Meetbrievenbesluit 1981

Geraadpleegd op 14-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1994.
Geldend van 01-01-1994 t/m 30-12-2010

Besluit van 24 juni 1981, houdende bepalingen voor de meting van schepen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 november 1979, Afdeling Juridische Zaken, nr. J/S 24268, Directoraat-Generaal van Scheepvaart;

Gelet op de artikelen 6, eerste lid, 14, eerste lid, 23 en 34 van de Meetbrievenwet 1981;

De Raad van State gehoord (advies van 2 januari 1980, no. 8);

Gezien het nader Rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 juni 1981, nr. J/S 23360, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Dit besluit verstaat onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. "schip": een zeeschip in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Koophandel;

  • c. "wet": de Meetbrievenwet 1981;

  • d. "Scheepsmetingsdienst": de Scheepsmetingsdienst, ingesteld bij Koninklijk besluit van 12 september 1978 (Stcrt. 196);

  • e. "Internationale Meetbrief (1969)": de meetbrief, door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst dan wel door de administratie van een andere Staat, aangesloten bij het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, 1969 (Trb. 1970, 122 en 194) afgegeven overeenkomstig de bepalingen van dat Verdrag;

  • f. "bijzondere meetbrief": de meetbrief, anders dan bedoeld onder e, vermeldende de bruto- en netto-tonnage van een schip, door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst afgegeven ten behoeve van een schip.

Artikel 2. Aanvragen van een meetbrief

  • 1 De aanvraag van een meetbrief geschiedt bij de scheepsmeter, Hoofd van het district van de Scheepsmetingsdienst, waar het schip zich bevindt of, indien het schip buitenslands vertoeft, bij het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst. Bij de aanvraag worden zo mogelijk tekeningen van het schip overgelegd.

    Indien de aanvrager voor bepaalde ruimten aanspraak erop maakt dat deze ruimten aangemerkt worden als niet in de bruto-tonnage begrepen ruimten, legt hij bij de aanvraag tekeningen over, welke in onderdelen de bijzonderheden aangeven, waarop de aanspraak berust.

  • 2 Betreft de aanvraag van een meetbrief een schip, waarvoor niet eerder een meetbrief is afgegeven, dan wordt de aanvraag voorafgegaan door een aanvraag tot meting van de ruimte onder het bovendek, gedaan zodra het schip van zijn dekken is voorzien, doch voordat in de ruimen isolatie of anderszins is aangebracht of werktuigen zijn geplaatst.

    Deze aanvraag tot meting van de ruimte onder het bovendek geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.

  • 3 Bij de aanvraag van een meetbrief ten behoeve van een schip waarvoor niet eerder een Internationale Meetbrief (1969) is afgegeven, doch wel een bijzondere meetbrief of een buitenlandse meetbrief, wordt de bijzondere meetbrief of de buitenlandse meetbrief overgelegd, tenzij de buitenlandse meetbrief overeenkomstig de wettelijke bepalingen, op grond waarvan hij is afgegeven, reeds vóór de aanvraag bij de betreffende buitenlandse autoriteiten is ingeleverd, dan wel op de buitenlandse meetbrief van toepassing zijnde buitenlandse wettelijke bepalingen zich tegen afgifte verzetten.

  • 4 Bij een aanvraag van een nieuwe meetbrief wordt de oude meetbrief met het uittreksel uit de meetbrief, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, overgelegd. Is de oude meetbrief een buitenlandse meetbrief, dan is het derde lid van dit artikel daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3. Verplichtingen van de aanvrager

  • 1 De aanvrager van een meetbrief of van een meting van de ruimte onder het bovendek, bedoeld in het tweede lid van artikel 2, verschaft de met de meting belaste ambtenaren van de Scheepsmetingsdienst de middelen en de hulp om op een veilige wijze aan en van boord te komen en elk gedeelte van het schip te bereiken. Hij verstrekt hun voorts de nodige tekeningen, welke bij de Scheepsmetingsdienst blijven berusten, verschaft hun alle gevorderde inlichtingen die voor de uitvoering van hun taak nodig zijn en doet op hun aanwijzingen alle losse voorwerpen verplaatsen, die een juiste meting kunnen belemmeren.

  • 2 De aanvrager draagt voorts zorg, dat voor de aanvang der meting elk der ladingruimten behoorlijk gemerkt is overeenkomstig de voorschriften, op de meting van toepassing.

  • 3 Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst kan de afgifte van de meetbrief aanhouden tot de aanvrager aan het bepaalde van het eerste en tweede lid van dit artikel heeft voldaan.

  • 4 De kapitein, de eigenaar of de reder van het schip is verplicht zorg te dragen, dat de in het tweede lid bedoelde merken in stand blijven en zo nodig worden vernieuwd.

Artikel 4. Vaststelling van de tonnages

  • 1 De vaststelling van de tonnages wordt verricht door de Scheepsmetingsdienst.

  • 2 Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst kan de vaststelling in een bijzonder geval doen verrichten door een door de administratie van een andere Staat of door hem aan te wijzen persoon, instelling of organisatie.

