Wet vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 23-11-2024.
Geldend van 01-01-1992 t/m heden

Wet van 11 december 1968, tot vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het sedert het in werking treden van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wenselijk is een nadere wettelijke regeling tot stand te brengen inzake de vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

Verdrag: het op 19 juni 1951 gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114), alsmede het op 28 augustus 1952 gesloten Protocol bij dit Verdrag nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantische Verdrag (Trb. 1953, 11);

krijgsmacht en civiele dienst: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Verdrag;

NAVO-motorrijtuigen: een motorrijtuig in de zin van artikel 1 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, dat als dienstvoertuig in gebruik is bij een krijgsmacht of bij een civiele dienst.

Artikel 3

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Indien met een NAVO-motorrijtuig in Nederland schade is toegebracht waarvoor de eigenaar, houder of bestuurder van dat motorrijtuig of een persoon die daarmede wordt vervoerd, aansprakelijk is, wordt die schade door de Staat vergoed, voorzover bovengenoemden voor de vergoeding van die schade aansprakelijk zijn.

  • 2 Voor de toepassing van het vorige lid kan de Staat niet slechts worden gedagvaard voor de rechter van de plaats waar de Regering haar zetel heeft, doch ook voor de rechter van de plaats van het feit, waaruit de schade is ontstaan en voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde.

  • 3 Bij de vaststelling van de schadevergoeding ten laste van de Staat wordt geen rekening gehouden met het feit, dat een grond bestaat tot matiging, als bedoeld in artikel 109 van Boek 6 nieuw B.W., van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding van de aansprakelijke personen.

  • 4 Tenzij verrekening plaatsvindt volgens de regels bij het Verdrag gesteld, heeft de Staat een recht van verhaal tegen de aansprakelijke personen; bij het verhaal voor schadevergoeding wordt rekening gehouden met een grond tot matiging, als bedoeld in het vorige lid, van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding van de aangesproken persoon.

Artikel 4

Het bepaalde in het vorige artikel is niet van toepassing, tenzij verrekening plaatsvindt volgens de regels bij het Verdrag gesteld:

  • a. wanneer de aansprakelijkheid voor de schade rust op hem die zich door diefstal of geweldpleging de macht over het NAVO-motorrijtuig heeft verschaft of op hem, die, van de diefstal of geweldpleging wetende, het NAVO-motorrijtuig zonder geldige reden gebruikt;

  • b. met betrekking tot schade, geleden door:

    • 1e. een partij bij het Verdrag;

    • 2e. de tot een krijgsmacht of civiele dienst behorende personen van vreemde nationaliteit;

    • 3e. de aansprakelijke persoon;

    • 4e. de echtgenote van de onder 2e en 3e genoemde personen, alsmede hun bloed- en aanverwanten in de rechte linie, mits dezen bij hen inwonen en door hen worden onderhouden.

Artikel 5

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade.

  • 2 Zij werkt terug tot 1 januari 1965.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 11 december 1968

JULIANA.

De Minister van Defensie,

W. DEN TOOM.

De Minister van Justitie,

C.H. F. POLAK.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. LUNS.

Uitgegeven de veertiende januari 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.