  • 3 Ter verkrijging van de schadeloosstelling dient de houder binnen veertien dagen na de dag, waarop de proefvordering plaats vond, een declaratie bij de burgemeester in te dienen onder overlegging van de lastgeving, voorzien van de in het voorgaande lid bedoelde verklaring.

  • 4 De burgemeester zendt de declaratie, na deze voor gezien en accoord te hebben getekend, binnen vier weken na de dag, waarop de proefvordering plaats vond, aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen.

  • 5 De vorderingscommissaris-motorrijtuigen draagt zorg, dat de schadeloosstelling zo spoedig mogelijk aan de rechthebbende wordt uitbetaald.

Afdeling 10. De algemene vordering in eigendom van motorrijtuigen waaraan geen voorbereiding is voorafgegaan

Artikel 82a

  • 1 Wanneer Onze Minister bepaalt, dat een algemene vordering, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, zal plaatsvinden, wordt dit besluit op door Onze Minister te bepalen wijze ter algemene kennis gebracht. Onze Minister kan daarbij bepalen, dat, in het gebied waarop dit besluit betrekking heeft, de burgemeesters zorg dragen, dat het ter algemene kennis wordt gebracht. In het besluit wordt het gebied aangegeven, waarop het besluit betrekking heeft.

  • 2 De burgemeester wijst voor de gevorderde motorrijtuigen een of meer verzamelplaatsen in de gemeente aan.

  • 4 De waarde van de gevorderde motorrijtuigen wordt na aankomst op de plaats van bestemming en na aanbieding aan het onderdeel waarvoor zij zijn bestemd, vastgesteld door de taxateur op de wijze als in artikel 97 is bepaald en met inachtneming van de hem verstrekte instructie, bedoeld in artikel 42, tweede lid. De taxateur maakt terzake rapport op.

Hoofdstuk IVA. De algemene vordering in eigendom van roerende zaken

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 82b

Onder roerende zaken in de zin van dit hoofdstuk zijn niet begrepen motorrijtuigen, behoudens die voor mechanisch grondverzet.

Artikel 82c

  • 2 Indien aan een algemene vordering van roerende zaken geen voorbereiding, overeenkomstig de artikelen 36 tot en met 40 van de wet is voorafgegaan, geschiedt die vordering met inachtneming van de bepalingen van de afdeling 8 van dit hoofdstuk.

Artikel 82d

  • 1 Onze Minister wijst een vorderingscommissaris aan, die met de leiding van de voorbereiding en de uitvoering van de algemene vordering in de zin van dit hoofdstuk is belast.

  • 2 Een aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 82e

Degene op wie krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk de verplichting tot bekendmaking rust, zal ook met andere dan de in de betreffende bepalingen genoemde middelen, welke hem ten dienste staan, de bekendmaking bevorderen.

Afdeling 2. De registratie

Artikel 82f

  • 1 Alvorens Onze Minister een besluit neemt tot het voorbereiden of doen voorbereiden van een algemene vordering van roerende zaken, pleegt hij overleg met Onze Minister van Economische Zaken en voorzover het zaken betreft, met betrekking tot welke aan een Onzer overige Ministers een bijzondere bevoegdheid is gegeven, ook met deze.

  • 2 In het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt de aard van de te vorderen zaken aangegeven.

  • 3 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 82g

  • 1 Indien de gegevens, welke Onze Minister nodig heeft voor de registratie van de zaken waaromtrent hij een algemene vordering wenst voor te bereiden of te doen voorbereiden, niet verschaft kunnen worden door Onze Minister van Economische Zaken of een van Onze overige Ministers, aan wie met betrekking tot de zaken een bijzondere bevoegdheid is gegeven, brengt Onze eerstgenoemde Minister ter algemene kennis, dat de inwoners de nodige gegevens moeten verschaffen.

    Indien de verplichting tot het verschaffen van gegevens beperkt kan blijven tot een gering aantal inwoners, kan de algemene kennisgeving vervangen worden door een persoonlijke kennisgeving aan de betrokkenen.

  • 2 De algemene kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door publikatie in de Staatscourant en indien Onze Minister zulks wenselijk oordeelt ook in de vakbladen.

Artikel 82h

  • 1 Een ieder, die ten tijde van een hem betreffende kennisgeving, als bedoeld in artikel 82g, de daarin vermelde zaken produceert, importeert of doorgaans in voorraad heeft in hoeveelheden daarin vermeld, is verplicht, binnen twee maanden na dagtekening van de kennisgeving, een registratieformulier volledig en naar waarheid in te vullen en ten gemeentehuize van de gemeente, waar de zaken zich als regel bevinden, in te leveren.

  • 2 Eenzelfde verplichting bestaat voor een ieder die na een algemene kennisgeving de daarin genoemde zaken in de daarbij vermelde hoeveelheden gaat produceren, importeren of in voorraad houden; hij dient alsdan binnen veertien dagen nadat de produktie of de import begonnen is of een begin gemaakt is met het aanleggen van de voorraad, aan de verplichting te voldoen.

  • 3 De autoriteit of de instantie bij welke de registratieformulieren verkrijgbaar zijn wordt in de kennisgeving vermeld.

  • 4 De burgemeester zendt de ingeleverde registratieformulieren zo spoedig mogelijk toe aan de vorderingscommissaris, met dien verstande, dat de toezending van de krachtens het eerste lid ingeleverde formulieren eerst na afloop van de in dat lid genoemde termijn geschiedt.

Afdeling 3. De keuring

Artikel 82i

  • 1 De vorderingscommissaris bepaalt of de keuring wordt gehouden ter plaatse waar de zaken zich bevinden, dan wel aan de hand van toegezonden monsters.

  • 2 Bij eenzelfde inwoner zal ten aanzien van dezelfde soort zaken niet meer dan twee maal per jaar een keuring als bedoeld in het eerste lid worden gehouden.

  • 3 Met afwijking van het gestelde in het tweede lid, kan een keuring plaats hebben na ontvangst van een mededeling als bedoeld in artikel 82o, eerste lid, sub f.

Artikel 82j

  • 1 Indien de vorderingscommissaris bepaalt dat de keuring zal worden gehouden ter plaatse waar de zaken zich bevinden, zendt hij tenminste twee maal vier en twintig uur van te voren daarvan schriftelijk bericht aan degenen, aan wie de te keuren zaken in eigendom toebehoren dan wel aan degenen die deze zaken onder zich hebben.

  • 2 De personen, die de vorderingscommissaris heeft aangewezen tot het verrichten van de keuring ter plaatse waar de zaken zich bevinden, zijn door hem voorzien van een schriftelijke, door hem gedagtekende en ondertekende algemene opdracht. Zij zijn bevoegd de voorraden op te nemen en inzage te nemen in de administratieve bescheiden en boeken welke een inzicht verschaffen in de omvang van de produktie, de import, de aflevering en de aanwezige voorraden.

Artikel 82k

  • 1 Indien de vorderingscommissaris bepaalt dat de keuring geschiedt aan de hand van toegezonden monsters, zijn degenen, die de zaken produceren, importeren of in voorraad hebben, verplicht op verzoek van de vorderingscommissaris een monster daarvan aan hem toe te zenden.

  • 2 De vorderingscommissaris bepaalt de omvang van het monster en de termijn binnen welke het toegezonden moet worden.

  • 3 De waarde van het monster - zo dit behouden wordt - alsmede de kosten van verzending worden desgevraagd vergoed.

Afdeling 4. De aanwijzing

Artikel 82l

  • 1 De vorderingscommissaris wijst de inwoners aan, van wie zaken gevorderd zullen worden, door toezending van een lastgeving vermeldende de aard en de hoeveelheden der zaken die bij vordering moeten worden afgeleverd, alsmede de plaats waar en het uur waarop dit moet geschieden. Het model van de lastgeving wordt door Onze Minister vastgesteld en in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 2 Afschrift van deze lastgeving zendt de vorderingscommissaris aan de burgemeester van de plaats, waar de in de lastgeving bedoelde zaken zich als regel bevinden, terwijl aan de in artikel 82f, eerste lid, bedoelde Ministers bericht wordt gezonden onder vermelding van de gegevens welke op de lastgeving voorkomen.

  • 3 De lastgeving kan vergezeld zijn van nadere instructies en bescheiden.

Afdeling 5. Vrijstelling

Artikel 82m

  • 1 Degene, die van de vorderingscommissaris een lastgeving als bedoeld in artikel 82l heeft ontvangen, kan binnen een maand na dagtekening van deze lastgeving, indien hij van oordeel is dat de in de lastgeving vermelde zaken in geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep onmisbaar zijn, een met redenen omkleed verzoekschrift tot vrijstelling door tussenkomst van de burgemeester van de gemeente, waar de zaken zich als regel bevinden, bij de vorderingscommissaris indienen.

  • 2 De burgemeester voorziet het verzoekschrift, alvorens het door te zenden, van zijn advies.

  • 3 De vorderingscommissaris stelt het model van het verzoekschrift vast en verstrekt het aan de burgemeester ter inzage voor de inwoners.

Artikel 82n

  • 1 De vorderingscommissaris beslist in hoogste aanleg op het verzoek om vrijstelling en geeft van zijn beslissing schriftelijk kennis aan de houder, aan de burgemeester en aan de Ministers bedoeld in artikel 82f.

  • 2 Zo de beslissing inhoudt een vrijstelling van de algemene vordering, dient de houder daarop onverwijld de ontvangen lastgeving in te leveren bij de burgemeester. Zolang dit laatste niet heeft plaats gehad blijft de lastgeving van kracht.

Afdeling 6. Mededelingen

Artikel 82o

  • 1 Ieder die ingevolge artikel 82l, eerste lid, een lastgeving heeft ontvangen is - voorzover het betreft de in de lastgeving bedoelde zaken - verplicht binnen acht dagen mededeling te doen aan de vorderingscommissaris:

    • a. wanneer de onderneming, die de zaken produceert, importeert of in voorraad heeft, in andere handen overgaat;

    • b. wanneer de produktie of de import van de zaken blijvend dan wel tijdelijk gedurende langer dan een maand stopgezet wordt;

    • c. wanneer in de hoeveelheid der te produceren of te importeren zaken een blijvende verandering komt dan wel een tijdelijke verandering, welke langer dan een maand duurt;

    • d. wanneer in de doorgaans aanwezige voorraad een blijvende verandering komt dan wel een tijdelijke verandering, welke langer dan een maand duurt;

    • e. wanneer het produktieapparaat geheel of ten dele, door welke omstandigheid ook, teniet gaat;

    • f. wanneer in de aard en de specificatie, zoals die in de lastgeving omschreven zijn, een blijvende verandering komt dan wel een tijdelijke verandering, welke langer dan een maand duurt;

    • g. wanneer zijn adres of de plaats, waar de zaken zich als regel bevinden, gewijzigd wordt.

  • 2 Bij de in het eerste lid onder a genoemde mededeling dienen tevens de naam, de woonplaats en het adres van de nieuwe ondernemer te worden vermeld.

  • 3 De vorderingscommissaris kan bepalen, dat in geval van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, welke bepaalde door hem vastgestelde grenzen niet overschrijden, geen mededeling behoeft te worden gedaan.

Artikel 82p

De vorderingscommissaris zendt de in artikel 82l, tweede lid, bedoelde autoriteiten bericht, indien tengevolge van de krachtens artikel 82o gedane mededeling de lastgeving gewijzigd of ingetrokken wordt.

Afdeling 7. De algemene vordering

Artikel 82q

  • 1 Wanneer Onze Minister bepaalt, dat een algemene vordering van roerende zaken zal worden gehouden, wordt dit besluit door de zorg van de burgemeesters ter openbare kennis gebracht.

  • 2 De burgemeester herinnert voorts, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, de inwoners aan wie een lastgeving ingevolge artikel 82l, eerste lid, is toegezonden, aan hun verplichting de voor de vordering aangewezen goederen af te leveren op de in de lastgeving vermelde plaats en tijd.

  • 3 De openbare kennisgeving is rechtens een voldoende oproeping, onverschillig of de in het tweede lid bedoelde persoonlijke herinnering de inwoners aan wie een lastgeving is uitgereikt al dan niet heeft bereikt.

Artikel 82r

  • 1 De inwoners aan wie een lastgeving ingevolge artikel 82l, eerste lid, is toegezonden, zijn verplicht de in de lastgeving vermelde zaken af te leveren of te doen afleveren op de in de openbare kennisgeving vermelde dag en op de plaats en het uur, in de lastgeving vermeld. De toegezonden lastgeving dient medegebracht te worden.

  • 2 De werknemer die in dienst is van degene aan wie de lastgeving is toegezonden, is, indien laatstbedoelde persoon hem daartoe opdracht geeft, verplicht er aan mede te werken dat aan de vordering kan worden voldaan.

  • 3 Bij gebreke van een opdracht, als bedoeld in het tweede lid, kan een zodanige opdracht door de burgemeester of een militaire autoriteit worden gegeven.

  • 4 De in het tweede en derde lid bedoelde opdracht wordt zo mogelijk verstrekt aan die werknemer die daarvoor het meest in aanmerking komt.

Artikel 82s

  • 1 Indien de werknemer weigert te voldoen aan een opdracht als bedoeld in artikel 82r, tweede lid, dient de werkgever daarvan terstond mondeling, zo mogelijk telefonisch, kennis te geven aan de burgemeester.

  • 2 De burgemeester treft alsdan maatregelen opdat zo spoedig mogelijk een opdracht, als bedoeld in artikel 82r, derde lid, wordt verstrekt.

  • 3 De burgemeester geeft van het een en ander zo spoedig mogelijk telefonisch bericht aan de commandant van het onderdeel of de dienst waarvoor de zaken bestemd zijn.

Artikel 82t

De inwoners aan wie een lastgeving ingevolge artikel 82l, eerste lid, is toegezonden, zijn verplicht zorg te dragen dat de in de lastgeving vermelde zaken bij aflevering voor direct gebruik gereed zijn.

Artikel 82u

De commandant van het onderdeel of de dienst waarvoor de gevorderde zaken bestemd zijn, controleert aan de hand van de hem verstrekte gegevens de hoedanigheid en de hoeveelheid van de ter aflevering aangeboden zaken.

Artikel 82v

  • 1 Indien uit de in het voorgaande artikel bedoelde controle blijkt dat de hoedanigheid van de ter aflevering aangeboden zaken of van een gedeelte daarvan niet overeenstemt met de daaromtrent aan de commandant verstrekte gegevens of indien daaraan twijfel bestaat, deelt hij zulks mede aan degene die de zaken ter aflevering aanbiedt.

  • 2 Indien de commandant de ter aflevering aangeboden zaken niet aanvaardt, kan hij - zo het militair belang zich daartegen niet verzet - degene van wie gevorderd is, alsnog in de gelegenheid stellen tot aflevering van zaken van de in de lastgeving omschreven hoedanigheid binnen een door hem te bepalen tijd.

  • 3 In het geval bedoeld in het tweede lid is de commandant gerechtigd de ter aflevering aangeboden zaken onder zijn berusting te houden totdat de aflevering van zaken van de in de lastgeving omschreven hoedanigheid heeft plaats gehad.

Artikel 82w

  • 1 Indien uit de in artikel 82u bedoelde contrôle blijkt, dat de hoeveelheid van de ter aflevering aangeboden zaken geringer is dan de hoeveelheid welke vermeld is in de aan de commandant verstrekte gegevens, deelt hij dit mede aan degene die de zaken ter aflevering aanbiedt.

  • 2 Indien het militaire belang zich daartegen niet verzet, kan de commandant degene van wie gevorderd is, alsnog in de gelegenheid stellen tot aflevering van de ontbrekende zaken binnen een door hem te bepalen tijd.

  • 3 De afgeleverde hoeveelheid blijft onder berusting van de commandant.

Artikel 82x

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 82v en 82w kan de commandant of de burgemeester van de gemeente, waar de gevorderde zaken zich bevinden, namens Onze Minister, waar met betrekking tot de gevorderde goederen bestuursdwang toepassen.

Artikel 82y

  • 1 Indien uit de in artikel 82u bedoelde contrôle blijkt dat aan de vordering is voldaan, vult de commandant de desbetreffende verklaring van ontvangst, voorkomende op de lastgeving, volledig in en reikt deze daarna uit aan degene, die de zaken afgeleverd heeft. Hetzelfde geschiedt indien de op de lastgeving vermelde zaken ingevolge artikel 82x in bezit genomen zijn. Voorts zendt hij terstond na de ontvangst der zaken een afschrift van de verklaring van ontvangst aan de burgemeester van de gemeente, waar de gevorderde zaken zich bevonden. Indien aan de vordering slechts ten dele is voldaan dan wel zaken van een andere specificatie, dan in de lastgeving vermeld, zijn afgeleverd en aanvaard, vermeldt de commandant dit op de verklaring van ontvangst en op het afschrift daarvan.

  • 2 Degene, aan wie de verklaring van ontvangst is uitgereikt, is verplicht deze aan degene van wie gevorderd is, ter hand te stellen.

Afdeling 8. De algemene vordering in eigendom van roerende zaken, waaraan geen voorbereiding is voorafgegaan

Artikel 82z

  • 1 Wanneer Onze Minister bepaalt, dat een algemene vordering, als bedoeld in artikel 82c, tweede lid, zal plaatsvinden wordt dit besluit op door Onze Minister te bepalen wijze ter algemene kennis gebracht. Daarbij worden de aard der zaken en het gebied, waarop het besluit betrekking heeft, aangegeven.

  • 2 De burgemeester wijst voor de gevorderde zaken een of meer verzamelplaatsen in de gemeente aan.

  • 3 De werknemer die in dienst is van een inwoner tot wie de algemene vordering is gericht, is, indien laatstbedoelde persoon hem daartoe opdracht geeft, verplicht er aan mede te werken, dat aan de vordering kan worden voldaan.

  • 5 De inwoners tot wie de algemene vordering is gericht, zijn verplicht zorg te dragen dat de van hen gevorderde zaken bij aflevering voor direct gebruik gereed zijn.

  • 6 De commandant van het onderdeel of de dienst waarvoor de gevorderde goederen bestemd zijn, dan wel de burgemeester kan, namens Onze Minister, met betrekking tot de gevorderde goederen bestuursdwang toepassen.

  • 7 Het overnemen van de zaken geschiedt tegen contante betaling, dan wel, indien zulks niet mogelijk is, tegen afgifte van een bon, bevattende een verklaring, dat de zaken in eigendom door de Staat zijn overgenomen, onder vermelding van de waarde, waarop zij door de commandant van het onderdeel of de dienst waarvoor zij zijn bestemd, zijn geschat. Degene aan wie de betaling is gedaan dan wel de bon is uitgereikt, is verplicht deze ter hand te stellen aan degene van wie gevorderd is.

    Een afschrift van de bon wordt toegezonden aan de vorderingscommissaris die onverwijld zorg draagt dat de nodige gelden aan de gemeente beschikbaar worden gesteld.

Hoofdstuk V. Schadeloosstelling

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 83

  • 1 De schadeloosstelling voor het voldoen aan een vordering krachtens de wet wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2 Voor zover bij de volgende bepalingen van dit hoofdstuk geen bijzondere of afwijkende regelen zijn gegeven, wordt de schadeloosstelling vastgesteld op het geldelijk nadeel hetwelk is ontstaan als rechtstreeks gevolg van de vordering.

  • 3 De schadeloosstelling, welke krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk is vastgesteld, kan worden verminderd, indien en voor zover de rechthebbende op de schadeloosstelling redelijkerwijs de mogelijkheid heeft gehad de schade te beperken.

Artikel 84

  • 1 De schadeloosstelling voor het voldoen aan een vordering in eigendom van een roerende zaak wordt vastgesteld op een bedrag, gelijk aan de vervangingswaarde op het tijdstip van de vordering.

  • 2 Onder vervangingswaarde wordt verstaan de aanschaffingsprijs van een soortgelijke zaak in dezelfde staat op het tijdstip van de vordering. Indien geen zodanige aanschaffingsprijs van de zaak bekend is, wordt de vervangingswaarde bepaald op de nieuwprijs van de zaak op het tijdstip van de vordering, verminderd met een redelijke afschrijving welke gebaseerd is op de levensduur van de zaak.

Artikel 85

De schadeloosstelling voor het voldoen aan een vordering in gebruik van een roerende zaak wordt, naar reden van de tijdsduur, vastgesteld op het bedrag van een redelijke afschrijving op de nieuwprijs van de zaak op het tijdstip van de vordering, welke afschrijving gebaseerd is op de levensduur van de zaak.

Artikel 86

  • 1 Indien de vordering betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk gebruik van woonhuizen, wordt de schadeloosstelling vastgesteld op een evenredig bedrag van de huurwaarde in de zin van de artikelen 7 en 8 van de Wet op de personele belasting 1950.

  • 2 In het geval, bedoeld in het voorgaande lid, worden op de schadeloosstelling in mindering gebracht de kosten van het onderhoud, hetwelk krachtens de bepalingen inzake huur en verhuur van het Burgerlijk Wetboek ten laste van de verhuurder komt, indien en voor zover bij gebreke van een zodanig onderhoud door degene, van wie gevorderd is, dit is geschied door de gebruiker.

Artikel 87

  • 1 De tengevolge van het gebruik ontstane buitengewone waardevermindering van een zaak, bedoeld in de artikelen 85 en 86, wordt vergoed.

  • 2 De in de artikelen 85 en 86 bedoelde schadeloosstelling wordt alsdan doorbetaald over de termijn, welke redelijkerwijs nodig is voor het herstel van de buitengewone waardevermindering, voorzover dit herstel plaats vindt en dientengevolge het gebruik van de zaak belemmerd wordt.

Artikel 88

  • 1 Indien een roerende zaak tengevolge van het gebruik verloren gaat, wordt de schadeloosstelling vastgesteld overeenkomstig artikel 84, onder aftrek van hetgeen reeds als schadeloosstelling voor het gebruik en voor buitengewone waardevermindering is ontvangen.

  • 2 Indien een onroerende zaak tengevolge van het gebruik verloren gaat, wordt de schadeloosstelling vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 84, onder aftrek van hetgeen reeds in de schadeloosstelling voor het gebruik als afschrijving, alsmede van hetgeen voor buitengewone waardevermindering is ontvangen.

  • 3 Indien een in gebruik gevorderd onroerende zaak door brand verloren gaat, wordt - voorzover niet uit andere hoofde aanspraken op vergoeding van de geleden schade geldend gemaakt kunnen worden - de in het voorgaande lid bedoelde schadeloosstelling verleend, tenzij de gebruiker bewijst dat de brand niet aan zijn schuld te wijten is.

Artikel 89

De vergoeding voor het voldoen aan een vordering tot het verrichten van enkele diensten, bedoeld in artikel 3 der wet, wordt vastgesteld op het daarvoor algemeen geldende tarief.

Artikel 90

De vergoeding voor het voldoen aan een vordering van een transport wordt vastgesteld op het daarvoor algemeen geldende tarief.

Artikel 91

De kosten, welke degene die aan een vordering heeft voldaan als rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg van de vordering heeft moeten maken, worden boven de in de voorgaande artikelen bedoelde schadeloosstelling, voorzover zij geacht kunnen worden niet daarin begrepen te zijn, vergoed.

Artikel 92

  • 1 Indien tengevolge van het voldoen aan een vordering de exploitatie van een bedrijf of de zelfstandige uitoefening van een beroep wordt belet of belemmerd, wordt een schadeloosstelling verleend wegens bedrijfsschade.

  • 2 De in het voorgaande lid bedoelde schadeloosstelling wordt vastgesteld op het verschil tussen de als rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg van de vordering gederfde bruto-opbrengsten van het bedrijf of bruto-inkomsten uit het beroep en de tengevolge van de vordering weggevallen kosten.

  • 3 Bij de vaststelling van het bedrag, bedoeld in het voorgaande lid, wordt rekening gehouden met hetgeen reeds krachtens de overige artikelen van dit hoofdstuk is ontvangen.

  • 4 Het bedrag, hetwelk overeenkomstig het tweede lid is vastgesteld, kan worden verminderd, indien en voorzover degene, aan wie uiteindelijk - hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk - de schadeloosstelling geheel of gedeeltelijk ten goede komt, redelijkerwijs de mogelijkheid heeft gehad door het verrichten van andere werkzaamheden of anderszins de schade te beperken.

  • 5 Onder bedrijf in de zin van dit artikel wordt verstaan een zelfstandige, duurzaam bedoelde organisatie of een samenstel van bedrijfs-economisch samenhangende duurzaam bedoelde organisaties, regelmatig en openlijk aan het economisch verkeer deelnemende door het verstrekken van zaken of het verrichten van diensten, met het oogmerk winst te behalen dan wel met het doel zoveel mogelijk de baten en lasten met elkander in evenwicht te houden.

Artikel 93

Bij de vaststelling van de schadeloosstelling worden de van overheidswege gegeven prijsvoorschriften in acht genomen.

Artikel 94

Onze Minister is bevoegd van de bepalingen van dit hoofdstuk, behoudens het voorgaande artikel, af te wijken in gevallen, waarin blijkt dat de toepassing van die bepalingen tot uitkomsten leidt welke aanzienlijk verschillen van het bedrag der werkelijk geleden schade. Alsdan wordt de schadeloosstelling vastgesteld op het geldelijk nadeel hetwelk is ontstaan als rechtstreeks gevolg van de vordering.

Afdeling 2. Tarieven

Artikel 95

  • 1 Aan de tarieven, welke Onze Minister ingevolge het derde lid van artikel 11 en het eerste lid van artikel 44 der wet vaststelt, dienen de bepalingen van de eerste afdeling van dit hoofdstuk ten grondslag te liggen, met dien verstande dat bij de vaststelling wordt uitgegaan van krachtens de wet gedane verstrekkingen van deugdelijke hoedanigheid en normale aard.

  • 2 In de tarieven is niet begrepen een schadeloosstelling voor bedrijfsschade en buitengewone waardevermindering, noch een vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 91, tenzij het tegendeel is vermeld.

Afdeling 3. Bijzondere bepalingen

Artikel 96

  • 1 De afschrijvingspercentages, bedoeld in de artikelen 84 en 85, worden, voorzover zij betrekking hebben op motorrijtuigen, door Onze Minister vastgesteld na overleg met de daarvoor in aanmerking komende organen van het bedrijfsleven.

  • 2 De in het voorgaande lid bedoelde afschrijvingspercentages worden door de zorg van Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 97

De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 48 der wet, wordt, voorzover deze betrekking heeft op motorrijtuigen, aan de hand van de gegevens van het rapport, bedoeld in artikel 53 dan wel artikel 82a, vierde lid, met overeenkomstige toepassing van artikel 84 vastgesteld op de vervangingswaarde op het tijdstip van de taxatie.

Artikel 98

  • 1 Indien de houder van een motorrijtuig tengevolge van de maatregelen, bedoeld in de derde en zevende afdeling van het vierde hoofdstuk van dit besluit, dan wel ten gevolge van een algemene vordering van motorrijtuigen in de zin van artikel 61 der wet, schade heeft geleden, wordt hem een schadeloosstelling verleend overeenkomstig een daarvoor door Onze Minister vastgesteld tarief.

  • 2 Dit tarief omvat een vergoeding voor het aantal verreden kilometers en een vergoeding gebaseerd op het loon van een bestuurder van een motorrijtuig.

Artikel 98a

Indien tengevolge van een keuring ter plaatse waar de zaken zich bevinden, als bedoeld in artikel 82i, eerste lid, schade is geleden, wordt op een daartoe strekkend verzoek een schadeloosstelling verleend.

Zo Onze Minister te dier zake een tarief heeft vastgesteld, wordt de schadeloosstelling vastgesteld overeenkomstig dat tarief.

Artikel 99

De als rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg van de maatregelen, bedoeld in artikel 30 onder a en b van de wet, geleden schade en gemaakte kosten worden vergoed.

Artikel 100

Indien de burgemeester, dan wel de persoon die hem vervangt, optredend ter uitvoering van een hem bij dit besluit opgedragen taak, zich buiten zijn gemeente moet begeven, worden de noodzakelijk gemaakte reis- en verblijfkosten vergoed.

Afdeling 4. De vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling

Artikel 103

De vaststelling van de schadeloosstelling ingevolge het vierde lid van artikel 11 der wet geschiedt door de burgemeester met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk, met dien verstande dat schadeloosstellingen terzake van bedrijfsschade, welke meer bedragen dan een bedrag naar reden van € 2 270 per jaar, voorafgaande goedkeuring van Onze Minister behoeven.

Artikel 104

De vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling ingevolge het derde lid van artikel 44 der wet geschiedt, voorzover zij niet strekt tot vergoeding van geleden bedrijfsschade, door daartoe door Onze Minister aangewezen officieren.

Artikel 105

  • 1 De vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling ingevolge het derde lid van artikel 44 der wet geschiedt, voorzover zij strekt tot vergoeding van geleden bedrijfsschade, door Onze Minister.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Onze Minister is bevoegd de vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid, op te dragen aan de in het voorgaande artikel bedoelde officieren, tenzij de schadeloosstelling meer bedraagt dan een bedrag naar reden van € 2 270 per jaar.

Artikel 107

Ter verkrijging van een schadeloosstelling voor bedrijfsschade of buitengewone waardevermindering, dan wel ter verkrijging van een vergoeding, bedoeld in de artikelen 91 en 99, dient de rechthebbende een verzoekschrift te richten tot Onze Minister.

Artikel 108

  • 1 Ter verkrijging van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 98, dient de houder van het motorrijtuig, behoudens het bepaalde bij artikel 82, een declaratie in bij een door Onze Minister aangewezen autoriteit.

  • 2 De uitbetaling van de schadeloosstelling geschiedt door de gemeente.

  • 3 Onze Minister draagt zorg dat aan de gemeente de nodige gelden beschikbaar worden gesteld.

Artikel 108a

  • 1 Ter verkrijging van schadeloosstelling terzake van vordering van roerende zaken in eigendom levert degene van wie gevorderd is, indien aan de vordering is voldaan krachtens een lastgeving als bedoeld in artikel 82l, de lastgeving, voorzien van de volledig ingevulde verklaring van ontvangst in ten gemeentehuize van de gemeente waar de gevorderde zaken zich bevonden.

  • 2 De burgemeester doet nagaan of de op de lastgeving voorkomende verklaring van ontvangst volledig is ingevuld en of de lastgeving en de daarop voorkomende verklaring van ontvangst overeenstemmen met het in zijn bezit zijnde afschrift van de lastgeving en het hem door de commandant toegezonden afschrift van de verklaring van ontvangst. In geval van overeenstemming, vult hij zowel op het origineel als op het afschrift van de lastgeving de akkoordverklaring in. Stemmen de gegevens niet overeen dan bericht hij zulks aan de commandant.

  • 3 Na invulling van de akkoordverklaring worden het originele exemplaar van de lastgeving met de daaraan gehechte verklaring van ontvangst aan degene van wie gevorderd is teruggegeven en het afschrift toegezonden aan de vorderingscommissaris.

  • 4 De vorderingscommissaris stelt zo spoedig mogelijk orde op de uitbetaling der schadeloosstelling.

  • 5 Uitbetaling van de schadeloosstelling geschiedt tegen inlevering van het volledig ingevulde originele exemplaar van de lastgeving. Indien het originele exemplaar van de lastgeving in het ongerede is geraakt, kan uitbetaling plaatsvinden tegen inlevering van het afschrift nadat daarop van de reden van het in ongerede raken is melding gemaakt.

  • 6 De in ontvangst genomen lastgeving en het door de burgemeester toegezonden afschrift daarvan worden door de zorg van de vorderingscommissaris ongeldig gestempeld.

Artikel 108b

De schadeloosstelling ter zake van vordering van roerende zaken in eigendom, welke heeft plaatsgehad met toepassing van artikel 82z en zonder contante betaling, wordt aan degene van wie gevorderd is uitgekeerd ten gemeentehuize van de gemeente waar de gevorderde zaken zijn ingeleverd, tegen inlevering van de in het zevende lid van dat artikel bedoelde bon.

Artikel 109

  • 1 Indien een schadeloosstelling voor het voldoen aan een vordering niet binnen een redelijke termijn is uitbetaald, wordt vanaf de datum, waarop deze termijn is verstreken, een rentevergoeding over het bedrag der schadeloosstelling gegeven van 4% per jaar.

  • 2 Als redelijke termijn, bedoeld in het eerste lid, geldt:

    • a. bij een schadeloosstelling waarvoor een tarief is voorgeschreven: drie maanden na het voldoen aan de vordering;

    • b. bij een schadeloosstelling waarvoor geen tarief is voorgeschreven: zes maanden na het voldoen aan de vordering.

  • 3 Bij een schadeloosstelling, waarvoor het indienen van een verzoekschrift is voorgeschreven, begint de in het tweede lid bedoelde termijn te lopen vanaf de datum van de indiening van het verzoekschrift, met dien verstande dat bij een schadeloosstelling voor geleden bedrijfsschade als redelijke termijn geldt: een jaar.

  • 4 Indien het betreft schadeloosstellingen, welke in gelijke maandelijkse of andere termijnen worden uitbetaald, geldt, na verloop van de in het tweede en derde lid genoemde termijnen, voor iedere volgende uitbetaling als redelijke termijn: een maand.

  • 5 De rentevergoeding wordt niet gegeven indien en voorzover de te late uitkering is te wijten aan gemis aan medewerking van de rechthebbende of aan overmacht.

Hoofdstuk VI. Uitkering in geval van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden

Artikel 110

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. de getroffene: degene die, als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, tijdelijk of blijvend verminderd arbeidsgeschikt is geworden;

  • b. de overledene: degene die, als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, overleden is;

  • c. de nabestaande: elk der personen, bedoeld in de artikelen 36 en 37 van de Pensioenwet voor de landmacht 1922;

  • d. de inkomsten: de inkomsten welke de getroffene of de overledene uit de eigen arbeid rechtmatig genoot, met inbegrip van de in verband daarmede regelmatig toegevallen baten.

Artikel 111

  • 1 Ten laste van het Rijk wordt, naar regelen en onder voorwaarden bij of krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk gesteld, aan de getroffene of de nabestaanden een uitkering toegekend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde uitkering is een tijdelijke in het geval van verminderde arbeidsgeschiktheid voor de duur van de verminderde arbeidsgeschiktheid, doch uiterlijk tot aan het tijdstip waarop vastgesteld is dat de verminderde arbeidsgeschiktheid van blijvende aard is.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde uitkering is een voortdurende in het geval van verminderde arbeidsgeschiktheid, vanaf het tijdstip waarop vastgesteld is dat de verminderde arbeidsgeschiktheid van blijvende aard is, en in het geval van overlijden.

Artikel 112

Geen uitkering zal worden toegekend voor zover de getroffene of de overledene een zodanige wijze van voldoening aan de vordering of vorm van medewerking heeft gekozen, dat daardoor onevenredige of nodeloze risico's geschapen zijn.

Artikel 113

  • 1 Een tijdelijke uitkering krachtens artikel 111 heeft alleen plaats indien en voor zover de getroffene tengevolge van de verminderde arbeidsgeschiktheid schade lijdt door gehele of gedeeltelijke derving van inkomsten.

  • 2 Onze Minister stelt de tijdelijke uitkering vast, met dien verstande dat de uitkering niet mag worden vastgesteld op een bedrag hoger dan naar reden van € 2 178,15 per jaar.

Artikel 114

  • 1 De ingevolge het voorgaande artikel vastgestelde uitkering kan te allen tijde worden herzien, indien het Onze Minister mocht blijken dat de vaststelling op grond van onjuiste gegevens is geschied.

  • 2 Indien mocht blijken dat terzake van een uitkering, bedoeld in het voorgaande artikel, teveel is uitbetaald, heeft geen terugvordering plaats tenzij zulks aan onjuiste opgaven van de getroffene is te wijten.

Artikel 115

Onze Minister is bevoegd de tijdelijke uitkering geheel of ten dele niet te verlenen, indien de getroffene:

  • a. weigert of nalaat inlichtingen te verschaffen, welke door Onze Minister nodig worden geoordeeld ter vaststelling van de tijdelijke uitkering;

  • b. weigert of nalaat zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek of geneeskundige contrôle, door Onze Minister nodig geoordeeld ter vaststelling van de mate van zijn verminderde arbeidsgeschiktheid;

  • c. weigert of nalaat zich voor observatie op te laten nemen in een ziekeninrichting, indien Onze Minister zulks nodig oordeelt ter vaststelling van de mate van zijn verminderde arbeidsgeschiktheid;

  • d. weigert of nalaat zich voor geneeskundige behandeling - uitgezonderd operatief ingrijpen - op te laten nemen in een ziekeninrichting, indien Onze Minister dit nodig oordeelt;

  • e. zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd.

Artikel 116

  • 1 Een voortdurende uitkering wordt vastgesteld naar dezelfde regelen en maatstaven als die, waarnaar krachtens de bepalingen van de Pensioenwet voor de landmacht 1922 aan dienstplichtige militairen der Koninklijke Landmacht of hun nabestaanden een pensioen kan worden toegekend.

  • 2 De bepalingen van de Pensioenwet voor de landmacht 1922, alsmede de uitvoeringsbepalingen van die wet zijn in daartoe leidend geval ten deze van overeenkomstige toepassing.

Artikel 117

  • 1 Ten laste van het Rijk komen de kosten van noodzakelijke genees- en heelkundige behandeling van de getroffene terzake van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, alsmede de redelijke kosten van lijkbezorging van de overledene, welke ten laste van de nabestaanden zouden komen.

  • 2 Onder geneeskundige behandeling worden mede begrepen: tandheelkundige behandeling, verpleging in een ziekeninrichting, ziekenvervoer, alsmede verstrekking van genees- en verbandmiddelen en medische kunst- of hulpmiddelen.

  • 3 De kosten, bedoeld in het eerste lid, komen niet ten laste van het Rijk, indien en voor zover uit hoofde van een wettelijke of andere algemene regeling aanspraken op genees- en heelkundige behandeling of op vergoeding van de daaraan verbonden kosten geldend gemaakt kunnen worden.

  • 4 Het in artikel 112 ten aanzien van de uitkering bepaalde is eveneens van toepassing op de kosten, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 5 Ten aanzien van de genees- en heelkundige behandeling kan Onze Minister in voorkomende gevallen bepalen, dat deze wordt verleend door de militair geneeskundige dienst.

Hoofdstuk VII. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 118

De Inspecteurs van 's Rijksbelastingen verschaffen de inlichtingen, welke Onze Minister nodig heeft voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit.

Artikel 120

De verplichtingen, welke op grond van de artikelen 43 M-71 M van het Koninklijk besluit van 10 November 1892, Stb. 253, zijn opgelegd, blijven van kracht totdat zij zijn vervangen door de verplichtingen krachtens het vierde hoofdstuk van dit besluit, dan wel zijn ingetrokken.

Artikel 121

Indien na de inwerkingtreding van dit besluit de maatregelen, bedoeld in de afdelingen 3-7 van het vierde hoofdstuk, nog niet zijn getroffen, kan niettemin een algemene vordering van motorrijtuigen in de zin van artikel 61 der wet plaats vinden, met dien verstande dat een lastgeving als bedoeld in artikel 62 aan de houders dient te zijn uitgereikt.

Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Binnenlandse Zaken en van Financiën zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk , 20 Juli 1953.

JULIANA.

De Minister van Oorlog en van Marine,

C. STAF.

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

L. A. DONKER.

De Minister van Financiën,

VAN DE KIEFT.

Uitgegeven de vier en twintigste Juli 1953.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.