Werkloosheidswet

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-09-2005.
Geldend van 30-09-2005 t/m 28-12-2005

Wet van 6 november 1986, tot verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is opnieuw regels te stellen met betrekking tot de verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid, ter vervanging van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (Stb. 1964, 485);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Waar een natuurlijk persoon woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen, die binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland.

§ 2. De werknemer

Artikel 3

  • 1 Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • 2 Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever:

    • a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of

    • b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen,

    wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat:

    • a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;

    • b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:

    • a. vreemdelingen;

    • b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid, of van een volkenrechtelijke organisatie; en

    • c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.

Artikel 3a

Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 4

  • 1 Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die:

    • a. anders dan als zelfstandige en anders dan als thuiswerker, op grond van een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;

    • b. de in onderdeel a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat;

    • c. krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans door niet meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    • d. krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans door niet meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij:

      • 1°. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid is verzekerd bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij; of

      • 2°. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is;

    • g. zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst vervult;

    • h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a en b, blijft buiten toepassing, indien de in onderdeel a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.

  • 3 Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, dient te voldoen aan de vereisten, dat:

    • a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de coöperatie is;

    • b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging van het lidmaatschap;

    • c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;

    • d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is in gelijksoortige ondernemingen in de desbetreffende sector;

    • e. een lid van de coöperatie behoudens in geval van liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar geldontwaarding.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten

    • a. nader worden bepaald;

    • b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder zelfstandige verstaan de persoon die:

    • a. in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of

    • b. niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;

    • c. directeur-grootaandeelhouder is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.

Artikel 5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, op grond waarvan eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die:

  • a. als thuiswerker arbeid verricht;

  • b. de in onderdeel a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

  • c. als musicus of anderszins als artiest optreedt of als beroep een tak van sport beoefent; en

  • d. tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds op grond van dit artikel en de artikelen 3 en 4 als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermee maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.

Artikel 6

  • 1 Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon:

    • a. die minister, staatssecretaris, Nationale ombudsman of substituut-ombudsman is;

    • b. die als vrijwilliger werkzaamheden verricht als politiebeambte, alsmede van degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij de gemeentelijke brandweer;

    • c. die ten behoeve van de natuurlijke persoon, tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht en die diensten doorgaans op minder dan drie dagen per week verricht;

    • d. die directeur-grootaandeelhouder is;

    • e. indien degene met wie hij de arbeidsverhouding heeft, met betrekking tot die arbeidsverhouding op grond van artikel 6a van de Wet op de loonbelasting 1964 niet als inhoudingsplichtige wordt beschouwd.

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.

  • 3 Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt verstaan.

Artikel 7

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van overheidswerknemers verschillend worden vastgesteld.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, van deze wet afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 8

  • 1 Een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.

  • 2 Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, voor zover die beëindiging plaatsvindt binnen een tijdvak van anderhalf jaar nadat die werkzaamheden een aanvang hebben genomen.

  • 3 Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam, dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, voor zover die beëindiging plaatsvindt binnen het tijdvak van de bij de aanvang van die werkzaamheden voor die persoon nog geldende uitkeringsduur krachtens deze wet.

  • 4 Onverminderd het tweede en derde lid herkrijgt de persoon na afloop van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien deze niet langer hebben geduurd dan zes maanden.

§ 3. De werkgever

Artikel 9

Werkgever is de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.

Artikel 10

Als werkgever wordt beschouwd:

  • a. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel:

    a en b: de aanbesteder;

    c en d: degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;

    f: de exploitant of mede-exploitant van het vaartuig;

    g: Onze Minister van Defensie of Onze Minister;

    h: de coöperatie.

  • b. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onderdeel:

    a: de opdrachtgever;

    b: de thuiswerker;

    c: degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;

    d: degene, die bij de in artikel 5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen.

Artikel 11

  • 2 Ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering of toeslag, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, teneinde deze uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste lid, deze in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

Artikel 12

Onze Minister is bevoegd, in afwijking van de artikelen 9 en 10, andere dan de aldaar bedoelde personen of lichamen aan te wijzen als werkgever ten aanzien van de persoon die:

  • a. krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;

  • b. een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

  • c. als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.

Artikel 13

De werkgever is verplicht de werknemer de gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden.

§ 4. Het loon

Artikel 14

  • 3 Loon, door verschillende personen te zamen onverdeeld ontvangen, wordt, voor zover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn ontvangen.

Hoofdstuk IIA. De verplichte verzekering van loongerelateerde uitkering bij werkloosheid

Afdeling I. Algemene bepalingen

§ 1. De voorwaarden voor het recht op loongerelateerde uitkering

Artikel 15

Met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen heeft de werknemer die werkloos is recht op loongerelateerde uitkering.

Artikel 16

  • 1 Werkloos is de werknemer die:

    • a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren; en

    • b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.

  • 2 Onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Indien de werknemer minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, wordt bij de bepaling van het aantal arbeidsuren, bedoeld in de eerste volzin, mede in aanmerking genomen het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week werkzaamheden heeft verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd. Voor de vaststelling van de periode van 26 kalenderweken, bedoeld in de eerste en tweede zin, worden weken, tot een maximum van 78 weken, waarin de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, niet in aanmerking genomen, tenzij dit leidt tot een lager aantal uren dan wanneer die weken wel in aanmerking zouden worden genomen.

  • 3 Met het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon, bedoeld in het eerste lid, worden gelijkgesteld de inkomsten waarop de werknemer recht heeft in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking, tot aan het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de rechtens geldende termijn zou zijn geëindigd. Onder inkomsten als bedoeld in de eerste zin wordt niet verstaan een door de rechter toegewezen vergoeding van proceskosten. Onder de rechtens geldende termijn, bedoeld in de eerste zin, wordt verstaan de termijn die de werkgever of de werknemer op grond van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 94 tot en met 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling ieder voor zich bij opzegging in acht behoort te nemen. In geval de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden wordt onder de rechtens geldende termijn, bedoeld in de eerste zin, verstaan de termijn die de werkgever op grond van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 94 tot en met 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling bij opzegging in acht behoort te nemen. Het in de eerste zin bedoelde bedrag wordt:

    • a. indien de dienstbetrekking door opzegging is geëindigd, toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de datum waarop de dienstbetrekking is opgezegd;

    • b. indien de dienstbetrekking is geëindigd door ontbinding, toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de datum van de beschikking tot ontbinding;

    • c. indien de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden, toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen, dan wel, bij gebrek aan een schriftelijke beëindigingsovereenkomst, aan de periode onmiddellijk volgend op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is geëindigd.

    Indien de dienstbetrekking is geëindigd door ontbinding op verzoek van de werkgever, is artikel 672 lid 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het derde lid vindt geen toepassing indien de werkgever na het einde van de dienstbetrekking verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61, eerste lid, en voorzover de werknemer als gevolg van die toestand de in het derde lid bedoelde inkomsten niet ontvangt.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en het tweede lid regels worden gesteld:

    • a. omtrent de berekening van het verlies van arbeidsuren bij een opeenvolgend verlies van arbeidsuren, waarbij andere perioden voor de berekening van het aantal gewerkte arbeidsuren in aanmerking kunnen worden genomen;

    • b. waarbij voor bepaalde groepen werknemers een kortere of langere periode voor de berekening van het aantal gewerkte arbeidsuren geldt.

  • 6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd ten aanzien van groepen van werknemers die in de regel meer dan 50 uren per kalenderweek werken, bij verlies van arbeidsuren uit een dienstbetrekking, waarin over de laatste 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren gemiddeld meer dan 50 uren is gewerkt, voor de toepassing van het tweede lid te bepalen welk aantal uren ten hoogste in aanmerking wordt genomen.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid. Deze regels hebben betrekking op:

    • a. de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met arbeidsuren en het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid is verricht;

    • b. de berekening van het verlies van arbeidsuren met betrekking tot wisselende arbeidspatronen.

  • 8 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de eerste dag van werkloosheid de eerste dag waarop een verlies van een of meer uren, alsmede een verlies van het recht op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren intreedt in de kalenderweek waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste of tiende lid.

  • 9 Indien bij het intreden van het arbeidsurenverlies, bedoeld in het eerste lid, niet wordt voldaan aan een van de overige in dat lid bedoelde voorwaarden, of de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19, wordt, in afwijking van het achtste lid, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als eerste werkloosheidsdag aangemerkt, de dag van de kalenderweek waarop aan de overige voorwaarden als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan en artikel 19 niet meer aan het recht op uitkering in de weg staat.

  • 10 In afwijking van het eerste lid is tevens werkloos de werknemer die voldoet aan het eerste lid, onderdeel a, doch niet voldoet aan het eerste lid, onderdeel b, wegens het enkele feit dat hij voorafgaand aan of aansluitend op het arbeidsurenverlies deelneemt of gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen noodzakelijke opleiding of scholing, als bedoeld in artikel 76. Voor de toepassing van het negende lid wordt een werknemer op wie de eerste volzin van toepassing is beschouwd als een werknemer die voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid.

  • 11 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de maandag de eerste dag van de kalenderweek.

Artikel 17

Recht op uitkering ontstaat voor de werknemer indien hij

  • a. in 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht;

    en

  • b.

    • 1°. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per jaar loon te hebben ontvangen;

      of

    • 2°. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c, of d.

Artikel 17a

  • 1 Voor de vaststelling van het in artikel 17, onderdeel a, bedoelde aantal van 39 weken worden niet in aanmerking genomen weken gedurende welke de werknemer:

    • a. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten;

    • b. werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 en hij op grond van dat artikel de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen;

    • c. [Red: vervallen;]

    • d. wegens het genieten van onbetaald verlof geen arbeid heeft verricht, tot een maximum van 78 weken; of

    • e. geen arbeid heeft verricht maar wel recht op uitkering heeft op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg.

  • 2 Voor de vaststelling van het in artikel 17, onderdeel a, bedoelde aantal van 26 weken wordt de in een week verrichte arbeid slechts in aanmerking genomen, voor zover deze betrekking heeft op de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, en voor zover deze niet reeds eerder heeft geleid tot het ontstaan van een recht op uitkering ingevolge dit hoofdstuk of hoofdstuk IIb.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde groepen werknemers het in artikel 17, onderdeel a, bedoelde aantal van 26 weken lager worden gesteld.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig in afwijking van het tweede lid, regels worden gesteld omtrent de berekening van het in artikel 17, onderdeel a, bedoelde aantal van 26 weken. Deze regels hebben betrekking op:

    • a. de gelijkstelling van weken waarin geen arbeid is verricht in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden met weken als bedoeld in artikel 17, onderdeel a;

    • b. het meer keren in aanmerking nemen van weken waarin arbeid is verricht.