  • 3 De vaststelling geschiedt overeenkomstig de voorschriften, geldende voor het schip, ten behoeve waarvan een meetbrief is aangevraagd, en met inachtneming van de bepalingen van de wet.

Artikel 5. Voor de vaststelling benodigde werktuigen

De soort en de inrichting der voor de vaststelling van de tonnages benodigde werktuigen worden vastgesteld door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst.

Artikel 6. Model van de meetbrief en uittreksel

  • 1 De Internationale Meetbrief (1969) en de bijzondere meetbrieven moeten wat betreft de vorm in overeenstemming zijn met de door Onze Minister vast te stellen modellen.

  • 2 Bij de afgifte van een meetbrief wordt tevens zo nodig een uittreksel uit de meetbrief afgegeven voor het aanvragen van de zeebrief.

Artikel 7. Verzoek tot hermeting

  • 1 Indien de aanvrager van een meetbrief van mening is, dat de vaststelling van de bruto- en netto-tonnage opgenomen in de meetbrief, niet juist is, kan hij binnen twee weken na afgifte van de meetbrief aan het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst een nieuwe vaststelling verzoeken.

    Behoudens het bepaalde in het derde lid worden voor de hermeting de kosten, bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 17, eerste lid, of 21, eerste lid, van de wet, in rekening gebracht.

  • 2 Het verzoek tot de nieuwe vaststelling, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt overeenkomstig het bepaalde bij het eerste en tweede lid van artikel 2. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

    Na zodanig verzoek wordt een tweede vaststelling verricht door twee daartoe door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst aan te wijzen ambtenaren, die niet aan de eerste vaststelling hebben deelgenomen. Ten aanzien van de tweede vaststelling is artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De eerste vaststelling van de bruto- en netto-tonnage wordt geacht juist te zijn, indien het verschil tussen de daarbij vastgestelde bruto- of netto-tonnage van het schip en die, vastgesteld bij de tweede vaststelling, niet meer bedraagt dan één procent.

    Blijkt de eerste vaststelling niet juist te zijn, dan wordt na de tweede vaststelling een nieuwe meetbrief, eventueel met een uittreksel uit de meetbrief, afgegeven waarbij de in het eerste lid bedoelde kosten voor de tweede vaststelling niet in rekening worden gebracht. Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst kan een nieuwe meetbrief, eventueel met een uittreksel uit de meetbrief, afgegeven, indien het verschil in bruto- of netto-tonnage tussen de eerste vaststelling en de tweede vaststelling minder dan één procent bedraagt.

    Bij afgifte van een nieuwe meetbrief met een uittreksel uit de meetbrief worden de na de eerste vaststelling afgegeven exemplaren aan de Scheepsmetingsdienst teruggegeven.

Artikel 8. Wijziging van de meetbrief

Op verzoek van een belanghebbende kan het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst, na verrichte controle, in door hem afgegeven meetbrieven, en eventueel in uittreksels daarvan, die hun geldigheid niet hebben verloren, door hem gewaarmerkte wijzigingen aanbrengen.

Artikel 9. Intrekking van de meetbrief

  • 1 Indien een meetbrief, afgegeven door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst, zijn geldigheid verliest, wordt hij door het Hoofd ingetrokken.

  • 2 Onmiddellijk na het verlies van de geldigheid, bedoeld in het eerste lid, zijn de kapitein, de eigenaar en de reder verplicht de meetbrief, en eventueel het uittreksel daarvan, in te leveren bij het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst.

  • 3 Indien het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst, vermoedt, dat een meetbrief, door hem afgegeven, zijn geldigheid heeft verloren, kan hij van de kapitein, de eigenaar of reder vorderen, dat de meetbrief, en eventueel het uittreksel daarvan, bij hem worden ingeleverd.

    Degene, tot wie de vordering is gericht, is verplicht daaraan onverwijld te voldoen.

Artikel 10. Nadere regelen

  • 1 Door of namens Onze Minister kunnen in het belang van een juiste uitvoering van dit besluit nadere regelen worden gesteld.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regelen worden in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 11. Aanwijzingen

Het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst kan algemene of bijzondere aanwijzingen geven ter bevordering van de juiste naleving van de wet, dit besluit en de regelen, bedoeld in het eerste lid van artikel 10.

Artikel 12. Strafbepaling

Het niet voldoen door de kapitein, de eigenaar of de reder aan een der verplichtingen, vermeld in de artikelen 3, vierde lid, en 9, tweede en derde lid, is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 29 van de wet.

Artikel 13. Intrekking Meetbrievenbesluit 1949

Het Meetbrievenbesluit 1949 wordt ingetrokken op een door Ons te bepalen tijdstip.

Artikel 14. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit, hetwelk kan worden aangehaald als "Meetbrievenbesluit", onder vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin dit besluit is geplaatst, treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Lage Vuursche, 24 juni 1981

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D. S. Tuijnman

Uitgegeven de dertigste juli 1981

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter