Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2007.
Geldend van 01-08-2007 t/m 31-12-2007

Besluit van 10 juli 1989, houdende bepalingen inzake de eindexamens aan de scholen voor v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en l.b.o.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij, van 16 januari 1989, nr. 88040519/3188, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 29, 30 en 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 28 oktober 1988, nr. OR/1325 S);

De Raad van State gehoord (advies van 4 april 1989, nr. W05.89 0025);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij, van 16 juni 1989, nr. 89011 016/3188, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 2 Waar in dit besluit wordt gesproken van «directeur» en van «directeur en de secretaris», wordt daaronder wat instellingen voor educatie en beroepsonderwijs betreft verstaan, de examencommissie v.a.v.o., tenzij anders blijkt.

Artikel 2. Toelating tot het eindexamen

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de leerlingen van een school en de leerlingen van een afdeling voor h.a.v.o. in de gelegenheid ter afsluiting van de opleiding een eindexamen af te leggen.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de leerlingen van een instelling voor educatie en beroepsonderwijs in de gelegenheid in plaats van een eindexamen een of meer deeleindexamens af te leggen.

  • 3 Het bevoegd gezag kan tot het eindexamen toelaten kandidaten die niet als leerling van de school zijn ingeschreven.

  • 4 Het bevoegd gezag van een instelling voor educatie en beroepsonderwijs kan kandidaten als bedoeld in het derde lid eveneens in de gelegenheid stellen een of meer deeleindexamens aan de desbetreffende school af te leggen.

  • 5 Kandidaten als bedoeld in het derde lid, die worden toegelaten tot het eindexamen van een school voor voortgezet onderwijs, zijn behoudens het bepaalde in het zesde lid aan het bevoegd gezag een bedrag verschuldigd van € 567 voor een volledig eindexamen.

  • 6 In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid is een toelatingsbedrag niet verschuldigd door kandidaten die zijn ingeschreven bij een andere uit de openbare kas bekostigde school, - al dan niet in de zin van dit besluit -, afdeling of onderwijsinstelling en die aldaar geen eindexamen dan wel deeleindexamen afleggen.

Artikel 3. Afnemen eindexamen

  • 1 De directeur en de examinatoren van een school voor voortgezet onderwijs nemen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag het eindexamen af, onverminderd artikel 37.

  • 2 De directeur van een school voor voortgezet onderwijs wijst een van de personeelsleden van de school aan tot secretaris van het eindexamen.

Artikel 4. Indeling eindexamen; profielwerkstuk en sectorwerkstuk.

  • 1 Het eindexamen kan voor ieder vak bestaan uit een schoolexamen, uit een centraal examen dan wel uit beide.

  • 2 Het schoolexamen v.w.o. en h.a.v.o. omvat mede een profielwerkstuk. Het profielwerkstuk is een werkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die van betekenis zijn in het desbetreffende profiel.

  • 3 Het profielwerkstuk heeft betrekking op één of meer vakken van het eindexamen. Ten minste één van deze vakken heeft een omvang van 400 uur of meer voor v.w.o. en 320 uur of meer voor h.a.v.o.

  • 4 Het schoolexamen v.m.b.o. voor zover het betreft de theoretische leerweg, genoemd in artikel 10 van de wet, en de gemengde leerweg, genoemd in artikel 10d van de wet, omvat mede een sectorwerkstuk. De tweede volzin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Het sectorwerkstuk heeft betrekking op een thema uit de sector waarin de leerling het onderwijs volgt.

Artikel 5. Onregelmatigheden

  • 1 Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig deel van het eindexamen dan wel ten aanzien van een aanspraak op ontheffing aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, dan wel zonder geldige reden afwezig is, kan de directeur maatregelen nemen.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, die afhankelijk van de aard van de onregelmatigheid ook in combinatie met elkaar genomen kunnen worden, zijn:

    • a. het toekennen van het cijfer 1 voor een toets van het schoolexamen of het centraal examen,

    • b. het ontzeggen van de deelname of de verdere deelname aan een of meer toetsen van het schoolexamen of het centraal examen,

    • c. het ongeldig verklaren van een of meer toetsen van het reeds afgelegde deel van het schoolexamen of het centraal examen,

    • d. het bepalen dat het diploma en de cijferlijst slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in door de directeur aan te wijzen onderdelen.

    Indien het hernieuwd examen bedoeld in de vorige volzin betrekking heeft op een of meer onderdelen van het centraal examen legt de kandidaat dat examen af in een volgend tijdvak van het centraal examen.

  • 3 Het besluit waarbij een in het eerste lid bedoelde maatregel wordt genomen, wordt tegelijkertijd in afschrift toegezonden aan de inspectie en, indien de kandidaat minderjarig is, aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat.

  • 4 De kandidaat kan tegen een beslissing van de directeur van een school voor voortgezet onderwijs in beroep gaan bij de door het bevoegd gezag van de school in te stellen commissie van beroep. Van de commissie van beroep mag de directeur geen deel uitmaken.

  • 5 In overeenstemming met artikel 30a van de wet wordt het beroep binnen drie dagen nadat de beslissing aan de kandidaat is bekendgemaakt, schriftelijk ingesteld bij de commissie van beroep. De commissie stelt een onderzoek in en beslist binnen twee weken na ontvangst van het beroepsschrift, tenzij zij deze termijn gemotiveerd heeft verlengd met ten hoogste twee weken. De commissie stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het eindexamen geheel of gedeeltelijk af te leggen onverminderd het bepaalde in de laatste volzin van het tweede lid. De commissie deelt haar beslissing schriftelijk mede aan de kandidaat, aan de ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat indien deze minderjarig is, aan de directeur en aan de inspectie.

Hoofdstuk II. Inhoud van het eindexamen

Artikel 7. Examenprogramma

  • 1 Onze Minister stelt, behalve voor door het bevoegd gezag vast te stellen vakken die onderdeel zijn van het eindexamen, voor elk van de onderwijssoorten examenprogramma’s vast, waarin zijn opgenomen:

    • a. een omschrijving van de examenstof voor ieder eindexamenvak, en

    • b. welk deel van de examenstof centraal zal worden geëxamineerd en over welke examenstof het schoolexamen zich uitstrekt.

  • 2 Een examenprogramma wordt vastgesteld per vak of per groep van vakken.

  • 3 De examenprogramma's voor zover het betreft leerwegen in het v.m.b.o. kunnen voorzien in differentiaties waaruit de leerling een keuze maakt.

Artikel 8. Begrenzing mogelijkheden vakkenkeuze kandidaten

  • 1 De kandidaten kiezen, met inachtneming van dit hoofdstuk, in welke vakken zij examen willen afleggen. Voor leerlingen geldt deze keuze voorzover het bevoegd gezag, al dan niet in samenwerking met het bevoegd gezag van een of meer andere scholen, hen in de gelegenheid heeft gesteld zich op het examen in die vakken voor te bereiden. Voor wie niet als leerling is ingeschreven geldt deze keuze voorzover het bevoegd gezag hen tot het examen in die vakken toelaat en in voorkomend geval nadat toepassing is gegeven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit samenwerking VO-BVE.

  • 2 De kandidaten kunnen voor zover het bevoegd gezag hun dat toestaat, in meer vakken of niet-verplichte delen van de examenstof examen afleggen dan in de vakken en examenstof die ten minste tezamen een eindexamen vormen.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist, welke in artikel 7, derde lid, bedoelde differentiaties worden aangeboden.

  • 4 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op kandidaten die deeleindexamen afleggen.

Artikel 9. Vrijstellingen v.a.v.o.

  • 1 Onverminderd vrijstellingen en ontheffingen als bedoeld in de artikelen 11, 12, 13 en 22 is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs:

    • a. vrijgesteld van het examen in een algemeen vak van de theoretische leerweg in het v.m.b.o. op grond van het examen v.w.o., h.a.v.o. of v.m.b.o., indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald,

    • b. vrijgesteld van het examen in een vak in het h.a.v.o. op grond van een examen v.w.o. of h.a.v.o., indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;

    • c. vrijgesteld van het examen in een vak in het v.w.o. op grond van een examen v.w.o., indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;

    • d. vrijgesteld van het examen in een vak van het v.w.o. of h.a.v.o. op grond van het overeenkomstige examen, afgelegd in de Nederlandse Antillen of in Aruba, indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;

    • e. vrijgesteld van het profielwerkstuk, indien reeds eerder een profielwerkstuk is gemaakt dat betrekking heeft op een of meer vakken van dezelfde schoolsoort, behorende tot het profiel van de kandidaat en waarvoor een eindcijfer 6 of hoger is behaald,

    • f. vrijgesteld van het sectorwerkstuk, indien reeds eerder een sectorwerkstuk is gemaakt dat betrekking heeft op een thema uit die sector, en dat is beoordeeld als «voldoende» of «goed».

  • 2 Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het eindcijfer of de beoordeling is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid, onder a tot en met d, is de daar bedoelde kandidaat eveneens vrijgesteld indien het eindcijfer 5 of 4 is behaald, mits de kandidaat voldoet aan de voorwaarden van artikel 49 om te slagen voor het eindexamen.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 10. Ontheffingen v.a.v.o. op verzoek

  • 1 Onverminderd artikel 9 kan de staatsexamencommissie op verzoek van de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, ontheffing verlenen voor een examenvak, indien de kandidaat op grond van eerder gevolgd onderwijs aantoonbaar in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden ter zake van het desbetreffende vak. De ontheffing kan slechts worden verleend op basis van een diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk, al of niet behaald in Nederland, dat door de staatsexamencommissie wordt aanvaard als bewijs van voldoende kennis en vaardigheden. Indien de staatsexamencommissie dit nodig oordeelt, onderzoekt zij of de kandidaat in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden.

  • 2 Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het in dat lid bedoelde diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken

  • 3 Tot de in het eerste lid bedoelde diploma's, getuigschriften en andere bewijsstukken behoren in elk geval die betreffende het Internationaal Baccalaureaat, het Europees Baccalaureaat en die betreffende het overeenkomstige onderwijs in een lid-staat van de Europese Unie.

  • 4 Indien de staatsexamencommissie de gevraagde ontheffing verleent, verstrekt zij de verzoeker een bewijs van ontheffing, en zendt zij aan de inspectie alsmede de Informatie Beheer Groep een afschrift daarvan.

  • 5 Het bewijs van ontheffing vermeldt de gronden van de ontheffing, het tijdstip van het verrichten van de onderwijs- of examenprestatie waarop de ontheffing berust, en gaat in voorkomend geval vergezeld van een verklaring betreffende het in het eerste lid bedoelde onderzoek naar de kennis en vaardigheden van de examenkandidaat, of naar de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken.

  • 6 Onze Minister stelt het model van het bewijs van ontheffing vast.

Artikel 10a. Ontheffingsprocedure

Een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 10 wordt schriftelijk ingediend bij de staatsexamencommissie, onder overlegging van een uittreksel uit het geboorte- of persoonsregister en een gewaarmerkte fotokopie van het diploma, getuigschrift of andere bewijsstuk waarop het verzoek om ontheffing berust.

Artikel 11. Eindexamen v.w.o. (atheneum)

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, bij het eindexamen vrijgesteld van de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, en in het bezit is van het diploma h.a.v.o., bij het eindexamen vrijgesteld van de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene natuurwetenschappen en maatschappijleer.

  • 6 In afwijking van het eerste lid kan de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs bij het eindexamen ontheffing worden verleend van de taal, genoemd in artikel 26b, eerste lid onder c, van het Inrichtingsbesluit W.V.O., in de volgende gevallen:

    • a. de leerling heeft een stoornis die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal,

    • b. de leerling heeft een andere moedertaal dan de Nederlandse taal, of

    • c. de leerling volgt onderwijs in het profiel natuur en techniek of het profiel natuur en gezondheid en de taal verhindert naar verwachting een succesvolle afronding van de opleiding.

Artikel 12. Eindexamen v.w.o. (gymnasium)

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, bij het eindexamen vrijgesteld van het vak lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, en die in het bezit is van het diploma h.a.v.o., bij het eindexamen vrijgesteld van de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene natuurwetenschappen en maatschappijleer.

Artikel 13. Eindexamen h.a.v.o.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een school voor h.a.v.o., bij het eindexamen vrijgesteld van de vakken van het gemeenschappelijk deel waarvoor ontheffing is verleend van het volgen van onderwijs op grond van artikel 26e, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit W.V.O.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, bij het eindexamen vrijgesteld van de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel.

Artikel 21a. Eindexamen v.a.v.o.-opleiding h.a.v.o. 21+

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 22. Eindexamen v.m.b.o. theoretische leerweg

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat in de sector economie of leerwegondersteunend onderwijs ten aanzien van wie toepassing is gegeven aan artikel 26n, tweede lid, van het Inrichtingsbesluit W.V.O., bij het eindexamen vrijgesteld van het vak Franse taal of het vak Duitse taal, genoemd artikel 26n, tweede lid. In plaats van het vak waarvoor vrijstelling is verleend, doet de kandidaat eindexamen in het vak Arabisch, het vak Turks, het vak Spaans, het vak maatschappijleer II, het vak aardrijkskunde of het vak geschiedenis en staatsinrichting.

  • 3 Indien de kandidaat in het vrije deel twee kunstvakken kiest, wordt één kunstvak gekozen uit de vakken behorende tot de beeldende vorming en één kunstvak uit de vakken muziek, dans en drama.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs vrijgesteld van de vakken lichamelijke opvoeding en de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama van het gemeenschappelijk deel.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, op zijn verzoek bij het eindexamen ontheffing worden verleend van de vakken Franse taal of Duitse taal van het sectordeel of van beide. Artikel 11, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23. Eindexamen v.m.b.o. basisberoepsgerichte leerweg

  • 3 Voor zover het betreft een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1 van de wet, omvat het eindexamen voor de leerling die dat traject heeft gevolgd, het vak Nederlandse taal en het beroepsgerichte programma dat onderdeel is van het leerwerktraject. Bovendien kan de leerling eindexamen afleggen in de andere vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b van de wet, waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 10b1, derde lid, van de wet in voorkomend geval heeft beslist dat zij behoren tot het leer-werktraject van de leerling.

  • 4 In aanvulling op de voorgeschreven vakken, bedoeld in het eerste lid, kan het eindexamen omvatten:

Artikel 24. Eindexamen v.m.b.o. kaderberoepsgerichte leerweg

  • 3 In aanvulling op de voorgeschreven vakken, bedoeld in het eerste lid, kan het eindexamen omvatten:

Artikel 25. Eindexamen v.m.b.o. gemengde leerweg

Artikel 28. Eindexamen landbouw en natuurlijke omgeving en eindexamen levensmiddelentechnologie

[Vervallen per 23-06-2000]

Artikel 28a. Eindexamen algemene voorbereiding op maatschappij en beroep

[Vervallen per 23-06-2000]

Hoofdstuk III. Regeling van het eindexamen

Afdeling 1. Examenreglement en programma van toetsing en afsluiting

Artikel 31. Examenreglement en programma van toetsing en afsluiting

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs, respectievelijk de examencommissie v.a.v.o., stelt een examenreglement vast. Het examenreglement bevat in elk geval informatie over de maatregelen, bedoeld in artikel 5, en de toepassing daarvan, alsmede regels met betrekking tot de organisatie van het eindexamen, de gang van zaken tijdens het eindexamen, de herkansing van het schoolexamen, en wat scholen voor voortgezet onderwijs betreft, de samenstelling en het adres van de in artikel 5 bedoelde commissie van beroep. Ten aanzien van de herkansing wordt in elk geval bepaald, in welke gevallen een herkansing mogelijk is. Ook kan worden bepaald dat tot die gevallen kunnen behoren gevallen dat de kandidaat door ziekte of ten gevolge van een bijzondere van zijn wil onafhankelijke omstandigheid, niet in staat is geweest, aan de desbetreffende toets deel te nemen.

  • 2 Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs, respectievelijk de examencommissie v.a.v.o., stelt jaarlijks voor 1 oktober een programma van toetsing en afsluiting vast, dat in elk geval betrekking heeft op het desbetreffende schooljaar. In het programma wordt in elk geval aangegeven welke onderdelen van het examenprogramma in het schoolexamen worden getoetst, de inhoud van de onderdelen van het schoolexamen, de wijze waarop het schoolexamen plaatsvindt, de tijdvakken waarbinnen de toetsen van het schoolexamen aanvangen, de herkansing daaronder mede begrepen, de wijze van herkansing van het schoolexamen, alsmede de regels voor de wijze waarop het cijfer voor het schoolexamen voor een kandidaat tot stand komt.

  • 3 Het examenreglement en het programma van toetsing en afsluiting worden door de directeur voor 1 oktober toegezonden aan de inspectie en verstrekt aan de kandidaten.

Afdeling 2. Schoolexamen.

Artikel 32. Schoolexamen

  • 1 Het bevoegd gezag bepaalt het tijdstip waarop het schoolexamen aanvangt.

  • 2 Het schoolexamen wordt afgesloten voor de aanvang van het eerste tijdvak, bedoeld in artikel 37.

  • 3 Het bevoegd gezag kan in afwijking van het tweede lid een kandidaat die ten gevolge van ziekte of een andere van zijn wil onafhankelijke omstandigheid het schoolexamen niet heeft kunnen afsluiten voor de aanvang van het eerste tijdvak, in de gelegenheid stellen het schoolexamen in dat vak af te sluiten vóór het centraal examen in dat vak, doch na de aanvang van het eerste tijdvak.

  • 4 In afwijking van het tweede lid geldt voor het v.m.b.o. dat het schoolexamen voor de vakken waarin geen centraal examen wordt afgelegd en, voor zover van toepassing, het sectorwerkstuk uiterlijk moeten zijn afgesloten op een datum gelegen na de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen, doch uiterlijk een week voordat de uitslag van het centraal examen wordt vastgesteld.

  • 5 In afwijking van het tweede lid geldt voor het h.a.v.o. en het v.w.o. dat de vakken waarvoor geen cijfer wordt vastgesteld, moeten zijn afgesloten uiterlijk een week voordat de uitslag van het centraal examen wordt vastgesteld.

  • 6 Indien het bevoegd gezag gebruikmaakt van de afwijkingsbevoegdheid in het tweede lid, zendt het de resultaten die zijn behaald met het schoolexamen en het sectorwerkstuk zo spoedig mogelijk aan de inspectie, tenzij het bevoegd gezag op grond van artikel 103b, tweede lid, van de wet examengegevens samen met het persoonsgebonden nummer verstrekt aan de Informatie Beheer Groep.

Artikel 33. Mededeling beoordeling schoolexamen

Voor de aanvang van het centraal examen maakt de directeur aan de kandidaat bekend, voorzover van toepassing:

  • a. welk cijfer of welke cijfers hij heeft behaald voor het schoolexamen,

  • b. de beoordeling van de vakken waarvoor geen cijfer wordt vastgesteld, en

  • c. de beoordeling van het sectorwerkstuk.

Artikel 35. Beoordeling schoolexamen

  • 1 Het cijfer van het schoolexamen wordt uitgedrukt in een cijfer uit een schaal van cijfers lopende van 1 tot en met 10.

  • 2 Indien in een vak tevens centraal examen wordt afgelegd, worden de in het eerste lid genoemde cijfers gebruikt met de daartussen liggende cijfers met 1 decimaal.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, worden het vak culturele en kunstzinnige vorming en het vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van elk profiel, beoordeeld met «voldoende» of «goed». Deze beoordeling gaat uit van de mogelijkheden van de leerling en geschiedt op de grondslag van het genoegzaam afsluiten van de desbetreffende vakken, zoals blijkend uit het examendossier. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de kunstvakken en het vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van elke leerweg.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt het sectorwerkstuk beoordeeld met «voldoende» of «goed». Deze beoordeling geschiedt op de grondslag van het genoegzaam voltooien van het sectorwerkstuk, zoals blijkend uit het examendossier. Het sectorwerkstuk wordt beoordeeld door ten minste twee examinatoren die de kandidaat hebben begeleid bij de totstandkoming van het sectorwerkstuk.

Artikel 35a. Herkansing toetsen schoolexamen v.w.o. en h.a.v.o.

[Vervallen per 08-11-2000]

Artikel 35b1. Herexamen schoolexamen v.m.b.o.

  • 1 Het bevoegd gezag kan bepalen dat de kandidaat die eindexamen of deeleindexamen aflegt, voor één of meer vakken het schoolexamen waarin geen centraal examen wordt afgenomen, opnieuw kan afleggen, met dien verstande dat het bevoegd gezag dit recht in elk geval verleent voor het vak maatschappijleer behorend tot het gemeenschappelijk deel van de leerwegen, indien de kandidaat voor dat vak een eindcijfer heeft behaald lager dan 6. Het herexamen omvat door het bevoegd gezag aangegeven onderdelen van het examenprogramma.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt vast hoe het cijfer van het in het eerste lid bedoelde herexamen wordt bepaald. Het hoogste van de cijfers behaald bij het herexamen in een vak en bij het eerder afgelegde schoolexamen in dat vak geldt als het definitieve cijfer van het schoolexamen in dat vak.