Artikel 17b

  • 1 Voor de toepassing van artikel 17, onderdeel b, onder 1°, worden met dagen waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:

    • a. dagen waarover een persoon recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, dan wel een uitkering ontvangt die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;

    • b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 17, aanhef en onderdeel b, onder 1°, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen. De in de vorige zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon.

  • 3 Het tweede lid vindt geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt onder:

    • a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 17, onderdeel b, onder 1°, worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen, bedoeld in artikel 17, onderdeel b, onder 1°, dagen waarover, anders dan bedoeld in het vijfde lid, geen loon is ontvangen worden gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen.

Artikel 17c

  • 1 Indien in de kalenderweek na het ontstaan van een recht op uitkering ter zake van gedeeltelijke werkloosheid uit een dienstbetrekking, een nieuw recht op uitkering ontstaat ter zake van toegenomen werkloosheid uit dezelfde dienstbetrekking, of een dienstbetrekking die voor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, worden beide rechten samengevoegd tot een recht.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing met betrekking tot een recht dat reeds door samenvoeging van rechten is ontstaan.

Artikel 18

  • 1 De werknemer, die werkloos is uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden heeft recht op uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan ten aanzien van een of meer bepaalde groepen werknemers voor de toepassing van het eerste lid, in afwijking van artikel 16, eerste lid, ook als werkloos wordt beschouwd de werknemer die minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren.

  • 3 Artikel 17 is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde werknemer.

  • 4 Bij de vaststelling van de uitkeringsduur op grond van afdeling II en III blijven perioden waarin recht op uitkering op grond van het eerste lid bestaat buiten beschouwing.

Artikel 19

  • 1 Geen recht op uitkering heeft de werknemer die:

    • a. een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;

    • b. een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een uitkering ontvangt die naar aard en strekking met die uitkering overeenkomt;

    • c. een uitkering ontvangt op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten, berekend naar volledige arbeidsongeschiktheid;

    • d. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die, al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, 70% of meer bedraagt van het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • e. vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken, bestemd voor bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen feestdagen en verplichte snipperdagen, heeft verkregen, over die dagen, tenzij deze vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken zijn verstrekt als een deel van een uitkering op grond van dit hoofdstuk, dan wel naast een uitkering op grond van de Ziektewet, indien de ziekengeldverzekering is ontleend aan artikel 7 van die wet;

    • f. buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie;

    • g. niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000;

    • h. rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • i. de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt;

    • j. op grond van artikel 17 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering een vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft of wiens werkloosheid binnen 3 maanden na de datum van intrekking van een zodanige vrijstelling is aangevangen;

    • k. vakantie geniet;

    • l. werkloos is ten gevolge van werkstaking of uitsluiting;

    • m. een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeid en zorg.

  • 2 Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b, c of d niet wordt betaald wegens voor de werknemer geldende wachtdagen of wegens enig handelen of nalaten dat hem redelijkerwijs kan worden verweten, wordt het niet betalen daarvan voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met het ontvangen van die uitkering.

  • 3 Geen recht op uitkering heeft de werknemer over een dag waarop zijn arbeid wordt onderbroken uitsluitend doordat:

    • a. deze dag voor hem als rustdag geldt;

    • b. deze dag een nationale of algemeen erkende christelijke feestdag is, dan wel een kerkelijke feestdag, die ter plaatse waar de werknemer pleegt te werken, algemeen als zodanig wordt gevierd.

  • 4 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van de werknemer die uitsluitend uit hoofde van een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden in een omstandigheid verkeert als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld:

    • a. met betrekking tot het begrip vakantie genieten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k;

    • b. met betrekking tot de vaststelling van de periode gedurende welke de werknemer, in afwijking van het eerste lid, onderdeel k, met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten;

    • c. met betrekking tot het buiten aanmerking laten van vakantiebonnen en daarmee overeenkomende aanspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 6 Het eerste lid, onderdeel l, blijft buiten toepassing in door Onze Minister aan te wijzen bijzondere gevallen.

  • 7 Onze Minister is bevoegd voor gevallen waarin toepassing van het eerste lid, onderdeel a tot en met h, tot onbillijkheden zou kunnen leiden, regels te stellen op grond waarvan kan worden afgeweken van het bepaalde in die onderdelen.

  • 8 Het eerste lid, onderdeel h, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Artikel 20

  • 1 Het recht op uitkering eindigt:

    • a. voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest;

    • b. voor zover de werknemer niet langer werkloos is;

    • c. indien ter zake van na het ontstaan van het recht verrichte arbeid een nieuw recht op uitkering is ontstaan, voor zover het aantal arbeidsuren waarnaar beide rechten samen zijn berekend, vermeerderd met het resterend aantal arbeidsuren per kalenderweek, groter is dan het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar het eerstgenoemde recht is berekend;

    • d. zodra de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19;

    • e. zodra de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken.

  • 2 Voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is eindigt het recht op uitkering terzake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.

  • 3 Op grond van het eerste lid, onderdeel b, eindigt het recht op uitkering geheel indien de werknemer:

    • a. al dan niet opeenvolgend een zodanig aantal uren arbeid als werknemer verricht dat een verlies aan arbeidsuren resteert van minder dan vijf en minder dan de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16;

    • b. beschikbaar is voor arbeid voor minder dan vijf en minder dan de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16.

  • 4 Op grond van het eerste lid, onderdeel b, eindigt het recht op uitkering gedeeltelijk indien de werknemer:

    • a. al dan niet opeenvolgend ten minste vijf of de helft van zijn arbeidsuren arbeid als werknemer verricht en nog een verlies aan arbeidsuren resteert van ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16;

    • b. beschikbaar is voor arbeid voor minder arbeidsuren dan het aantal dat hij heeft verloren, doch voor ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16.

  • 5 Voor de werknemer op wie:

    • a. het vierde lid, onderdeel a, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij arbeid als werknemer verricht;

    • b. het vierde lid, onderdeel b, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij minder beschikbaar is voor arbeid.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het derde en vierde lid, ter zake waarvan het recht op uitkering eindigt. Deze regels hebben betrekking op:

      • 1°. het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid wordt verricht en de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met uren waarin arbeid wordt verricht;

      • 2°. de berekening van het aantal arbeidsuren met betrekking tot wisselende arbeidspatronen;

    • b. het geheel of gedeeltelijk eindigen van een recht op uitkering bij samenloop van uitkeringen op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 21

  • 1 Indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, herleeft het recht op uitkering met inachtneming van het tweede lid, de in artikel 8 en het derde lid genoemde termijnen en de op grond van het vierde lid gestelde regels, voor zover geen nieuw recht op uitkering ingevolge dit hoofdstuk bestaat.

  • 2 In afwijking van het eerste lid herleeft een recht dat geheel geëindigd is niet, indien:

    • a. het recht op uitkering dat zou herleven een omvang zou hebben van minder dan één arbeidsuur per kalenderweek;

    • b. een nieuw recht op uitkering ingevolge dit hoofdstuk is ontstaan uit een volledige dienstbetrekking en het verschil tussen het geëindigde recht en het nieuwe recht minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek bedraagt;

    • c. na de dag waarop het recht dat zou herleven geheel geëindigd is, een jaar is verstreken en het recht dat zou herleven een omvang zou hebben van minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek.

  • 3 Een recht op uitkering dat geheel of gedeeltelijk is geëindigd:

  • 4 Bij ministeriële regeling kan worden geregeld dat het derde lid buiten toepassing blijft voor categorieën van werknemers.

§ 2. Het geldend maken van het recht op loongerelateerde uitkering

Artikel 22

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op uitkering bestaat.

  • 4 Verzoekt de belanghebbende binnen een redelijke termijn echter om bekendmaking van de in het derde lid bedoelde beschikking, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat categorieën van aanvragen om uitkering, in afwijking van het tweede lid en artikel 26, eerste lid, onderdeel b, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in plaats van de Centrale organisatie werk en inkomen worden ingediend.

Artikel 22a

  • 1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt het dat in:

    • a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

    • b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.

  • 2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 22b

  • 1 De intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 23

Het recht op uitkering kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste volzin.

Artikel 24

  • 1 De werknemer voorkomt dat hij:

    • a. verwijtbaar werkloos wordt;

    • b. werkloos is of blijft, doordat hij:

      • 1°. in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen;

      • 2°. nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;

      • 3°. door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt; of

      • 4°. in verband met door hem te verrichten arbeid eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.

  • 2 De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:

    • a. hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben;

    • b. de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 4 Als passende arbeid, bedoeld in het eerste lid, wordt beschouwd alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passende arbeid wordt beschouwd arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet sociale werkvoorziening.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, bedoeld in het eerste en vierde lid.

  • 6 De werknemer is verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit artikel is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 25.

  • 7 Onze Minister is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, opgelegd.

Artikel 25

De werknemer is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering.

Artikel 26

  • 1 De werknemer is verplicht:

    • a. uiterlijk de eerste werkdag volgend op de eerste dag van werkloosheid bij de Centrale organisatie werk en inkomen aangifte te doen van zijn werkloosheid;

    • b. binnen één week na het intreden van zijn werkloosheid bij de Centrale organisatie werk en inkomen een aanvraag om een uitkering in te dienen;

    • c. de voorschriften op te volgen die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten behoeve van een doelmatige controle stelt;

    • d. zich als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e. mee te werken aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid, bedoeld in de hoofdstukken VI en XA;

    • f. mee te werken aan een scholing of opleiding die noodzakelijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid, beschikbaar te zijn voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen;

    • g. mee te werken aan een voor hem gewenst onderzoek naar zijn arbeidsgeschiktheid door een arts, een psycholoog of een beroepskeuze-adviseur;

    • h. te voldoen aan de andere voorwaarden die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 101, tweede lid, stelt;

    • i. de hem op grond van hoofdstuk VI opgelegde verplichtingen na te komen; en

    • j. de voorschriften op te volgen die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt in verband met het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd regels te stellen met betrekking tot het tijdstip van registratie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 3 Onze Minister is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat categorieën van aangiften van werkloosheid, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in plaats van de Centrale organisatie werk en inkomen worden gedaan.

Artikel 27

  • 1 Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3° opgelegd, niet is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.

  • 2 Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, opgelegd, niet is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan indien de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen.

  • 4 Een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 5 Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien de werknemer zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen a, b of d, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 6 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 7 Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 27a wordt opgelegd.

  • 8 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het derde en vierde lid.

Artikel 27a

  • 2 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet of artikel 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5 Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6 Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

Artikel 27b

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen jegens de werknemer een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de werknemer niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De werknemer wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om aan de werknemer een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de werknemer onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op verzoek van de werknemer die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de werknemer worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werknemer in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5 Indien de werknemer zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de werknemer die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de werknemer kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 27c

  • 1 Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 27g zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2 Op verzoek van de werknemer die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de werknemer wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 27d

  • 1 Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de werknemer een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 27e

  • 1 Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werknemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 27b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2 Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 27f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de werknemer wijzigen.

Artikel 27g

  • 4 Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het tweede of derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.

  • 5 De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6 Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 9 Het achtste lid geldt niet, zolang de werknemer zijn verplichting bedoeld in artikel 27a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

Artikel 28

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een maatregel als bedoeld in artikel 27 heeft opgelegd, zet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in geval van herleving van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 21 of 52d, eerste lid, een weigering van de uitkering voort.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een weigering van de uitkering over de uren waarover het recht op uitkering ingevolge artikel 21 herleeft niet voort, indien ter zake van arbeid verricht sinds de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan, is voldaan aan artikel 52b, eerste lid, en op grond van het derde lid van dat artikel geen recht op uitkering ingevolge hoofdstuk IIb is ontstaan.

Artikel 29

  • 1 Bij een besluit tot herziening van de uitkering wordt mededeling gedaan van de herziening en, in een bijlage, van de op die herziening betrekking hebbende gewijzigde rechten en plichten van de werknemer.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 72, ten behoeve van de werknemer, die recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb, een plan heeft opgesteld of heeft laten opstellen, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces, ondertekent de werknemer dit plan voor gezien en verstrekt het aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De bijlage wordt tevens getekend door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Een afschrift wordt verstrekt aan de werknemer.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent dit artikel.

§ 3. De betaling van de loongerelateerde uitkering

Artikel 30

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de uitkering zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die uitkering heeft vastgesteld.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:

Artikel 31

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt uit eigen beweging een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een uitkering, indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van die uitkering, omtrent het van de uitkering aan de werknemer te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, 25 en 26 van deze wet of de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van de werknemer een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een uitkering te betalen, indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op uitkering.

  • 3 In afwijking van het tweede lid betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit eigen beweging of op verzoek van de werknemer een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op hetgeen hem krachtens een aanspraak naar burgerlijk recht of krachtens deze wet kan toekomen, indien:

    • a. onzekerheid bestaat omtrent het recht op onverminderde doorbetaling van loon, ingeval niet vaststaat dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is geëindigd; of

    • b. het recht, bedoeld in onderdeel a, vaststaat, doch de werkgever het loon niet voldoet.

  • 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd aan een voorschot, bedoeld in het derde lid, voorschriften te verbinden.

  • 5 In afwijking van het derde lid betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geen voorschot over tijdvakken waarin het loon niet wordt doorbetaald in verband met een geschil tussen de werknemer en zijn werkgever over het bestaan van ziekte van de werknemer.

  • 6 Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid beschouwd als een uitkering op grond van deze wet.

Artikel 32

De uitkering die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer af te wijken van de in de eerste volzin genoemde drie maanden.

Artikel 33

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de uitkering in de regel per vier kalenderweken of per maand achteraf.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd, op verzoek van de werknemer of uit eigen beweging, de uitkering over een kortere periode te betalen, indien de werknemer over die kortere periode loon ontving.

  • 3 In afwijking van het eerste lid betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werknemer die werkloos is ten gevolge van de eindiging van zijn dienstbetrekking en in wiens dagloon vakantiebijslag is berekend, een gedeelte van de uitkering als vakantiebijslag jaarlijks in de maand mei over de aan die maand voorafgaande 12 maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei geheel eindigt, in de desbetreffende maand. De vakantiebijslag bedraagt 8/108 van de uitkering.

  • 4 Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van de teller en het getal boven het honderd in plaats van de noemer van de in het derde lid genoemde breuk. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat vanaf de dag waarop de wijziging ingaat.

Artikel 34

  • 1 Op de uitkering worden geheel in mindering gebracht:

    • a. inkomsten wegens loonderving;

    • b. inkomsten wegens ouderdomspensioen;

    • c. inkomsten wegens uitkering op grond van het bepaalde bij of krachtens dan wel op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

  • 2 De inkomsten, bedoeld in het eerste lid, dienen betrekking te hebben op de periode waarover de werknemer recht heeft op uitkering op grond van deze wet.

  • 3 Indien de werknemer wegens eindiging van een dienstbetrekking ouderdomspensioen ontvangt, wordt, voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid, de uitkering per dag niet hoger gesteld dan op het verschil tussen de uitkering zoals die is of zou zijn vastgesteld op de eerste werkdag na die eindiging en het bedrag van het pensioen per dag dat op die dag is ontvangen.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid wordt het dagloon zoals dat is of zou zijn vastgesteld op de eerste dag waarop ouderdomspensioen wordt ontvangen, voor zoveel nodig herzien overeenkomstig artikel 46.

  • 5 In afwijking van het eerste lid worden de in onderdeel a van dat lid bedoelde inkomsten niet op de uitkering in mindering gebracht, indien zij:

    • a. verband houden met de eindiging van een dienstbetrekking;

    • b. ter zake van werkloosheid ten gevolge van een niet geëindigde dienstbetrekking worden ontvangen;

    • c. bestaan uit een uitkering als bedoeld in artikel 45, vierde lid;

    • d. uit hoofde van een tijdens het recht op uitkering vervulde dienstbetrekking worden ontvangen.

  • 6 In afwijking van het eerste lid worden de in onderdeel a en c van dat lid bedoelde inkomsten niet op de uitkering in mindering gebracht, indien zij:

    • a. door de werknemer reeds voor het intreden van de werkloosheid werden ontvangen naast de inkomsten uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden;

    • b. door de werknemer na het intreden van de werkloosheid worden ontvangen en zij betrekking hebben op een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking, waaruit de werkloosheid is ontstaan en die dienstbetrekkingen voor het intreden van de werkloosheid naast elkaar werden vervuld.

  • 7 In afwijking van het eerste lid worden de in onderdeel b van dat lid bedoelde inkomsten niet op de uitkering in mindering gebracht, indien zij door de werknemer na het intreden van de werkloosheid worden ontvangen en zij betrekking hebben op een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking, waaruit de werkloosheid is ontstaan en die dienstbetrekkingen voor het intreden van de werkloosheid naast elkaar werden vervuld.

  • 8 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b wordt onder ouderdomspensioen verstaan een uit een vervulde dienstbetrekking voortvloeiende, in beginsel levenslange periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening. Onze Minister is bevoegd uitkeringen gelijk te stellen met ouderdomspensioen.

Artikel 34a

  • 1 De uitkering wordt niet betaald over dagen, waarop de werknemer vakantie geniet en over bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen feest- en verplichte snipperdagen, en de werknemer vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken, bestemd voor die vakantie-, feest- of snipperdagen heeft verkregen, mits deze vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken zijn verstrekt als een deel van een uitkering op grond van dit hoofdstuk, dan wel naast een uitkering op grond van de Ziektewet, indien de ziekengeldverzekering is ontleend aan artikel 7 van die wet, of naast een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg, indien de werknemer gelijkgestelde was als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, van die wet op grond van een ziekengeldverzekering die is ontleend aan artikel 7 van de Ziektewet.

Artikel 35

Indien de werkloze werknemer arbeid als werknemer gaat verrichten gedurende minder dan vijf en minder dan de helft van de arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, wordt de uitkering verminderd met 70% van hetgeen hij met die arbeid verdient.

Artikel 35a

Indien de werknemer deelneemt aan een voor hem naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen noodzakelijke opleiding of scholing en het recht op uitkering op grond van artikel 76 blijft bestaan, worden op de uitkering geheel in mindering gebracht de inkomsten uit of in verband met de opleiding of scholing voor zover zij meer bedragen dan een nader door Onze Minister vast te stellen bedrag.

Artikel 35b

  • 1 Indien de werknemer meer dan één recht op uitkering heeft, wordt, indien tenminste één van die rechten ontstaan is uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer, voor de toepassing van de artikelen 34, 35 en 35a een volgorde in aanmerking genomen bij de vermindering van de uitkering.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid worden de inkomsten bij voorrang in mindering gebracht op de uitkering waarmee zij de meeste samenhang hebben.

  • 3 Een samenhang als bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld aan de hand van:

    • a. de dienstbetrekkingen uit hoofde waarvan de werknemer recht op uitkering op grond van deze wet heeft en die waaruit of in verband waarmee de inkomsten worden ontvangen;

    • b. de bedrijfstak of bedrijfstakken waarin de werknemer werkzaam was en die waaruit of in verband waarmee de inkomsten worden ontvangen.

  • 4 Indien geen samenhang kan worden vastgesteld, worden de inkomsten gelijkelijk in mindering gebracht op de verschillende uitkeringen. Indien bij de toepassing van de eerste zin een uitkering lager is dan het daarop in mindering te brengen bedrag, wordt hetgeen aldus niet in mindering kan worden gebracht in gelijke mate in mindering gebracht op de andere uitkeringen.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regels stellen met betrekking tot het derde lid.

Artikel 35c

Indien tegelijkertijd recht bestaat op meer kortdurende uitkeringen en de som van de bedragen die aan deze uitkeringen zou moeten worden betaald groter is dan 70% van het minimumloon, wordt van elk van deze uitkeringen 70% van het minimumloon betaald, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren terzake waarvan het betrokken recht bestaat gedeeld door het aantal arbeidsuren terzake waarvan recht op kortdurende uitkering bestaat.

Artikel 36

  • 1 De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de betrokken werknemer teruggevorderd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de betrokken werknemer:

    • a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3 De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5 Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 36a.

  • 6 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 36a

  • 2 Artikel 27g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.

Artikel 36b

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 36 en 36a.

Artikel 38

  • 1 Voor het in ontvangst nemen en het verlenen van kwijting voor de betaling van de uitkering, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijk gesteld.

  • 2 Indien de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige zich schriftelijk bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verzet tegen betaling aan de minderjarige wordt de uitkering aan de wettelijke vertegenwoordiger betaald.

Artikel 39

  • 2 Indien degene, aan wie een uitkering is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de uitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.

  • 3 Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de uitkering, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet, wordt uitbetaald.

Artikel 40

  • 1 De uitkering is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2 Een machtiging tot het in ontvangst nemen van de uitkering, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3 Elk beding, strijdig met het eerste of tweede lid, is nietig.

Artikel 41

De uitkering wordt niet betaald indien deze per week doorgaans minder bedraagt dan een achtste deel van het minimumloon.

Afdeling II. De loongerelateerde uitkering

§ 1. De duur van de uitkering

Artikel 42

  • 1 Te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan, is de duur van de loongerelateerde uitkering bij een arbeidsverleden van ten minste:

    4 jaren, zes maanden;

    5 jaren, negen maanden;

    10 jaren, een jaar;

    15 jaren, anderhalf jaar;

    20 jaren, twee jaar;

    25 jaren, tweeënhalf jaar;

    30 jaren, drie jaar;

    35 jaren, vier jaar;

    en

    40 jaren, vijf jaar.

  • 2 De duur van de loongerelateerde uitkering voor de werknemer die voldoet aan artikel 17, onderdeel b, onder 2°, is bij een arbeidsverleden van minder dan 4 jaar zes maanden.

  • 3 Het arbeidsverleden wordt berekend door samentelling van:

    • a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 1998 tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaand aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, waarover de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen; en

    • b. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.

  • 5 Bij de toepassing van het derde lid, onderdeel a, wordt, indien over een kalenderjaar een beschikking als bedoeld in het vierde lid niet is afgegeven, dat kalenderjaar in aanmerking genomen indien de werknemer aantoont daarin over 52 of meer dagen loon te hebben ontvangen. Artikel 17b is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43

  • 1 Telkens nadat het recht op uitkering na gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van artikel 21, eindigt de loongerelateerde uitkering met inachtneming van het tweede en derde lid, zoveel later dan de in artikel 42, eerste en tweede lid, genoemde periode als de periode tussen de eindiging en herleving van het recht op uitkering heeft geduurd.

  • 2 Voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering worden, telkens nadat het recht op uitkering geheel is geëindigd wegens ziekte, de eerste drie maanden waarin de werknemer een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Voor de bepaling van de periode van drie maanden bedoeld in het tweede lid, worden perioden waarover de in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitkeringen worden ontvangen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

§ 2. De hoogte van de uitkering

Artikel 44

De uitkering op grond van deze afdeling wordt berekend naar het dagloon.

Artikel 45

  • 1 Voor de berekening van de uitkering waarop op grond van deze afdeling recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd het loon dat de werknemer in de regel in de periode van 26 weken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van het arbeidsurenverlies als bedoeld in artikel 16, eerste lid gemiddeld per dag in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden verdiende, voorzover dat loon in de sector algemeen gebruikelijk, vast, gegarandeerd en regelmatig verstrekt is, of inherent is aan de functie. Voor de vaststelling van de periode van 26 weken, bedoeld in de eerste zin, worden weken, tot een maximum van 78 weken, waarin de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, niet in aanmerking genomen, tenzij dit leidt tot een lager verdiend loon dan wanneer die weken wel in aanmerking zouden worden genomen.

  • 2 Onze Minister stelt met betrekking tot de vaststelling van het dagloon nadere regels.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 5 Onverminderd het bepaalde in artikel 46 kunnen de in het tweede en derde lid bedoelde regels bepalingen bevatten op grond waarvan het dagloon tijdens de uitkering kan worden herzien.

Artikel 46

  • 2 Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.

Artikel 47

  • 1 De uitkering bedraagt per dag 70% van het dagloon.

  • 2 Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering 70% van het dagloon, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 16.

  • 3 Het tweede lid vindt geen toepassing voor zover bij de vaststelling onderscheidenlijk een herziening van het dagloon met de omstandigheden, bedoeld in dat lid, rekening is gehouden.

Hoofdstuk IIB. De verplichte verzekering van kortdurende uitkering bij werkloosheid

Afdeling I. Algemene bepalingen

§ 1. De voorwaarden voor het recht op kortdurende uitkering

Artikel 52a

Met inachtneming van de artikelen 16 en 52b tot en met 52d en de daarop berustende bepalingen heeft de werknemer die werkloos is recht op kortdurende uitkering.

Artikel 52b

  • 1 Recht op uitkering ontstaat voor de werknemer die in 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht, doch die geen recht op loongerelateerde uitkering heeft omdat hij noch aan de voorwaarde van artikel 17, onderdeel b, onder 1°, noch aan de voorwaarde van artikel 17, onderdeel b, onder 2°, voldoet.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een werknemer die terzake van werkloosheid uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone omstandigheden op grond van artikel 18 recht op uitkering heeft, terzake van dezelfde werkloosheid geen recht op kortdurende uitkering.

  • 3 In afwijking van het eerste lid ontstaat geen recht op uitkering voor het aantal arbeidsuren waarover een recht op uitkering ingevolge hoofdstuk IIa herleeft, dan wel, indien een recht ingevolge hoofdstuk IIa na herleving nogmaals herleeft, voor het totaal aantal uren van dat recht na de laatste herleving. Indien de resterende duur van het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa bij herleving korter is dan zes maanden, ontstaat, nadat de geldende duur van die uitkering is verstreken en met inachtneming van de overige voorwaarden daarvoor, recht op uitkering voor het aantal arbeidsuren waarover het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa is geëindigd, en bedraagt de duur van die uitkering zes maanden verminderd met de duur van de herleefde uitkering op grond van hoofdstuk IIa. Geen recht op uitkering ontstaat indien, na toepassing van de eerste of tweede zin, het recht op uitkering dat zou ontstaan een omvang zou hebben van minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek en minder dan de helft van de arbeidsuren per kalenderweek.

Artikel 52d

  • 3 Indien ter zake van na het ontstaan van het recht op kortdurende uitkering verrichte arbeid recht op loongerelateerde uitkering is ontstaan nadat het recht op kortdurende uitkering is herleefd, eindigt het recht op kortdurende uitkering voor zover het aantal arbeidsuren waarnaar beide rechten samen zijn berekend, vermeerderd met het resterende aantal arbeidsuren per kalenderweek, groter is dan het aantal arbeidsuren bedoeld in artikel 52c in verbinding met artikel 16, voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar het eerstgenoemde recht is berekend.

  • 4 Indien na het ontstaan van het recht op kortdurende uitkering aansluitend of na verrichte arbeid het recht op loongerelateerde uitkering is herleefd, eindigt het recht op kortdurende uitkering voor zover het aantal arbeidsuren waarnaar beide rechten zijn berekend, vermeerderd met het resterende aantal arbeidsuren per kalenderweek, groter is dan het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 52a in verbinding met artikel 16, voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren op grond waarvan het recht op kortdurende uitkering is ontstaan.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het geheel of gedeeltelijk eindigen van rechten op loongerelateerde uitkering enerzijds en op kortdurende uitkering anderzijds, bij samenloop van deze rechten.

Afdeling II. De duur van de kortdurende uitkering

Artikel 52g

De duur van de kortdurende uitkering is zes maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.

Artikel 52h

  • 1 Telkens nadat het recht op kortdurende uitkering na gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van artikel 52d, eindigt de kortdurende uitkering met inachtneming van het tweede lid, zoveel later dan de in artikel 52g genoemde periode als de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op kortdurende uitkering heeft geduurd.

Afdeling III. De hoogte van de kortdurende uitkering

Artikel 52i

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De kortdurende uitkering bedraagt per dag 70% van het minimumloon.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de uitkering per dag 70% van het dagloon indien het dagloon lager is dan het minimumloon. De artikelen 45 en 46 en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien

    • a. het recht op kortdurende uitkering is ontstaan na toepassing van artikel 52b, derde lid; of

    • b. tegelijkertijd een recht op kortdurende uitkering herleeft en een recht op uitkering ingevolge hoofdstuk IIa ontstaat,

    bedraagt de kortdurende uitkering per dag het op grond van de vorige leden berekende bedrag, verminderd met de hoogte van de uitkering ingevolge hoofdstuk IIa.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.

1 De kortdurende uitkering bedraagt per dag 70% van het minimumloon.

2 Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos werd niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering 70% van het minimumloon, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 16.

3 Voor de werknemer die op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of zou ontvangen indien artikel 25, 28, 30 of 33 van die wet niet op hem van toepassing zou zijn bedraagt de uitkering per dag 70% van een percentage van het minimumloon. Het percentage is gelijk aan het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer is ingedeeld.

4 Indien het dagloon lager is dan het minimumloon wordt bij de toepassing van het eerste en tweede lid voor «minimumloon» gelezen «dagloon». De artikelen 45, 46 en 47, derde lid, en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

5 Op de herziening van de uitkering als gevolg van een wijziging van het minimumloon zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

6 De kortdurende uitkering per dag bedraagt het op grond van de vorige leden berekende bedrag, verminderd met de hoogte van de uitkering op grond van hoofdstuk IIa, indien:

  • a. het recht op kortdurende uitkering is ontstaan na toepassing van artikel 52b, derde lid; of

  • b. tegelijkertijd een recht op kortdurende uitkering herleeft en een recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa ontstaat.

Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.

1 De kortdurende uitkering bedraagt per dag 70% van het minimumloon.

2 Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos werd niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering 70% van het minimumloon, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 16.

3 Voor de werknemer die op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of zou ontvangen indien artikel 25, 28, 30 of 33 van die wet niet op hem van toepassing zou zijn bedraagt de uitkering per dag 70% van een percentage van het minimumloon. Het percentage is gelijk aan het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer is ingedeeld.

4 Indien het dagloon lager is dan het minimumloon wordt bij de toepassing van het eerste en tweede lid voor «minimumloon» gelezen «dagloon». De artikelen 45, 46 en 47, derde lid, en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

5 Op de herziening van de uitkering als gevolg van een wijziging van het minimumloon zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

6 De kortdurende uitkering per dag bedraagt het op grond van de vorige leden berekende bedrag, verminderd met de hoogte van de uitkering op grond van hoofdstuk IIa, indien:

  • a. het recht op kortdurende uitkering is ontstaan na toepassing van artikel 52b, derde lid; of

  • b. tegelijkertijd een recht op kortdurende uitkering herleeft en een recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa ontstaat.

Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.

1 De kortdurende uitkering bedraagt per dag 70% van het minimumloon.

2 Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos werd niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering 70% van het minimumloon, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 16.

3 Voor de werknemer die op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of zou ontvangen indien artikel 25, 28, 30 of 33 van die wet niet op hem van toepassing zou zijn bedraagt de uitkering per dag 70% van een percentage van het minimumloon. Het percentage is gelijk aan het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer is ingedeeld.

4 Indien het dagloon lager is dan het minimumloon wordt bij de toepassing van het eerste en tweede lid voor «minimumloon» gelezen «dagloon». De artikelen 45, 46 en 47, derde lid, en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

5 Op de herziening van de uitkering als gevolg van een wijziging van het minimumloon zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

6 De kortdurende uitkering per dag bedraagt het op grond van de vorige leden berekende bedrag, verminderd met de hoogte van de uitkering op grond van hoofdstuk IIa, indien:

  • a. het recht op kortdurende uitkering is ontstaan na toepassing van artikel 52b, derde lid; of

  • b. tegelijkertijd een recht op kortdurende uitkering herleeft en een recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa ontstaat.

Hoofdstuk III. De vrijwillige verzekering van uitkering bij werkloosheid

Artikel 53

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

    • a. wiens werknemerschap is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van zijn werknemerschap een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

    • b. die Nederlander is en die is uitgezonden om door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden in het kader van ontwikkelingssamenwerking te verrichten;

    • c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;

    • d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of

    • e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan 65 jaar, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd.

  • 3 Voorafgaand aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de persoon gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één jaar de hoedanigheid van werknemer te bezitten.

  • 4 Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 704, datum inwerkingtreding 23-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

1 Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

  • a. wiens werknemerschap is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van zijn werknemerschap een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

  • b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;

  • c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;

  • d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of

  • e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

2 Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan 65 jaar, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd.

3 Voorafgaand aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de persoon gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één jaar de hoedanigheid van werknemer te bezitten.

4 Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Artikel 54

  • 1 Het verzoek om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering, ingediend na de ingevolge het tweede lid geldende termijn, tijdig is ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 55

Toelating van een persoon tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering vindt slechts plaats, indien hij zich tegelijkertijd vrijwillig verzekert op grond van de Ziektewet. De in de eerste zin opgenomen verplichting is niet van toepassing indien betrokkene bij ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon dan wel bezoldiging.

Artikel 56

De persoon die is toegelaten tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt voor de toepassing van deze wet voor de duur van die verzekering als werknemer beschouwd.

Artikel 56a

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beëindigt de vrijwillige werkloosheidsverzekering:

  • a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;

  • b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, is verstreken;

  • c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 53, eerste en tweede lid worden beëindigd;

  • d. met ingang van de dag waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet;

  • e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet-tijdig is betaald; of

  • f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 53, eerste lid.

Artikel 58

  • 1 De persoon, die om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering verzoekt, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige werkloosheidsverzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan:

    • a. het in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering genoemde bedrag eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 9a van die wet; en

    • b. het loon of het inkomen dat hij in geval van werkloosheid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen derft.

  • 2 De premie voor de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt geheven over het in het eerste lid bedoelde dagloon.

  • 3 De premie bedraagt een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in artikel 86, eerste lid, vermeerderd met de vervangende premie, bedoeld in artikel 85, derde lid. Bij de bepaling van de premie blijft artikel 9, derde en vierde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering buiten beschouwing.

  • 4 Voor de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering op grond van de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt, zonodig in afwijking van artikel 45 en de daarop berustende bepalingen, onder dagloon verstaan het in het eerste lid bedoelde dagloon.

Artikel 59

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

  • a. de toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering;

  • b. het einde van de vrijwillige werkloosheidsverzekering;

  • c. de premie voor de vrijwillige werkloosheidsverzekering, en

  • d. het dagloon, bedoeld in artikel 58, eerste lid.

Artikel 60

Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk niet anders is bepaald, zijn de overige artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de betaling van de uitkering, de hoogte en de duur van de uitkering op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk IV. Overneming van uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen bij onmacht van de werkgever te betalen

Artikel 61

  • 1 Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.

  • 2 Over de in artikel 64, onderdeel b, bedoelde termijn van opzegging heeft de werknemer slechts recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, voor zover hij arbeidsuren heeft verloren en beschikbaar is om arbeid te aanvaarden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of voor zover hij voor de in het eerste lid bedoelde werkgever arbeid blijft verrichten. Aan de werknemer die wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid of een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg, wordt het in de vorige volzin bedoelde vereiste van beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden niet gesteld.

Artikel 62

  • 1 Geen recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft de werknemer, wiens dienstbetrekking met de werkgever reeds was geëindigd voordat de werkgever kwam te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61, eerste lid, tenzij:

    • a. een duidelijke samenhang bestaat tussen de omstandigheden die tot het eindigen van de dienstbetrekking leidden en de omstandigheden, die tot die toestand hebben geleid;

    • b. de werknemer een recht heeft op betaling van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of andere bedragen als bedoeld in artikel 61, eerste lid, dat geen verband houdt met een toestand als bedoeld in artikel 61, eerste lid, en dat niet geldend kan worden gemaakt uitsluitend wegens die toestand.

  • 2 Indien de werkgever, bedoeld in artikel 61, eerste lid, een vaste inrichting heeft op het grondgebied van ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie of een in ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft, bestaat slechts recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk indien de werknemer zijn arbeid voor deze werkgever gewoonlijk verricht of verrichtte voor een vaste inrichting van de werkgever in Nederland onderscheidenlijk een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger van de werkgever.

Artikel 63

  • 1 De werknemer, wiens werkgever verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61, eerste lid, is verplicht:

    • a. indien geen tijdige betaling van loon, vakantiegeld of vakantiebijslag heeft plaatsgevonden, binnen een week na de dag waarop hij deze betaling normaal zou hebben ontvangen daarvan aangifte te doen bij de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; en

    • b. binnen een week na de dag waarop het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zijn werkgever de bedragen, bedoeld in artikel 61, eerste lid, niet heeft betaald, daarvan aangifte te doen bij de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 Indien de werknemer een verplichting hem op grond van het eerste lid opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering op grond van dit hoofdstuk tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.

  • 3 Indien het de werknemer voor de totstandkoming van de dienstbetrekking of voor een wijziging in de arbeidsvoorwaarden tijdens de dienstbetrekking redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat in verband met een toestand als bedoeld in artikel 61, eerste lid, geen of slechts ten dele betaling zou plaatsvinden van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of aan derden verschuldigde bedragen in verband met de dienstbetrekking van de werknemer, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64

Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat:

  • a. het loon over ten hoogste 13 weken, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van opzegging van de dienstbetrekking of, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is opgezegd, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen redelijkerwijs had moeten worden opgezegd;

  • b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van onderdeel a door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden;

  • c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.

Artikel 65

Op de uitkering, bedoeld in artikel 64, worden geheel in mindering gebracht de inkomsten uit arbeid als werknemer en uit werkzaamheden als bedoeld in artikel 16, tweede lid, tweede volzin, alsmede inkomsten wegens loonderving over de in die onderdelen bedoelde periode, tenzij de werknemer deze inkomsten reeds ontving naast het loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft.

Artikel 66

  • 1 Voor zover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van dit hoofdstuk een vordering van een schuldeiser van de werkgever voldoet, treedt het in alle rechten, die de schuldeiser ter zake van die vordering heeft.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft met betrekking tot de premies op grond van de sociale verzekeringswetten over de uitkering op grond van dit hoofdstuk verhaal op de werkgever.

Artikel 67

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt:

  • a. onder loon verstaan: al hetgeen de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan de werknemer rechtens verschuldigd is met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag;

  • b. onder vakantiegeld en vakantiebijslag ook verstaan: vakantiebonnen, vakantiezegels en andere dergelijke waardepapieren; en

  • c. onder werknemer ook verstaan: de persoon die uitsluitend omdat hij 65 jaar of ouder is niet als werknemer wordt beschouwd.

Artikel 68

  • 2 Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk niet anders is bepaald zijn de overige artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering en de betaling van de uitkering op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk VI. Reïntegratiemaatregelen

Artikel 72

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van:

    • a. werknemers, niet zijnde overheidswerknemers, die recht op uitkering hebben op grond van hoofdstuk IIa of IIb,

    • b. werknemers, niet zijnde overheidswerknemers, die kunnen aantonen dat de dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen en van wie naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen redelijkerwijs valt aan te nemen dat zij recht zullen hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen laat de werkzaamheden waarmee de in het eerste lid bedoelde taak wordt uitgevoerd, verrichten door een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert.

  • 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt aan de in het derde lid bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon gegevens voorzover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in het derde lid bedoelde werkzaamheden, alsmede het sociaal-fiscaalnummer van de persoon wiens inschakeling in de arbeid door die natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt bevorderd. Deze natuurlijke persoon of rechtspersoon verwerkt de in dit lid bedoelde gegevens slechts voorzover dat noodzakelijk is voor de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, en gebruikt slechts met dat doel het sociaal-fiscaalnummer bij die verwerking.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de uitvoering van dit artikel, waarbij in ieder geval regels kunnen worden gesteld voor de inhoud van de overeenkomst met de in het derde lid bedoelde natuurlijke of rechtspersoon, het verstrekken en verwerken van gegevens en de soort werkzaamheden.

  • 6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 72a

De overheidswerkgever heeft tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die overheidswerkgever recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb.

Artikel 75

Onze Minister is bevoegd regels te stellen op grond waarvan, in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen, de werknemer bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

Artikel 76

  • 1 Indien de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb, deelneemt of gaat deelnemen aan een voor hem, naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door Onze Minister te stellen regels het recht op uitkering op grond van het desbetreffende hoofdstuk bestaan.

  • 2 In de door Onze Minister te stellen regels, die voor verschillende groepen werknemers verschillend kunnen luiden, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de opleiding of scholing als bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, blijft het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb van de herbeoordeelde bestaan totdat de, naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen noodzakelijke opleiding of scholing is beëindigd, indien de opleiding of scholing deel uit maakt van een plan als bedoeld in artikel 29, tweede lid, dat binnen drie maanden na de datum van verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is opgesteld en met de opleiding of scholing is aangevangen voor de duur van de uitkering verstrijkt.

Artikel 76a

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan ter uitvoering van de taak, genoemd in artikel 72, toestemming verlenen aan de werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb, om op een proefplaats bij een werkgever gedurende maximaal drie maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten.

  • 3 De onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats zijn:

    • a. werkzaamheden, waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is;

    • b. werkzaamheden, waarbij de werkgever, bij wie de proefplaatsing geschiedt, een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering ten behoeve van de werknemer heeft afgesloten;

    • c. werkzaamheden, die de werknemer niet reeds eerder onbeloond op een proefplaats bij die werkgever of diens rechtsvoorganger heeft verricht; en

    • d. werkzaamheden, waarbij er, naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een reëel uitzicht is op een op de onbeloonde werkzaamheden aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste 6 maanden.

  • 4 De werknemer die werkzaamheden verricht als bedoeld in het eerste lid, doet daarvan onverwijld mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 5 Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte worden onderbroken, wordt de periode waarin een uitkering bij ziekte wordt ontvangen, voor de toepassing van dat lid buiten beschouwing gelaten.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste tot en met het vijfde lid.

Artikel 78

De werknemer, ten aanzien van wie artikel 75, 76, 76a of 77 wordt toegepast, wordt geacht werkloos te zijn en te blijven zolang die toepassing duurt.

Hoofdstuk VII. Financiering

§ 1. Het Algemeen Werkloosheidsfonds en de wachtgeldfondsen

Artikel 78a

  • 1 Deze paragraaf is niet van toepassing op te betalen uitkeringen, te maken kosten, te heffen premie en te ontvangen bedragen met betrekking tot overheidswerknemers, voorzover verplicht verzekerd op grond van deze wet, overheidswerkgevers, voorzover zij werkgever zijn van overheidswerknemers, en degenen die uitkering op grond van de verplichte verzekering op grond van deze wet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen, indien zij die uitkering uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer ontvangen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt, indien de werknemer laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid meer dan één dienstbetrekking had waaronder tenminste één dienstbetrekking als overheidswerknemer, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering geacht te zijn genoten uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer, indien hem in de laatste maand voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid uit zijn dienstbetrekking of dienstbetrekkingen als overheidswerknemer een groter bedrag aan loon is uitbetaald dan in zijn dienstbetrekking of dienstbetrekkingen anders dan als overheidswerknemer.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de bedragen die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ontvangt door de toepassing van de artikelen 6, derde lid, en 7 van de Wet financiering loopbaanonderbreking, de financiële tegemoetkomingen op grond van die wet en de daaraan verbonden uitvoeringskosten.

Artikel 79

De financiële middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van de wachtgeldfondsen en het Algemeen Werkloosheidsfonds, alsmede de financiële middelen voor het vormen en in stand houden van reserves voor bedoelde fondsen worden gevonden door het heffen van premie.

Artikel 80

De premie wordt onderscheiden in een deel dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert en een deel dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikel 81

  • 1 De premie is verschuldigd door werkgevers en werknemers.

  • 2 Het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert is verschuldigd door de werkgever.

  • 3 Het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds is gedeeltelijk verschuldigd door de werkgever en gedeeltelijk door de werknemer. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welk gedeelte door de werkgever en welk gedeelte door de werknemer is verschuldigd.

  • 4 Bij de vaststelling van de door werkgevers en werknemers verschuldigde premie die ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds, blijft de premie, bedoeld in artikel 68 van de Ziektewet, buiten beschouwing.

Artikel 82

  • 1 In afwijking van artikel 81 is de premie geheel door de werkgever verschuldigd ten aanzien van de werknemer, wiens loon geheel bestaat in verstrekkingen in natura, huisvesting en onderricht.

  • 2 De werkgever wordt, op diens aanvraag, ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking voor de werknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking een arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een korting toegekend van € 1021 per jaar op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in het eerste lid. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar na aanvang van de dienstbetrekking gedaan.

  • 3 De werkgever wordt, op diens aanvraag, met betrekking tot de werknemer die arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende één jaar nadat die werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel gedurende één jaar nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer, een korting van € 1021 per jaar ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds toegekend op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in het eerste lid. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar nadat de werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijke heeft hervat dan wel binnen één jaar nadat de arbeidsplaats is aangepast gedaan.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn slechts van toepassing indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar tenminste 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Voor de werknemer wiens loon minder dan 50% van het hiervoor bedoelde minimumloon bedraagt, geldt een bedrag van € 227. Onverminderd het tweede en derde lid en de tweede volzin, wordt de werkgever een korting op de verschuldigde premie toegekend van € 680 voor de werknemer die tevens jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en diegenen die na rea-toets recht hebben op het rea-instrumentarium en bij wie hun beperking al voor hun 17e verjaardag bestond.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de situaties waaronder bij onderbrekingen van het dienstverband dan wel bij opeenvolgende dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere werkgever, in afwijking van het tweede en derde lid wel premie verschuldigd is.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het tweede, derde en vierde lid.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnnen de bedragen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, worden gewijzigd.

  • 9 Indien de toepassing van dit artikel er toe zou leiden dat een negatieve premie wordt geheven, wordt de premie op nihil vastgesteld.

Artikel 82a

  • 1 De werkgever wordt, op diens aanvraag, ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking voor de werknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking een arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een korting toegekend van € 1021 per jaar op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 81, eerste en derde lid. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar na aanvang van de dienstbetrekking gedaan.

  • 2 De werkgever wordt, op diens aanvraag, met betrekking tot de werknemer die arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende één jaar nadat die werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel gedurende één jaar nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer, een korting van € 1021 per jaar ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds toegekend op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 81, eerste en derde lid. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar nadat de werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijke heeft hervat dan wel binnen één jaar nadat de arbeidsplaats is aangepast gedaan.

  • 3 Het tweede en derde lid zijn slechts van toepassing indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar tenminste 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Voor de werknemer wiens loon minder dan 50% van het hiervoor bedoelde minimumloon bedraagt, geldt een bedrag van € 227. Onverminderd het eerste en tweede lid en de tweede volzin, wordt de werkgever een korting op de verschuldigde premie toegekend van € 680 voor de werknemer die tevens jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en diegenen die na rea-toets recht hebben op het rea-instrumentarium en bij wie hun beperking al voor hun 17e verjaardag bestond.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de situaties waaronder bij onderbrekingen van het dienstverband dan wel bij opeenvolgende dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere werkgever, in afwijking van het eerste en tweede lid wel premie verschuldigd is.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden gewijzigd.

  • 9 Indien de toepassing van dit artikel er toe zou leiden dat een negatieve premie wordt geheven, wordt de premie op nihil vastgesteld.

Artikel 83

  • 1 De werkgever is gehouden zowel de door de werknemer als de door hemzelf verschuldigde premie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen. De werkgever mag op het loon van de werknemer inhouden het door deze verschuldigde deel van de premie over de tijd, waarover dat loon wordt betaald.

  • 2 Indien de verschuldigde premie na de loonbetaling met terugwerkende kracht wordt verhoogd, of indien een voorschotpremie wordt gevorderd, mag bij de definitieve vaststelling van de kosten niets van een eventueel door de werkgever bij te betalen of bijbetaald bedrag op de werknemer worden verhaald.

Artikel 84

De maatstaf voor de heffing van de premies is het loon, over het tijdvak, waarover dat loon wordt betaald.

Artikel 85

  • 1 Het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bepaald op een percentage van het loon van de werknemer dat voor verschillende categorieën van werkgevers en van werknemers kan verschillen. Daarbij blijven ten aanzien van eigenrisicodragers als bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, uitkeringen op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, vermeerderd met een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen opslag in verband met kosten ter zake van de betaling van die uitkeringen en van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van die wet, alsmede de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, buiten beschouwing. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.

  • 2 Op gelijke wijze als in het eerste lid bepaald kan een vastgesteld percentage te allen tijde worden herzien.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vervangende premie is door de werkgever verschuldigd.

  • 5 Het deel van de in het derde lid bedoelde vervangende premie, dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds, bedraagt ten hoogste de premie die op grond van het eerste lid is vastgesteld. Het resterende deel van de vervangende premie komt ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikel 86

  • 1 Onze Minister stelt het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds, vast op een percentage van het loon van de werknemer, met dien verstande, dat dit percentage voor alle takken van het bedrijf en beroep hetzelfde is.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de premie vast voor de vrijwillige verzekering bedoeld in artikel 68 van de Ziektewet.

  • 3 Op dezelfde wijze als in het eerste en het tweede lid bepaald kan een vastgesteld percentage te allen tijde worden herzien.

  • 4 Indien een herziening van het in het eerste lid bedoelde premiepercentage of een wijziging in de verdeling van de premie op grond van artikel 81, derde lid, ingaat op een ander tijdstip dan met ingang van 1 januari, stelt Onze Minister een voor alle takken van bedrijf en beroep gemiddeld percentage vast voor werkgevers respectievelijk werknemers dat zal gelden voor het gehele kalenderjaar.

Artikel 89

Ten gunste van een wachtgeldfonds komen:

Artikel 90

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, werkzaamheden in de ene sector gelijk te stellen met werkzaamheden in een andere sector.

  • 3 De artikelen 21 en 52d zijn met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode waarover de uitkering ten laste van een wachtgeldfonds komt, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt hetgeen ten laste van het wachtgeldfonds komt, ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds voor zoveel dit meer bedraagt dan het voor het wachtgeldfonds op grond van artikel 94, eerste of derde lid, vastgestelde maximum.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, onderdelen c, d en e, komen de uitkeringen, die worden betaald door een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet of een werkgever die een onderneming verkrijgt als bedoeld in artikel 63b, derde lid, van die wet, en de door hem gemaakte kosten ter zake van de betaling van die uitkeringen en van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van die wet, alsmede de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, niet ten laste van een wachtgeldfonds.

Artikel 92

Ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds komen:

Artikel 93

Ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds komen:

Artikel 93b

  • 1 Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 72, tweede lid, komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

  • 2 De subsidies, bedoeld in artikel 73a, en de kosten in verband met de uitvoering van dat artikel komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikel 94

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt elk jaar voor elk wachtgeldfonds afzonderlijk een maximum vast dat in een kalenderjaar op grond van artikel 90 ten laste van dat wachtgeldfonds komt.

  • 2 Bij de vaststelling van het maximum, bedoeld in het eerste lid, blijven buiten beschouwing:

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt elk jaar voor het wachtgeldfonds voor de sector waartoe de werkgevers behoren die zich in het kader van de uitoefening van hun bedrijf of beroep bezighouden met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde, waarbij die arbeidskrachten werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarin tevens een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen, een maximum vast dat in een kalenderjaar ten laste van dat wachtgeldfonds komt, voorzover het betrekking heeft op de uitkeringen, bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel c. Dat maximum bedraagt per kalenderjaar 75 procent van het bedrag in dat kalenderjaar van die uitkeringen, de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen en de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht.

  • 4 Indien een of meer werkgevers eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, kan Onze Minister het deel van de premie dat ten gunste komt van het desbetreffende wachtgeldfonds maximeren, voorzover dat deel betrekking heeft op de uitkeringen, bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel c, alsmede de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen en de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht.

Artikel 95

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt, ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, aan het Rijk bijdragen die vanwege het Rijk worden verleend aan uit het buitenland afkomstige werknemers, die geen Nederlander zijn en die terugkeren naar hun land van herkomst of emigreren naar een ander land en tot het tijdstip van vertrek uitkering op grond van deze wet ontvangen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergoedingen zijn ten hoogste gelijk aan de bedragen die de in het eerste lid bedoelde werknemers op grond van deze wet zouden hebben kunnen ontvangen indien zij werkloos waren gebleven en niet naar hun land van herkomst of een ander land waren vertrokken.

  • 3 Onze Minister stelt regels met betrekking tot de aan het Rijk te vergoeden bijdragen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 97

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan regels stellen omtrent de verrekening tussen het Algemeen Werkloosheidsfonds en de wachtgeldfondsen enerzijds en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen anderzijds van ontvangen premies en overige ontvangsten enerzijds en van verstrekte uitkeringen en gemaakte kosten anderzijds.

§ 2. Het Uitvoeringsfonds voor de overheid

Artikel 97a

De middelen tot dekking van de uitgaven van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in dat fonds, worden gevonden door het in rekening brengen van de uitgaven, bedoeld in artikel 97b, eerste lid, bij de overheidswerkgevers en door het heffen van premie.

Artikel 97b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt op de overheidswerkgever tot wie de dienstbetrekking bestond uit hoofde waarvan de overheidswerknemer de in onderdeel a bedoelde uitkering ontvangt:

    • a. de op grond van deze wet te betalen uitkering aan een persoon als bedoeld in artikel 78a, met uitzondering van de premie, bedoeld in artikel 97d, tweede lid;

    • b. de op grond van enige wet over de uitkering, bedoeld in onderdeel a, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, met uitzondering van de premie, bedoeld in artikel 97d, tweede lid;

    • c. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 97f, onderdeel i;

    • d. de vergoeding, bedoeld in artikel 97h, die betrekking heeft op de persoon die de in onderdeel a bedoelde uitkering ontving.

  • 2 Op het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever op grond van het eerste lid over enig tijdvak wordt verhaald, wordt in mindering gebracht hetgeen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in dat tijdvak ontvangt door de toepassing van artikel 36, onder aftrek van de daarop betrekking hebbende uitvoeringskosten, voorzover die toepassing betrekking heeft op uitkeringen, premies en tegemoetkomingen die eerder op grond van dat lid op de overheidswerkgever zijn verhaald.

  • 3 Indien hetgeen op grond van het tweede lid in mindering wordt gebracht het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever over het betrokken tijdvak wordt verhaald overtreft, wordt dat meerdere door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaald aan de overheidswerkgever.

  • 4 Indien de overheidswerkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid onder overheidswerkgever verstaan de rechtsopvolger van die overheidswerkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot de rechtsopvolger na faillissement.

  • 5 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies, tegemoetkoming of vergoeding worden verhaald, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moeten worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig het zesde tot en met achtste lid zal worden ten uitvoer gelegd.

  • 6 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies, tegemoetkoming of vergoeding worden verhaald, levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het achtste lid.

  • 7 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies, tegemoetkoming of vergoeding worden verhaald, wordt bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op kosten van de overheidswerkgever of diens rechtsopvolger betekend en ten uitvoer gelegd.

  • 8 Bij gebreke van tijdige betaling wordt het te verhalen bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 10 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met derde lid en het vijfde lid.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-06-2005.

1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt op de overheidswerkgever tot wie de dienstbetrekking bestond uit hoofde waarvan de overheidswerknemer de in onderdeel a bedoelde uitkering ontvangt:

  • a. de op grond van deze wet te betalen uitkering aan een persoon als bedoeld in artikel 78a, met uitzondering van de premie, bedoeld in artikel 97d, tweede lid;

  • b. de op grond van enige wet over de uitkering, bedoeld in onderdeel a, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, met uitzondering van de premie, bedoeld in artikel 97d, tweede lid;

  • c. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 97f, onderdeel i;

  • d. de vergoeding, bedoeld in artikel 97h, die betrekking heeft op de persoon die de in onderdeel a bedoelde uitkering ontving.

2 Op het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever op grond van het eerste lid over enig tijdvak wordt verhaald, wordt in mindering gebracht hetgeen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in dat tijdvak ontvangt door de toepassing van artikel 36, onder aftrek van de daarop betrekking hebbende uitvoeringskosten, voorzover die toepassing betrekking heeft op uitkeringen, premies en tegemoetkomingen die eerder op grond van dat lid op de overheidswerkgever zijn verhaald.

3 Indien hetgeen op grond van het tweede lid in mindering wordt gebracht het totaal van de bedragen die op de overheidswerkgever over het betrokken tijdvak wordt verhaald overtreft, wordt dat meerdere door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaald aan de overheidswerkgever.

4 Indien de overheidswerkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid onder overheidswerkgever verstaan de rechtsopvolger van die overheidswerkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot de rechtsopvolger na faillissement.

5 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies, tegemoetkoming of vergoeding worden verhaald, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moeten worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig het zesde tot en met achtste lid zal worden ten uitvoer gelegd.

6 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies, tegemoetkoming of vergoeding worden verhaald, levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het achtste lid.

7 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies, tegemoetkoming of vergoeding worden verhaald, wordt bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op kosten van de overheidswerkgever of diens rechtsopvolger betekend en ten uitvoer gelegd.

8 Bij gebreke van tijdige betaling wordt het te verhalen bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

9 De artikelen 13 en 16 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot dit artikel.

10 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste tot en met derde lid en het vijfde lid.

Artikel 97c

  • 1 De premie is verschuldigd door de overheidswerkgever. Deze betaalt de premie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 De overheidswerkgever mag de door hem verschuldigde premie niet verhalen op de overheidswerknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken is nietig.

  • 3 De premie wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheven naar een door Onze Minister vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de overheidswerknemer. Dit percentage kan uitsluitend voor verschillende werkgevers verschillen, omdat bij de vaststelling daarvan ten aanzien van de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, uitkeringen op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, vermeerderd met een opslag in verband met kosten ter zake van de betaling van die uitkeringen en van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van die wet, alsmede de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, buiten beschouwing blijven.

  • 4 Op gelijke wijze als in het derde lid bepaald kan een vastgesteld percentage te allen tijde worden herzien.

  • 5 Indien een herziening van het in het derde lid bedoelde percentage ingaat op een ander tijdstip dan 1 januari, stelt Onze Minister een voor alle overheidswerkgevers gemiddeld percentage vast dat zal gelden voor het gehele kalenderjaar.

  • 6 De overheidswerkgever wordt, op diens aanvraag, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking voor de overheidswerknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking een arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een korting van € 1021 per jaar toegekend op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in het eerste lid. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar na aanvang van de dienstbetrekking gedaan.

  • 7 De overheidswerkgever wordt, op diens aanvraag, met betrekking tot de overheidswerknemer die arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende één jaar nadat die werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel gedurende één jaar nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer, een korting van € 1021 per jaar toegekend op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in het eerste lid. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar nadat de overheidswerknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijke heeft hervat dan wel binnen één jaar nadat de arbeidsplaats is aangepast gedaan.

  • 8 Het zesde en zevende lid zijn slechts van toepassing indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar tenminste 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Voor de werknemer wiens loon minder dan 50% van het hiervoor bedoelde minimumloon bedraagt, geldt een bedrag van € 227. Onverminderd het zesde en zevende lid en de tweede volzin, wordt de werkgever een korting op de verschuldigde premie toegekend van € 680 voor de werknemer die tevens jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en diegenen die na rea-toets recht hebben op het rea-instrumentarium en bij wie hun beperking al voor hun 17e verjaardag bestond.

  • 11 Bij ministeriële regeling worden nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de situaties waaronder bij onderbrekingen van het dienstverband dan wel bij opeenvolgende dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere werkgever, in afwijking van het zesde en zevende lid wel premie verschuldigd is.

  • 12 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het zesde, zevende en achtste lid.

  • 13 Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen, bedoeld in het zesde, zevende en achtste lid, worden gewijzigd.

  • 14 Indien de toepassing van dit artikel er toe zou leiden dat een negatieve premie wordt geheven, wordt de premie op nihil vastgesteld.

Artikel 97d

  • 1 De overheidswerkgever mag op het loon van de overheidswerknemer een bedrag inhouden overeenkomstig hetgeen op grond van de artikelen 81, derde lid, 84 en 86 verschuldigd zou zijn door de overheidswerknemer indien die artikelen op hem van toepassing zouden zijn.

  • 3 Ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een aan een overheidswerknemer toegekende uitkering als bedoeld in het tweede lid aan een overheidswerkgever betaalt met het oogmerk die uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen:

    • a. wordt de bedoelde uitkering niet vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premie op grond van het tweede lid en wordt die uitkering verminderd met het door de overheidswerknemer of gewezen overheidswerknemer verschuldigde deel van de premie op grond van dat lid;

    • b. treedt, in afwijking van artikel 11, vierde lid, artikel 10, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en artikel 11, derde lid, van de Ziektewet, voorzover die artikelleden betrekking hebben op de premie, bedoeld in het tweede lid, de overheidswerkgever niet in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • c. wordt voor de inhouding, bedoeld in het eerste lid, onder loon niet verstaan de uitkering, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 97e

Ten gunste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid komen:

Artikel 97f

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen b, c en d, komen de uitkeringen, die worden betaald door een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet of een werkgever die een onderneming verkrijgt als bedoeld in artikel 63b, derde lid, van die wet, en de door hem gemaakte kosten ter zake van de betaling van die uitkeringen en van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van die wet, alsmede de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, niet ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

Artikel 97g

  • 1 Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 72, tweede lid, voor zover dat artikel wordt toegepast ten aanzien van personen als bedoeld in artikel 78a, komen ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

  • 2 De subsidies, bedoeld in artikel 73a en de kosten in verband met de uitvoering van dat artikel komen, voor zover dat artikel wordt toegepast ten aanzien van personen als bedoeld in artikel 78a, ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

Artikel 97h

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt, ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, aan het Rijk bijdragen die vanwege het Rijk worden verleend aan uit het buitenland afkomstige werknemers, die geen Nederlander zijn en die terugkeren naar hun land van herkomst of emigreren naar een ander land en tot het tijdstip van vertrek uitkering op grond van deze wet ontvangen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergoedingen zijn ten hoogste gelijk aan de bedragen, die de in het eerste lid bedoelde werknemers op grond van deze wet zouden hebben kunnen ontvangen ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, indien zij werkloos waren gebleven en niet naar hun land van herkomst of een ander land waren vertrokken.

  • 3 Onze Minister stelt regels met betrekking tot de aan het Rijk te vergoeden bijdragen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 97i

Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een bedrag worden vastgesteld dat, in verband met de toepassing van de artikelen 85, derde en vijfde lid, 86, eerste lid, en 97d, tweede lid, op uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, volgens een bij die regeling te bepalen verdeling wordt afgedragen aan het Uitvoeringsfonds voor de overheid dan wel de wachtgeldfondsen en het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikel 97j

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan regels stellen omtrent de verrekening tussen het Uitvoeringsfonds voor de overheid enerzijds en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen anderzijds van ontvangen premies en overige ontvangsten enerzijds en van verstrekte uitkeringen en gemaakte kosten anderzijds.

§ 3. Sectorindeling

Artikel 97k

  • 1 Onze Minister deelt het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren in, waarbij elke sector één of meer takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan omvat, nadat hij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de gelegenheid heeft gesteld daarover advies uit te brengen.

  • 2 Onze Minister kan een sector als bedoeld in het eerste lid indelen in sectoronderdelen, waarbij elk sectoronderdeel de bedrijfsactiviteiten vanéé n of meer werkgevers omvat.

  • 3 Indien Onze Minister een sector in sectoronderdelen heeft ingedeeld, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten aanzien van elke bij de betrokken sector aangesloten werkgever vast bij welk sectoronderdeel de werkgever behoort of bij welk sectoronderdeel de werkzaamheden die hij doet verrichten, behoren.

Artikel 97l

  • 1 Een werkgever is van rechtswege aangesloten bij de op grond van artikel 97k vastgestelde sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten.

  • 2 Indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, is hij van rechtswege aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan met betrekking tot de aansluiting van een of meer categorieën van werkgevers bij een sector regels stellen die afwijken van het eerste of tweede lid.

