Warenwetregeling containers

Geraadpleegd op 29-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Uitvoering Wet op de gevaarlijke werktuigen en Besluit containers

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. Kappeyne van de Coppello, in overeenstemming met de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken, P. H. van Zeil,

Gelet op artikel 4, tweede lid, eerste zin, vijfde en zesde lid, artikel 5, derde en vierde lid, artikel 11, eerste lid, en artikel 12, eerste lid, eerste zin, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stb. 1952 104), alsmede artikel 2, onder c, artikel 8, tweede lid, en artikel 15, derde lid, van het Besluit containers (Stb. 1983, 177).

Besluit:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. container, aangewezen instelling en wet: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Warenwetbesluit containers;

  • b. P: de maximaal toelaatbare massa van de lading;

  • c. R: de maximaal toelaatbare massa van de container tezamen met zijn lading;

  • d. g: de standaardversnelling van de zwaartekracht (9,8 m/s²);

  • e. Pg: het maximaal toelaatbare gewicht van de lading;

  • f. Rg: het maximaal toelaatbare gewicht van de container tezamen met zijn lading.

Artikel 2

Als wissellaadbakken, bedoeld in artikel 1a, onder 3°, van het Warenwetbesluit containers, worden aangemerkt containers die:

  • a. niet stapelbaar zijn en niet toegerust zijn met bovenhoekstukken en tevens

  • b. ontworpen zijn en worden gebruikt voor vervoer uitsluitend over de weg of uitsluitend over rails en over de weg dan wel, geplaatst op een rail- of wegvoertuig, worden vervoerd over zee, met uitzondering van oceaankruisend vervoer.

Artikel 2a

In het jaarverslag, bedoeld in artikel 7c, tweede lid, van de Warenwet, worden door de aangewezen instelling ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de besluiten van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Hoofdstuk II. Keuring

Artikel 4

  • 1 Bij de hefbeproeving wordt de container op zodanige wijze opgehesen, dat er zo weinig mogelijk versnellingskrachten ontstaan. Daarna wordt de container gedurende vijf minuten opgehesen gehouden of ondersteund en vervolgens op de begane grond geplaatst.

  • 2 Een container die ingericht is om te worden gehesen aan zijn hoekstukken, wordt bij de herbeproeving:

    • a. in geval van hijsen aan de bovenhoekstukken:

      • 1º. bij een nominale lengte van de container tot en met 3000 mm op zodanige wijze onderworpen aan de hijskrachten op de vier bovenhoekstukken, dat de hoek tussen elk deel van de hijsinrichting en de vertikaal 30° bedraagt, en

      • 2º. bij een nominale lengte van de container van meer dan 3000 mm onderworpen aan vertikale hijskrachten op de vier bovenhoekstukken;

    • b. in geval van hijsen aan de bodemhoekstukken op zodanige wijze onderworpen aan de hijskrachten, dat de delen van de hijsinrichting slechts op die bodemhoekstukken uitwerking hebben. De hijskrachten moeten worden uitgeoefend onder een hoek met het horizontale vlak van:

      • 60° bij een nominale lengte van de container van minder dan 6000 mm,

      • 45° bij een nominale lengte van de container van 6000 mm tot 9000 mm,

      • 37° bij een nominale lengte van de container van 9000 mm tot 12000 mm,

      • 30° bij een nominale lengte van de container van 12000 mm of meer.

  • 3 Een container die ingericht is om te worden opgehesen met behulp van lepels in sleuven, wordt bij de hefbeproeving geplaatst op staven die zich in één horizontaal vlak bevinden en waarvan de breedte overeenstemt met die van de voor het heffen van een beladen container te gebruiken lepels. De container moet zodanig worden geplaatst, dat in elke lepelsleuf een staaf gestoken is over een afstand van 75% van de lengte van de sleuf.

  • 4 Een container die ingericht is om te worden opgehesen met behulp van grijparmen, wordt bij de hefbeproeving met elk van de aangrijpingspunten geplaatst op steunblokken waarvan de bovenzijden zich in één horizontaal vlak bevinden en waar van de afmetingen overeenstemmen met die van de aangrijpingspunten

  • 5 Gedurende de hefbeproeving moet de container gelijktijdig onderworpen zijn aan de belastingen overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    kolom 1

    kolom 2

    container als bedoeld in het:

    een zodanige inwendige, gelijkmatig verdeelde, belasting dat de totale massa van de container en de beproevingsbelasting gelijk is aan:

    tweede lid

    2 R

    derde lid

    1,25 R

    vierde lid

    1,25 R

    met dien verstande dat zodanige uitwendige krachten worden uitgeoefend, dat de totale massa zoals aangegeven in kolom 2 kan worden opgeheven.

    Bij een tankcontainer wordt, indien de totale massa van de container en de inwendig aangebrachte beproevingsbelasting minder is dan 2R, een aanvullende belasting verdeeld over de lengte van de tank op de container aangebracht.

  • 6 Een container die ingericht is om in beladen toestand te worden opgehesen of opgeheven volgens een methode, anders dan bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, moet tevens worden onderworpen aan een inwendige belasting en aan uitwendig uitgeoefende krachten, welke de aan die methode eigen versnellingskrachten typeren.

Artikel 5

  • 1 Bij de stapelbeproeving wordt de container met het midden van elk van de vier bodemhoekstukken geplaatst op steunblokken waarvan de bovenzijden zich in één horizontaal plat vlak bevinden, de afmetingen zoveel mogelijk overeenstemmen met die van de bodemhoekstukken en de onderzijden rusten op een niet vervormbaar horizontaal oppervlak.

  • 2 Gedurende de stapelbeproeving wordt de container gelijktijdig onderworpen aan:

    • a. een zodanige inwendige, gelijkmatig verdeelde, belasting dat de totale massa van de container en de beproevingsbelasting gelijk is aan 1,8 R.

    • b. een uitwendige belasting, bestaande in een op elk van de vier bovenhoekstukken vertikaal neerwaarts gerichte krachten van 0,25 × 1,8 × de toelaatbare statische stapelbelasting, met dien verstande dat de krachten worden uitgeoefend met behulp van een beproevingshoekstuk of een steunblok, waarvan de oppervlaktematen overeenstemmen met die van de bovenhoekstukken en welke op die bovenhoekstukken geplaatst moeten zijn met een afwijking van 25 mm in zijdelinge richting en 38 mm in de lengterichting.

  • 3 Indien bij internationaal vervoer de omstandigheden zodanig zijn dat de maximale verticale versnelling aanmerkelijk afwijkt van 1,8 g en het gebruik van de container op betrouwbare en doeltreffende wijze is beperkt tot zodanige vervoersomstandigheden, mag het stapelgewicht worden aangepast aan de bijbehorende versnellingswaarden.

  • 4 Na geslaagde voltooiing van de stapelbeproeving met gebruikmaking van het aangepaste stapelgewicht, bedoeld in het derde lid, wordt de toelaatbare statische stapelbelasting op de bovenzijde van de container bepaald en wordt deze op een goed zichtbare plaats vermeld op de plaat, bedoeld in artikel 12, eerste lid, met inachtneming van het tweede lid van dat artikel.

  • 5 Tankcontainers kunnen in onbeladen toestand worden beproefd.

Artikel 6

  • 1 De puntbelastingsbeproeving wordt uitgevoerd op de buitenzijde van het dak en op de binnenzijde van de bodem van de container.

  • 2 Bij de puntbelastingsbeproeving op de buitenzijde van het dak wordt die buitenzijde op het zwakste gedeelte over een oppervlakte van 600 mm × 300 mm onderworpen aan een uitwendige, gelijkmatig verdeelde, belasting, bestaande in een vertikaal neerwaarts gerichte zwaartekracht als gevolg van een massa van 300 kilogram.

  • 3 Bij de puntbelastingsbeproeving op de binnenzijde van de bodem wordt de container met de bodemhoeken geplaatst op steunblokken waarvan de bovenzijden zich in één horizontaal vlak bevinden, en wel zodanig dat het bodemraam van de container vrij kan buigen. In deze stand van de container wordt over zijn gehele bodem een proeflast voortbewogen van 54,6 kg, bestaande in twee lasten van 27,3 kg die elk met de bodem een aanrakingsoppervlakte hebben van 142 cm² bij een breedte van 180 mm en waarvan de middelpunten 760 mm van elkaar verwijderd zijn.

Artikel 7

Bij de torsiebeproeving wordt de container in onbeladen toestand met elk van de bodemhoeken bevestigd op steunblokken waarvan de bovenzijden zich in één horizontaal vlak bevinden, en wel zodanig dat de container niet in vertikale richting kan worden bewogen en dat zijwaartse beweging met alleen wordt verhinderd aan de bodemhoeken die diagonaal gelegen zijn tegenover de hoeken waarop de beproevingskrachten worden uitgeoefend. In deze stand van de container wordt afzonderlijk of gelijktijdig op de kopstructuren een zodanige uitwendige belasting, gelijk aan die waarvoor de container ontworpen is, uitgeoefend dat hij zijwaarts wordt geduwd en getrokken en wel:

  • a. op elk bovenhoekstuk aan één zijde van de container, indien deze ten opzichte van zijn vertikale hartlijn symmetrisch is, en

  • b. op elk bovenhoekstuk aan beide zijden van de container, indien deze ten opzichte van zijn vertikale hartlijn asymmetrisch is,

een en ander in de richting van de bovenhoekstukken langs lijnen, evenwijdig met het bodemraam en de vlakken van de kopwanden, en vervolgens in omgekeerde richting.

Artikel 8

  • 1 Bij de beproeving van de weerstand tegen vervorming in de lengterichting (statische belasting) wordt de container aan twee bodemhoekstukken die zich aan één zijde van de container bevinden, in de lengterichting vastgezet aan deugdelijke verankeringspunten. In deze stand wordt de container onderworpen aan:

    • a. een zodanige inwendige, gelijkmatig verdeelde, belasting dat de totale massa van de container en de beproevingsbelasting gelijk is aan R.

    • b. een uitwendige belasting, bestaande in trek- en drukkrachten gelijk aan Rg, resulterend in een samengestelde kracht van 2Rg op het bodemraam van de container in zijn geheel, met dien verstande dat de krachten op elk van de zijwanden in de lengterichting worden uitgeoefend in de richting van de veranderingspunten en vervolgens in omgekeerde richting

  • 2 Wanneer bij een tankcontainer de totale massa van de container en de inwendig aangebrachte beproevingsbelasting minder is dan R, wordt op die container een aanvullende belasting aangebracht.

Artikel 9

  • 1 Bij de beproeving van de kopwanden wordt een inwendige, gelijkmatig verdeelde, kracht van 0,4 × de zwaartekracht bij Pg uitgeoefend op:

    • a. één der kopwanden, indien deze identiek zijn, en

    • b. elk van de kopwanden, indien deze niet identiek zijn, met dien verstande dat de kopwanden niet gelijktijdig mogen worden beproefd ingeval de container uitgevoerd is met zijdeuren of met open zijwanden.

  • 2 In geval van afzonderlijke beproeving van de kopwanden moeten de reactiekrachten van de op die kopwanden uitgeoefende belasting zich beperken tot de structuur van het bodemraam van de container.

  • 3 Indien de kopwanden van een container zodanig ontworpen zijn dat zij een andere kracht dan 0,4 × de zwaartekracht bij Pg kunnen weerstaan, moet, in afwijking van het eerste lid, die andere belasting worden uitgeoefend.

Artikel 10

  • 1 Bij de beproeving van de zijwanden wordt een inwendige, gelijkmatig verdeelde, kracht van 0,6 × de zwaartekracht bij Pg uitgeoefend op:

    • a. één der zijwanden, indien deze identiek zijn, en

    • b. elk der zijwanden, indien deze niet identiek zijn, met dien verstande dat de zijwanden niet gelijktijdig mogen worden beproefd.

  • 2 Bij de beproeving, bedoeld in het eerste lid, moeten de reactiekrachten van de op de zijwand uitgeoefende belasting zich beperken tot de hoekstukken.

  • 3 Bij de beproeving, bedoeld in het eerste lid, moet een container die geen vaste bovenafdekking heeft, zich bevinden in de staat waarin die container bestemd is te worden gebruikt.

  • 4 Indien de zijwanden van een container zodanig ontworpen zijn, dat zij een andere kracht dan 0,6 × de zwaartekracht bij Pg kunnen weerstaan, moet, in afwijking van het eerste lid, die andere belasting worden uitgeoefend.

Artikel 10a

  • 1 Containers met één ontbrekende deur worden voor gebruik gekeurd.

  • 2 De artikelen 5 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de keuring, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk III. Merk van goedkeuring

Artikel 12

  • 1 Het merk van goedkeuring van een container bestaat in een plaat van duurzaam corrosie- en brandbestendig materiaal met een formaat van ten minste 200 mm × 100 mm, waarop in ten minste de Engelse of de Franse taal duidelijk en onuitwisbaar met betrekking tot de container vermeld moeten zijn:

    • a. de letters CSC met daarachter het woord VEILIGHEIDSKEUR, een en ander met een hoogte van ten minste 8 mm, en daaronder

    • b. in letters en cijfers met een hoogte van ten minste 5 mm onder elkaar:

      • 1º. het teken NL- met daarachter de aanduiding van de goedkeuring,

      • 2º. de maand en het jaar van fabricage,

      • 3º. het identificatienummer dat de fabrikant aan de container heeft toegekend, of het met dat nummer corresponderende identificatienummer (met inbegrip van het voorvoegsel) waaronder de eigenaar de container heeft geregistreerd, dan wel, indien de container is vervaardigd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Warenwetbesluit containers en dat nummer niet bekend is, het identificatienummer dat de aangewezen instelling aan de container heeft toegekend,

      • 4º. de maximale brutomassa tijdens vervoer (kg en lb),

      • 5º. de toelaatbare stapelbelasting bij 1,8 g (in kg en lb),

      • 6º. de kracht bij de torsiebeproeving in newtons,

      • 7º. de kopwandsterkte, indien de kopwanden zo zijn ontworpen dat zij een kracht, anders dan 0,4 × de zwaartekracht bij het maximaal toelaatbare gewicht van de lading (0,4 Pg) kunnen weerstaan,

      • 8º. de zijwandsterkte, indien de zijwanden zo zijn ontworpen dat zij een kracht, anders dan 0,6 × de zwaartekracht bij het maximaal toelaatbare gewicht van de lading (0,6 Pg) kunnen weerstaan, alsmede

      • 9º. de maand en het jaar, voor het begin waarvan de container ingevolge artikel 11, tweede lid, van het Warenwetbesluit containers voor de eerste maal moet worden onderzocht,

      • 10°. De stapelsterkte bij één ontbrekende deur, indien de container is goedgekeurd voor gebruik met één ontbrekende deur. De markering luidt: TOELAATBARE STAPELBELASTING BIJ EEN ONTBREKENDE DEUR BIJ 1,8 g (in kg en lb). De markering wordt aangegeven nabij de waarde van de stapelbeproeving,

      • 11°. De belastingswaarde bij torsiebeproeving bij één ontbrekende deur, indien de container is goedgekeurd voor gebruik met één ontbrekende deur. De markering luidt: TORSIEBEPROEVING MET EEN ONTBREKENDE DEUR (newtons). De markering wordt aangegeven nabij de waarde van de torsiebeproeving.

  • 2 De inrichting van de plaat, bedoeld in het eerste lid, geschiedt overeenkomstig Bijlage 1, Hoofdstuk I, Bepaling 1, en Aanhangsel bij de Internationale Overeenkomst voor veilige containers 1972 (Trb. 1976, 28).

  • 3 Wanneer het toelaatbaar stapelgewicht of de belastingswaarde bij torsiebeproeving lager is dan 192.000 kg respectievelijk 150 kN, wordt de container geacht een verminderd stapelvermogen respectievelijk een verminderde bestendigheid bij torsiebelasting te hebben en wordt zulks op een goed zichtbare plaats op vermeld op de plaat, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het tweede lid.

Artikel 13

Fabrikanten van en handelaren in containers zijn bevoegd om containers die geheel overeenkomstig een of meer goedgekeurde, het type kenmerkende monsters vervaardigd zijn, te voorzien van het merk van goedkeuring, onder voorwaarde dat:

  • a. zulks geschiedt op een goed zichtbare en zo weinig mogelijk kwetsbare plaats op de container nabij andere wettelijk voorgeschreven aanduidingen;

  • b. in een daartoe bestemd register aantekening wordt gehouden van ten minste:

    • 1º. de identificatienummers die de fabrikant aan de containers heeft toegekend,

    • 2º. de data van aflevering van de containers, alsmede

    • 3º. de namen en adressen van degenen aan wie de containers worden afgeleverd;

  • c. alvorens wordt aangevangen met de vervaardiging van een nieuwe serie containers overeenkomstig het goedgekeurde monster of de goedgekeurde monsters, daarvan aan de aangewezen instelling kennis wordt gegeven;

  • d. in het ontwerp of de specificatie van het goedgekeurde monster of de goedgekeurde monsters geen wijziging wordt aangebracht dan nadat daarmede de instemming van de aangewezen instelling is verkregen;

  • e. in de onderneming een controleregeling getroffen is om te waarborgen dat de containers met het goedgekeurde monster of de goedgekeurde monsters overeenkomen en

  • f. de aangewezen instelling in de gelegenheid wordt gesteld om tijdens de vervaardiging van de containers door onderzoekingen of beproevingen te controleren of die containers met het goedgekeurde monster of de goedgekeurde monsters overeenkomen.

Artikel 14

Met het merk van goedkeuring worden gelijkgesteld de merken van goedkeuring die in de staten, zijnde Partijen bij de Internationale Overeenkomst voor Veilige Containers (Trb. 1976, 28) in overeenstemming met de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke regelen op containers aangebracht zijn.

Hoofdstuk IV. Toezicht

Artikel 15

De toezichthouder onderwerpt een goedgekeurde container aan controle met inachtneming van Bijlage III, paragrafen 1, 2 en 4, bij de Internationale Overeenkomst voor veilige containers, 1972 (Trb. 1976, 28).

's-Gravenhage, 28 januari 1985

De

staatssecretaris

voornoemd,

A. Kappeyne van de Coppello