Artikel 35c. Examendossier

Het schoolexamen bestaat uit een examendossier. Het examendossier is het geheel van de onderdelen van het schoolexamen zoals gedocumenteerd in een door het bevoegd gezag gekozen vorm. Het examendossier voor het v.m.b.o. omvat tevens de resultaten die de leerling heeft behaald voor de vakken, bedoeld in artikel 26g, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit W.V.O. of artikel 26i, tweede lid, van dat besluit, voor zover in die vakken geen eindexamen is afgelegd.

Hoofdstuk IV. Centraal examen

Artikel 36. Gecommitteerden

  • 1 De Informatie Beheer Groep, dan wel voor zover het landbouwonderwijs betreft Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,wijst voor elke school en voor elke instelling voor educatie en beroepsonderwijs, ten behoeve van het centraal examen een of meer gecommitteerden aan. De aanwijzing geldt tot de afloop van de herkansing. Indien de Informatie Beheer Groep er om verzoekt, stelt het bevoegd gezag gecommitteerden ter aanwijzing voor. De aanwijzing geldt voor het eerste en tweede tijdvak.

  • 2 De gecommitteerden ontvangen uit ’s Rijks kas een vergoeding van de door hen gemaakte kosten volgens door Onze Minister te stellen regelen.

  • 3 Indien de Informatie Beheer Groep krachtens dit artikel een leraar van een school heeft aangewezen als gecommitteerde ten behoeve van een andere school, draagt het bevoegd gezag van de eerstgenoemde school er zorg voor, dat de leraar de uit die aanwijzing voortvloeiende verplichtingen nakomt.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, worden voor het praktisch gedeelte van het centraal examen v.m.b.o. geen gecommitteerden aangewezen.

Artikel 37. Tijdvakken en afneming centraal examen

  • 1 Het centraal examen voor de scholen voor voortgezet onderwijs kent een eerste, tweede en derde tijdvak.

  • 2 Het eerste en tweede tijdvak worden afgenomen in het laatste leerjaar.

  • 3 Het derde tijdvak wordt aansluitend aan het laatste leerjaar afgenomen door de staatsexamencommissie.

  • 4 Onze Minister kan vakken aanwijzen waarin wegens het zeer geringe aantal kandidaten, het centraal examen in het tweede tijdvak eveneens wordt afgenomen door de staatsexamencommissie.

  • 5 Bij toepassing van het derde of vierde lid, leveren de kandidaten de opgaven, de door hen gemaakte aantekeningen alsmede andere door hen gemaakte stukken in bij een van degenen die toezicht houden. De voorzitter van de staatsexamencommissie bepaalt, in welke gevallen wordt afgeweken van de eerste volzin, alsmede in welke gevallen en op welk tijdstip de opgaven, de aantekeningen en de andere stukken, bedoeld in die volzin, aan de kandidaten worden teruggegeven.

Artikel 37a. Centraal examen voorlaatste leerjaar

  • 1 In afwijking van artikel 37, tweede lid, kan het bevoegd gezag een leerling uit het voorlaatste leerjaar toelaten tot het centraal examen in één of meer vakken, niet zijnde alle vakken van het eindexamen.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het schoolexamen in dat vak of die vakken afgesloten voor aanvang van het eerste tijdvak in dat leerjaar.

  • 4 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het derde tijdvak aansluitend aan het voorlaatste leerjaar afgenomen door de staatsexamencommissie.

Artikel 38. Opgave kandidaten centraal examen

  • 1 De directeur deelt jaarlijks voor 1 november aan de Informatie Beheer Groep mede hoeveel kandidaten in elk vak aan het centraal examen in het eerste tijdvak zullen deelnemen.

  • 2 De directeur zendt jaarlijks ten minste drie dagen voor de aanvang van de centrale examens in het eerste tijdvak, aan de inspectie een lijst waarop voor iedere kandidaat vermeld staat in welke vakken hij centraal examen zal afleggen en waarop is aangegeven welke cijfers de kandidaat voor het schoolexamen heeft behaald. Voor de aanvang van het tweede tijdvak worden een lijst met de kandidaten, de in het eerste tijdvak door die kandidaten behaalde cijfers, de, voor zover van toepassing, alsnog behaalde cijfers voor het schoolexamen, alsmede een overzicht van het vak of de vakken waarin elke kandidaat examen zal afleggen, aan de inspectie gezonden.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een bevoegd gezag dat op grond van artikel 103b, tweede lid, van de wet examengegevens samen met het persoonsgebonden nummer verstrekt aan de Informatie Beheer Groep.

  • 4 Indien een examenprogramma differentiaties kent als bedoeld in artikel 7, derde lid, kan een kandidaat per tijdvak in niet meer differentiaties centraal examen afleggen dan volgens het desbetreffende programma is vereist.

Artikel 39. Centrale examencommissie vaststelling opgaven

  • 1 Onze Minister stelt een centrale examencommissie vaststelling opgaven in. Deze commissie heeft als taak:

    • a. het vaststellen van de dagen en uren waarop de centrale examens in de verschillende tijdvakken aanvangen en waarop de toetsen van het centraal examen worden gehouden;

    • b. het tot stand brengen van de opgaven van de centrale examens;

    • c. het vaststellen van de opgaven van de centrale examens;

    • c1. het vaststellen van het aantal en de tijdsduur van de toetsen van het centraal examen;

    • c2. het vaststellen van de wijze waarop de centrale examens worden afgenomen;

    • d. het tot stand brengen van de beoordelingsnormen voor de centrale examens;

    • e. het vaststellen van de beoordelingsnormen voor de centrale examens;

    • f. het geven van regels voor het bepalen van een score, voortvloeiend uit de beoordeling;

    • g. het geven van regels voor de omzetting van de scores in cijfers voor de centrale examens;

    • h. het geven van regels met betrekking tot de hulpmiddelen die gebruikt mogen worden bij het maken van de opgaven van de centrale examens;

    • i. het uitoefenen van andere door Onze Minister opgedragen taken.

  • 2 De commissie, bedoeld in het eerste lid, kan bepalen dat een toets wordt afgenomen op een tijdstip dat is gelegen voor de aanvang van het eerste tijdvak.

  • 3 Onze Minister geeft regels voor de vergoeding van de kosten en voor de beloning van de leden van de centrale examencommissie vaststelling opgaven.

Artikel 40. Regels omtrent het centraal examen

  • 1 De Informatie Beheer Groep zorgt ervoor dat de opgaven, de beoordelingsnormen en de door de commissie gegeven regels, bedoeld in artikel 39 met uitzondering van de in het eerste lid, onder g en h, bedoelde regels, tijdig worden gedrukt en verzonden aan de directeur van de school.

  • 2 De directeur zorgt ervoor, dat de opgaven voor het centraal examen geheim blijven tot de aanvang van de toets waarbij deze opgaven aan de kandidaten worden voorgelegd. De commissie, bedoeld in artikel 39, kan opgaven aanwijzen waarop de eerste volzin niet van toepassing is.

  • 3 Tijdens een toets van het centraal examen worden aan de kandidaten geen mededelingen van welke aard ook, aangaande de opgaven gedaan, uitgezonderd mededeling van door de commissie, bedoeld in artikel 39, vastgestelde errata.

  • 4 De directeur draagt er zorg voor dat het nodige toezicht bij het centraal examen wordt uitgeoefend.

  • 5 Zij die toezicht hebben gehouden, maken een proces-verbaal op. Zij leveren dit in bij de directeur samen met het gemaakte examenwerk.

  • 6 Een kandidaat die te laat komt, mag tot uiterlijk een half uur na de aanvang van de toets tot die toets worden toegelaten.

  • 7 De aan de kandidaten voorgelegde opgaven voor een toets van het centraal examen blijven in het examenlokaal tot het einde van die toets.

  • 8 Bij ministeriële regeling kan ten aanzien van een of meer zittingen worden bepaald dat de kandidaten de opgaven, de door hen gemaakte aantekeningen alsmede andere door hen gemaakte stukken inleveren bij een van degenen die toezicht houden. Bij die regeling wordt bepaald wanneer de opgaven, de aantekeningen en de andere stukken, bedoeld in de eerste volzin, aan de kandidaten worden teruggegeven.

Artikel 41. Beoordeling centraal examen

  • 1 De directeur doet het gemaakte werk van het centraal examen met een exemplaar van de opgaven en met het proces-verbaal van het examen toekomen aan de examinator in het desbetreffende vak. De examinator beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de in artikel 39, eerste lid, onderdeel e, bedoelde beoordelingsnormen toe. De examinator drukt zijn beoordeling uit in de score, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel f. De examinator zendt de score en het beoordeelde werk aan de directeur.

  • 2 De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces-verbaal en de regels voor het bepalen van de score, bedoeld in het eerste lid, onverwijld aan de betrokken gecommitteerde dan wel de tweede examinator, bedoeld in artikel 41a, tweede lid toekomen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 41a. Beoordeling praktisch gedeelte centraal examen v.m.b.o.

  • 1 De directeur draagt er zorg voor dat bij het maken van het praktisch gedeelte van het centraal examen van een eindexamen v.m.b.o., de examinator in het desbetreffende vak of programma aanwezig is. De examinator beoordeelt de prestaties tijdens het maken van de praktijkopgaven en legt zijn bevindingen van de verrichtingen van de kandidaat schriftelijk vast, volgens daartoe door de in artikel 39 bedoelde commissie gegeven richtlijnen. De examinator beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de in artikel 39, eerste lid, onderdeel e, bedoelde beoordelingsnormen toe. De examinator drukt zijn beoordeling uit in de score, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel f. De examinator zendt de score en voor zover mogelijk het beoordeelde werk aan de directeur.

  • 2 Voor het praktisch gedeelte van het centraal examen v.m.b.o. vindt de beoordeling tevens plaats door een tweede examinator. De tweede examinator kan een deskundige als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de wet of een andere examinator van de school zijn. De tweede examinator beoordeelt het resultaat van de praktijkopgaven, alsmede de verrichtingen van de kandidaat zoals blijkend uit de in het eerste lid bedoelde schriftelijke vastlegging daarvan. De directeur overhandigt de tweede examinator daartoe een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces-verbaal, alsmede de regels voor het bepalen van de score, bedoeld in het eerste lid. Artikel 41, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42. Vaststelling score en cijfer centraal examen

  • 1 De examinator en de gecommitteerde dan wel de tweede examinator, bedoeld in artikel 41a, tweede lid stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan stellen zij de score vast op het rekenkundig gemiddelde van de twee scores, in voorkomend geval afgerond op het naasthogere gehele getal.

  • 2 De directeur stelt het cijfer voor het centraal examen in een vak vast op grond van de score, bedoeld in het eerste lid, en met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel g.

Artikel 43. Niet op regelmatige wijze afgenomen centraal examen

  • 1 Indien het centraal examen naar het oordeel van de inspectie niet op regelmatige wijze heeft plaatsgehad kan zij besluiten dat het geheel of gedeeltelijk voor een of meer kandidaten opnieuw wordt afgenomen.

  • 2 De inspectie verzoekt de commissie, bedoeld in artikel 39, eerste lid, nieuwe opgaven vast te stellen en bepaalt op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen.

Artikel 44. Onvoorziene omstandigheden centraal examen

Indien door onvoorziene omstandigheden het centraal examen in één of meer vakken aan één of meer scholen niet op de voorgeschreven wijze kan worden afgenomen, beslist Onze Minister hoe alsdan moet worden gehandeld.

Artikel 45. Verhindering centraal examen

  • 1 Indien een kandidaat om een geldige reden, ter beoordeling van de directeur, is verhinderd bij één of meer toetsen in het eerste tijdvak tegenwoordig te zijn, wordt hem in het tweede tijdvak de gelegenheid gegeven het centraal examen voor ten hoogste twee toetsen per dag alsnog te voltooien.

  • 2 Indien een kandidaat in het tweede tijdvak evenzeer verhinderd is, of wanneer hij het centraal examen in het tweede tijdvak niet kan voltooien, wordt hij in de gelegenheid gesteld in het derde tijdvak ten overstaan van de staatsexamencommissie zijn eindexamen te voltooien.

  • 3 De kandidaat meldt zich zo spoedig mogelijk door tussenkomst van de directeur aan bij de voorzitter van de desbetreffende staatsexamencommissie. In dat geval deelt de directeur aan de commissie mede, wanneer dat zich voordoet, dat ten behoeve van de kandidaat toepassing is gegeven aan artikel 55, eerste, tweede dan wel derde lid, en waaruit deze toepassing bestaat.

  • 4 Na afloop van het derde tijdvak deelt de staatsexamencommissie het resultaat mede aan de directeur.

Artikel 46. Centraal examen geschiedenis en staatsinrichting en maatschappijleer

[Vervallen per 01-08-1998]

Hoofdstuk V. Uitslag, herkansing en diplomering

Artikel 47. Eindcijfer eindexamen

  • 1 Het eindcijfer voor alle vakken van het eindexamen wordt uitgedrukt in een geheel cijfer uit de reeks 1 tot en met 10.

  • 2 De directeur bepaalt het eindcijfer op het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen. Voor de in artikel 10b van de wet genoemde basisberoepsgerichte leerweg geldt in afwijking van de eerste volzin dat voor de bepaling van het eindcijfer het cijfer voor het schoolexamen tweemaal wordt meegerekend, en het cijfer voor het centraal examen éénmaal. Indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste of tweede volzin, niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.

  • 3 Indien in een vak alleen een schoolexamen is gehouden is het cijfer voor het schoolexamen tevens het eindcijfer.

Artikel 48. Vaststelling uitslag

  • 1 De directeur en de secretaris van het eindexamen stellen in geval van een eindexamen de uitslag vast met inachtneming van artikel 49, en voor zover van toepassing artikel 52a.

  • 2 De uitslag luidt «geslaagd voor het eindexamen» of «afgewezen voor het eindexamen».

  • 3 Indien dat nodig is om de kandidaat te laten slagen betrekken de directeur en de secretaris van het eindexamen een of meer eindcijfers van de vakken niet bij de bepaling van de definitieve uitslag. De overgebleven vakken dienen een eindexamen te vormen.

  • 5 Cijferlijsten worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken, indien na het jaar waarin zij zijn vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken. Bewijzen van ontheffing worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken indien na het jaar waarin het onderliggende diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.

  • 7 De directeur vergewist zich ervan dat het eindexamen de in de artikelen 11, 12,13, 22, 23, 24 of 25 voorgeschreven vakken omvat.

  • 8 Indien de kandidaat eindexamen heeft afgelegd en in datzelfde jaar deelstaatsexamen heeft afgelegd of deeleindexamen aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, worden de met het deelstaatsexamen respectievelijk deeleindexamen behaalde cijfers, indien de kandidaat daarom tijdig en schriftelijk heeft verzocht, betrokken bij de uitslagbepaling.

Artikel 49. Uitslag

  • 1 De kandidaat die eindexamen v.m.b.o. heeft afgelegd, is geslaagd indien hij:

    • a. voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger, of

    • b. voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 4 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger waarvan ten minste één 7 of hoger, of

    • c. voor twee van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger waarvan ten minste één 7 of hoger.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a, b en c, wordt het eindcijfer van het afdelingsvak of intrasectorale programma in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg meegerekend als twee eindcijfers.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid geldt tevens dat voor de vakken lichamelijke opvoeding en het kunstvak uit het gemeenschappelijk deel en in de gemengde en de theoretische leerweg voor het sectorwerkstuk de kwalificatie «voldoende» of «goed» is behaald.

  • 4 In afwijking van het eerste en derde lid, is de kandidaat die eindexamen v.m.b.o. heeft afgelegd ter afsluiting van een leerwerktraject als bedoeld in artikel 10b1 van de wet, geslaagd indien hij zowel voor het vak Nederlandse taal als voor het beroepsgerichte programma het eindcijfer 6 of hoger heeft behaald. Indien de vakken waarin examen is afgelegd, tezamen een eindexamen vormen van de basisberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikel 10b van de wet, zijn het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De kandidaat die eindexamen v.w.o. of h.a.v.o. heeft afgelegd, is geslaagd:

    • a. indien hij:

      • 1°. voor al zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald,

      • 2°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald,

      • 3°. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers tenminste 6,0 bedraagt, dan wel

      • 4°. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald, en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers tenminste 6,0 bedraagt,

    • b. indien geen van de eindcijfers van onderdelen, genoemd in het zesde lid, lager is dan 4, en

    • c. indien de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel van elk profiel, zijn beoordeeld als «voldoende» of «goed».

  • 6 Bij de uitslagbepaling volgens het vijfde lid wordt het gemiddelde van de eindcijfers van ten minste de volgende onderdelen aangemerkt als het eindcijfer van één vak, voor zover voor deze onderdelen een eindcijfer is bepaald: maatschappijleer en het profielwerkstuk en voor v.w.o. ook algemene natuurwetenschappen. Het bevoegd gezag kan daaraan toevoegen:

    • a. literatuur, als onderdeel van alle afzonderlijke moderne talen, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, literatuur voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het schoolexamen van de desbetreffende taal en literatuur,

    • b. klassieke culturele vorming, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, klassieke culturele vorming voor de bepaling van de eindcijfers een onderdeel is van het schoolexamen van Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur,

    • c. algemene natuurwetenschappen in het h.a.v.o.,

    • d. bij bijzondere scholen: godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, met dien verstande dat indien het bevoegd gezag daartoe niet besluit, godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs geen onderdeel is van het eindexamen, tenzij Onze Minister daarvoor goedkeuring heeft verleend met toepassing van artikel 11, eerste lid, onder c, artikel 12, eerste lid, onder c, of artikel 13, eerste lid, onder c.

  • 7 Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan de tweede volzin van het zesde lid, wordt in het examenreglement, bedoeld in artikel 31, vermeld welk onderdeel of welke onderdelen worden toegevoegd.

  • 8 De directeur bepaalt het eindcijfer, bedoeld in het zesde lid, als het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers van de samenstellende onderdelen. Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.

  • 9 Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag is vastgesteld, maakt de directeur deze schriftelijk aan iedere kandidaat bekend, onder mededeling van het in artikel 51 bepaalde. De uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 51, eerste lid, geen toepassing vindt.

Artikel 50. Deeleindexamen aan meer dan één instelling voor educatie en beroepsonderwijs

[Vervallen per 08-11-2000]

Artikel 51. Herkansing centraal examen

  • 1 De kandidaat heeft voor één vak van het eindexamen waarin hij reeds examen heeft afgelegd, nadat ingevolge artikel 49, negende lid, de eindcijfers zijn bekendgemaakt, het recht om in het tweede tijdvak of, indien artikel 45, eerste lid, van toepassing is, in het derde tijdvak, opnieuw deel te nemen aan het centraal examen of aan het schriftelijk gedeelte van het centraal examen in een beroepsgericht programma, met dien verstande dat indien het betreft het eindexamen van de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg in het v.m.b.o., dit recht eveneens bestaat voor het praktisch gedeelte van het centraal examen in een beroepsgericht programma, af te nemen door het bevoegd gezag aansluitend aan het eerste tijdvak of in het tweede tijdvak. De herkansing van het praktisch gedeelte van het centraal examen bestaat uit het opnieuw afleggen van deze toets of van een of meer onderdelen daarvan.

  • 2 De kandidaat stelt de directeur voor een door deze laatste te bepalen dag en tijdstip schriftelijk in kennis van gebruikmaking van het in het eerste lid bedoelde recht.

  • 3 Het hoogste van de cijfers behaald bij de herkansing en bij het eerder afgelegde centraal examen geldt als definitief cijfer voor het centraal examen.

  • 4 Na afloop van de herkansing in het laatste leerjaar wordt de uitslag definitief vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 48 en wordt deze schriftelijk aan de kandidaat bekendgemaakt.

  • 5 Na afloop van een herkansing in het voorlaatste leerjaar wordt het eindcijfer schriftelijk aan de kandidaat bekendgemaakt.

  • 6 Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de vakken waarin in een examenjaar deeleindexamen is afgelegd. De kandidaat die in een examenjaar zowel eindexamen als een of meer deeleindexamens aflegt, oefent het in het eerste lid bedoelde recht per examenjaar ten hoogste eenmaal uit.

Artikel 52. Diploma en cijferlijst

  • 1 De directeur reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke kandidaat die eindexamen heeft afgelegd, een cijferlijst uit waarop voor zover van toepassing zijn vermeld:

    • a. de cijfers voor het schoolexamen en de cijfers voor het centraal examen,

    • b. voor v.w.o. en h.a.v.o. het vak of de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk,

    • c. voor v.m.b.o. het thema van het sectorwerkstuk, alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk,

    • d. de beoordeling van de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding in v.w.o. en h.a.v.o.,

    • e. de beoordeling van het kunstvak en het vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van de leerweg in m.a.v.o. en v.b.o.,

    • f. volgens welke differentiatie, bedoeld in artikel 7, derde lid, is geëxamineerd,

    • g. de eindcijfers voor de examenvakken met inbegrip van het cijfer bepaald op grond van artikel 49, vierde lid, en

    • h. de uitslag van het eindexamen.

  • 2 De directeur reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke voor het eindexamen geslaagde kandidaat, daaronder mede begrepen de kandidaat die zijn eindexamen met gunstig gevolg heeft voltooid ten overstaan van de staatsexamencommissie, een diploma uit, waarop het profiel of de profielen zijn vermeld die bij de uitslag zijn betrokken. Op het dipoma v.m.b.o. is in elk geval de leerweg vermeld die bij de uitslag is betrokken.

  • 3 Indien een kandidaat in meer vakken examen heeft afgelegd dan in de vakken die ten minste samen een eindexamen vormen, worden de vakken die niet bij de bepaling van de uitslag zijn betrokken, op de cijferlijst vermeld, tenzij de kandidaat daartegen bedenkingen heeft geuit.

  • 4 Onze Minister stelt het model van de cijferlijst vast.

  • 5 Voor de vermelding op de cijferlijst van vakken waarvoor de kandidaat vrijstelling of ontheffing is verleend bij het eindexamen geldt het volgende:

    • a. indien het betreft het eindexamen v.w.o. of het eindexamen h.a.v.o.:

      • 1°. de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel worden niet vermeld op de cijferlijst indien de kandidaat het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs;

      • 2°. de vakken algemene natuurwetenschappen en maatschappijleer waarvoor de kandidaat bij het eindexamen v.w.o. is vrijgesteld op grond van het bezit van een diploma h.a.v.o., worden niet vermeld op de cijferlijst;

      • 3°. vakken waarvoor de kandidaat is vrijgesteld op grond van artikel 9 van dit besluit of artikel 10 van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000, worden vermeld op de cijferlijst, met vermelding van het eerder behaalde cijfer;

      • 4°. vakken waarvoor de kandidaat bij het eindexamen v.w.o. is vrijgesteld op grond van een eerder afgelegd eindexamen h.a.v.o. waarvan deze v.w.o.-vakken deel uitmaakten, worden vermeld op de cijferlijst, met vermelding van het eerder behaalde cijfer;

      • 5°. andere vakken waarvoor de kandidaat vrijstelling of ontheffing is verleend, worden vermeld op de cijferlijst, zonder vermelding van een cijfer;

    • b. indien het betreft het eindexamen v.m.b.o.:

      • 1°. de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel worden niet vermeld op de cijferlijst indien de kandidaat het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs;

      • 2°. vakken waarvoor de kandidaat is vrijgesteld op grond van artikel 9 van dit besluit of artikel 10 van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000, worden vermeld op de cijferlijst, met vermelding van het eerder behaalde cijfer;

      • 3°. andere vakken waarvoor de kandidaat vrijstelling of ontheffing is verleend, worden vermeld op de cijferlijst, zonder vermelding van een cijfer.

  • 6 De directeur en de secretaris van het eindexamen tekenen de diploma's en de cijferlijsten.

  • 7 Indien de kandidaat in een bepaald jaar is geslaagd voor het eindexamen, draagt de directeur er op verzoek van de kandidaat zorg voor dat de behaalde cijfers voor de vakken waarin in datzelfde jaar deeleindexamen of deelstaatsexamen is afgelegd, worden vermeld op de cijferlijst.

  • 8 De directeur van een school voor m.a.v.o. of een scholengemeenschap die in elk geval een school voor m.a.v.o. omvat, reikt op verzoek van de kandidaat die met goed gevolg het examen v.m.b.o. in de gemengde leerweg aan die school heeft afgelegd en bovendien examen heeft afgelegd in een algemeen vak en met het meetellen van dat vak voldoet aan artikel 49 voor zover het betreft de uitslag van het eindexamen v.m.b.o. in de theoretische leerweg, het diploma v.m.b.o. in de theoretische leerweg uit.

Artikel 52a. Voorlopige cijferlijst

  • 1 Indien de kandidaat een centraal examen of een afsluitend schoolexamen in één of meer vakken heeft afgelegd in het voorlaatste leerjaar en vervolgens de school verlaat zonder het eindexamen te voltooien, verstrekt de directeur hem een voorlopige cijferlijst.

  • 2 Op de voorlopige cijferlijst worden het vak of de vakken waarin de kandidaat centraal examen heeft afgelegd vermeld, alsmede het cijfer van het schoolexamen, het cijfer van het centraal examen en het eindcijfer, met de aantekening of gebruik is gemaakt van de herkansingsmogelijkheid.

  • 3 Indien de kandidaat een afsluitend schoolexamen heeft afgelegd wordt de beoordeling of het cijfer daarvan vermeld op de voorlopige cijferlijst.

  • 4 Onze Minister stelt het model van de voorlopige cijferlijst vast.

Artikel 53. Certificaat en cijferlijst

  • 1 De examencommissie v.a.v.o. reikt aan de kandidaat die deeleindexamen heeft afgelegd aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, een cijferlijst uit waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. de cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen,

    • b. voor het v.w.o. en h.a.v.o. het vak of de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk,

    • c. voor het v.m.b.o. het thema alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk, en

    • d. de eindcijfers voor de examenvakken met inbegrip van het cijfer, bepaald op grond van artikel 49, vierde lid.

  • 2 De examencommissie v.a.v.o. reikt aan de in het eerste lid bedoelde kandidaat, alsmede aan de kandidaat aan wie op grond van de definitieve uitslag niet op grond van 52, tweede lid, een diploma kan worden uitgereikt, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald,

    • b. voor het v.w.o. en h.a.v.o. het vak of de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, en

    • c. voor het v.m.b.o. het thema van het sectorwerkstuk, voor zover beoordeeld met «goed» of «voldoende».

  • 3 De directeur reikt aan de definitief voor het eindexamen v.m.b.o. afgewezen kandidaat die de school verlaat en die voor een of meer vakken van dat eindexamen een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en

    • b. het thema van het sectorwerkstuk, voor zover beoordeeld met «goed» of «voldoende».

  • 4 Onze Minister stelt het model van het certificaat en de cijferlijst vast.

Artikel 54. Duplicaten en afgifte verklaringen

  • 1 Duplicaten van afgegeven diploma's, certificaten, bewijzen van ontheffing en cijferlijsten worden niet verstrekt.

  • 2 Een schriftelijke verklaring dat een in het eerste lid bedoeld document is afgegeven, welke verklaring dezelfde waarde heeft als dat document zelf, kan uitsluitend door de Informatie Beheer Groep worden verstrekt.

