Reglement zee- en kustvisserij 1977

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-09-2007.
Geldend van 14-09-2007 t/m 30-06-2009

Besluit van 25 november 1977, houdende bepalingen omtrent de uitoefening van de zee- en kustvisserij

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 28 juli 1977, No. J. 2139, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken, na overleg met het Produktschap voor Vis en Visprodukten, het Visserijschap, het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven en de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties;

Gelet op de artikelen 2, 3a, 4 en 9 van de Visserijwet 1963 (Stb. 312);

De Raad van State gehoord (advies van 14 september 1977, No. 19);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 22 november 1977, No. J 3192, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    vissersvaartuig: vaartuig als bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PbEG L 358) dat:

    wet: Visserijwet 1963;

    ondernemer: degene te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister, bedoeld in het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 is geregistreerd;

    motorvermogen: maximaal continue-vermogen zonder aftrek van door de motor aangedreven hulpmachines, uitgedrukt in kW, dat de hoofdmotor of hoofdmotoren zonder overbelasting kan respectievelijk, kunnen leveren, en dat mechanisch, elektrisch, hydraulisch of anderszins kan worden aangewend voor de voortstuwing van het vaartuig, zoals is vastgesteld door de Inspectie Verkeer en Waterstaat ingevolge het Vissersvaartuigenbesluit of het Vissersvaartuigenbesluit 2002, of in voorkomend geval blijkt uit een verklaring inzake het maximaal continue-vermogen, opgesteld door de fabrikant of de leverancier;

    boomkor: vistuig dat bestaat uit één net dat is bevestigd aan en in horizontale richting wordt opengehouden door een constructie bestaande uit een boom die ten minste aan elk der uiteinden voorzien is van een slede of een slof, dan wel een soortgelijke constructie waarmee een net in horizontale richting wordt opengehouden;

    maaswijdte: lengte van de zonder bijzondere krachtsinspanning tussen haar eindknopen gestrekte maas, nat gemeten, met dien verstande, dat bij meerwandige netten deze meting wordt toegepast op de boezemmaas, gemeten overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 129/2003 van de Commissie van 24 januari 2003 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten (PbEG L 22);

    tonnage: tonnage gemeten overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Meetbrievenwet 1981 (Stb. 122);

    investeringsverplichting: rechtens afdwingbare verplichting die is aangegaan voor de bouw van een vaartuig bestemd voor de bedrijfsmatige uitoefening van de visserij en die is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in dit besluit heeft het aanlanden plaats op het tijdstip waarop het vissersvaartuig vaste verbinding met de wal heeft gekregen.

Artikel 3

  • 1 In het belang van de visserij is Onze Minister bevoegd regelen te stellen:

    • a. ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden;

    • b. ter verzekering van de instandhouding dan wel uitbreiding van de visvoorraden.

  • 2 Bij het stellen van regelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,

  • 3 De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen betrekking hebben op de visserij op alle dan wel bepaalde door Onze Minister aan te wijzen vissoorten.

  • 4 Onze Minister kan voorschriften geven ter naleving van de in het eerste lid bedoelde regelen.

Artikel 4

  • 1 De in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde regelen kunnen betrekking hebben op:

    • a. het instellen van gesloten gebieden;

    • b. het vissen in bepaalde tijdvakken;

    • c. de omvang van de door de gezamenlijke Nederlandse vissers te vangen hoeveelheden vis en de verdeling daarvan onder de Nederlandse vissers;

    • d. de lengtemaat van vis;

    • e. het vissen met bepaalde vistuigen;

    • f. het voorhanden hebben van bepaalde vistuigen in bepaalde wateren;

    • g. de maaswijdte van visnetten en de wijze van vaststelling daarvan;

    • h. het motorvermogen, de lengte en het tonnage van vissersvaartuigen;

    • i. het uitzaaien of uitzetten van schelpdieren van de krachtens artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de wet aangewezen soorten.

  • 2 Indien de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde regelen een verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen inhouden, kan worden bepaald, dat het verbod niet geldt voor degene, die voorzien is van een vergunning van Onze Minister.

  • 3 Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Zij kan worden ingetrokken.

  • 4 Tenzij het algemeen belang zich naar zijn oordeel daartegen verzet, stelt Onze Minister een regeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, niet vast dan nadat hij met de daarbij in belangrijke mate betrokken produkt- en bedrijfschappen zomede de naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende organisaties van sportvissers overleg heeft gepleegd.

Artikel 5

  • 1 Degenen die vis van een aanvoerder betrekken en zij, die hun bemiddeling verlenen bij het veilen van vis, zijn verplicht een administratie te voeren en aan Onze Minister periodiek opgave te doen van de hoeveelheden vis behorende tot door Onze Minister aan te wijzen vissoorten door hen van een aanvoerder betrokken onderscheidenlijk aan hen ter veiling aangeboden.

  • 2 Onze Minister stelt regelen ten aanzien van de eisen, waaraan de in het eerste lid bedoelde administratie dient te voldoen en ten aanzien van de wijze waarop de aldaar bedoelde opgave dient te geschieden.

Artikel 6

Tot uitvoering van het bepaalde krachtens dit besluit kan Onze Minister de medewerking van het Productschap Vis vorderen. De te vorderen medewerking kan betrekking hebben op door het Productschap bij verordening nader te stellen regelen.

Artikel 6a

  • 1 Het is verboden met een vissersvaartuig met een motorvermogen van meer dan 1471 kW uit te varen, de visserij uit te oefenen of vis aan te landen.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a. een vissersvaartuig met een motorvermogen van meer dan 1471 kW dat op de dag van inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling beperking capaciteit vissersvaartuigen (Stcrt. 1987, 184) staat geregistreerd in het centraal visserijregister, voor zolang nog geen 20 jaren zijn verstreken nadat het vissersvaartuig voor de eerste maal in het centraal visserijregister is geregistreerd en het motorvermogen sinds de dag van inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling beperking capaciteit vissersvaartuigen niet is toegenomen;

    • b. een vissersvaartuig met een motorvermogen van meer dan 1471 kW, waarvoor vóór 25 februari 1987 een investeringsverplichting is aangegaan, en waarvan:

      • 1°. de kiel vóór 25 september 1987 is gelegd of

      • 2°. de aanbouw, herkenbaar als behorend tot een bepaald vissersvaartuig vóór 25 september 1987 is aangevangen en voor deze datum is aangevangen met de samenbouw die ten minste 50.000 kg moet omvatten of één percent van de geschatte massa van al het bouwmateriaal, welke van deze twee waarden de laagste is,

      en dat vóór 25 februari 1990 in gebruik is genomen, voor zolang nog geen 20 jaren zijn verstreken nadat het vissersvaartuig voor de eerste maal in het centraal visserijregister is geregistreerd;

    • c. een vissersvaartuig met een brutotonnage van meer dan 1.200 BT waarmee de pelagische visserij wordt uitgeoefend.

  • 3 Onze Minister kan nadere regelen stellen voor een goede werking van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 6b

  • 1 Aan de ondernemer kan een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding worden toegekend in het geval dat:

    • a. het in de licentie vermelde motorvermogen hoger is dan 1471 kW en de licentie voor dat gedeelte niet meer geldig is op grond van artikel 7a, aanhef en onderdeel b, van de Beschikking visserijlicentie (Stcrt. 1984, 253), voor zover dat gedeelte vóór 25 februari 1987 door aankoop is verkregen, ten hoogste tot het aankoopbedrag daarvan;

    • b. de ondernemer als rechtstreeks gevolg van het verbod van artikel 3 een met een scheepswerf aangegane investeringsverplichting voor de bouw van een vissersvaartuig met een motorvermogen van meer dan 1471 kW, en waarvan:

      • 1°. de kiel op 25 september 1987 nog niet is gelegd of

      • 2°. de aanbouw, herkenbaar als behorend tot een bepaald vissersvaartuig op 25 september 1987 nog niet is aangevangen en op deze datum nog niet is aangevangen met de samenbouw die ten minste 50.000 kg omvat of één percent van de geschatte massa van al het bouwmateriaal, welke van deze twee waarden de laagste is,

    wijzigt en daardoor voor hem jegens die scheepswerf een rechtens afdwingbare verplichting ontstaat.

  • 2 Om voor een schadevergoeding in aanmerking te komen in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de ondernemer een daartoe strekkend schriftelijk verzoek bij de minister in, binnen twee maanden nadat de licentie op grond van artikel 7a, aanhef en onderdeel b, van de Beschikking visserijlicentie gedeeltelijk niet meer geldig is, onder overlegging van de aankoopbewijzen of eventuele andere bewijsstukken.

  • 3 Om voor een schadevergoeding in aanmerking te komen in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dient de ondernemer een daartoe strekkend verzoek, onder overlegging van bewijsstukken, bij de minister vóór 25 november 1987 te hebben ingediend.

Artikel 6c

  • 1 Het is verboden met enig ander vaartuig dan een vissersvaartuig de visserij met de boomkor uit te oefenen dan wel zodanig vistuig aan boord van enig ander vaartuig dan een vissersvaartuig aanwezig te hebben.

  • 2 Het is verboden met een vissersvaartuig de visserij met de boomkor uit te oefenen dan wel een boomkor aan boord van een vissersvaartuig te hebben indien de boomkor:

    • a. gemeten tussen de uiteinden van de constructie meer dan 12 meter lang is

    • b. kan worden uitgeschoven of vergroot tot een lengte van meer dan 12 meter of

    • c. voorzien is van elektroden of ander materiaal waarmee elektrovisserij kan worden uitgeoefend.

  • 3 Het is verboden met een vissersvaartuig de visserij uit te oefenen met:

    • a. meer dan twee boomkorren of

    • b. één of twee boomkorren tezamen met enig ander vistuig.

  • 4 Het is verboden aan boord van een vissersvaartuig meer dan twee boomkorren te hebben.

Artikel 6d

  • 1 Onze Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens dit besluit.

  • 2 Aan vrijstellingen en ontheffingen als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 7

Het Reglement zeevisserij 1971 (Stb. 284), het Reglement voor de visserijzone 1970 (Stb. 174) en het Reglement voor de kustvisserij 1970 (Stb. 177) worden ingetrokken.

Artikel 8

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1978.

  • 2 Het kan worden aangehaald als "Reglement zee- en kustvisserij 1977".

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 25 november 1977

Juliana

De Minister van Landbouw en Visserij,

Van der Stee

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1977

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter