Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Wet van 16 september 1954, houdende administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te geven omtrent het beroep tegen besluiten en handelingen van publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Algemene bepaling

Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet worden onder lichamen verstaan de Sociaal-Economische Raad, de bedrijfslichamen, bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en de lichamen, ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen, bedoeld in artikel 110 van die wet.

Titel II. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven

Artikel 2

Er is een College van Beroep voor het bedrijfsleven, verder te noemen het College, gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 3

  • 1 Bij het College zijn werkzaam:

    • a. leden met rechtspraak belast, en

    • b. gerechtsambtenaren.

  • 2 De leden met rechtspraak belast, werkzaam bij het College zijn:

    • a. senior raadsheren;

    • b. raadsheren;

    • c. raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel 4

Het bepaalde bij en krachtens de afdelingen 1, 1A, 2 en 6 van hoofdstuk 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie is, met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 11, 20, tweede lid, 21, 21b en 23a, van overeenkomstige toepassing op het College, met dien verstande dat:

  • a. het bestuur bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter, waarbij geldt dat twee leden, waaronder de voorzitter, leden met rechtspraak belast van het College als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a of b, zijn;

  • b. de voorzitter onderscheidenlijk het andere rechterlijk lid gedurende zijn benoemingsduur als voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid, in plaats van zijn salaris overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen salaris behorende bij de vervulling van de functie van voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid ontvangt, en dat daarop de artikelen 6, 13 tot en met 15, 17, eerste tot en met vijfde lid, en 18 tot en met 19 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing zijn;

  • c. de voorzitter onderscheidenlijk het andere rechterlijk lid na het verstrijken van een benoemingsduur van ten minste zes aaneengesloten jaren, met ingang van de datum waarop hij zijn werkzaamheden als zodanig beëindigt, gedurende drie jaren een toelage ontvangt op het salaris dat hij overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geniet, waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid vast te stellen salarishoogte;

  • d. bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het salaris van de leden van het bestuur en de onkostenvergoeding van de voorzitter en het andere rechterlijk lid;

  • e. de griffie alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag is geopend;

  • f. de voorzitter en het andere rechterlijk lid tevens staatsraad of staatsraad in buitengewone dienst kunnen zijn;

  • g. de voorzitter en het andere rechterlijk lid van het bestuur niet tevens lid kunnen zijn van het bestuur van een rechtbank, het bestuur van een gerechtshof of het bestuur van de Centrale Raad van Beroep, behoudens het geval van tijdelijke waarneming, en het niet-rechterlijk lid van het bestuur, naast het geval van tijdelijke waarneming, slechts in bijzondere gevallen tevens lid kan zijn van het bestuur van één rechtbank, het bestuur van één gerechtshof of het bestuur van de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 4a

Het College vormt en bezet op voorstel van de president grote kamers. Deze bestaan uit vijf leden, van wie een als voorzitter optreedt.

Artikel 5

  • 1 Op de leden met rechtspraak belast is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, met uitzondering van de artikelen 5a, 5b, 5c, vierde tot en met zesde lid, en 5g, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

    • b. zij met betrekking tot hun benoeming en salaris worden gelijkgesteld met degenen die hetzelfde ambt vervullen bij een gerechtshof;

    • c. het bestuur de lijst van aanbeveling opmaakt bij het openvallen van een plaats van senior raadsheer, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger en de Raad voor de rechtspraak deze lijst telkens, onder medezending van een advies hierover, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie doorzendt met het oog op een voordracht voor benoeming overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

    • d. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 6, 45 en 46 worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren;

    • e. zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie de eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft;

    • f. het bestuur de werkzaamheden van de leden met rechtspraak belast verdeelt; en

    • g. het lid met rechtspraak belast, dat tevens president is van het College, ten aanzien van hen bevoegd is tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing, het verrichten van de beoordeling, bedoeld in artikel 44, zesde lid, en het doen van een verzoek aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, bedoeld in artikel 46o, tweede lid.

  • 2 Op de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, met uitzondering van artikel 5b, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

    • b. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 6, 45 en 46 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof of rechtbank;

    • c. het bestuur de werkzaamheden van de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs verdeelt; en

    • d. zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie de eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde ten aanzien van de in het eerste en tweede lid genoemde leden met rechtspraak belast, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs.

Artikel 6

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van het College.

Artikel 7

De rechtbanken en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de president van het College voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

TITEL III. BEROEP EN HOGER BEROEP BIJ HET COLLEGE

[Vervallen per 01-01-2013]

HOOFDSTUK II. HOGER BEROEP

[Vervallen per 01-01-2013]

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 16 September 1954

JULIANA.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.

De Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,

A. C. DE BRUIJN.

De Minister van Economische Zaken,

J. ZIJLSTRA.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken,

A. A. VAN RHIJN.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

MANSHOLT.

De Minister van Financiën,

VAN DE KIEFT.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting,

H. WITTE.

Uitgegeven de acht en twintigste September 1954.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.

Bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

[Vervallen per 01-01-2013]