Hoofdstuk VI. Overige bepalingen

Artikel 55. Afwijking wijze van examineren

  • 1 De directeur kan toestaan dat een gehandicapte kandidaat het examen geheel of gedeeltelijk aflegt op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat. In dat geval bepaalt de directeur de wijze waarop het examen zal worden afgelegd. Hij doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de inspectie.

  • 2 Tenzij sprake is van een objectief waarneembare lichamelijke handicap, geldt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde aangepaste wijze van examineren dat:

    • a. er een deskundigenverklaring is die door een ter zake deskundige psycholoog of orthopedagoog is opgesteld,

    • b. de aanpassing voor zover betrekking hebbend op het centraal examen in ieder geval kan bestaan uit een verlenging van de duur van de desbetreffende toets van het centraal examen met ten hoogste 30 minuten, en

    • c. een andere aanpassing slechts kan worden toegestaan voor zover daartoe in de onder a genoemde deskundigenverklaring ten aanzien van betrokkene een voorstel wordt gedaan dan wel indien de aanpassing aantoonbaar aansluit bij de begeleidingsadviezen, vermeld in die deskundigenverklaring.

  • 3 Het bevoegd gezag kan in verband met onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal afwijken van de voorschriften gegeven bij of krachtens dit besluit, ten aanzien van een kandidaat die met inbegrip van het schooljaar waarin hij eindexamen aflegt, ten hoogste zes jaren onderwijs in Nederland heeft gevolgd en voor wie het Nederlands niet de moedertaal is. De in de eerste volzin bedoelde afwijking kan betrekking hebben op:

    • a. het vak Nederlandse taal en literatuur;

    • b. het vak Nederlandse taal;

    • c. enig ander vak waarbij het gebruik van de Nederlandse taal van overwegende betekenis is.

  • 4 De in het derde lid bedoelde afwijking bestaat voor zover betrekking hebbend op het centraal examen slechts uit een verlenging van de duur van de desbetreffende toets van het centraal examen met ten hoogste 30 minuten en het verlenen van toestemming tot het gebruik van een verklarend woordenboek der Nederlandse taal.

  • 5 Van elke afwijking op grond van het derde lid wordt mededeling gedaan aan de inspectie.

Artikel 56. Gegevensverstrekking

  • 1 Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de eindcijfers in het voorlaatste leerjaar, voor zover van toepassing, en na de vaststelling van de definitieve uitslag stuurt het bevoegd gezag aan de Informatie Beheer Groep en aan de inspectie een lijst waarop voor de kandidaten voor zover van toepassing zijn vermeld:

    • a. het profiel of de profielen danwel de leerweg waarop het examen betrekking heeft;

    • b. de vakken waarin examen is afgelegd;

    • c. de cijfers van het schoolexamen alsmede in voorkomend geval, het vak of de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft en de beoordeling en het thema van het sectorwerkstuk;

    • d. de cijfers van het centraal examen;

    • e. de eindcijfers;

    • f. de uitslag van het eindexamen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een bevoegd gezag dat op grond van artikel 103b, tweede lid, van de wet examengegevens samen met het persoonsgebonden nummer verstrekt aan de Informatie Beheer Groep.

Artikel 57. Bewaren examenwerk

  • 1 Het werk van het centraal examen der kandidaten en de lijst, bedoeld in artikel 56, worden gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard door de directeur, ter inzage voor belanghebbenden.

  • 2 Een door de directeur en de secretaris van het eindexamen ondertekend exemplaar van de lijst, bedoeld in artikel 56 wordt gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag in het archief van de school bewaard.

  • 3 De directeur draagt er zorg voor dat een volledig stel van de bij de centrale examens gebruikte opgaven gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard blijft in het archief van de school.

  • 4 Een kandidaat die voor een vak ten overstaan van de staatsexamencommissie centraal examen aflegt met geheime opgaven, kan omtrent zijn werk gedurende genoemde periode van zes maanden inlichtingen inwinnen bij de voorzitter van die commissie.

Artikel 58. Afwijkende inrichting examen

Ten behoeve van experimenten met een andere inrichting van het eindexamen kan Onze Minister toestaan dat van dit besluit wordt afgeweken.

Artikel 59. Spreiding voltooiing eindexamen

  • 1 Het bevoegd gezag kan, de inspectie gehoord, toestaan dat ten aanzien van een kandidaat die in het laatste leerjaar langdurig ziek is, en ten aanzien van een kandidaat die lange tijd ten gevolge van een bijzondere, van de wil van de kandidaat onafhankelijke omstandigheid niet in staat is geweest het onderwijs in alle betrokken eindexamenvakken gedurende het laatste leerjaar te volgen, het centraal examen en in voorkomend geval het schoolexamen, voor een deel van de vakken in het ene schooljaar en voor het andere deel in het daarop volgende schooljaar wordt afgelegd. In dat geval wordt het eindexamen in een vak in het eerste of in het tweede van deze schooljaren afgesloten.

  • 2 Het bevoegd gezag geeft zijn in het eerste lid bedoelde toestemming uiterlijk voor de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag afwijken van de eerste volzin ten behoeve van een kandidaat die nog niet in alle betrokken eindexamenvakken centraal examen heeft afgelegd.

  • 3 Artikel 51, eerste tot en met vierde lid, is ten aanzien van de kandidaat van toepassing in het eerste en in het tweede schooljaar van het gespreid centraal examen, met dien verstande dat het in dat artikel bedoelde recht in het eerste schooljaar ontstaat nadat de eindcijfers van de vakken waarvoor in het eerste schooljaar het centraal examen is afgesloten, voor de eerste maal zijn vastgesteld.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de eindcijfers, behaald tot en met het eerste schooljaar van het gespreid centraal examen, zendt het bevoegd gezag aan de inspectie een lijst waarop voor die kandidaat zijn vermeld de gegevens, genoemd in artikel 56, onderdelen a tot en met e.

  • 5 De directeur en de secretaris stellen op verzoek van de kandidaat de uitslag van het eindexamen reeds vast aan het einde van het eerste schooljaar van het gespreid centraal examen of het gespreid schoolexamen, met overeenkomstige toepassing van artikel 49.

Artikel 60. Scholen, aangewezen met toepassing van artikel 56a WVO

[Vervallen per 08-11-2000]

Hoofdstuk VII. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 66. Handhaving voorschriften oude stijl

De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit door Onze Minister gegeven regelingen en beschikkingen ter uitvoering van het Eindexamenbesluit dagscholen v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o., het Eindexamenbesluit avondscholen v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. en het Eindexamenbesluit l.b.o. berusten vanaf dat tijdstip op dit besluit.

Artikel 67. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 1990.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid treden de artikelen 53, 54, 60, 62 en 65, de onderdelen C, D, E, F en G, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 1988.

Artikel 68. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Tavarnelle, 10 juli 1989

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

N. J. Ginjaar-Maas

De Minister van Landbouw en Visserij,

G. J. M. Braks

Uitgegeven de elfde augustus 1989

De Minister van Justitie a.i.,

C. P. van Dijk