Artikel 97m

  • 1 De werkgever die op grond van artikel 97l bij een sector is aangesloten of ophoudt bij een sector aangesloten te zijn, doet daarvan schriftelijk melding bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te stellen termijn.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deelt een werkgever mee, bij welke sector en vanaf welke datum hij op grond van artikel 97l is aangesloten. Indien de mededeling afwijkt van de melding, bedoeld in het eerste lid, geldt de mededeling als een beschikking.

  • 4 In afwijking van artikel 97l, tweede lid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd ambtshalve of op verzoek te besluiten dat een werkgever met ingang van een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan te geven datum voor door dit instituut aan te wijzen werkzaamheden is aangesloten bij een andere sector dan de sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij overigens doet verrichten.

Artikel 97n

  • 1 Indien één of meer werkgevers van een sector overgaan naar een andere sector, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten dat tevens een deel van het vermogen van dit instituut, dat betrekking heeft op het door dit instituut voor die sector afzonderlijk beheerde en geadministreerde wachtgeldfonds, overgaat naar het vermogen dat betrekking heeft op een door dit instituut voor een andere sector afzonderlijk beheerd en geadministreerd wachtgeldfonds.

  • 2 Met betrekking tot het eerste lid stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen regels omtrent:

    • a. de gevallen waarin vermogen overgaat;

    • b. de wijze van berekening van vermogensbestanddelen;

    • c. de termijnen waarin en de wijze waarop vermogen overgaat.

Hoofdstuk VIII. De uitvoeringsorganisatie

Artikel 98

In de uitvoering van deze wet wordt voorzien door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 99

De werknemer is verzekerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 101

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt een uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen vast.

  • 2 Onverminderd het elders in deze wet dienaangaande bepaalde, bevat het uitkeringsreglement bepalingen omtrent:

    • a. voorschriften ten behoeve van een doelmatige controle, die ten aanzien van de werknemers moeten worden genomen;

    • b. voorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering;

    • c. voorschriften in verband met de betaling van de uitkering door tussenkomst van de werkgever, indien tijdens werkloosheid de dienstbetrekking voortduurt;

    • d. andere voorwaarden, die aan het ontvangen van uitkering zijn verbonden;

    • e. het betalen van een deel van de uitkering in de vorm van bijdragen aan sociale fondsen, waaronder begrepen bonnen, zegels en certificaten, die door het desbetreffende fonds worden uitgegeven of voorgeschreven; en

    • f. samenloop van uitkering en inkomsten uit of in verband met arbeid.

  • 3 Het uitkeringsreglement mag geen bepalingen bevatten, welke strijdig zijn met deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 102

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt voor een sector als bedoeld in artikel 97k, met uitzondering van de sectoren waartoe alleen overheidswerkgevers behoren, een wachtgeldfonds in.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert de middelen, bedoeld in artikel 89, en de uitgaven, bedoeld in artikel 90, eerste lid, gezamenlijk en administreert deze middelen en uitgaven met betrekking tot elk wachtgeldfonds afzonderlijk.

Artikel 103

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de in artikel 92 bedoelde middelen tot dekking van de uitgaven en de uitgaven, bedoeld in de artikelen 93 en 95 in de vorm van een Algemeen Werkloosheidsfonds dat deel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 104

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de in artikel 97e bedoelde middelen tot dekking van de uitgaven en de uitgaven, bedoeld in de artikelen 97f, 97g en 97h in de vorm van een Uitvoeringsfonds voor de overheid dat deel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 105

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, zo dikwijls het zulks nodig oordeelt, degene met betrekking tot wie premiekorting als bedoeld in artikel 82, tweede, derde of vierde lid, 82a of 97c, zesde, zevende of achtste lid, wordt toegekend of wordt overwogen te worden toegekend, oproepen of doen oproepen en op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen.

Hoofdstuk IX. Bepalingen van procedurele aard

Artikel 111

Tussen Onze Minister en Onze Minister van Financiën dient overeenstemming te bestaan omtrent te stellen regels als bedoeld in artikel 12.

Artikel 112

Alvorens regels te stellen als bedoeld in artikel 95, derde lid, of artikel 97h, derde lid, wordt door Onze Minister overleg gepleegd met de minister wie dat mede aangaat.

Artikel 116

  • 2 Een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bepaald percentage als bedoeld in artikel 85, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde percentage, stelt hij dat percentage zelf vast.

  • 3 Het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde maximum, bedoeld in artikel 94, eerste en derde lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde maximum, stelt hij dat zelf vast.

  • 4 Een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgesteld uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen, bedoeld in artikel 101, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 125

Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7 wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 126

Een voordracht tot een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7 wordt niet gedaan dan nadat twee maanden na de in artikel 125 bedoelde mededeling zijn verstreken. Gelijktijdig met de mededeling wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na de overlegging kan door een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in de maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Hoofdstuk X. Bezwaar, administratief beroep en beroep bij de Centrale Raad van Beroep

Artikel 127

  • 1 Onverminderd artikel 127a, worden beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan.

  • 3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 127a

  • 1 Een beschikking over het verzekerd zijn op grond van deze wet wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Een beschikking over de betaling van een voorschot op grond van artikel 31 wordt gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 Een beschikking op grond van hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 5 Indien een beschikking als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 6 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen de toepasselijke termijn gegeven kan worden, wordt deze termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 128

In afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende in een bezwaarschriftprocedure ten aanzien van een besluit inzake de verschuldigde premie gehoord op zijn verzoek.

Artikel 129

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 129a

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 129b

Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen het verhaal, bedoeld in artikel 97b, eerste lid, kan niet zijn gegrond op de grief dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 129d

Tegen een besluit op grond van artikel 97k, 97l, 97m of 97n kan een belanghebbende beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Hoofdstuk XA. Experimenten

Artikel 130

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet met betrekking tot de inschakeling in de arbeid van werknemers die recht op uitkering hebben op grond van hoofdstuk IIa of IIb, doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 24, 26 en 72 tot en met 78 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken.

  • 2 Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vier jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

  • 4 Onze Minister meldt aan de Staten-Generaal hoe het experiment in de praktijk is verlopen, alsmede zijn standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.

  • 5 De voordracht voor krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk XB. Overgangsbepalingen

Artikel 130g

  • 2 De artikelen 82, derde lid, 82a, tweede lid, en 97c, zevende lid, zijn niet van toepassing indien de werknemer voor 1 januari 2002 zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel indien diens arbeidsplaats voor die datum is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer.

Artikel 130h

  • 1 Hoofdstuk IIA, Afdeling III, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb. 546), blijft van toepassing op een recht op uitkering:

    • a. waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 11 augustus 2003;

    • b. ontstaan als gevolg van eindiging van de dienstbetrekking door opzegging, indien de aanzegging van de opzegging heeft plaatsgevonden voor de in onderdeel a genoemde datum;

    • c. ontstaan als gevolg van ontbinding door de rechter van de dienstbetrekking, indien de datum waarop de ontbinding is uitgesproken is gelegen voor de in onderdeel a genoemde datum.

  • 2 De artikelen 48, 51 en 52, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet, blijven van toepassing op de persoon:

    • a. die voor 11 augustus 2003 recht op uitkering op grond van deze wet had, welk recht eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd;

    • b. op wie het eerste lid, onderdeel b of c van toepassing is, en wiens recht als bedoeld in dat lid eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd.

Artikel 130i

  • 1 De artikelen 42 en 17b, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 4 november 2004 tot wijziging van de Werkloosheidswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de vervanging van fictief arbeidsverleden door feitelijk arbeidsverleden en de beperking van het verzorgingsforfait Stb. 2004, 594, blijven van toepassing op een recht op uitkering waarbij de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor of op die dag.

  • 2 In afwijking van de eerste zin van artikel 17b, tweede lid, worden voor de toepassing van artikel 17, aanhef en onderdeel b, onder 1°, niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren over de periode tot 1 januari 2005, waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met, en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen.

Artikel 130j

  • 2 In afwijking van artikel 76a blijven artikel 130a en het daarop berustende Tijdelijk besluit proefplaatsing WW, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 23 december 2004 houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen, van toepassing op de werknemer die voor de datum van inwerkingtreding van die wet werkzaamheden verricht in het kader van het Tijdelijk besluit proefplaatsing WW, voor de duur van die werkzaamheden.

Artikel 130k

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De artikelen 92, onderdelen g, h, en i, 93, onderdeel i, 97b, derde lid, 97e, onderdeel j, en 97f, onderdeel i, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurend zorgverlof en het aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 274) blijven van toepassing voor de duur van de periode waarin op grond van artikel IXa van die wet recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-06-2005.

De artikelen 92, onderdelen g, h, en i, 93, onderdeel i, 97b, tweede lid, 97e, onderdeel j, en 97f, onderdeel i, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurend zorgverlof en het aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 274) blijven van toepassing voor de duur van de periode waarin op grond van artikel IXa van die wet recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg.

Artikel 130l

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 3 Artikel 72a, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van (16 juli 2005) houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen, blijft tot een jaar na die datum van toepassing op aanvragen tot vergoeding in de kosten van reïntegratie voor overheidswerknemers die voor de dag van inwerkingtreding van de wet van (16 juli 2005) houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen werkloos zijn geworden.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2005.

1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 4 van het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen van een werknemer als bedoeld in artikel 3 van dat besluit wordt vanaf 1 juli 2005 aangemerkt als een aanvraag om werkzaamheden waarmee de taak, bedoeld in artikel 72, eerste lid onderdeel b, wordt uitgevoerd.

2 Een traject als bedoeld in artikel 4 van het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen dat is aangevangen voor 1 juli 2005 wordt vanaf die datum aangemerkt als een traject, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onder b, met dien verstande dat de duur van het traject hierdoor niet wordt verlengd.

3 De artikelen 72 en 72a, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen (Stb. 382), blijven van toepassing op de persoon, die recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb en van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli 2005.

4 In afwijking van het derde lid is artikel 72a, vierde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de in het derde lid genoemde wet, slechts van toepassing op door de overheidswerkgever gedane uitgaven die betrekking hebben op tot 1 juli 2006 verrichte activiteiten in verband met de inschakeling in het arbeidsproces van personen als bedoeld in artikel 78a.

Hoofdstuk XI. Straf- en slotbepalingen

Artikel 131

  • 1 De werkgever, die zijn verplichting als bedoeld in artikel 13 niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Met gelijke straf wordt gestraft hij, die door hem op grond van deze wet betaalde of verschuldigde premie inhoudt op het loon van, of op enige andere wijze verhaalt op een werknemer of gewezen werknemer, zonder dat dit bij deze wet is toegestaan.

Artikel 132

Overtreding van bepalingen van een op grond van deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 135a

Het recht tot strafvordering vervalt indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werknemer ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 136

Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens wet te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 6 november 1986

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L. de Graaf

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. de Koning

Uitgegeven de achttiende november 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes